De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
I. Danse macabre‘De Pest is een onbegrijpelijcke sieckte, schijnende te komen uyt een geestige en besmettelijcke damp, die de vastigheydt des bloets schielijck los kan maken, om het herte van zijn kracht en leven te berooven’Ga naar eind1. | |
1. Pest? Wat voor pest?Hoewel nog niet alle problemen rond pest en pestepidemieën zijn opgelost, is onze kennis sinds het einde van de vorige eeuw over de ziekte in al zijn aspekten snel toegenomenGa naar eind2. Het begon in 1894 met de ontdekking van de pestbacil door de Franse onderzoeker Yersin, die zijn naam dan ook aan het overigens in verschillende variëteiten voorkomende organisme gehecht zag: Yersinia pestis, ook wel Pasteurella pestis genoemd. Deze bacil veroorzaakt een uiterst besmettelijke infectieziekte, waarvan twee hoofdvormen kunnen worden onderscheiden: de longpest en de builenpest. Verder zijn er verschillende varianten mogelijk. Longpest is bijzonder besmettelijk en wordt direkt van mens op mens overgebracht door besmette druppeltjes speeksel (Flüggedruppeltjes), die uit de longen komen tijdens het spreken, kuchen of niezen. De druppeltjes worden geprojekteerd over een afstand van ongeveer twee meter in geval van spreken en drie à vier meter bij kuchen of niezen. In koude en vochtige gebieden blijven ze gedurende een lange tijd besmettelijk. De bacillen dringen het lichaam binnen via het slijm van neus, mond of longen. Besmetting is ook mogelijk, wanneer met speeksel bevuilde goederen worden aangeraakt en de vroegers later in kontakt komen met het slijm van de mond, ogen of neus. Gedroogd speeksel blijft in koude gebieden lang besmettelijk. De incubatietijd van longpest is heel kort: één tot drie dagen. De patiënt krijgt het zwaar te verduren. Hoewel de lichaamstemperatuur slechts een weinig stijgt (38° C), bereikt de polsslag een frequentie van 120 slagen per minuut. De patiënt ondergaat samentrekkingen en steken in de zij. Hij krijgt ademhalings- en neurologische moeilijkheden, die bij hem grote angsten veroorzaken. In het laatste stadium raakt de patiënt in coma, waarna binnen twee à drie dagen de dood intreedt. Longpest is in bijna 100% van de gevallen fataal. Van de tweede vorm van pest - de builenpest (ook bubonenpest ge- | |
[pagina 16]
| |
noemd) - is de incubatietijd één tot zes dagen. De besmetting verloopt via een vlooienbeet op een ledemaat. Op de plaats van de beet vormt zich een puistje, dat snel uitgroeit tot een zwarte zweer, een karbonkel genaamd. Daarna ontstaat er op de tweede of derde dag een vergroting van de lymfklieren, meestal in de lies, maar soms ook in de oksel en nek. De lymfklieren worden hard, groot, zeer pijnlijk en neigen tot etteren. De gezwollen klieren worden bubonen genoemd. Na acht of tien dagen kan de pest verdwijnen. Ongeveer 20 tot 40% van de besmette personen heeft kans te overleven. Als dat niet het geval is, treedt er een stadium in van acute bloedvergiftiging, die inslaat op ingewanden als hart, nieren en longen. Tegelijkertijd wordt het lichaam geteisterd door koortsen, waarbij de lichaamstemperatuur oploopt tot 40°-42° C. In deze situatie kan de dood intreden. Als dat niet het geval is, kunnen er nieuwe karbonkels gevormd worden. De slijmvliezen en ingewanden gaan spontaan bloeden en er verschijnen onderhuidse vlekken met kleuren variërend van oranje, zwart, blauw, paars en geel. De patiënt gaat hallucineren, waarna hij heel plotseling in coma raakt en sterft. Er bestaat algemene overeenstemming dat de pestepidemieën van de zestiende en zeventiende eeuw vooral bubonisch van aard waren, maar het is niet uitgesloten dat zich ook longpest manifesteerde, zoals wij zo dadelijk (uitgaande van enkele eigentijdse beschrijvingen) zullen veronderstellen. Wel is het mogelijk dat deze longpest is veroorzaakt door de builenpest die de longen aantastte. Deze - secundaire - longpest zou dan door direkte besmetting via de lucht rechtstreeks nieuwe gevallen van - primaire - longpest tot gevolg gehad kunnen hebben. Volgens C. Morris is er zelfs enig bewijs dat bij epidemieën de pest zich openbaart als longpest en voortgezet wordt in de vorm van builenpest. Dit is een reactie op de stelling dat longpest zich niet zonder builenpest kan manifesteren en niet als onafhankelijke vorm van pest kan bestaanGa naar eind3. Morris' opvatting is echter door verschillende auteurs tegengesproken; o.a. door Slack in zijn omvangrijke studie over de pest in Engeland gedurende de zestiende en zeventiende eeuw. Na 1500 waren er volgens hem weliswaar wel enkele zeldzame gevallen van secundaire longpest (met als bron builenpest), maar zijn er geen aanwijzingen dat zich toen onafhankelijke primaire longpest-epidemieën manifesteerdenGa naar eind4. Een zeer acute vorm van builenpest is de septichemische of bloedvergiftigingspest. De graad van besmetting door de bacil is zo hoog, dat de patiënt bezwijkt voordat de gewone pestsymptomen, zoals de bubo, tijd hebben zich te manifesteren. De mortaliteit bij deze vorm van pest is bijzonder hoog. Binnen 24 tot 36 uur sterft de patiënt. Na een hevige aanval vervalt | |
[pagina 17]
| |
hij in een staat van bewegingsloosheid, waarbij de lichaamstemperatuur oploopt tot 40°-42° C. Hij sterft na meestal geleden te hebben onder zware bloedingen. Een belangrijke kwestie om de snelle verspreiding van de ziekte te kunnen begrijpen is het probleem van de overdracht van de bacil van het ene op het andere organisme. De bacil parasiteert in het bijzonder op knaagdieren die als infectiehaard voor andere dieren én mensen kunnen optreden. Voor de besmetting van andere organismen is echter wel een drager nodig. Deze overdracht komt tot stand door de vlo. Vooral de (zwarte) rat en de rattevlo (Xenopsylla cheopis)Ga naar eind5 hebben in dit verband een kwalijke reputatie opgebouwd, hoewel andere knagers en mogelijk ook luizen en mensenvlooien niet vrij-uit gaan. De vlo heeft bepaalde klimatologische en vochtigheidsomstandigheden nodig om te kunnen overleven. Zij vaart wel bij een temperatuur tussen 15° en 20° C en een vochtigheid van 90 tot 95%, zoals in kleren op het lichaam. Haar activiteit wordt beperkt door koude, terwijl hitte haar reproduktie vertraagt. De levensduur van de vlo is echter niet afhankelijk van temperatuur, maar van vochtigheid. Is deze onvoldoende, dan sterft de vlo. Haar levensduur kan variëren van twee dagen tot een jaar. De vlo legt haar eitjes in stof en kieren van vloeren. Deze broeden bij regenval onmiddellijk uit. In de winter is de activiteit van de vlo het geringst. Bij het doornemen van de literatuur blijkt bovenstaande voorstelling van zaken toch nog te simpel te zijn. Er zijn verschillende discussies over de precieze aard van de besmetting en de verspreiding en de daarop van invloed zijnde factoren. Als niet-deskundigen op het gebied van de bacteriologie en epidemiologie kunnen we de controverses grotendeels laten voor wat ze zijn, maar enkele twistpunten blijken voor de historicus, die wil weten waarom pestepidemieën in het verleden zo'n grote omvang hebben gekregen, toch wel van belang. De klassieke theorie over de wijze van besmetting is de volgende. De rattevlo die zich voedt met het bloed van haar gastheer, de zwarte rat, wordt besmet door pestbacillen. De opgenomen bacillen blokkeren de proventriculus, een ventielachtig orgaan naar de maag van de vlo. De vlo is dan geblokkeerd. Het bloed dat door deze blokkade de maag niet kan bereiken, wordt teruggepompt naar de rat, die zo met pestbacillen wordt besmet en dood gaat. De geblokkeerde, uitgehongerde vlo zal nu in weerwil van haar eigen voorkeur, namelijk de rat, andere dieren of mensen die binnen haar bereik komen aanvallen. Daar probeert zij opnieuw tevergeefs bloed op te zuigen. Het bloed kan door de blokkade ook in dit geval haar maag niet | |
[pagina 18]
| |
bereiken en wordt teruggepompt. Op dat moment bevat het bloed pestbacillen, waarna deze ziekte bij het andere dier of de mens een feit is. Geen historicus of medicus zal deze theorie willen bestrijden. De vraag is echter - en hierover is een internationaal debat losgebrand - of er geen andere vormen van besmetting gedurende de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Europa zijn geweest. Mogelijk waren deze zelfs belangrijker dan besmetting door de rattevlo. De belangrijkste advocaat van de mensenvlo, de Pulex irritans, als overbrenger van de pestbacil is de Fransman J.N. Biraben. Volgens hem speelde, naast de rattevlo, ook de mensenvlo een belangrijke rol. Dit maakte direkte besmetting van mens tot mens mogelijk. Besmetting op deze wijze kon ontstaan door fysiek menselijk contact, door uitwisseling van kleren, maar bijvoorbeeld ook door beddegoed. Tevens konden de uitwerpselen van een besmette vlo, die in aanraking kwamen met ontvellingen van de huid (bijvoorbeeld schrammen) pest veroorzaken. Pest kon volgens Biraben ook overgebracht worden zonder tussenkomst van de vlo, namelijk door het eten van besmette substantie, zoals vlees. Tenslotte, aldus Biraben, kon pest overgebracht worden door luizenGa naar eind6. Daarentegen legt vooral de Engelse bacterioloog J.F.D. Shrewsbury nadruk op de rol van de rattevlo als pestverspreider. Wel geeft hij aan, dat de vlo zich zonder rat kan verplaatsen, bijvoorbeeld wanneer zij zich genesteld heeft in goederen die vervoerd wordenGa naar eind7. Besmetting van de ene op de andere mens zou daarentegen nagenoeg onmogelijk zijn. Aanhangers van de mensenvlo-theorie benadrukken dat de pest zich zó snel kon verspreiden dat het onmogelijk is dit de rat aan te wrijven. Zij is namelijk weinig mobiel en is niet in staat om op eigen kracht grote afstanden te overbruggen. Reizen over lange afstanden kan zij wel, wanneer zij meegevoerd wordt, bijvoorbeeld in het ruim van een schip. Dit kan dan wel het uitbreken van een epidemie verklaren, maar niet de snelle verbreiding daarvan. In de tweede plaats zijn er nauwelijks berichten, die wijzen op een grote sterfte onder ratten, voorafgaande aan het uitbreken van de pest onder de mensen. Shrewsbury onderkent dit en concludeert daarom dat de omvang van de pest en de sterfte daaraan veel beperkter waren dan wordt aangenomen. Ook bleef de pest daarom voornamelijk beperkt tot stedelijke gebieden. En tenslotte, aldus Shrewsbury, moet hieruit geconcludeerd worden, dat wat de tijdgenoot pest noemde naar moderne maatstaven gerekend vaak geen pest was, maar dat er andere ziekten als pokken, mazelen, dysenterie, influenza, difterie en tyfus in het spel geweest moeten zijn. Het zal duidelijk zijn dat hij met deze stelling een belangwekkende kwestie aanstipt. Omdat in vroeger tijd kennis van de aard van de ziekte en in- | |
[pagina 19]
| |
zicht in de verspreiding daarvan grotendeels ontbraken, ligt er voor de in epidemieën geinteresseerde historicus, met Shrewsbury's visie in het achterhoofd, een levensgroot probleem. Kunnen de door onze voorouders als ‘pest’ aangeduide ziekten ook werkelijk onder pest volgens de moderne maatstaven worden geclassificeerd? Of namen zij vanuit hedendaags gezichtspunt te snel het woord pest in de mond? Rangschikten zij door het ontbreken van de juiste kennis abusievelijk ook andere besmettelijke ziekten onder de pest? Als de tijdgenoten van weleer inderdaad op grote schaal andere ziekten onder pest hebben gerubriceerd, dan lopen wij natuurlijk het risico om aan de omvang en betekenis van pestepidemieën in het verleden veel te grote waarde toe te kennen. Anders gezegd luidt onze vraag: was pest werkelijk pest? Gelukkig bieden verschillende bronnen de mogelijkheid dit probleem dichter bij een oplossing te brengen dan uitgesproken sceptici wel eens hebben gedacht, maar (zoals wel zal blijken) helemaal komen we er niet uit. Sterker, wie in de lijn van Shrewsbury de berichten over pest uiterst streng interpreteert, zal geneigd zijn te stellen dat wij er - in plaats van niet helemaal - helemaal niet uitkomen! Ter relativering: om de reacties van de tijdgenoten op besmettelijke ziekten te doorgronden is het onbelangrijk of de diagnose wel altijd precies werd gesteld. Als zij dachten met pest te maken te hebben, reageerden zij alsof het pest was. |
|