De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd2. Ratten en vlooienDe oudste berichten stellen ons in het algemeen voor de grootste raadsels, omdat deze in aantal beperkt zijn. Als er alleen melding wordt gemaakt van ‘pestilencie’ of pest en niets meer, dan komen we onmiddellijk in de problemen. Vaak blijft het ook bij vage aanduidingen als ‘pestilentiaele siecte(n)’, ‘heete siecte’, ‘'t heete ongemac’, ‘gave’, ‘gave Gods’, Gods ‘vandinge’ (bezoeking), ‘haestige siecte’, de ‘haestigheid’, ‘ga doot’ of slechts ‘de siecte’, waardoor het interpretatieprobleem nog groter wordtGa naar eind8. In al deze gevallen is het eigenlijk onmogelijk de bedoeling van een bron, c.q. schrijver te achterhalen. Meent hij dat het om pest gaat in onze betekenis? Heeft hij op grond van zijn bronnen of eigen ervaring een volgens onze inzichten verkeerde benaming gekozen? Of wordt met een aanduiding als ‘pestilentiael’ een algemene benaming gebruikt, een soort verzamelwoord voor allerlei besmettelijke ziekten? Dit kan bij het woord pest zelf ook het geval zijn. Onze indruk is dat pest of een soortgelijke benaming vaak in | |
[pagina 20]
| |
dergelijke zin moet worden opgevatGa naar eind9. Als container-begrip voor alle mogelijke besmettelijke ziekten kon zo'n woord gemakkelijk een nog veel algemener betekenis krijgen, namelijk van plaag of ramp van grote omvang die niet per definitie van medische aard behoeft te zijn. Naarmate de tijd voortschrijdt, neemt het aantal bronnen echter toe. En niet alleen dat. Ook worden de beschrijvingen uitvoeriger, waarbij vaak zelfs uitgebreid de symptomen van de vermelde ziekte worden opgetekend. Vergelijking van ‘diagnoses’, maar ook de reconstructie van de verspreiding van een epidemie helpen ons bij de oplossing van het pestprobleem op weg. Toch betekent dit niet dat we in die gevallen, waarin we meer gegevens tot onze beschikking hebben, ondubbelzinnig kunnen vaststellen of we al dan niet met pest te maken hebben. Symptoombeschrijvingen kunnen vaag zijn en de aanwezigheid van builen en zwarte lichaamsdelen zou - het is alweer Shrewsbury die ons met beide benen op de grond wil zetten - ook op pokken kunnen wijzenGa naar eind10. Verder blijkt zonder laboratoriumhulp het soms heel moeilijk te zijn om direkt pest te kunnen constateren. Het beperkte aantal bronnen, de vage en beknopte aanduidingen en beschrijvingen maken het ons dus lastig bij de oplossing van het probleem. Een ondubbelzinnige aanwijzing dat we werkelijk met pest te maken hebben is wel vermelding van de aanwezigheid van de zwarte rat en grote sterfte onder deze dieren vlak voor een epidemieGa naar eind11. Als de bronnen daar melding van maken, is de kans dat het om builenpest gaat heel groot. Shrewsbury constateerde dat dergelijke berichten voor Engeland nagenoeg ontbraken. Op zichzelf beschouwd zegt dit niet alles. Het feit dat er geen berichten hierover samengesteld of bewaard zijn, betekent uiteraard niet dat deze knagers er ook niet geweest zijn. Trekken stervende ratten zich immers niet op moeilijk toegankelijke plekjes terug? En dat de rattevlo niet opvalt, is al helemaal niet zo verbazingwekkend. Wij zijn in een wereld die van allerlei ongedierte vergeven was. Het lag verder, gegeven de beperkte kennis van besmettingen (laat staan van bacillen e.d.), ook niet voor de hand de vlooiebeet in verband met pest te brengen. Kortom, dat er geen bronnen over ratten en rattensterfte (inclusief het overspringen van de vlo op de mens) zijn, behoeft niet te betekenen dat deze onheilsbrengers er niet zijn geweest. Onverlet blijft echter: als er wel bronnen over hun aanwezigheid zijn, is de kans dat de pest in het geding is heel groot. Maken de bronnen uit de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd betreffende Holland nu melding van ratten en sterfte onder ratten voorafgaande aan pestepidemieën? Hoewel ons land de naam heeft dat alles er 50 jaar later plaatsvindt dan elders, is dit probleem al ruim 50 jaar voor het verschijnen van Shrews- | |
[pagina 21]
| |
bury's boek bij ons onderwerp van discussie geweest. Sinds de Eerste Wereldoorlog heeft de Amsterdamse medisch hoogleraar Van Loghem met verve het standpunt verdedigd dat enkel en alleen de zwarte rat en de daarop levende vlo voor de pestepidemieën in het oude Europa verantwoordelijk gesteld moeten wordenGa naar eind12. Veel direkte bewijzen voor de aanwezigheid van dode ratten heeft hij echter niet. Voor de Noordelijke Nederlanden moeten we het stellen met de opmerking van de medicus Van Diemerbroek in een boekje uit 1636, geschreven naar aanleiding van de pestepidemie in Nijmegen, dat men in het kader van de bevordering van hygiëne de putten rein moet houden en er geen dode ratten in moet gooien, zoals daar op een nacht gebeurd was. Meer bewijsplaatsen voor de aanwezigheid van deze dode dieren weet Van Loghem niet te geven en ook wij zijn er niet in geslaagd meer van dergelijke gegevens boven water te halen. Wel probeert genoemde hoogleraar vanaf 1918, in 1921 gevolgd door zijn promovendus DijkstraGa naar eind13, met behulp van enkele vernuftige redeneringen op indirekte wijze als het ware vanuit het ongerijmde de relatie tussen rat, rattevlo en pest bij de mens aannemelijk te maken. In het vervolg zullen wij op verschillende van zijn argumenten ingaan. Hier is het voorlopig voldoende te concluderen dat er geen bronnen over rattensterfte voorhanden zijn. Daarmee kan het probleem of pest werkelijk pest was dus niet direkt worden opgelost. Eén ding is met het bovenstaande wel duidelijk geworden: bij de vraag of we werkelijk met pest te maken hebben, past een kritische houding. Zolang we niet zeker weten of de rat in het geding was en zolang niet is aangetoond dat besmetting ook op andere manieren dan door de rat kan plaatsvindenGa naar eind14, moeten we gevoegd bij de veelal beperkte aanduidingen en vage omschrijvingen in de bronnen een slag om de arm houden. Wat betekent dat voor de praktijk van ons onderzoek? |
|