De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
7. Denken en doenIn het voorafgaande stonden angst, paniek en ontreddering aan de ene kant en verstoring van handelingen en activiteiten aan de andere kant centraal. Deze tweedeling had slechts een praktische bedoeling: hulpmiddel in de ordening van een gecompliceerde en chaotische werkelijkheid. In die realiteit kunnen de belevingswereld en de daad wel worden onderscheiden, maar niet gescheiden. Ideeën en mentaliteit weerspiegelen zich in daden; in het handelen worden gedachten zichtbaar. Die samenhang tussen denken en doen valt ons het meest direkt op waar opgewonden gemoedsstemmingen in bizar gedrag tot uitdrukking komen. De doodsdrift van groepen jongeren die wij in 1624 in Leiden in graven zagen springen en de grafdelvers molesteren, is een expressief voorbeeld van de eenheid van daden en gedachtenGa naar eind288. Meestal is die samenhang gecompliceerder en moeilijker te doorgronden, maar aan het einde van dit hoofdstuk willen we toch een poging doen te laten zien hoe zelfs op het eerste gezicht volstrekt los van elkaar staande handelingen en gedachten samenhang kunnen vertonen. We stellen daartoe de vraag of er misschien een samenhang is geweest tussen de ongekende termijnhandel in tulpenbollen en de pest gedurende de jaren dertig van de zeventiende eeuw. De speculatie in bollen begon aan het einde van 1633 en bereikte in de winter van 1636 zijn hoogtepunt. Daarna kreeg de handel geleidelijk aan weer normale proportiesGa naar eind289. De speculatiewoede viel dus chronologisch gezien nagenoeg samen met één van de zwaarste, zo niet de zwaarste epidemie die Holland sinds de late middeleeuwen had geteisterd. Uit deze gelijktijdigheid mag natuurlijk niet a priori een oorzakelijk verband worden afgeleid. Het gaat te ver de pest als oorzaak van de tulpenmanie te beschouwen. Veeleer veronderstellen we dat de speculatie zich als een op zich zelf staand verschijnsel manifesteerde, dat na verloop van enige tijd onder invloed van de pest spectaculaire vormen heeft gekregen. Is het louter toeval dat de bollenhandel immens populair werd onder de lagere sociale groepen die relatief het zwaarst door de dood werden bedreigd? Hoe rethorisch of, zo men wil, demagogisch men deze vraag ook stelt, het antwoord wordt er bij gebrek aan bewijsvoering niet door dichterbij gebracht. Er gaat aan deze vraag in feite nog een belangrijker kwestie vooraf met behulp waarvan de veronderstelling betreffende de samenhang grotere waarschijnlijkheid krijgt en wel deze: hoe moeten we ons dit verband voorstellen? In het gedeelte waarin de reacties op het godsgeloof werden beschreven, bleek dat epidemieën een fatalistische gemoedsgesteldheid te- | |
[pagina 176]
| |
[pagina 177]
| |
weeg konden brengen, die zich onder meer in zorgeloosheid uitte. Hier verschijnt dit fatalisme opnieuw, maar nu niet in een religieuze gedaante. Het kiest hier de vorm van een wereldse tegenhanger. Voor wie de dag van morgen een uiterst onzekere aangelegenheid is, zou hij niet een gokje wagen? Vanuit deze gedachte kan de speelzucht door Gods gave versterkt zijnGa naar eind290. De bizarre verschijningsvormen van de tulpenhandel zijn de uitdrukking van een belevingswereld, die door de pest al even bizarre denkvormen had gekregen. Ook voor deze redenering blijft het bewijsmateriaal een probleem. Dat zij toegegeven. In een ander opzicht echter vormt de veronderstelde relatie tussen de speculatiewoede en de besmetting wel een duidelijke illustratie van de wijze waarop denken en doen een direkte samenhang vertonen. Mag men vraagtekens zetten bij de invloed die de beleving van de pest op de handel heeft gehad, de uitwerking van de handel op de pestbeleving is onmiskenbaar. In een samenleving waarin de laatste oorzaak van de ziekte wordt gezocht in de gramschap van de Heere over de zonden van Zijn schepselen, speurde men naarstig naar de aanleiding van die toorn. Daar bij viel deze ‘windhandel’Ga naar eind291, uitdrukking van tomeloze hebzucht en hartstochtelijke begeerte naar rijkdom, al snel op in de rij van helse zonden die de mens sinds Adams en Eva's verdrijving uit de Hof van Eden voortdurend beging. Beter dan wie ook verwoordde Thenisz. van der Lust deze gedachte in zijn nieuwjaarsvers voor het jaar 1637 voor de rederijkerskamer de Wijn-gaardranken onder de spreuk ‘Liefd' bovenal’ in HaarlemGa naar eind292. Let wel: de Spaarnestad was hét centrum van de tulpenmanie! ‘De sond is baer-moeder, van alderleye plagen,
Der boosen misdaet port den Heer tot grim en slaghen’.
Met deze regels is de toon gezet van deze Nieu-Jaers Pest-Spieghel waer in te sien is de Rechtveerdighe Pest-straffe Gods voorghestelt tot opmerck der weeldige Neder-landers in dese snoode bedurven Eeuwe. Wat hier nog belangrijker is, is dat de schrijver zijn medestadgenoten het afschrikwekkende voorbeeld voorhoudt van het Griekse Verdiza, waar in één week ruim dertigduizend ‘Blommisten’ omkwamen als gevolg van Gods straf voor hun teugelloze bloemenhandel. Zijn boodschap is duidelijk. Ook in de in Haarlem in 1637 uitgegeven dialoog tussen de heren Waermondt en Gaergoedt over de opkomst en ondergang van de bloemenspeculatie wordt een direkte relatie gelegd tussen de bollenhandel, de pest en Gods straf op de zonden. En dit zelfde geldt voor een in dat jaar verschenen WaerschouwingheGa naar eind293. | |
[pagina 178]
| |
Dit hoofdstuk had de bedoeling te laten zien dat het expansief en niets of niemand ontzìend karakter van de pest de hele samenleving doordrong en een algehele ontwrichting tot gevolg had. De verstoring van het maatschappelijk leven werd nog al eens afgeleid uit de maatregelen die werden getroffen om de ziekte het hoofd te bieden. Vooral de prijs die de economie ten tijde van de pest moest betalen kon op die indirekte wijze in een hel licht worden geplaatst. Grotendeels buiten beschouwing bleven de maatregelen op het terrein van de ‘volksgezondheid’, evenals de aanbevelingen, die werden gedaan om de ziekte te voorkomen of te genezen. Om het beeld van de reacties die de pest in de belevingswereld van onze voorouders opriep, en om het beeld van hun handel en wandel in een door de besmetting bezochte samenleving af te ronden wijden we het laatste hoofdstuk aan de voor ons vaak zo zonderlinge, maar ook zo fantasierijke medische en hygiënische oplossingen die er voor het pestprobleem werden bedacht. |
|