De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd4. De tijdgenoot beschouwt de pestTerugkerend naar ons eigenlijke thema: hoewel de historicus zonder de hulp van de moderne bacteriologie en epidemiologie volstrekt in het donker zou tasten, waar het gaat om het hoe en waarom van de pest, blijft het inzicht in de kwestie hoe de epidemieën zich vroeger (aangenomen dat het om builenpest ging) hebben verbreid, toch nog duister. Als wij vandaag de dag - gewapend met een arsenaal aan medisch-biologische kennis - al niet precies kunnen begrijpen hoe de besmetting, behalve in geval van long- en rattenpest, ook nog op andere manieren kon worden overgedragen, wat voor onzekerheid en angst moet dan de tijdgenoot, geconfronteerd met dit ongrijpbare verschijnsel, niet hebben bevangen? Uiteraard is er vóór de ontdekking van de pestbacil en van de besmettingswijze al eeuwenlang gezocht naar het hoe en waarom van de epidemieën. Ook al tastte men verkeerd, toch is het van belang, alvorens op andere aspekten in te gaan, ons een beeld te vormen van de opvattingen van tijdgenoten over de oorzaken van de pest. Doen we dat niet, dan is het niet goed mogelijk de handelwijze van artsen, de afweermaatregelen van de overheid en de reactie van de samenleving als geheel te doorgronden. Ook hier is het van belang er op te letten wie wat zegt. In nagenoeg alle opvattingen over het waarom van de pest werd de ziekte toegeschreven aan het ingrijpen van God, die de mensheid als straf op de begane zonden regelmatig met zijn ‘gave’ bezocht. Wie pest beschouwde als gevolg van ‘den Alderrechtveerdichsten toorn van den Alderhooghsten Godt’ zag uiteindelijk de mens zelf als verwekker van de ziekteGa naar eind39. Het zijn ‘de schandelijke en stinkende dampen die uit de moerassen en vuile poelen van onze zonden na boven opgeklommen zijn’, die deze toorn en dus pest | |
[pagina 32]
| |
veroorzaken, aldus de al eerder genoemde medicus Van Diemerbroek in 1636. Deze belangwekkende visie en die waarin bovennatuurlijke verschijnselen in het algemeen, al dan niet in samenhang met Gods handelen, figureren zullen ons later nog bezighouden, maar hier gaan we eerst in op de eigenlijke ‘medische’ oorzaken die tijdgenoten zagen. Ook Van Diemerbroek besefte dat met de toorn Gods niet het laatste woord over de pest was gezegd. Hoe werd een mens getroffen? In beeldend proza schetst de Nijmeegse dokter hoe een ‘Pestilentiaal zaat’ in ‘menigvuldige kleene deeltjens’ uit de hemel komt, de lucht vervuilt en tenslotte via de adem de besmetting veroorzaakt, die zich van het ene lichaam naar het andere overzette ‘gelyck als door een beet van een dollen hont gelycker dolligheid aan een ander word overgezet’; een gedachte die in het licht van onze moderne kennis betreffende bacillen, vlooien en de verschillende typen pest opmerkelijk mag hetenGa naar eind40! Ditzelfde geldt voor de visie van de medicus Swinnas die in zijn in 1664 gepubliceerde verhandeling over de pest de ramp veroorzaakt zag door ‘... de atomi of kleine ondeylbare afsetseltjes van een vierig (= besmet, schr.) lichaem haer selven door de lucht verspreydende een gesont lichaem komen te raecken en te besmetten’Ga naar eind41. Hoe dat lichaam besmet geraakt was, wordt echter niet duidelijk. Ook de Dordtse arts Van Beverwijck zocht de oorzaak in een kwaad zaad dat vanuit een ziek lichaam naar een ander overslaat, ‘'twelck tot sulx eenige dispositie heeft’Ga naar eind42. De gedachte dat besmetting tot stand komt door kleine deeltjes, ‘zaden’, waaruit de ziekte ontstaat, is overigens geen vondst van de genoemde zeventiende-eeuwse artsen, maar is afkomstig van de Italiaanse medicus Girolamo Fracastoro die in 1546 een gezaghebbend werk over besmettelijke ziekten publiceerdeGa naar eind43. Voor wie bekend is met de pestbacil en de rol van de vlo is misschien nog het meest verrassend de visie waartegen een zekere François de Creux zich afzet: ‘'t En is geen Mugge-swerm, door 't vel, in 't vleesch gekropen’Ga naar eind44. Richt hij zich tegen de ons inmiddels goed bekende Van Diemerbroek, die de Nijmeegse pest in 1635 door een ongelofelijke menigte insekten, vooral muggen, zag aangekondigdGa naar eind45? In de meeste opvattingen over de oorzaken van de pest komen we de gedachte aan een contagium fixum tegen. De van God gegeven smetstof zou zich zowel aan bezielde als niet bezielde objecten hechten. Men dacht, naast direct contact van mens tot mens, vooral aan haar van honden, katten, konijnen en varkens, alsook aan veren en wol. Verder aan groenteloof, papier, vlas en lakense en wollen stoffen. Een enkele keer stuiten we op het idee dat houtwerk besmettingskiemen kon bevatten, een opvatting die mogelijk | |
[pagina 33]
| |
werd ontleend aan het bijbelboek Leviticus (hoofdstuk 14), waar in verband met bestrijding van melaatsheid gesproken wordt over het omverhalen van een besmet huis; stenen, leem en houtwerk moesten naar een onreine plaats worden gebracht. Al dan niet in combinatie met de smetstofgedachte zagen onze voorouders besmetting tevens voortkomen uit door verrotting en bederfbezoedelde luchtGa naar eind46. Stinkende grachten, vuilnishopen, onbegraven lijken, bloed vrijgekomen bij het slachten of aderlaten, straatvuil e.d., maar ook slechte weersomstandigheden waren verdacht. Ook stond rot fruit in een kwade reuk, dan weer - tekenend voor het zoeken en tasten naar de oorzaak - onrijpe vruchtenGa naar eind47. Dokter Van Beverwijck meende dat besmettelijke dampen zich aan vuile en vette munten konden hechten; een aardig voorbeeld hoe de, op zichzelf beschouwd uiteenlopende ideeën gecombineerd werden. Bij alle geleerds vergat hij zeker niet aan zijn eigen gezondheid en die van zijn confraters (en mogelijk zijn portemonnee) te denken: Daarom ‘soude ick alle patiënten raden, haer Medicijns ende Chirurgijns geen oude Rosen-nobels (= een muntsoort, schr.) te geven, als die wel schoon gewassen waren: om geen perijckel van weygeringe te loopen’Ga naar eind48. De mening dat bedorven lucht voor besmetting verantwoordelijk was, gaat terug op door Galenus aan het einde van de tweede eeuw na Christus samengevatte Grieks-Romeinse opvattingen die via de Arabische wereld vanaf omstreeks de tiende eeuw opdoken en nog eeuwenlang het medisch denken hebben bepaaldGa naar eind49. Ziekte werd volgens deze visie gezien als gevolg van veranderingen in de vermenging van de vier lichaamsvochten: bloed, slijm, gele en zwarte gal. Deze hadden elk twee eigenschappen of kwaliteiten van vuur, water, lucht en aarde, de vier grondelementen waaruit al het levende was opgebouwd. Zo was bloed warm en vochtig, slijm vochtig en koud, zwarte gal koud en droog, gele gal droog en warm. Verstoring van de juiste verhouding hiertussen betekende ziekte en de oorzaak daarvan werd gezocht óf in veranderingen in de atmosfeer en de stand der hemellichamen óf in alle mogelijke rottingsprocessen. In beide gevallen werd de samenstelling van de lucht zo gewijzigd, dat de verhouding tussen de vier levenssappen werd verstoord en het organisme ziek werd. Behalve op de stand der hemellichamen wordt (al dan niet door bezoedeling van de lucht) ook nog gewezen op kometen, eclipsen e.d. als voortbrengers van pest, een opvatting die, in elk geval onder medici, in de loop van de zeventiende eeuw wel terrein verliestGa naar eind50. Met het bovenstaande is zeker niet het laatste woord over de laatmiddeleeuwse en vroegmoderne visie op het ontstaan van pest gezegd. De bestu- | |
[pagina 34]
| |
dering van de uitgebreide medische literatuur uit die tijd zal ons beeld ongetwijfeld nuanceren. Enkele eigenzinnige combinaties en varianten van genoemde oorzaken in de kijk op het pestvraagstuk verdienen vanuit sociaal-historisch oogpunt zeker de aandacht. Zo mag de stelling dat gemoedsaandoeningen als angst, verdriet, woede e.d. op het zich manifesteren van de ziekte van invloed zijn in het hoofdstuk waar wij ingaan op de maatschappelijke ontwrichting niet onbesproken blijven. Wij weten echter inmiddels voldoende om de reacties en afweermaatregelen te kunnen begrijpen. Welke opvatting men ook over pest uitdroeg, voor ons onderzoek is vooral het gegeven essentieel dat veel tijdgenoten, en niet alleen de ‘deskundigen’, ervan overtuigd waren dat de ziekte overdraagbaar was. Alleen over het precieze hoe en waardoor, daarover liepen de meningen uiteen. De steeds terugkerende opvatting dat de pest op de een of andere manier werd doorgegeven, bleef leidraad in het zoeken naar oorzaken en remedies, hoewel een curieuze uitzondering daarop niet onvermeld mag blijven. In 1665-1666 schreef de al genoemde François de Creux, die zichzelf een ongeleerd man noemt, een reactie op de pestbeschrijving van de Amsterdamse dokter Paulus Barbette. In zijn poëtische kijk op de zaak wordt besmetting afgewezen en de oorzaak van de ziekte in de - wandelende - nieren gezochtGa naar eind51: ‘'t En is geen vreemd Vergift, uyt Famaas-huys gelopen
't En is geen Mugge-swerm, door 't vel, in 't vleesch gekropen
't En is geen Hemels-vier, 't welck ons het bloed verhit.
't Is enkel Nierenquat, 't geen inde Lenden sit.
De Vastigheyt des Bloeds is los, de Nieren lopen’.
De mening dat er bij pest besmetting in het spel kon zijn, was echter onder medici toen al lang geen punt van discussie meer. ‘Die Pest ontsmettigh acht, die moet nog gaan ter scholen’, aldus de arts Jacob Viverius in 1624Ga naar eind52. Er is nog een tweede reden enkele opvattingen over de oorzaken van de pest voor het voetlicht te halen. De mening dat de ziekte uiteindelijk aan de zonden van de mens en de wraak van God moest worden toegeschreven, heeft niet verhinderd dat er naar natuurlijke oorzaken is gezocht. Op welke manier en waarin manifesteerde zich de door God gezonden straf? In het onderzoek daarnaar komt een mentaliteit tot uitdrukking die een voorwaarde vormde voor het nemen van afweermaatregelen en het zoeken naar geneesmiddelen. Ook al heeft men naar onze maatstaven gemeten misgetast, zonder ‘ontgoddelijking’ van het probleem is de moderne medische | |
[pagina 35]
| |
wetenschap ondenkbaar. Immers, zolang de mensen uitsluitend oog hadden voor bovennatuurlijke oorzaken kon hun houding er alleen één zijn van berusting in het onvermijdelijke lot. Op de spanning tussen religie en wetenschap, die vooral in de zeventiende eeuw tastbaar is, komen we in hoofdstuk drie nog terug. In het volgende hoofdstuk gaan we echter eerst in op de kwestie in welke jaren er pest heerste en op enkele demografische en geografische aspekten van de gevreesde ziekte. Tegen de achtergrond daarvan rijst de vraag in hoeverre er in sociaal opzicht gelijkheid voor de dood bestond. In samenhang hiermee schenken we aandacht aan de factoren die op het uitbreken en de verspreiding van de pest van invloed geweest kunnen zijn. |
|