De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd4. De gave Gods‘Vreselijk is het te vallen in de handen des levenden Gods’. Dit woord uit de brief aan de Hebreeën was voor de tijdgenoten een afschrikwekkende realiteit. Wanneer oordeelt God zijn volk? Als de maat van onze zonden weer eens vol is. Overtreding van de geboden roept Zijn toorn op en op de ongerechtigheid volgt de straf. Die liegt er niet om: hongersnoden, natuurrampen, oorlogen en ziekten, dat alles roept de lichtzinnige mens over zich af. In de pest zagen de tijdgenoten als bij uitstek de wrekende hand Gods. Het oude Testament wees in passages over dwalingen van het volk Israël ondubbelzinnig op pest als straf op de zondeGa naar eind71. | |
[pagina 111]
| |
Let wel: de pest is als theologisch probleem niet uniek. Alle rampen en tegenslagen werden als Gods straf gezien. In het denken over de pest komt echter de reactie op het algemene probleem van de oorsprong van het kwaad en het leed in deze wereld en speciaal het probleem van de verhouding van Gods goedheid en almacht tot het leed wel heel scherp naar voren. Aan welke zonden moeten we in het geval van de Hollanders denken? Een in Haarlem in 1637 verschenen Nieu-iaers Pest-Spieghel is daar duidelijk over. De Spieghel laat zien ‘de Rechtveerdighe pest-straffe Gods, voor-gestelt tot opmerck der weeldige (curs. schr.) Neder-Landers in deze snoode bedurven Eeuwe’Ga naar eind72. Wellust en wulpsheden, hoe kan dat goed aflopen? Heel plastisch wist de doopsgezinde leraar Twisck uit te drukken welk menselijk gedrag Gods toorn opriep: ‘Sullen wy gheheel in 't gros spreken, soo is de ghemeene ydelheyt, lichtveerdigheyt, dartelheyt ende broodt-dronkenheyt al te groot: het vreeten, suypen, drincken, klincken, slempen, dobbelen, spelen, gasten, brassen, proncken, pralen is sonder eynde ofte mate’Ga naar eind73. In allerlei, veelal calvinistische tractaten en pamfletten werd - vaak in dichtvorm - dezelfde opvatting verkondigd. Om een greep hieruit te doen: ‘De aldergrootste Pest, dat is de helsche sond. Om dezen grouwel ist, dat Godt met Peste wondt’Ga naar eind74. ‘De sond is baer-moeder van alderleye plagen. Der boosen misdaet port den heer tot grim en slaghen’Ga naar eind75 en: ‘Als Godt dan is vertoornt, hy neemt de roe in d'handt. En smijtet in den hoop, de peste di ons brandt’Ga naar eind76. Maar niet alleen doopsgezinden of calvinisten zochten de oorzaak van de pest in Gods toorn. Ook bij de Lutherse ziekentrooster A.J. van Rijne-velshorn wordt dit verband, zij het indirekt, gelegd. De pest vloeide z.i. voort uit andere door God gezonden rampen. Eerst nam Hij de vrede weg, waarna oorlogen, dure tijden en epidemieën volgden. De redenering is ons vanuit het vorige hoofdstuk niet onbekend: ‘en duure tijt veroorsaekt als dan pestilentie, siekten en ongehoorde kranckheden, want in duure tijdt eeten de menschen sulcke dingen, welcke haer niet geoorlooft zijn te eeten. Waer uyt dan ontstaen veranderingen in de lichamen der menschen, vuyle stancken, boose sieckten, pestilentie, ja de dood selfs’Ga naar eind77. Katholieken dachten er niet anders over. Evenals de protestanten zagen zij pest als straf voor zondig gedrag. Om die reden was een katholiek auteur dan ook verbaasd, dat ook geloofsgenoten door de pest besmet werden: ‘... ende de Catolicken en waren oock niet vrij, als men wel dencken mach’Ga naar eind78. Zij hadden toch het ware geloof? Het waarom van het uitbreken van de pest in 1602 in Amsterdam was voor de katholieke Van Dusseldorp geen raadsel. Nog op de laatste dag van de week waarin de plaatsvervan- | |
[pagina 112]
| |
[pagina 113]
| |
gend apostolische vicaris Albertus Eggius om geloofsredenen in het gevang was gezet, strafte God daarvoor de stad met pestGa naar eind79. Als de pest moet worden gezien als een door God gezonden straf op de zonden, hoe deelt de hemelse Vader die dan precies aan Zijn kinderen toe? Alleen aan de zondaars of zonder onderscheid naar goed en kwaad aan de samenleving in zijn geheel? Eén opvatting is dat God individueel straft en de ziekte niet besmettelijk is. Lang niet iedereen die met pestzieken omgaat, wordt immers getroffen! Onze Vader bepaalt wie getroffen wordt en wie vrij blijft. Dit sluit overigens de mogelijkheid niet uit dat pest besmettelijk is, maar alleen hij of zij zal worden besmet die door God is uitgekozen. Een tweede opvatting is dat iedereen, ongeacht zijn of haar zedelijk gedrag, kans loopt te worden besmet. In deze visie wordt de bovennatuurlijke oorsprong van de pest niet ontkend, maar in tegenstelling tot eerstgenoemde opvatting wordt er van uitgegaan dat een besmetting vermeden én bestreden kan worden. In het verlengde hiervan ligt de mening besloten dat besmettelijke ziekten in het geheel niet in het geschetste religieuze perspectief geplaatst moeten worden. De oorzaken kunnen geheel en al vanuit medisch-biologisch gezichtspunt worden begrepen, dat wil zeggen zonder God als laatste oorzaak voor verklaring van de oorsprong te hulp te roepen. Naarmate we dichter bij de recente geschiedenis komen, wint deze opvatting meer en meer terrein. Het is de vraag of er in de zeventiende eeuw al opvattingen in omloop waren, waarin de pest louter en alleen als ‘aards’ probleem werd beschouwd. In een Tractatus de peste uit 1636 wordt onder de oorzaken van de ziekte weliswaar niet over de wraak of straf Gods gesproken, maar dit sluit niet in dat God als ‘laatste Beweger’ wordt afgewezenGa naar eind80. Toch mag dit buiten beschouwing laten van Zijn gave worden gezien als eerste stap op weg naar de verwereldlijking van het pestvraagstuk. De opvatting dat de pest zonder meer Gods straf voor begane overtredingen is, maar anderzijds iedereen kan besmetten en gemeden of bestreden kan worden, won in elk geval wel veld. Met name medici droegen deze gedachten uit. ‘Al is de pest een geesel ofte (gelijck wij se noemen) een gave Godes, soo en volght niet datse daerom niet besmettelick en is’Ga naar eind81. Een tegenstelling met bepaalde streng calvinistisch georiënteerde opvattingen, waarin de oorzaak van de pest uitsluitend religieuze dimensies had, tekende zich af. De kernvraag voor wie de ziekte als Gods gave en niets meer dan dat zag, luidde of men met het nemen van voorzorgsmaatregelen of toepassing van geneesmiddelen Gods hand niet weerstreefde. Fraai vinden we een bevestigend antwoord hierop onder woorden gebracht in het Extract uyt sekeren brief van den hoogh-geleerden Heere | |
[pagina 114]
| |
N.N. aen een Doctor van Dordrecht. De professor vraagt de dokter of deze Psalm 91 wel heeft onthouden waar geschreven staat: ‘Ghy en sult de Pest niet vlieden, die in 't duyster sluypt, ende die in den middage verdervet’Ga naar eind82. Verschillende auteurs keerden zich tegen de ideeën van de professor, waarin ook gemakkelijk defaitistische en fatalistische ondertonen kunnen binnensluipen. Een wel heel fel geluid tegen de passieve en berustende houding droeg de medicus Goris uit: ‘... alle middelen te veragten is de Theologie van den Duivel’Ga naar eind83. Gematigder, maar niet minder duidelijk bracht Van Beverwijck zijn mening naar voren: ‘... dat de Goddelicke voorsienigheyt niet wederstaen en wert bij de gene, die in tijde van Pest sijn selven remedien soeckt te vermijden’Ga naar eind84. Maar het zijn niet alleen medici die zich te weer wilden stellen. Jacob Cats zag geen probleem in een actieve rol van de mens in geval van ziekteGa naar eind85: ‘Het eynde van den mensch is aen den mensch verholen,
De middels even-wel zijn yder een bevolen;
Ghy doet wat u betaemt in sieckt' en ongeval,
En weest dan voort getroost, hoe God het schicken sal’.
En dat we de zielzorgers niet over één kam moeten scheren, leert de visie van de doopsgezinde TwisckGa naar eind86: ‘De Heere laat de medecijne uyt de aarden wassen ende een verstandich mensche en veracht se niet’. In zijn persoon zien we de paradox die religie en wetenschap in één persoon kan verenigen, gestalte krijgen. Zijn opvattingen dat hij de pest niet had opgelopen bij een ziekenbezoek, maar dat God hem de ziekte had gezonden, vormde voor hem geen beletsel naar geneesmiddelen te grijpenGa naar eind87. Dat de pest kon worden veroorzaakt door ongoddelijke bovennatuurlijke machten is een opvatting die in de Noordelijke. Nederlanden weinig schijnt te zijn voorgekomenGa naar eind88. Er zijn althans weinig sporen overgebleven van gedachten dat onheilverwekkende demonen als duivels, heksen en tovenaars voor de ziekte verantwoordelijk zijn. Van Deursen, op wiens kompas wij hier varen, vond wel een voorbeeld hoe de pest als levend wezen, blijkbaar als een soort duiveltje, werd gezien. In het tussen 1604 en 1634 bijgehouden dagboek van Isaäc Beekman vond hij de volgende curieuze passage: ‘Seyde een vrouwe int schip, dat het in een huys, daer veel luyden van de peste gestorven syn, des snachts licht is; ende dat de peste ergens in eenen hoeck vlieght boven aen den solder bij de spinnekoppen, en dattet daer blickt gelyck een soute vischgrate snachts’. Deze voorstelling van zaken laat echter de mogelijkheid open dat deze demon door God kan zijn | |
[pagina 115]
| |
gezonden en die mening wordt in de bronnen soms wel duidelijk uitgesproken. Als God met ziekte wil straffen, kan hij daarvoor gebruik maken van de duivel en tovenaars. Na eerst te hebben gekonstateerd dat de pest als straf op de zonden vromen en bozen, armen en rijken zonder aanzien des persoons treft, stelt de Haagse arts Helvetius vast, dat de ziekte werd ‘uyt ghevoert door den boosen Engel Sathan om de vromen te beproeven en de goddelozen te slaan’. Overigens zag hij ook een goede Engel de pest brengen met de bedoeling de vromen te tuchtigen en de goddelozen te straffenGa naar eind89. Van Beverwijck, die zowel een bovennatuurlijke als een natuurlijke oorzaak van de pest onderscheidt, ziet de pest van ‘boven de Nature’ van God of van de Duivel komenGa naar eind90. Welke oorzaak er ook maar aan de pest werd toegeschreven, ontzetting en ontreddering waren de vaste metgezellen van aardse én bovenaardse interpretaties. De angst uitte zich in de vele eufemistische benamingen voor de gevreesde ziekte waarvan de ‘gave Gods’ misschien wel het meeste tot onze verbeelding spreekt, ook al behoeft het begrip ‘gave’ niet de betekenis van schenking te hebben gehadGa naar eind91. De grote vrees voor ziekte en dood mag overigens blijken uit het niet bij name willen noemen van de besmetting. Toen een vrouw aan een arts de vraag stelde aan welke ziekte haar kind leed, durfde de dokter niet te zeggen dat de pest in het spel was. Zijn antwoord: ‘... die teghenwoordigh onder de menschen om gaet’Ga naar eind92. Om de angst te maskeren kon men er ook het zwijgen toe doen. Wat niet weet, wat niet deert? Het viel de Engelse ambassadeur in de Republiek, William Temple, op dat iedereen tijdens de epidemieën ervoor zorgde zo weinig mogelijk daarover te sprekenGa naar eind93. |
|