De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
II. Marche funèbre‘... hat die Pest grausam angefangen zu toben so dasz Anno 1664 den Sommer hindurch bey 50.000 Menschen in Amsterdam allem gestorben (sind)...’Ga naar eind1. | |
1. Het voordeel van de twijfelAls we de demografische gevolgen van de pest willen onderzoeken, is de problematiek betreffende de diagnostiek uiteraard van groot belang. Welke jaren mogen als pestjaren worden beschouwd? Hiernaast speelt nog een andere moeilijkheid een rol, die tot nu toe slechts terloops is aangestipt. Wij doelen op de beschikbaarheid van gegevens ter zake. Voor sommige plaatsen, zoals Gouda en Gorinchem, is door uitgebreid lokaal archiefonderzoek veel over de pest aan gegevens voor handen. Over andere plaatsen - een goed voorbeeld is het platteland in zijn totaliteit - zijn we daarentegen niet of nauwelijks ingelicht. Dit laatste heeft twee oorzaken. In de eerste plaats is de onderzoeker afhankelijk van wat er aan archivalia en andere documentatie bewaard is gebleven. Veel te veel is verloten gaan. Als de Geldersen en Friezen in 1517 het Alkmaarse stadhuis niet zo grondig verruïneerd zouden hebben, was er voor deze stad mogelijk informatie over de jaren daarvoor beschikbaar geweest. Zo gingen de keurboeken verloren en lag de burgemeesterskamer zo vol gescheurd papier dat het tot de kuiten kwamGa naar eind2. Naast het verloren gaan van archiefbronnen door vernietiging, brand en onoordeelkundig bewaren is er in het bijzonder voor kleinere gemeenschappen pas laat - soms pas in de zeventiende eeuw - met archiefvorming begonnen. Voor wie meer dan één plaats in zijn onderzoek naar de pest wil betrekken, is dit praktische probleem een grote handicap. Een derde moeilijkheid, die vooral voor de periode vóór 1550 geldt, is dat de pest lang niet altijd haar neerslag in de archieven behoeft te hebben gehad. Werden alle beslissingen en maatregelen van de autoriteiten aan het papier toevertrouwd en bewaard? Werden incidentele keuren altijd in de keurboeken bijgeschreven? Er valt nog heel wat meer over de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de bronnen te zeggen, maar één conclusie zal zich steeds opdringen: wij zijn in het bijzonder voor de vijftiende en zestiende eeuw sterk afhanke- | |
[pagina 38]
| |
lijk van toevalstreffers. Maar al te vaak berust onze kennis op toevallig gevonden incidentele opmerkingen in de marge binnen het kader van heel andere thema's dan de pest. Een uitstekend en tegelijk curieus voorbeeld hiervan biedt het aan Alkmaar door Willem van Oranje gegeven privilege van 11 Mei 1575 betreffende de financiering van de Latijnse School. Aan dit privilege blijkt een rekest van de burgemeesters te zijn voorafgegaan, waarin wordt opgemerkt dat de lucht in Alkmaar zo gezond was dat de pest er doorgaans zelden voorkwam en in geval van besmetting van buiten spoedig weer geweken was; een opmerking die ons niet alleen iets zegt over de aan pest toegekende oorzaken, maar ook over de door ons later te behandelen maatschappelijke repercussies van de ‘haestige siecte’Ga naar eind3. Terugkerend naar de in het begin van dit hoofdstuk gestelde vraag welke jaren als pestjaren beschouwd mogen worden, impliceert het bronnenprobleem dat de door ons opgestelde lijst van jaren waarin pest wordt vermeld (bijlage 1) nog wel eens zal worden uitgebreid. Verder blijft natuurlijk de mogelijkheid open dat er meer plaatsen geweest zijn waar pest in een bepaald jaar heerste dan uit onze rubricering naar plaats (bijlage 2) blijkt. Dit geldt met name voor het platteland. Tevens mag uit deze lijst en rubricering niet worden afgeleid dat het niet-noemen van een bepaalde plaats onder een pestjaar betekent dat er daar dan ook geen pest heeft geheerst. Dat kan het geval zijn geweest, maar het is even goed mogelijk dat een nieuwe archiefvondst wel pest in de betreffende plaats aan het licht brengt en de bijlagen dientengevolge moeten worden aangevuld. Gelukkig is het zo dat de informatiestroom over de pest in de loop van het onderzochte tijdvak steeds toeneemt, zodat onze uitspraken over omvang en verbreiding van de ziekte meer draagwijdte krijgen, naarmate ze op latere jaren betrekking hebben. Nu dan het antwoord op de vraag welke jaren o.i. als ‘pestjaar’ verdacht zijn. Streng geredeneerd, zo zou op grond van de door Shrewsbury gemaakte kanttekeningen kunnen worden gesteld: alle jaren. Maar zover willen wij niet gaan. Ook al ontbreken berichten over ratten en ook al kunnen we slechts gissen naar de aard van de verspreiding van bacillen, toch willen wij met behulp van de al genoemde bronnenkritische criteria en vertrouwend op de kennis en het inzicht van eigentijdse ‘deskundigen’ een schifting aanbrengen. Bijlage 1, waarin alle in de bronnen en literatuur gevonden pestvermeldingen (inclusief plaatsen en verwijzingen) chronologisch zijn opgenomenGa naar eind4, geeft aanleiding tot de volgende overwegingen. Ten eerste moeten we uiterst voorzichtig zijn met jaren waarvoor slechts vermeldingen van pest in één plaats ter beschikking staan. Gegeven de hoge | |
[pagina 39]
| |
bevolkingsdichtheid en gunstige verkeersgeografische situatie in Holland vanaf de late middeleeuwen, lijkt het ons onwaarschijnlijk dat de pest geisoleerd bleef. Volgens de lijst zijn dan 52 van de in totaal 110 pestjaren verdacht. Dat is veel, maar door de jaren niet te veel op zichzelf te bekijken moet dit aantal wel worden gerelativeerd. Wij bedoelen dit: in 1467 en 1468 zou de pest alleen in Rotterdam hebben geheerst. In 1469 zijn er naast Rotterdam ook nog berichten over het heersen van de ziekte uit Amsterdam en Dordrecht. Als we nu veronderstellen dat het in deze jaren om één en dezelfde epidemie gaat die mogelijk in Rotterdam is begonnen, dan mogen we de eerstgenoemde twee jaren uit het lijstje met verdachte gevallen schrappen! Zo geredeneerd daalt het aantal van 52 naar 44 jaren. Het zij toegegeven: de willekeur begint binnen te sluipen, maar we stelden al eerder dat tegen de strengste bronnenkritiek nagenoeg geen enkele vermelding bestand is. In de tweede plaats moeten we, zolang er niet meer bewijsmateriaal is, gereserveerd blijven ten opzichte van opgaven die slechts op secundaire bronnen berusten. Bijvoorbeeld: Amsterdam voor het jaar 1550 en Dordrecht voor 1564Ga naar eind5. Minder reserve past echter mogelijk weer bij Bors opgave voor Oudewater in 1575; hij kan het immers uit de eerste hand hebben gehad. Velius zou zijn bericht over pest in Hoorn in 1493 wel eens uit een kroniekje van een tijdgenoot die het zelf heeft meegemaakt, overgenomen kunnen hebbenGa naar eind6. Zowel voor de tot één plaats beperkte vermeldingen als voor de enkel op secundaire bronnen berustende opgaven geldt dat lokaal onderzoek de reserves kan wegnemen. Ten derde: opgaven van pest in primaire bronnen leveren ook lang niet altijd een voldoende bewijs. Wij wezen al op het probleem als er slechts van ‘pestilencie’ of in andere vage bewoordingen wordt gesproken zonder dat er pest in eigenlijke zin mee bedoeld hoeft te zijnGa naar eind7. Dergelijke bewoordingen kunnen immers op alle mogelijke besmettelijke ziekten slaan, zo veronderstelden we. Wij moeten extra voorzichtig zijn als die vermeldingen impliciet of terloops worden gegeven. Zo wordt in een Dordtse rechtsbron uit 1530 betreffende een erfeniskwestie als het ware tussen neus en lippen door opgemerkt dat de erflater aan de ‘haestige zieckt’ is overleden. Andere bronnen kennen we niet en elders blijkt onder genoemd jaar alleen in Woerden van pest sprake te zijn geweestGa naar eind8. Ook behoeft de afkondiging of heruitgave van overheidsvoorschriften betreffende de pest niet per definitie te wijzen op het heersen van de ziekte. Geruchten van elders over ‘'t heete ongemac’ waren al voldoende om de | |
[pagina 40-41]
| |
[pagina 42]
| |
autoriteiten te alarmeren. Mag uit een Haarlemse keur uit 1525 betreffende ‘voorsigtigheyt in de pestelentiaele siekten’ - let ook op het meervoud - worden afgeleid dat er op dat moment pest heersteGa naar eind9? Gevoegd bij het gegeven dat er voor dit jaar van elders geen pestberichten bekend zijn, moet dit ons wantrouwend maken. Het meervoud kan er ook op wijzen dat de gezagsdragers onzeker waren over de juistheid van de diagnose. Of bekendmakingen betreffende de aankoop van pesthuizen en betreffende de condities, waarop lijders aan de ziekte daarin werden opgenomen, een voldoende bewijs voor de aanwezigheid van pest vormden, staat eveneens te bezien. Zo lijkt ons de veronderstelling van de medicus Van Andel dat er in 1523 in Gorinchem pest heeft geheerst, omdat er een woning ten behoeve van de pestlijders door de stad werd aangekocht, ondanks zijn voorzichtige formulering, toch nog al te voorbarigGa naar eind10. Soms levert de datering problemen op. Is het opschrift ‘laudo deum verum, voco plebem, collego clerum, defunctos ploro, fugo pestem, festa decoro. Andreas vocor’ op een in 1481 gegoten klok voor de kerktoren van Gorcum een voldoende bewijs voor het optreden van pest in dat jaarGa naar eind11? Mag uit een mededeling in de Goudse stadsrekening van 1513, waarin van een gift van twee halve vaten boter aan de Cellebroeders wordt gerept als dank voor het oppassen van de pestzieken, worden afgeleid dat er in dat jaar pest heersteGa naar eind12? In beide gevallen moet het antwoord uiteraard nee luiden. Wij realiseren ons dat ook de welwillend ingestelde lezer onze reserves langzamerhand als hyperkritisch en dus vervelend gaat beschouwen en een ernstige vorm van het Oppermann-syndroom bij de schrijvers ziet optredenGa naar eind13. Kortom, alle reden om een standpunt inzake het pestprobleem in te nemen. Nu, zolang het tegendeel niet is aangetoond, gaan wij er vanuit dat in alle jaren uit onze bijlage waarin van pest (inclusief synoniemen daarvan) wordt gesproken, er pest in de moderne zin van het woord kan hebben geheerst. Let wel uit onze bijlage, dat wil zeggen: opgaven die o.i. te dubieus zijn, komen niet in deze lijst voor. Dat geldt speciaal voor pestvermeldingen uit de oudere literatuur van de hand van niet-mediciGa naar eind14. Alle jaren uit de lijst krijgen dus het voordeel van de twijfel, maar we blijven wel in aanmerking nemen dat vooral de jaren waarvoor slechts één plaats als pesthaard kon worden geregistreerd, verdacht zijnGa naar eind15. Dit is in het bijzonder van toepassing op het tijdvak vóór 1550. Ook al blijken tijdgenoten onderscheid te maken tussen pest en andere besmettelijke ziekten, toch is de medische kennis dan nog beperkt en uitgebreide deskundige symptoombeschrijvingen, zoals Van Foreest die naar aanleiding van de epidemie van 1557-1558 zou opstellen, kwamen pas later op grote schaal in omloop. | |
[pagina 43]
| |
Genoemd voordeel van de twijfel impliceert dat wij, in aanmerking genomen dat er weinig of geen sterfte onder ratten bekend is, het niet ondenkbaar achten dat anders dan tegenwoordig de besmetting op grote schaal door mensenvlooien of andere vectoren is overgebracht. |
|