| |
| |
| |
Titels, handschriften, vertalingen.
In titels en handschriften geef ik een volledig overzicht van alle poëzie en proza van Bellamy - uit gedrukte bronnen, of, tot heden ongedrukt, uit hs. - in mijn werk geheel of gedeeltelik opgenomen, of alleen vermeld [de blz. achter de titel wijst, tot 1784 naar Dl. I, vervolgens naar Dl. II]. Daar de hss. Loosjes, Haarlem (zie Aant. 67) mij eerst in handen zijn gekomen, toen Dl. I al afgedrukt was, zal ik nu nog, waar ik dit niet eerder heb kunnen doen, deze bron vermelden.
Aan titels voeg ik toe: lijkzangen en grafschriften (en bronnen over Bellamy, als aanvulling van de Inventaris..v.d. Os, Vlissingen).
| |
Titels.
I. Poëzie en proza voor ‘K. SP. G. VL.’ en tijdschriften.
1. PROEVEN VAN POËTISCHE MENGELSTOFFEN (uitgegeven door het Genootschap ‘Kunstliefde spaart geen Vlijt’ - bij C. van Hoogeveen Jr. te Leiden).
De verzen zijn ondertekend J.B. Van de, voor zover bekend, ingestuurde 18 verzen staan er maar 5 gedrukt in de poët. mengelst.; 2 plaatst B. later zelf in het 1ste Stukje der proeven, 1 in het 2de Stukje, en 1 in de gezangen; van 3 niet aangenomen verzen kennen we de tekst (1 in Kopie Sonsb.; 2 uitgegeven na B'.'s dood), van 6 alleen de titel.
Dl. VII. 1780.
Op de naamlijst der ‘Aankweekelingen’, nr. 3: Jacobus Bellami, te Vlissingen (30). Onder de verzen der ‘Aankweekelingen’:
blz. 258. Pilatus (1778. 28. 58. Aant. 8).
blz. 265. Achilles (1777. 4. 16. 28. 58. Aant. 8 en 10).
(beide verzen zijn in kopie, hs. Loosjes, Haarlem).
Dl. VIII. 1782.
Onder de Buitengewone Leden, Des. 1780 aangenomen: Jacobus Bellami te Utrecht (73). Onder de verzen:
blz. 46. Aan iemand (108; Aant. 35: onopengesneden boeken).
blz. 214. De Liefde (97. 98. 106. 161. 163. 164-166; Aant. 30).
Dl. IX. 1783.
blz. 214. De Lente (97. 98; Aant. 30).
Titels, bekend uit B.'s brieven aan ‘K. sp. g. VI.’:
Brief 14 Febr. 1779 (31): Op de afbeelding van Vondel.
Aan Lyzander.
De deugd.
| |
| |
Brief tussen 14 Febr. en 9 April (32):
Nachtbede (Kopie Sonsb. blz. 165).
Aan mijn geboortestad, in 1817 uitgegeven, zie Aant. 19 (31).
Op Smits.
Brief 25 April (32): Kuschje.
De vergenoegde.
20 Nov. 1780 stuurt hij:
Jacob aan Rachel (57. 58. 73; Aant. 25), in 1822 uitgegeven in de Gedenkzuil.
Kain (Bijlage vi; 58. 73. 203), geheel omgewerkt opgenomen in het 2de Stukje der proeven (Voorjaar 1784 heeft B. verzocht beide verzen niet in de poët. mengelst. te plaatsen: 41. 42).
In 1780 of '81 moet hij nog 3 verzen hebben gezonden, die hij Voorjaar 1784 terugkrijgt: 2 op verzoek, 1 als afgekeurd (41. 42):
Aan God (71; Dl. II. 41. 185. 196); afgekeurd, en daarna opgenomen in gezangen.
De gevlugte Vreugde (53).
De gevonden Vreugde (54).
Deze 2 verzen verzoekt hij Voorjaar 1784 terug voor het 1ste Stukje der proeven.
Mei 1784 bedankt Bellamy voor het Lidmaatschap van ‘Kunstliefde spaart geen Vlijt’ (42. 73).
‘kunstliefde spaart geen vlijt’: (behalve bovengenoemde plaatsen): Aant. 1872; Dl. I. 17. 23. 56. 59. 60. 105. 106. 107. 108. 148. 162. 272. 318. 320; Dl. II. 2. 3. 23. 262. 263. liv.
poëtische mengelstoffen: Dl. I. 23. 28. 58. 59. 98. 272. 273. 318; Dl. II. 262. 263.
2. algemeene vaderlandsche letteroefeningen.
In 1778 leest B. dit maandschrift al, zie Aant. 20.
Zomer 1779 stuurt hij zijn 1ste bijdrage; in het geheel zijn er opgenomen 16 verzen, 5 prozabijdragen en 1 Brief; van 1 gezonden, en niet aangenomen bijdrage kennen we alleen de titel; 2 van de 16 verzen nam de dichter later op in de gez. m.j. De ondertekening der meeste verzen en van de Brief is J..; van 1 vers en 3 prozabijdragen ‘J. Bellami’; van 2 prozabijdragen ‘Nosce te ipsum’.
1779. II.
blz. 471. De schim van Claudius Civilis aan de Batavieren (40). |
1780. II.
blz. 231. Brief aan H.H.S.S...(Over de bardietjes) (42. 43). |
blz. 232. Liefdezugt (41. 43). |
blz. 233. Het gebrek in Chloris (43. 44; Aant. 22, blz. lxii) - - - gez. m.j. |
blz. 272. Aan Eelhart (47, noot 2). |
blz. 273. Aan den morgenstond. Naar het Hoogduitsch, van Kleist) (42; Aant. 20 en 53). |
blz. 298-305. De schipbreuk (proza) (45-47. 48). |
blz. 316. De dichter aan de liefde (41; Aant. 20). |
blz. 405. Het schoon vooruitzigt van een Christen (40). |
blz. 406. Aan den dood (47). |
blz. 445. Aan een meisje (47). |
blz. 468-472. De wandeling (proza) (50. 51). |
blz. 580. De twist (56. 57). |
blz. 581. De schrik (56). |
‘14 van wijnmaande’ 1780 verzond de dichter gelijk met de 3 laatste verzen ook een Brief van Damon aan Fillis (in rijmloze alexandrijnen); maar deze werd niet opgenomen (56. 57).
1781. II.
blz. 92. Aan mijne Vaderlanderen (getekend J. Bellami, ) (74. 75). |
| |
| |
blz. 276-281. Het huwelijk (gesprek van Jocosus en Sincerus) (57. 58). |
blz. 283. De ontdekking (47) - - - gez. m.j. |
blz. 494. De Physiognomiekunde (105). |
1782. II.
blz. 40. Missive aan de H.H.S.S. der Alg. Vad. Lett. (Wegens eenige handschriften) ‘Nosce te ipsum’ (107. Bijlage vii). |
blz. 44. Het teder meisje (47). |
blz. 175. De zielsverhuizing (101). |
1783. II.
blz. 39. Twede Missive aan de H.H.S.S. der Alg. Vad. Lett. (wegens enige handschriften) - ‘Nosce te ipsum’ (Bijlage viii). |
1785. II. blz. 601 staat een naamloos Recept, om iets sentimenteels toe te maaken, door N.N. beantwoord met een hekelvers Aan de Schrijveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen. Hartog. Uit het leven van een Tijdschrift (Gids. 1877, III, blz. 119-122) schrijft dit vers toe aan B., hierin gevolgd door Menne, Goethe's Werther in der niederl. Literatur, blz. 65; ook de tijdgenoten schijnen het hem al te hebben toegeschreven, want v. Sonsbeeck brengt het ter sprake, maar betwijfelt het. Mij lijkt het ook heel onwaarschijnlik: hoe zou Bellamy zich hebben kunnen plaatsen ‘auf Feiths Seite’ (Menne)! Ook zijn geest en woord van het vers niet van B.; bovendien had hij in 1785 een eigen orgaan om zich te uiten.
Uit de brief van Fr. Baane aan Lambrechtsen (16 Mei 1815; zie Aant. 1. 7o.) blijkt, dat B. ‘het mengelwerk van de jaren 1779, 1780 en 1781’ voor Fransje heeft laten inbinden.
alg. vad. lett. (behalve de bovengenoemde plaatsen): Dl. I. 60. 75. 113. 171. 271. 272. 281. 337. 351; Dl. Il. 27. 34; Bijlage XII en XIII; blz. xx.
3. taal- dicht- en letterkundig kabinet. (Amst. C. Groenewoud op 't Water).
Alle bijdragen van Bellamy zijn getekend B.; van de 14 verzen zijn er 5 later opgenomen in de gez. m.j.
1781.
blz. 257. Aan Fillis (111) - - - gez. m.j. |
blz. 259. Aan de Juffers (108). |
blz. 363. De dichter aan zijnen vriend (60). |
blz. 364. Kuschje (90) - - - gez. m.j. |
blz. 365. De min aan den dichter (129). |
blz. 366. De jongelingen (125) - - - gez. m.j. |
blz. 367. Johan (108; Aant. 35). |
Aan Densus.
1782.
blz. 117. Zang van vaderlandsche meisjes (135) - - - gez. m.j. |
blz. 120. Concordia res parvae crescunt (79). |
blz. 121. De liefde. |
blz. 122. Het jawoord (52) - - - gez. m.j. |
blz. 123. Aan Fillis (79). |
blz. 245. Het vergenoegen. |
taal- dicht- en letterkundig kabinet (behalve de bovengenoemde plaatsen): Aant. 35. Dl. I. 108. 148. 151; Dl. II. lxxviii.
| |
| |
4. de post van den nederrijn (Utrecht, G.T.v. Paddenburg).
16 bijdragen: 3 in proza, 12 verzen, 1 Brief; 15 ondertekend zelandus, 1 (nr. 103, 28 Sept.): V.R.; van de 12 verzen neemt Zelandus er later 8 over in zijn vad. gez. (zie aldaar).
nr. 47. 28 Nov. 1781. Concordia et Libertate (122. 124; Aant. 37, blz. lxx). |
nr. 58. 9 Febr. 1782. Aan de vaderlandsche jongelingen (118. 122. 162). |
nr. 68. 6 April 1782. Aan het vaderland (159. 162. 163. 168. 182). |
nr. 71. 20 April 1782. Aan het vaderland (159. 169. 174. 182, noot 1. 190. 260, noot 2. 307). |
nr. 73. 4 Mei 1782. Aan de vaderlandsche meisjes (183. 184. 193). |
nr. 74. 4 Mei 1782. Brief aan H.H.S.S. (over de verminking van Zelandus' verzen in de post naar den nederrijn (210. 211. 220). |
nr. 84. 29 Junie 1782. Droom (over de landing der Engelsen op Walcheren), proza (192. 197. 217). |
nr. 88. 20 Julie 1782. De vloot in zee (210. 211. 220). |
nr. 94. 17 Aug. 1782. De Patriot (211. 335). |
nr. 103. 28 Sept. 1782. Uittreksel uit een Brief over Wapenhandel (get. V.R., 12 Sept.) (227. 233. 250). |
nr. 106. 12 Okt. 1782. Aan eenen Verrader des Vaderlands (239. 240. 242. 256. noot 1. 262. 270. noot 6. 335); zie ook blz. lxx. |
nr. 106. 12 Okt. 1782. Aan God (237. 239. 242). |
nr. 111. 9 Nov. 1782. Aan de Vrijheid (258, 262, noot 1). |
nr. 126. 25 Jan. 1783. Brief over vaderlandsliefde (291. 294. 299). |
nr. 134. 8 Mrt. 1783. Aan de Utrechtsche Burgeren (312. 322. 326. 330. 334). |
nr. 180. 18 Okt. 1783. Aan het Utrechtsch Genootschap Pro Patria et Libertate (363. 366). |
Zelandus dicht ook een verklarend bijschrift van het Vignet van Dl. II van de post (Jrg. 1782), waarschijnlik ook voor Dl. III (Jrg. 1783), get. Z. (314).
post van den nederrijn (behalve de bovengenoemde plaatsen): Dl. I. 147. 172. 223. 236. 281. 282. 314. 345. 351. 364; Dl. II. 254.
post naar den nederrijn: Aant. 54. Dl. I. 182. 183. 345. 351.
| |
II. Verzenbundels.
1. gezangen mijner jeugd (P. den Hengst Jr. Amsterdam, 1782). Prijs f 1. -
Op het titelblad ‘Nobilitas sub Amore jacet’, en een motto uit Higts ‘Carmen Trochaicum in Reditum Veris’ (178, noot 3):
Est Venus vulgaris una, de polo venit altera
Huic litamus, illa nostris est remota canticis.
Absque te mens nil amoeni, nil venusti concipit
Tuque victura Poëtas sola donas laurea.
Inhoud:
1. | Aan Fillis. 178. xxxv. |
2. | Aan mijne lier. 127. |
3. | Aan een wijsgeer. 129. xxxvi. |
4. | Het triumflied. 138. xxxvi. |
5. | De liefde. 78. xxxviii. |
6. | Mijn lier. 125. xxxvi. |
7. | Fillis. 101. xxxvii. |
| |
| |
8. | Aan Fillis. 95. xxxvii. |
9. | Het vertrek van Fillis. 96. xxxvii. |
10. | Aan Fillis. 97. xxxviii. |
11. | Aan de maane. 80. xxxvii. |
12. | Aan Fillis. (t.d.l. kab.) iii. 137. xxxvii. |
13. | Aan Fillis. 100. xxxvii. |
14. | Het lenteweder. 76. xxxvii. |
15. | **** 114. xxxvii. |
16. | Aan Chloë. 83. 332. xxxvii. |
17. | De liefde. 84. xxxvii. |
18. | Aan Fillis. 87. xxxvii. |
19. | Kuschje. 87. xxxvii. |
20. | De vergeefsche proefneming. 87. xxxvii, |
21. | De naamen. 83. xxxviii. |
22. | Mijn geboortedag. 128. 171. 374. 378. 379. 381. 382. xxxvi. xliii. |
23. | Aan de wijsheid. 93. xxxvi. |
24. | Aan Fillis. 78. xxxviii. |
25. | Aan dezelve. 92. xxxvii. |
26. | Kuschje. 88. xxxvii. |
27. | Kuschje. 89. xxxviii. |
28. | Kuschje. (t.d.l. kab.) 90. xxxvii. |
29. | De liefde. 86. 202. xxxviii. |
30. | De bestemming. 139. xxxxi. |
31. | Aan mijnen vriend K...174. xxxviii. |
32. | De misbruikte vrijheid. 94. 171. xxxvi. xliii. |
33. | Aan den slaap. 109. xxxviii. |
34. | Kuschje. 91. xxxviii. |
35. | De drie bevalligheden. 105. xxxvii. |
36. | De vier getijden. 136. xxxvii. |
37. | Aan Fillis. 79. 202. xxxviii. |
38. | Liefde en wijn. 141. xxxvii. |
39. | ***** 115. xxxviii. |
40. | Aan de maane. 82. xxxvii. |
41. | Klagt. 82. 200. xxxviii. |
42. | De wijsgeer. 130. xxxvi. |
43. | Ongelukkige liefde. 110. xxxvii. |
44. | Mijn wensch. 140. xxxvi. |
45. | De ijverzuchtige. 85. |
46. | Waarom de liefde geblind wordt. 85. xxxvii. xliii. |
47. | Het wijsgeerig antwoord. 131. xxxvi. |
48. | Het jawoord. (t.d.l. kab.) 52. 186. xxxvii. |
49. | De jongelingen. (t.d.l. kab.) 125. xxxvii. |
50. | Een ontdekking. (alg. vad. lett.) 47. xxxvii. |
51. | Aan de meisjes. 133. 377. xxxviii. |
52. | Aan de jongelingen. 134. 377. xxxviii. |
53. | Zang van vaderlandsche meisjes. (t.d.l. kab.) 135. xxxviii. |
54. | De verwonnen philosooph. 132. xxxvi. |
55. | De weifelende schoone. 140. 186. xxxvii. |
56. | Het keurslijf. 108. xxxvii. |
57. | Het gebrek in Chloris (alg. vad. lett.) 44. 171, noot 3. xxxvii. |
gezangen mijner jeugd (behalve de bovengenoemde plaatsen): Dl. I. 144. 167. 168. 169. 170. 178. 179. 184. 185. 200 (phylliade). 203. (fillis). 204. 224. 252. 262. 270. 272. 278. 341. 374. 393; Dl. II. 34. 57. 74. 76. 185. 252; Bijlage xvi.
herdruk (1790): Dl. II. 253. 334. 338. 339. 340.
| |
[pagina CVIII]
[p. CVIII] | |
‘nagelaaten’ gedichten, gevoegd bij de herdruk (1790):
1. | Aan Fillis. (Dl. I. 49. 50. 75). (hs. Leiden). |
2. | De troost der hope. (ibid.). |
3. | Aan Fillis. (Dl. I. 207, noot 1. 208. 219, noot 4. 220). |
4. | Aan Julia. (Dl. I. 275); (volgens hs. Loosjes, Haarlem). |
5. | Aan Cats. (Dl. II. 199). |
6. | De dood. (Dl. II. 161). |
7. | Aan Stilling. (Dl. II. 305; Aant. 45). |
2. vaderlandsche gezangen (J.M.v. Vloten, Utrecht, 1782/1783, onder de zinspreuk ‘Concordia et Libertate’. Elk Stukje, 14 of 16 blz. groot, kostte 4 Stuivers (186).
In de vad. gez. staan 8 verzen, eerst in de post van den nederrijn verschenen (blz. CVI).
1ste stukje - begin Junie 1782 (186. 194. 203. 221, noot 4. 248. 265; Dl. II. 81).
1. | Aan het vaderland. (186. 187). |
2. | Ja Vrede, schoone Heilgodin. (186. 190). |
3. | Aan onze gesneuvelde zeehelden. (186. 189. 194). |
2de stukje - 22 of 23 Okt. (242. 245. 248. 252. 265).
1. | Aan God (post, nr. 106). |
2. | De morgen. (248). |
3. | Het vaderlandsche meisje. (213. 388). |
4. | De vaderlandsche jongeling. (215. 307. 388). |
3de stukje - 3 of 4 Nov. (252. 253. 262. 264. 268. 270).
1. | Aan de vaderlandsche jongelingen (post, nr. 58). |
2. | Aan de Vrijheid. (253. 278). |
3. | Het ontdekt verraad. (256). |
4de stukje - vóór 25 Des. (282. 286. 289. 305).
1. | De helden. (282). |
2. | Aan Washington. (285. 305). |
3. | Concordia et Libertate (post, nr. 47). |
5de stukje - eind Jan. 1783 (295. 304. 307).
1. | Aan het Vaderland. (post, nr. 71). |
2. | Aan Elliot. (258. 259. 304. 307; Dl. II. 74. 156). |
3. | De jonge zeeheld. (307. 388). |
4. | Aan den dichter A.E. (258. 260. 261. 262. 279. 307). |
6de stukje - eind Maart (322. 324. 330. 334).
1. | Ter gedagtenisse van den gesneuvelden Jarry. (308. 309. 322. 324. 330. 334). |
2. | Aan de Utrechtsche Burgeren. (post, n. 134). |
3. | Aan J**** (322. 330. 332. 334). |
4. | De jongelingen. (331. 334. 388). |
7de stukje - eind April (333. 334. 335. 341. 331; Dl. II. 73. 81).
1. | De Doggersbank. (314. 322. 324. 332. 333. 335. 361. 408). |
2. | De Patriot (post, nr. 94). |
3. | Aan eenen Verrader des Vaderlands. (post, nr. 106). |
8ste stukje - 17 Nov. (346. 347. 351. 352. 366. 367. 386; Dl. II. 73. 81).
1. | Toen ik de afbeelding van den Baron van der Capellen tot den Pol gezien had. (366. 367. 368). |
| |
| |
2. | Aan de Nederlanders. (366. 368). |
3. | Aan het Utrechtsche Genootschap Pro Patria et Libertate (post, nr. 190). |
4. | Aan eenen vaderlandlievenden Prediker. (366, 370. 371. 373; Dl. II. xxxi). |
9de stukje - begin Des. (386. 408. 409; Dl. II. 2. 81).
1. | Aan Vlissingen. (7. 386). |
2. | De vaderlandsche vrouw. (386. 388). |
3. | Aan mijn Vaderland. (386. 390). |
vaderlandsche gezangen (behalve de bovengenoemde plaatsen): Dl. I. 181. 182. 184. 269. 278. 293. 295. 298. 299. 300. 301. 323. 340. 350. 392. 394; Dl. II. 1. 3. 4. 14. 25. 31. 33. 34. 36. 39. 61. 63. 74. 76. 77. 89. 101. 177. 216. 221. 252. 323. 328.
Des. 1783 zijn de 9 Stukjes tot één bundel verenigd, en opgedragen aan Vlissingen. (392; Dl. II. 38. 39).
In 1784 geeft v. Vloten als afzonderlike drukjes uit:
Zelandus Aan het Genootschap van Wapenhandel: Pro Patria et Libertate, Bij deszelfs eerste verjaaring, in Februarij 1784. (10. 11); prijs 2 st.
Marsch voor de Burger-Compagnie: De Zwarte Knegten te Utrecht: Gecomponeerd door F. Nieuwenhuysen. (12).
Zelandus bij den dood van Johan Derk, Baron van der Capellen tot den Pol; Gestorven den 6 Junij 1784. (76. 77. 78. 81. 82. 87. 88. 89. 93. 95. 157, noot 1).
De Katalogus der Bellamy-Tentoonstelling: ‘Utrechtsche Kunstkring’, 1886, noemt als nr. 47 van de Uttgegeven Geschriften: Aan het Genootschap van Wapenhandel onder de zinspreuk: Pro Patria et Libertate, te Utrecht, bij gelegenheid van deszelfs tweede verjaring, den 2 February 1785 (Prov. Bibl. Zeeland); maar dit vers ondert. eleutherus kan niet van Zelandus zijn.
Jan. of Febr. 1785 verschijnt bij v. Vloten een vervolg op de vaderl. gezangen van zelandus, prijs 4 st. (147. 168. 202. 259):
1. | Aan mijn Vlissingsche medeburgeren. (148. 166). |
2. | Krijgslied. (150. 159). |
3. | De vaderlandsche jongelingen. (151). |
4. | Slagzang. (152. 259). |
In de herdruk der vad. gez. (1785) (in 1807 is de prijs van deze herdruk f 2-10) staat dit vervolg vóór het 9de stukje; verdere wijzigingen in de volgorde der verzen zijn:
1o. Aan onze gesneuvelde zeehelden uit het 1ste stukje is weggelaten.
2o. 7de en 8ste stukje zijn omgezet; de volgorde is dus: 6de, 8ste, 7de, vervolg, 9de stukje. Van het 8ste stukje zijn nr. 1 en 3 vervangen door de 2 in 1784 afzonderlik uitgegeven Zelandusverzen; het luidt dan:
1. | Aan het Genootschap van Wapenhandel: Pro Patria et Libertate, bij deszelfs eerste verjaaring, in February 1784. |
2. | Aan de Nederlanders. |
3. | Aan eenen vaderlandlievenden Prediker. |
4. | Bij den dood van Johan Derk, Baron van der Capellen tot den Pol. |
herdruk vad. gez. (1785) (behalve de boven genoemde plaatsen): 101, noot 5. 200. 201. 215. 251. 255. 256. 286. 307.
voorrede: 248.
Behalve in de volgorde der verzen heeft de herdruk ook nog andere wijzigingen [slechts 1 vers: Aan God (2de Stukje, nr. 1) is geheel ongewijzigd overgenomen], waarvan ik er enkele zal vermelden:
1o. spelling (veranderingen in de herdruk kunnen ook verbeterde drukfouten zijn, zoals
| |
| |
burgerrij, dat burgerij wordt, en Dl. I. 284: wekt veranderd in trekt (in de ‘Inhoud’ achter de 1ste druk trouwens al verbeterd, wat mij was ontgaan). In de herdruk zijn vaderland, vrijheid, neêrland stelselmatig, voor zover nog niet in de 1ste druk, met een hoofdletter gespeld; Vreê, Helden, Goddelijk, Natuur verliezen daarentegen de hoofdletter. Druktte, belonktte, vleidde worden verbeterd in drukte, belonkte, vleide; zelve verandert in zelfde. Gedugt wordt geducht; scepter - schepter; laghje - lagtje; gruuwt - gruwt; aëloud - aêlaud (adeloud); veragt - verägt; waereldoord - waereldöord; Vrijheidsstandaard - Vrijheids standaard; ziele-dwang - zieledwang. Vreede en zeegeteekens veranderen in vrede en zegeteekens, maar schepen en spelen in scheepen en speelen; daden en hatende in daaden en haatende.
2o. woordgeslacht en werkwoordvormen zijn in de herdruk hier en daar nauwkeuriger: een traage dood wordt een' traagen dood; onze heldenstoet - onzen heldenstoet; een hoogen staat - een' hoogen staat; - de vrije staat noemt u heur' steun - zijn' steun; gevoel uw zelf, wordt woedend - word woedend; de stem roep vorsten - roep' vorsten; juicht Vrijheid - juich Vrijheid.
3o. leestekens zijn veranderd:
als logiese eis(?): Dl. I. 123. hergeeven; 240. was; waarde; hooren; 259. rang; 284. geld; kringen; zwoegen; 285. juk; 309. genaakte, vloog, 119. laurieren; zij noemt u haaren zoon, en zal..
als overtollig weggelaten: Dl. I. 373. Vrijheid noemen Dl. II. 80. woelen des wreedsten 149. getal van slaaven 152. oog van elken jongeling -
te zware, overdreven leestekens vereenvondigd: Dl. I. 122. gebleven! nu gebleven, 257. dood! nu dood; gedooken!!...nu gedooken!...309. komt!! nu komt! 370. eer! nu eer, Dl. I. 313. 331. 389. 390; Dl. II. 11 zijn overtollige streepjes en puntjes weggelaten.
komma's bijgevoegd tot een rust bij de voordracht, dus, voor het ritme van de zin: o.a. Dl. I. 118. 119. 122. 123. 160. 161. 187. 212. 213. 216. 240. 249. 254. 255. 257. 259. 262. 283. 284. 285. 307. 309. 310. 312. 313. 330. 370. 372. 387. 388. 389. 390. 391; Dl. II. 11. 80. 149.
meer sprekende leestekens gebruikt: Dl. I. 118. 309. 391 dubbele punt; Dl. I. 213 uitroepingsteken; Dl. I. 249: welsprekend streepje.
4o. woorden veranderd:
Wen vind ik 5 maal vervangen door als; Dl. I. 368 monster verzacht tot schepsel; 118 de veder zwaaien verbeterd in de veder voeren; 191: Vrede, dogter van het waar geluk wordt Vrede, Moeder van het waar geluk.
5o. zinnen veranderd en verbeterd: o.a. Dl. I. 160. 249. 253. 255. 283. 311. 387; Dl. II. 153.
3. gezangen (Amst. A. Mens Jansz. 1786) Prijs f 1-8-; in 1807: f 1-16-.
Van de 20 verzen dagtekent er 1 uit 1780 (nr. 16); 3 uit 1782 (nr. 12. 4. 2); 1 uit 1783 (nr. 15); en de overige 15 naar alle waarschijnlikheid uit 1784 of voorjaar 1785. (Ontwerp-Inhoud: Dl. II. 198).
Inleiding - Uit een' Brief aan mijnen vriend Kleyn (42. 181-186. 200. 233. 246. 256. 258. 259 (‘sentimenteele brief’).
1. | Aan mijne vrienden. (186). |
2. | Aan mijne ziele. (Dl. I. 275. 276. 277. 279. 305; Dl. II. 188). |
3. | Aan de Lente. (39. 188). |
4. | Aan Fillis. (Dl. I. 218; Dl. II. 188). |
5. | Dorinde. (138. 186, noot 1. 188. 306. 350). |
6. | Het onweder. (157, noot 1. 188. 189. 349). (Een opmerking over dit vers in de Navorscher, 1878, blz. 487, mij te laat onder de ogen gekomen, om die ter plaatse te vermelden, laat ik hier volgen: de opmerking betreft de versregel ‘hoe beven honderdjarige eiken’, die daar volkomen juist heet, omdat eiken, bij voorkeur door de bliksem getroffen, zich ‘voor de werking dier natuurkracht’ door trillen ‘vatbaar toonen’. Van bevoegde zijde, waar ik om licht in dezen
|
| |
| |
| vroeg, deelt men mij echter mede, dat deze bewering niet is vol te houden: ‘in wetenschappelijke berichten is van dat trillen nooit gehoord, dat komt voor rekening van den dichter; de algemeene statistiek geeft wel den meesten trefkans aan eiken, maar in Nederland aan de populieren, die er talrijker voorkomen (Ned. statistiek van 1885-1910 noemt 358 populieren, 245 eiken, 114 wilgen, 12 beuken, 6 berken)’. |
7. | De verwagting. (190). |
8. | Chloë. (100. 102. 116. 157. 190. xliv). |
9. | Aan Willem Carp. (191). |
10. | Aan eene Moeder. (144. 157, noot 1. 190. 192). |
11. | Aan Fillis. (85. 86. 88. 192. 232). |
12. | De Lente. (Dl. I. 180; Dl. II. 192). |
13. | Chloris. (192. xliv). |
14. | Aan Sebald Fulco Rau. (194. 257). |
15. | Aan Chloë. (Dl. I. 383. 393. 410; Dl. II. 3). |
16. | Aan God. (Dl. I. 71; Dl. II. 41. 42. 185. 186, noot 1. 196). |
17. | Aan Mr. Jan Hinlópen. (82. 196. 257). |
18. | Aan A. Uyttenhooven. (197). |
19. | Aan Lavater. (197). |
20. | Mijn wensch. (198. 229. 231. 341. 348). |
| |
III. Proeven en poëtische spectator.
proeven voor het verstand, den smaak en het hart (Utr. J.M.v. Vloten) (19. 20. 21. 96. 157. 202. xx. xxxiii). De 2 Stukjes kosten samen f 1-12.
eerste stukje (Voorjaar 1784): 22. 41. 94. 96. 168. 169-175. 176; over de Inhoud en de Schrijvers, zie Aant. 69; van Bellamy zijn (nr. 2 is van 1780, nr. 4 van 1782, nr. 1 van 1783):
1. | Aan den Schilder. (Dl. I. 337. 351; Dl. II. 23. 168. 174). |
2. | De gevlugte en gevonden Vreugde (zie blz. civ) (Dl. I. 53-55. 97; Dl. II. 23. 41. 42. 174). |
3. | In een Album. (23. 174). |
4. | De dichter aan zijn vrienden (Dl. I. 179; Dl. II. 24. 174) (hs. Loosjes, Haarlem). |
5. | Twee anecdoten (24). |
tweede stukje (Najaar 1784): 94. 101. 124-134. 137. 158. 159. 177; over Inhoud en Schrijvers van het 2de Stukje, zie Aant. 71. Van Bellamy zijn (nr. 3 is van 1781, nr. 1 van 1783, nr. 5 is omgewerkt van 1780):
1. | Aan Fillis. (Dl. I. 356; Dl. II. 124). |
2. | De hardnekkige onkunde. (124). |
3. | Fillis. (Dl. I. 91; Dl. II. 125). |
4. | Aan Henriette. (99. 121. 125. c.) |
5. | Kain. (blz. civ) (Dl. I. 203, noot 2; Dl. II. 97. 125. 157. 158. Bijlage vi). |
6. | Twee woorden over Kain. (98. 125). |
7. | Een vraag. (125). |
8. | Roosje. (126-132. 137. 138. 145. 156. 158. cxiii). |
9. | Aant. over Roosje. (127. 132). |
10. | Fragment van een sentimenteele historie. (133. 157, noot 1). |
de poëtische spectator, uitgegeeven door eenige vaderlandlievende vrienden. (Amsteldam, bij A. Mens Jansz.). In 1807 is de prijs f 1. -.
eerste stukje (1784): nr. 1. 3. 4. zijn van Bellamy, nr. 5 staat op naam van Hinlópen, (Aant. 75), nr. 2 is van Uyttenhooven, 1 bijdrage van Uyttenhooven is afgekeurd, (63. 93. 102. 103. 136. 168; hs. Z.G.).
| |
| |
1. | Inleiding (42. 43. 44-50. 51. 52. 58. 59. 61. 64. 70. 93. 101. 158. 159. lxxviii). (hs. Z.G.). |
2. | De Recensent. (53-57. 59. 60. 61. 62. 64. 65. 93. 158. Aant. 41). (hs. Z.G.). |
3. | Is het uitschrijven van prijsvraagen nuttig voor de Dichtkunst? (65-68. 103. 158). |
4. | Bespreking Gezangen van M. Nieuwenhuyzen. (103. 104-115. 116. 158. 217). |
5. | Ter gedagtenisse van H. Dullaart. (120. 121-124. 135). |
tweede stukje (1786): nr. 2. 3. 4. 5. zijn van Bellamy, nr. 1 is van v. Alphen, nr. 6 van Uyttenhooven. (304. 305. 308. 325. 326); Uyttenhooven verbetert de drukproeven van nr. 4 en 5. (269. 326).
1. | Brief van v. Alphen. (168. 171, noot. 262. 286. 287. 288. 302). |
2. | Aan den Schrijver van den voorgaanden brief. (175. 200. 262. 286). (hs. Z.G.). |
3. | Bespreking van Proeve van Slaapdichten, door C.C.F. Hoffmann. (177. 178. 180. 200. 262. 382, noot). (hs. Z.G.). |
4. | Bespreking v.d. bundel ‘Voor Capellen tot den Pol’. (288-297). (4 blz. hs. Z.G.). |
5. | Bespreking v. ‘Proeven van Poëtische Mengelstoffen’ enz. (10de deel 2dè stuk) (262. 263. 272. 288). (1 blz. hs. Z.G.). |
6. | Brief aan mijne vriendin C.M.B....(327-331. 334. 336). |
poëtische spectator (behalve de bovengenoemde plaatsen): (37. 60. 74. 75. 81, 88. 89. 92. 95. 96. 117. 134. 137. 140. 167. 178. 202. 203. 224. 283. 288. 302. 303. 306).
| |
IV. Afzonderlik uitgegeven gesghriftjes.
1. Aan de Ingezetenen van Walcheren, ondert. ‘de Walchersche Zeeuw’ (Vlissingen, Corbelyn, 1782): 119. 147, noot 2.
2. Kaperslied (Vlissingen, Corbelyn, 1782): 120. 121. 147, noot 2. 150. Aant. 37.
3. Aan den Hoog-Edelen Geboren Heer Dirk Wolter Baron van Lynden, Weegens de Provincie Zeeland Gedeputeerd ter Vergadering van haar Hoog Mog.de Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden; Van wegens Hoogstdezelven gewezen Extraord: Envojé, aan het Hof van Z:K:M: te Sweeden, enz. enz. enz. (Te Makkum, by Tjerk Kalf, en alom in de Boekwinkels. à 2 St.) (Arch. Vliss.). Het geheel is een geschriftje van 5 blz.; dit vers (blz. 1-4) heeft 7 str., elk van 8 regels; op blz. 5: ‘De Friesche Volks-Stem’, patriotties vers, niet van Zelandus. Ik vermoed, dat het Zelandus-vers voor de in Zeeland algemeen beminde ‘Did’ van Lynden (zie Aant. 39 i.n.) dagtekent, even als de bovengenoemde nr. 1 en nr. 2, uit 1781; naar een aanleiding heb ik vergeefs gezocht: het is een verheerliking van de Vrijheid ‘in dit gezegend Land’, door v. Lynden verdedigd,
...Van Lynden spreekt - de Vrijheid leevd!
Hij pleit voor 's Lands aloude Regten....
...Van Lyndens naam zal eeuwig leven;
Ze is in 't dankbaar hart des Patriots geschreven...
4. Concordia et Libertate (zie blz. cviii) moet evenals
5. Aan eenen Verrader des Vaderlands (ibidem), volgens Dyserinck, Ter Naged. blz. 47, 48, afzonderlik, als pamflet zijn verschenen, ‘zonder plaats of jaartal’. (Aant. 37, blz. lxx).
6. Aan mijnen vriend François van Cappelle, zich, in den Echt, verëenigende met Mejuffrouwe J.E. Rochussen Jongerheld, den 3 van Zomermaand 1782. (behalve het gedrukte eksemplaar, Z.G., is er ook nog 'n hs. van, Loosjes Haarlem, met 'n variant van de 2de regel: welk een kalmte, welk een luister!): 184.
7. brief aan den Heere en Mr. H. van Alphen over de onlangs uitgekomen Mengelingen in Proze en Poëzie, (gedagt.) 28 Nov. 1783; (ondert.) L.D.E.D. (zonder naam van drukker of uitgever: Mulder, Aant. 62): 373. 374. 385. 386. 393. 408. 410; Dl. II. 3. 5. 6. 7. 10. 25. 30. 32. 36. 106, noot 1. 168. 175. Aant. 65 en 66. In deze brief komt voor Aan mijn meisje (Dl. I. 49. 382).
| |
[pagina CXIII]
[p. CXIII] | |
8. leerrede voor het Volk van Nederland, naar Nehemia IV vs. 14-17 (zonder naam van uitgever: Mulder, Aant. 62), Jan. 1784 verschenen: Dl. I. 394. 395; Dl. II. 3. 11, noot 1. 14. 20. 25. 28. 30. 32. 77. Aant. 71. Over de herdruk: ‘in Holland, 1784’ (160).
Over de afzonderlike zelandus-uitgaafjes (1784, Jan. 1785) bij v. Vloten, zie blz. cix.
Bellamy's preken:
1. Het voorregt der geloovigen (17 Mrt. 1785): 202. 203. 204-214.
2. Overdenking van het toekomstig oordeel (16 Junie 1785): 235. 236-247. 253. Ze werden in 1790 door Ds. G. Kuipers bij T. Corbelyn en Zoon te Vlissingen uitgegeven als twee nagelaaten leerredenen. Met een voorberigt hem betreffende (Aant. 1, 2o). (In 1838 te Dordrecht bij P. Los Gzn. herdrukt zonder Voorrede).
| |
V. Verzen op muziek gezet.
1. Marsch voor de Burger-Compagnie de Zwarte Knegten te Utrecht: Gecomponeerd door F. Nieuwenhuysen (zie blz. cix).
2. Mijn Wensch en Aan Fillis, door F. Nieuwenhuysen: 232, blz. cxi en Aant. 43.
3. Aan de Maane (blz. cvii, nr. 11) in de Herdruk gez. m.j.. (1790) blz. 27: ‘Amoroso, par J.D. Diemer’, volgens het voorbericht ‘ons door eene vriendelijke hand toegeschikt’, (zie ook Dyserinck, Ter Naged. blz. 27).
4. roosje staat in 1794 al op muziek: ‘Roosje wordt eens 's jaars op het Concert te Vlissingen te zijner ere gezongen’, schrijft v. Sonsbeeck 2 Mei 1794 aan Kleyn (hs. Z.G.).
Dyserinck, Ter Naged. blz. 50, aant. 12, meldt, dat in 1880 nog ‘verscheiden liederen van Bellamy, o.a. Roosje..naar oude melodieën van vóór een halve eeuw (op Walcheren werden) gezongen’.
roosje als ‘Declamatorium’ door Bernard Koch, ± 1831, vermeldt Dyserinck, Ter Naged. blz. 37.
roosje, 1886 met pianobegeleiding van Richard Hol. (Diehteralbum van vóór honderd jaar, blz. 6).
rosette, légende Hollandaise, d'après Bellamy. Suite dramatique pour Piano à 4 mains par J. Burgmein (± 1886). Illustrations de A. Montalti. Poésies de P. Solanges. (G. Ricordi, Milan), opgedragen ‘à Madame Marie Berdenis van Berlekom’. De tekst is verdeeld in 4 boeken: 1. Le père et l'Enfant. 2. Fête au bord de la mer. 3. Duo d'amour. (Rosette et Jan). 4. La vague. (Arch. Vliss.).
5. dorinde (zie blz. cx) schijnt ook als lied te zijn gezongen:
v. Kampen, Gesch. Ned. Lett. en Wetensch. II (1822) blz. 390 zegt: ‘Hier ligt mijn Damon in het graf..is meer of min een Volkslied geworden’.
Francijntje de Boer (Rec. o.d. Rec. 1822, blz. 508; zie ook hierachter blz. cxx):
Neen, 'k wist niet, Bellamy! toen 'k nog een kindje was,
En vatbaar voor gevoel, uw lied aan Damon las,
Of als mijn Vader 't soms weemoedig voor mij speelde,
En ik met zachte stem die teedre toonen kweelde,
Zoo vaak met tranen van het reinst gevoel gepaard,
Dat gij van 't schoone lied de teedre zanger waart.
Lektuur voor de Huiskamer (Leiden, A.W. Sijthoff) 1855, blz. 294: ‘Wie hoorde niet menigmaal uit den mond van het volk dat roerende lied hier ligt mijn Damon in 't graf’.
Dyserinck, Ter Naged. blz. 27 vermeldt bij een volksuitgave van Roosje: ‘Stem. Hier ligt mijn Damon in 't graf’.
De Heer J.W. Enschedé antwoordt op mijn desbetreffende vraag: dat ‘Dorinde voorkomt in het volksliedboekje “De spoorwagen vol met zedelijke liederen Ten dienste van alle fatzoenlijke gezelschappen”, 3de verbeterde druk (Amst. F.G.L. Holst z.j.) blz. 25. De titel is daar:
| |
| |
Herdenking bij het graf van mijnen geliefde Damon. De tekst heeft kleine afwijkingen en de strofen: “Maar ach! uw stoel”, en “Doch 'k zal niet lang”, zijn tot één samengesmolten. De jaren van verschijnen van dit zangboekje: “De spoorwagen” moeten gesteld worden tusschen 1839 en 1863 (Jaarboek Amstelodamum XI, 1911, blz. 87, noot 2). Ook staat op een fragmentblaadje van een volksdrukje ± 1870 over een spoorwegramp te Meudon aan het eind een “toepasselijk” lied: Hoort! vrienden! welk een droef geval. Wijs: Hier ligt mijn Damon in het graf’. Over de melodie is niets bekend.
| |
VI. Uitgaven van Bellamy's werken na zijn dood.
Over de herdrukken van de proeven voor het verstand, den smaak en het hart, zie Aant. 74; over de preken zie blz. cxii.
De herdruk der gezangen mijner jeugd (te Haerlem, bij Plaat en Loosjes, 1790) met Fransjes portret door Vinkeles, muziek bij Aan de maane, ‘Amoroso, par J.D. Diemer’ en vermeerderd met 7 ‘Naagelaaten gedichten’ (blz. cviii en cxiii), wordt als Dl. I in gelijke band gebonden met Dl. II: de herdruk der vaderl. gez. van 1785 (blz. cix) en Dl. III: gezangen (blz. cx), waaraan de in 1786 bij Mens verschenen bundel ter gedachtenisse van j. bellamy (zie blz. cxvii) werd toegevoegd.
Volgens Dyserinck, Ter Naged. blz. 25, moet in 1804 een 2de druk zijn verschenen van gezangen van J. Bellamy, ‘en twee Lijkzangen’(?) (Haarlem, A. Loosjes Pz.).
In 1807 verschijnt een 3de druk der jeugdige en nagelaten gedichten (Haarlem, A. Loosjes Pz.) met een portret van Bellamy door L. Portman, naar het miniatuur van Mansvelt (228), [dat Fransje aan de Uitgever ‘vriendelijk (heeft) geleend, als het best gelijkende’ (Voorberigt)] en met Fransjes portret door Vinkeles, geplaatst ‘boven den opdragt’, boven het 1ste vers Aan Fillis. Prijs f 2-12.
In 1816 bezorgt de Haarlemse Uitgever A. Loosjes Pz., ‘het grootste getal der door (hem) van tijd tot tijd uitgegeven en door aankoop magtig geworden Gedichten van J. Bellamy uitverkocht zijnde’ (Voorberigt), een geheel nieuwe uitgave: gedichten van j. bellamy. eerste volledige uitgave, met het door Portman naar Mansvelt gegraveerde portret. De verzen van de 3 bundels: gez. m.j. (herdruk), vad. gez. en gezangen zijn nu verdeeld over 5 rubrieken: Godsdienst, Vaderland, Vriendschap, Liefde, Mengelingen. De Uitgever wil dat deze uitgave zal zijn een nationaal ‘Zakboekje’:
‘Zoo zal deze bundel, waarin zooveel echt nederlandsch gevonden wordt, misschíen bij dezen of genen de plaats bekleeden van Dichtstukken in vreemde talen, welke tevens met die uitheemsche talen de verstanden met uitheemsche denkbeelden vervullende, onze zeden meer en meer verbasteren...Mogt deze uitgave strekken, om nog algemeener de voortbrengselen van een der eerste Vernuften van onzen tijd, welks vroegtijdig verlies wij nog betreuren, onder kunstminnende vaderlanders te verspreiden, en tevens met zijne kunst edele en regt nederlandsche gevoelens de harten der jeugd in te boezemen!’
Als deze ‘dure’ uitgave van 1816 ‘nagenoeg is uitverkocht’, zorgt de Wed. A. Loosjes Pz. in 1826, na een ‘inteekening, die met goed gevolg bekroond werd’, voor een nieuwe uitgave, die ‘tegen minderen prijs algemeen verkrijgbaar gesteld’ zal worden: gedichten van j. bellamy. nieuwe vermeerderde uitgave, met B.'s portret door P.H.L. van der Meulen naar Mansvelt. De Uitgeefster heeft de bundel vermeerderd met 63 verzen, ‘het eerst verschenen in de Gedenkzuil’ (1822) - [Aan Fillis, blz. 177, Gedenkzuil blz. 297, is gedachteloos nog eens opgenomen: het staat al blz. 115, ontleend aan de gez. m.j. (hiervoor Dl. I. 95)] - en met 19 nog ‘onuitgegevene gedichten’, haar in hs. afgestaan door haar vriendin F. Baane.
| |
| |
[Deze hss. zijn meest alle nog aanwezig, nu in bezit van M. Loosjes te Haarlem, achterkleinzoon der Uitgeefster; zie Aant. 67 en blz. ciii].
Aan de 5 nu ‘vermeerderde’ Rubrieken (der uitgave van 1816) voegt de Uitgeefster 'n 6de toe: Kleine Stukjes (waarvan ze de titel ook aan de Gedenkzuil ontleent). Voegt men nu bij deze nieuwe uitgave, zegt het Voorberigt (dat, met de bovenvermelde overwegingen, het Voorberigt van 1816 herhaalt), wat van Bellamy is verschenen in de proeven voor het verstand, den smaak en het hart (Smit, Rotterdam, 1825), ‘in hetzelfde formaat uitgegeven’ als deze bundel, ‘dan zal men nu Bellamy's dichtvoortbrengselen zoo volledig hebben, als men verlangen kan’.
Na deze uitgave van 1826 vermeldt Dyserinck, Ter Naged. blz. 26, nog uitgaven van 1838, 1842, 1844: ‘een Vlaamsche uitgaaf’, 1852 en 1860.
| |
VII. Gedenkzuil (1822), Gedichten (1826) en andere gedrukte bronnen.
Hieronder volgen de verzen uit de gedenkzuil, (de schrijvers beschikten, behalve over de bovengenoemde gedrukte bronnen, over een schat van bouwstof, hun van verschillende zijden verschaft, zie Aant. 1,8o), in mijn werk te eniger plaatse opgenomen, of verwerkt (welke tekst, meestal hs. Z.G., ik daarbij gebruikte, verantwoordde ik in een voetnoot; waar de vermelding van een hs. nog niet is geschied, ook hs. Loosjes, doe ik het hier). Het cijfer tussen () verwijst naar de gedenkzuil, het 2de cijfer tot 1784 naar Dl. I, dan naar Dl. II.
1773. |
Als de zon zijn gulden glansen (26) - 9. |
1774. |
Een Seraf, die op witte vlerken (154) - 14 (hs. Z.G.).
Ex-tempore (27) - 15. |
1775. |
Zang (28) - Herders Zang 10. |
1776. |
Aan Calliope, Op mijnen 19den verjaardag, 12 November (29) - 9, motto. 15 (hs. Z.G.).
27 Nov. Mijn teedre Zangnimph zong enz. (24) - 13 (hs. Z.G.). |
1776 of '77. |
Onder het beeld van Zeeuws (310) - 11 (hs. Z.G.).
Op de afbeelding van H. Cz. Poot (310) - 11 (hs. Z.G.). |
1777. |
Aan G. Manne (30) - 14 (hs. Z.G.).
3 Julie. Zoo mogen wij de zuivre leer (30) - 18 (hs. Z.G.).
Kersfeest (191) - 15. |
1778. |
6 Jan. Aan den Wel Eerw. Heer J.W. te Water (31) - 21 (hs. Z.G.). |
1778. |
B. aan F.B. (118) - 28. 29 (hs. Z.G.). |
1779. |
Hekelend lofdichtje (22) - 33. |
1779 of '80. |
Aan mijne geboortestad (34) - 31 (zie blz. civ). |
1780. |
Aan Mejufvrouw F. Baane (120) - 48.
Aan Chloë (295) - 41 (hs. Z.G.).
Vreezen en hopen (295) - 50 (hs. Z.G.).
1 Nov. Klagt van Jacob en Rachel (292) - 57 (zie blz. civ).
28 Nov. Christelijk boetgezang (189) - 64-66 (hs. Loosjes). |
1780.? |
Een fragment (297) - 50 (hs. Z.G.). |
1781. |
14 Mei. Aan mijnen Vriend, den Heer J. v.d. Woordt (144. 145) - 60, noot 2 (hs. Z.G.).
15 Mei. Aan Manne (137) - 34; Aant. 8.
Zomer. Het uurwerk (134) - 79 (hs. Z.G.).
Zomer. Aan Fillis (126) - (hs. Z.G.). |
| |
| |
|
Zomer. Op Beeckmans degen (234) - 99; Aant. 31.
10 Julie. Op de dapperheid der Aardenburgers (234) - 99. 106.
Op de beeltenis van Bentinck (311) - 100.
Op die van Zoutman (311) - 100.
2 Okt. Aan zijne Francina (124) - 114 (hs. Z.G.). |
1781 of '82. |
13 Okt. Aan mijne Moeder (188) - 2. (hs. Z.G.). |
1782. |
27 Febr. Op den biddag van het jaar 1782 (311) - 142 (hs. Z.G.).
25 April. Den Heeren van het Genootschap: Dulces ante Omnia Musae (305) - 175 (hs. Loosjes).
Junie? In een hevigen aanval van het voeteuvel. (à la Focquenbroch)(304) - 199.
10 Okt. In Dulces ante omnia Musae (Eene voorzegging) (306) - 241 (ook hs. Loosjes). |
1782? |
Aan Pulcheria (312) - 275, noot (hs. Z.G.). |
1782 of '83. |
In het Album van A. Schull (313) - Bijlage XV blz. xxviii. |
1783. |
Aug.? Aan Fillis (133) - 355. |
1784. |
Voorjaar. Een fragment (276) - Bijlage x.
Nov. Aan H. (313) - 97 (hs. Z.G.). |
1784? |
Ter bruilofte van den Heer...en Mejufvrouw...(290) - Aant. 65 en 66. |
1784? |
Vraag en wedervraag (300) - 148, noot (hs. Z.G.). |
1785. |
Jan. Aan mijne Francina (298) - 161 (ook hs. Loosjes).
Voorjaar? Een benauwde droom (307) - 50, noot 1. |
verzen uit gedichten (1826), die de gedenkzuil (1822) niet heeft, en die ik heb opgenomen of verwerkt. Het cijfer tussen () verwijst naar de gedichten (1826), het 2de cijfer, tot 1784, naar Dl. I. dan naar Dl. II. De tekst, die ik in ieder biezonder geval volgde, heb ik steeds t.p. in een voetnoot verantwoord.
1776 of '77. |
Vlissingen (87) - 16 (hs. Z.G.). |
1777. |
Vlugge zuchtjes (165) - 19 (hs. Loosjes). |
1779. |
7 April. Aan J. le Francq van Berkhey (201) - 17 (hs. Loosjes). |
1779 of '80. |
Klinkdicht (168) - Inleiding (hs. Loosjes). |
1780. |
De deugd (22) - 73 (hs. Loosjes). |
1781. |
Zomer. Aan Fillis (Men kan enz. 170) - 105 (hs. Z.G.).
5 Aug. Doggersbank (94) - 100 (hs. Z.G.). |
1781? |
De apen (223) - 108. |
1782. |
eind Febr. Aan den Heer Busken, bij den dood zijner volwassen dochter (206) - 143 (hs. Loosjes).
eind Sept. Aan Kleyn (104) - 234 (hs. Loosjes).
12 Nov. Aan God. Op mijn' 25sten verjaardag (16) - 266 (hs. Loosjes). |
1783. |
14 Mrt. Bij eene doctorale promotie (213) - Bijlage XV blz. xxvii.
Najaar? In de vriendenrol van Prof. J.A. Bennet (221) - Bijlage XV blz. xxxiii. |
1785. |
Voorjaar? Tegen de antiduvelianen (214) - 50, noot 1 (hs. Loosjes).
Voorjaar? De rijmers (217) - 50 (hs. Z.G.).
15 Okt. Liefde en wijn (169) - Dl. I. 141, noot; Dl. II. 299, noot (hs. Loosjes). |
verzen ontleend aan andere gedrukte bronnen:
1778. |
Hooimaand. Vaarwel aan J.v. Iperen (Boekzaal der geleerde Wereld, Aug. 1848, 193) - 24.
3 Nov. Op Roosjes derden verjaardag (Zeeuwsche Volksalmanak 1839, 76) - 22. |
| |
| |
[pagina CXVII]
[p. CXVII] | |
VIII.
verzen, uit gedrukte bronnen, door mij niet opgenomen of verwerkt: taal- dicht- en letterkundig kabinet (blz. cv):
1781. |
Aan Densus. |
1782. |
De liefde.
Het vergenoegen. |
gedenkzuil (1822):
1779 of '80. |
Meisje! laat u niet bedriegen (119). |
1780. |
Aan zijn Meisje (121). |
1780. |
Aan de Maan (122).
Dierbaar meisje, vreugd mijns levens (122) (hs. Z.G.). |
1782. |
4 Mrt. Aan Fillis (129) (hs. Z.G.). |
1781. |
6 April. Aan Fillis, op haren Verjaardag (130) (hs. Z.G.); het jaartal moet zijn 1781, zie Aant. 12. |
1781. |
Aan de Min (303) (hs. Z.G.). |
z.j. |
De stervende Jezus (192) (hs. Z.G.).
Jezus opstanding (192) (hs. Z.G.).
Aan Fillis (299) (hs. Z.G.).
Op eene schoone (312).
Aan.....(312).
Aan Johan (312). |
gedichten (1826):
1781. |
Aug. Aan Fillis. (Gij vergt enz. 170) (hs. Loosjes). |
1782. |
begin Mrt. Aan Fillis (169) (hs. Z.G. en Loosjes). |
z.j. |
Een geval, dat meer gebeurt (222) (hs. Loosjes).
Dorinde (222) (hs. Loosjes).
Op eene ster (222) (hs. Loosjes).
Oront (223). |
| |
Lijkzangen en Grafschriften (343-352).
Lijkzangen.
1. 1786. ter gedachtenisse van j. bellamy (Amsteldam, A. Mens Jansz.), een aan de Wed. Bellamy en Fr. Baane opgedragen bundel, uitgegeven door het Utrechts Genootschap ‘Vlijt is de voedster der Wetenschappen’ (Aant. 79). De bundel bevat 13 nrs, waaronder 1 in proza, 3 rijmloze verzen en 2 grafschriften, en is later gevoegd bij de gezangen (zie blz, cxiv). Uit de Naamlijst der Leden, gevoegd bij de Mengelingen van het Genootschap (Wed. S. de Waal en Zoon, 1789), zijn de naamletters onder de meeste bijdragen terecht te brengen. Er zijn er 3 bij van j.d. w(aal), d.i. Ultrajectinus (Aant. 62): nr. 6. 8. en 11 (‘een zangstuk’). p. wagenaar jz. tekende een passend vignet voor de bundel (341).
2. batavus bij den dood van Jacobus Bellamy, Zelandus; Gestorven den 11 Maart 1786. (Utrecht, Wed. J.v. Terveen, en Zoon 1786). Batavus is Ds. Bern. Bosch te Diemermeer (N. Ned. Biogr. Wdb. II. 218; hiervoor Dl. I. 371). Zie een motto uit Young, Aant. 65.
3. a. deken, Traanen gestort bij het overlijden van den uitmuntendsten Dichter Jacobus Bellamy, in den bloei zijns levens gestorven, elf Maart 1786 binnen Utrecht.
| |
[pagina CXVIII]
[p. CXVIII] | |
('s Graavenhage, bij Isaac van Cleef, 1786). Str. 18 over Betje Wolff (333); hetzelfde bij lieve v. ollefen, aan Fr. Bane enz. str. 18 en 19 (zie nr. 9).
4. m.c.v. hall. Jubelzang bij de 150ste verjaring der Utr. H. Sch. 31 Mei 1786. Str. 13 over Bellamy (332).
5. j. hazeu corn:zoon. Lijkzang op den Heer Jacobus Bellamy (à Zelandus) S.S. Theol. Stud. - Overleden binnen Utrecht 11 Maart 1786. Uitgegeeven, door het Vaderlandlievend Gezelschap te Edam: Ten Spreuke voerende:
De Deugd en Trouw, brengt ons bij één,
En strekt, tot Nut van 't Algemeen.
(Edam, A. Tolk. Stads Drukker, 1786). Opgedragen ‘aan de Edele Heeren Leden, van alle Vaderland- en vrijheidlievende Sociëteiten, Genoot- en Gezelschappen, in Nederland’. De Uitgever heeft ‘alles aangewend’, dat deze uitgave ‘betreklijk Plaaten Letterdruk...waardig’ kan zijn om ‘agter de Werken, (die mede zindelijk zijn uitgevoerd) van den Heer Bellamy geplaatst te worden’. Dit is echter niet geschied: achter die ‘Werken’ is de bundel van ‘Vlijt is de voedster der Wetenschappen’ geplaatst (nr. 1). Zie over bundel, vignet en schrijver: 341. 342.
6. j.p. kleyn. Bellamy (Gedenkzuil 247), ‘overgenomen uit de niet zoo algemeen in omloop zijnde Krijgsliederen van mr. j.p. kleyn en vrouwe a. kleyn geb. ockerse (Utr. G.T.v. Paddenburg, 1786) zie Aant. 45. In die Krijgsliederen moet ook een ‘welgelijkend schaduwbeeld van Bellamy zijn geplaatst’, hoogstwaarschijnlik het silhouet, dat nu nog in Kleyns Album ligt (Dl. I. 233. 234; Gedenkzuil. 175). Busken Huet noemt dit vers van Kleyn ‘verreweg het fraaiste van alle versjes, na B.'s dood vervaardigd’ (Bellamy en zijn kring, blz. 23).
7. l.e. Ter Gedachtenis van mijn vriend Jacobus Bellamy, Student in de Heilige Godgeleerdheid op de Academie van Utrecht, overleden den elfden van Lentemaand 1786 (Vlissingen, Pieter Roelofs) (Z.G.).
8. h. weyting. Memoriae Jacobi Bellamy. Stud: Ultraj: Poetae Eximii. (Ondert.) ‘Admirationis ergo’. (hs. Maatsch. Ned. Lett.).
9. lieve van ollefen. Aan Francina Bane, de ongelukkige Minnaaresse, van den ontijdig gestorvenen Nederlandschen Dichter, J. Bellamy (Amst. J.B. Elwe, 1786). Str. 18 en 19 zijn (volgens voetnoot) woorden van ‘Mejuffrouw Elizabeth Wolff, geb. Bekker’; zie hiervoor nr. 3.
10. s.f. rau. Bij Bellamy's dood (Teissèdre l'Ange, Lofrede op Rau, 1808, blz. 83, aant. 22, blz. 86-89). Gedenkzuil 246 noemt het een ‘Alkaïsche Ode’. Hoewel de inhoud doet vermoeden, dat het vers dagtekent uit 1786, is dit toch niet zeker (319).
11. mr. w.h. sels. Over het graf van Bellamy, met muzikale ‘kompositie’ van B. Ruloff. T.W. Broxtermann vertaalde deze Lijkzang, ‘met eenige uitlatingen’, in het Duits (Gedenkzuil 241, 242). Het eksemplaar, dat Dyserinck had, was afkomstig van de dames Udemans, die het van Tante Fransje erfden (Aant. 15). De tekst staat in Gedenkzuil 239.
12. mr. w.h. sels? (zie Gedcnkzuil 217). Kunstöffer aan de Nederlandsche Vrijheid, bij het Graf van J. Bellamy, overleeden binnen Utrecht, den 11 Maart 1786 (Middelburg, Henrik van Osch); (ondert. op blz. 12):
Ont été toujours mon Génie.
13. a. soek. Aan de zalige schim van den Dichter J. Bellamy; op blz. 64 van De vrugt van ledige Uuren (Leyden, P. Pluygers 1786). Deze bundel, met een motto van Zelandus (uit De vaderlandsche jongeling, zie hiervoor Dl. I. 216, boven aan) is
| |
| |
geheel van Bellamy doortrokken, waarover Kinker Soek hekelt in zijn Post v.k. Helikon (uitg. v. Vloten, blz. 180-183).
14. texelius. Vaderlandsche Gezangen, nr. 1 (Haarlem, A. Loosjes Pz. 1786), 12 blz. druk met 2 rijmloze verzen: Aan Bellamy en Aan Francina Bane. De schrijver noemt zich
Der rustige West-friezen.
Aan Texels schuimend strand
Aanschouwde ik 't eerste dag-licht.
15. 1789. a. vereul. Bij het Graf van Bellamy. [herdrukt achter de Lofrede op J. Bellamy (Redenvoeringen 1790) blz. 172-176]. Ook hiervan bezat Dyserinck een eksemplaar, dat oorspronkelik heeft behoord aan Fransje, van wie de nichtjes Udemans het hadden geërfd. Over een vertaling in het Duits door Broxtermann, zie vertalingen, blz. cxxviii.
16. 1790. petronella moens. Op den dood van den Heere Bellamy; blz. 139-143 van Dichtkundige en prosaïsche mengelwerken (Haarlem, Plaat en Loosjes).
17. 1794. j.w.v. sonsbeeck. Op den dood van Bellami, kantate [het eerst gedrukt in Mnemosyne (1817) blz. 300-314, ‘medegedeeld door de Heeren N.C. Lambrechtsen en H. van Royen’. (hs. Bibl. Prov. Arch. Zeeland, volgens Dyserinck, Ter Naged. blz. 30)].
18. 1795. broërius broes, lofdichtje op Bellamy (4 regels, rijmloos), ‘bij gelegenheid der plaatsing (1793) zijner beeldtenis (en der beeldtenissen van Juffrouw Moens en den Heer Kasteleyn) in het Pan Poëticon Batavum’: blz. 39-42 (Naschrift) in Aanmerkingen over het Evangelium van Matthaeus. Derde Proeve. (Leiden J.v. Thoir 1795). In zijn kantate haalt van Sonsbeeck deze 4 regels, enigszins gewijzigd, aan. (346).
19. 1798. elizabeth wolff, over Bellamy: Aan Vlissingen, str. 58-63 (Gedichten en Liedjes voor het Vaderland - Is. v. Cleef).
| |
Grafschriften.
1. | c.p. chastelein. (323). |
2. | h.d.v. l(eeuwen), te Raamsdonk, 2 korte grafschriften in nr. 13 van ter gedachtenisse van j.b. (zie hiervoor nr. 1, blz. cxvii). |
3. | batavus. blz. 12 van zijn lijkzang (nr. 2). Boekzaal der geleerde Wereld 1848, 452, vertelt Th.H. Pauw wat hij zich herinnert van Hinlópen over Bellamy te hebben gehoord. Hinlópen moet hem eens hebben gevraagd, of hij Batavus' grafschrift op B. kende, (waaruit dus zou kunnen worden opgemaakt, dat Hinlópen dit mooi vond). |
4. | hazeu. een 4regelig grafschrift in de ‘Opdragt’ van zijn lijkzang (nr. 5); op blz. 17 uitvoeriger. |
5. | l.e. (hiervoor nr. 7) op blz. 6. |
6. | a.v.d. woordt (Kopie Sonsb. blz. 384). |
7. | w.a. ockerse (Gedenkzuil 233). |
De meeste bovengenoemde titels, ook van vertalingen (blz. cxxix vgg.), heb ik kunnen ontlenen aan Dyserinck, Ter Nagedachtenis (1880) en aan de inventaris der Boeken, Handschriften, Kaarten, Prenten en andere voorwerpen, gelegateerd aan de stad Vlissingen door willem van der os, Candidaat in de Rechten aan de Rijks-Universiteit te Utrecht, geboren te Vlissingen den 10 December 1864 en overleden te Utrecht den 29
| |
| |
Oktober 1890 (gedrukt bij J.C. & W. Altorffer 1891) blz. 105-118. Aan deze belangrijke lijst van 118 Bellamy-bronnen zou ik nog een en ander kunnen toevoegen:
1788. post van den helicon (uitgave v. Vloten): over B. handelen nr. 1. 2. 3. 5. 9. 11. 18. 36. (volgens Kollewijn, Bilderdijk I, 211, noot, komen bijdragen van Bilderdijk voor in nr. 2. 5 en 9; maar de Bellamy-zinspelingen zullen wel van Kinker zijn).
1789. mengelingen van het Genootschap ‘vlijt is de voedster der wetenschappen’ (Utrecht, Wed. S. de Waal en Zoon): blz. 8 en 14. In Bellamy's geest gedicht zijn verzen op blz. 22. 36. 50. 85. Zie over het Genootschap: Aant. 79 en lijkzangen nr. 1.
1790. proeven van oordeelkunde betreklijk de poezij (Utr. Wed. J. van Terveen), door S.P. v.d. Meulen, nr. 1; de Voorrede is een lofspraak op Bellamy; blz. 9-24: ‘beoordeeling’ van Het onweder; nr. 2 (1791) blz. 25-40: over twee lentezangen van b. (1782, hiervoor Dl. I. 180; 1784, hiervoor Dl. II. 39); blz. 41: iets over de romanze (Zijderveld, De Romancepoëzie in Noord Nederland van 1780-1830, blz. 71 vgg.); blz. 74: Chloris vergeleken met Ovidius' Phoebus en Daphne (hiervoor Dl. II. 192, noot).
1792. j. clarisse Gedichten. (Utr. H.v. Otterloo, 1792), met een motto uit de gezangen van Bellamy: slotstrofe van Aan mijne vrienden (Dl. II. 187).
1795. broërius broes. Aanmerkingen over het Evangelium van Matthaeus. Derde Proeve (Leiden J. van Thoir, 1795). In het Voorbericht een rijmloos vers Liefde tot de vijanden; in een Naschrift (blz. 39-42) verdedigt hij rijmloze verzen en prijst in het biezonder die van Bellamy, waaronder er zijn, die hij ‘waardig’ oordeelt ‘om in alle taalen overgezet te worden’ (Lofdichtje op B, zie blz. cxix).
1796. r. feith en j. kantelaar. Bijdragen ter bevordering der Schoone Kunsten en Wetenschappen. (Amst. Joh. Allart, 1796), 3de Stuk blz 519-551: ‘Over het invoeren van Engelen en Duivelen in Dichtstukken’ (over B.'s Chloris en Chloë, hiervoor Dl. II. 192, noot).
1803. mr. j.p. kleyn over Roosje (zie Aant. 73).
1805. jeronimo de vries, ‘eerste Stads Klerk ter secretary van Amsterdam’ krijgt de ‘gouden eerepenning’ voor de door de ‘Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde’ uitgeschreven Prijsvraag: ‘Welke zijn de vorderingen, welke is de verachtering der Nederduitsche Dichtkunde gedurende de 18de eeuw, in vergelijking van vroegere tijdperken..’ [in 1810 uitgegeven als Proeve eener Geschiedenis der Nederduitsche Dichtkunde (Amst. Joh. Allart), 2 dln.]. Blz. 297-308 handelen met warmte over B.
1808-1809. de recensent ook der recensenten, zie Aant. 1. 5o.
1808. Lofrede op S.F.J. Rau (zie blz. cxviii, nr. 10 en Aant. 48); blz. 89, aant. 23: mr. j. hinlópen. Sur la Mort de Monsieur Rau, met een herinnering aan bellamy (353).
1809. gedenkschriften van de Koninklijke orde der Unie voor de jaren 1807-1809, blz. 182-186: Rede van j.h.v.d. palm, als Redenaar der Orde, met een herinnering aan Rau en Bellamy. Een dergelijke herdenking door prof. te water, zie hiervoor Aant. 11.
1812. j.f. helmers. De Hollandsche natie in zes zangen, blz. 180:
Tyrtéus van mijn land! nog blijft me uw zang bezielen!
En ik zweer op uw graf, nooit voor den dwang te knielen.
1815-1822. zie Aant. 1, 7o en 8o.
1821. j.p.v. cappelle. Bellamy en Hölty (Aant. 57).
| |
| |
1822. francijntje de boer. Aan de Stichters van de Gedenkzuil op het graf van Bellamy (De Rec. o.d. Rec., blz. 508). Zie hiervoor blz. cxiii.
1822. mr.. j. scheltema. Herinnering aan de verdiensten van Mr. Jan Hinlópen. (zie Aant. 44, slot, blz. lxxx).
1824. w. de clercq. Verhandeling ter beantwoording der vraag: Welken invloed heeft vreemde letterkunde...enz...gehad, op de Nederlandsche taal- en letterkunde...enz..blz. 300: ‘Eene nieuwe soort van Poëzij was er door Zelandus ontstaan...(hij was) tegelijk Anacreon en Tyrteus’ (Aant. 32).
1826. de argus II (Brussel, P.M. de Vroom) blz. 476: bespreking van de herdruk (Rott. Smit. 1825) van de proeven verst. sm. en h.; Verdraagzaamheid op blz. 463 aangehaald, is niet van Bellamy, maar van Ockerse (Aant. 69).
1848. mr. m.c.v. hall. Gemengde Schriften. Blz. 121 vgg.: Iets over de luim in Karakter en Geschriften (met grote bewondering voor B.; zie hiervoor Dl. II. 343); blz. 185: ‘B. moet de geschriften van...Claudius gekend hebben; hetgeen B. voelde en dacht, was meer in den geest van Claudius dan in dien van Sterne’ (de Clercq, Verhandeling...enz, blz. 300).
1854. In een vers Aen het Historisch Genootschap tot Utrecht (Kronyk Hist. Gen. X) ziet prudens van duyse (str. 9) ‘Utrechts Bellami’ zijn ‘bliksem’ slingeren ‘naer den kop dier valsche munters in historie’, die hun ‘bakermat onwaerdig’ zijn. Het vers heeft als Zelandusmotto: ‘'s Lands eer, 's Lands heil, uw roem, dit alles moete u drijven’ (Dl. I. 119).
Na de lezingen van busken huet over ‘Bellamy en zijn kring’, winter 1860-1861, en de eigenaardige Romantiek over Bellamy, als pleit voor Volksweerbaarheid, door baron van heeckeren in 1867 (Inventaris..v.d. Os, Vliss.), na het krachtig pionierswerk van j.v. vloten (1878) en van dyserinck (1880), na de uitvoerige, onontbeerlike katalogus der bellamy-tentoonstelling ‘Utrechtsche Kunstkring’ (1886), ten slotte:
1890. j.p. hasebroek. Een Dichteralbum van vóór honderd jaar. (Amst. Höveker).
1898. albert verwey. Heiman Dullaert. (Tweemaandelijksch Tijdschrift, 1898, I. blz. 447).
1901. Jacobus Bellamy als criticus. (Gids, Des, blz. 452) van mijn hand.
1903. dr. j. hoeksma. Jacobus Bellamy. (Amst. Boek- Kunst- en Handelsdrukkerij, voorheen Gebr. Binger).
1915. dr. a. zijderveld. De Romancepoëzie in Noord-Nederland van 1780 tot 1830. (Amst. Kruyt). Over Bellamy o.a.: blz. 61 vgg., 72 vgg., 236 vgg.
1916. dr. g.e. opstelten, Brieven van Mr. A.C.W. Staring, 11de Stuk (Haarlem, Tjeenk Willink). Over Bellamy, Kleyn, Ockerse, Mevr. Kleyn-Ockerse, Hinlópen, zie het Register.
| |
Handschriften.
Verzen en proza.
Wat er nog over is aan hss. van, door Bellamy zelf of na zijn dood uitgegeven poëzie en proza, heb ik steeds t.p. in een voetnoot vermeld (zie blz. ciii over de hss. Loosjes, Haarlem). Hieronder volgt het belangrijkste van wat aan verzen en proza door Bellamy zelf niet is uitgegeven, noch na zijn dood is verschenen in gedenkzuil
| |
[pagina CXXII]
[p. CXXII] | |
(1822) of gedichten (1826), en uit Kopie Sonsb. (Aant. 1,4o) of hs. door mij geheel of gedeeltelik is overgenomen, of alleen vermeld (zie ook Aant. 24 en 29). Daar verreweg de meeste dezer hss. berusten in het Z.G., vermeld ik alleen Kopie Sonsb. en bronnen van elders (Leiden = Maatsch. Ned. Lett.; Vliss. = Arch. Vliss.). Over de hss. Kleeuwens, zie hieronder.
Ook nu wijst de blz., tot 1784 naar Dl. I, dan naar Dl. II.
Verzenschriften 1772 en 1777 - 4. 5. 8. 9. 10. 11. 15; Dl. II. 204 (noot). Aant. 9.
Verzenschrift 1777-'78 van Neeltje Baane (Vliss.), blijkens inschrift van Ds. A. Loeff (Aant. 15) ‘gevonden in de nalatenschap van Mej. P.J. Udemans te Middelburg’ - 11. 16. 21. 22. 23. 25; Bijlage II.
Zakboekje 1777 - 16. 20. 21. 28. 179.
Zakboekje - 20. 48. 144; Bijlage III.
1772. |
Air voor de Maagden der stad Vlissingen..6 April..(Vliss.) - 7. |
1776, |
29 Julie, 9 Nov. (verzen) - 16. |
1777. |
4 Jan. Het monster aan band - 18. Aant. 8.
12 Nov. Dankoffer aan het Opperwezen op mijn 20ste verjaardag - 15.
23 Des. Huwelikszang voor Mr. F.A.v. Rosevelt Cateau - 13. |
1777. |
Verzen voor Berkhey en Macquet - 17.
Rijmbrief aan F. Baane - 19.
Vrijheid (Kopie Sonsb. 130) - 16. |
1777? |
Op de pijn in zijn keel - 13. Aant. 8. |
1777? |
Lofdicht op Erasmus' Lof der zotheid - 16. |
1777 |
of '78. Aan J.W. te Water over de ‘beloofde hulp’ - Aant. 13. |
1778. |
3 Febr. Op den dood van Aeg. Petrëus (Kopie Sonsb. 156, 171) - 24.
22 Sept. Het glansrijk zonnelicht heeft 65 malen...- 21.
20 Okt. Aan Mejuffer N. Baane (Leiden) - 21.
7 Nov. Rijmbrief aan L.C. - 27. Aant. 8.
Najaar. Tafreel van het beste huwelijk - 23.
Najaar. Het heil van den vrede - 23. |
1778. |
Aan Prof. J. Willemsen - 24.
Op de gezangen van J. Lodestein - 17; Aant. 10.
Alleenspraak van G. Udemans (vinker) - 121.
Het achtste gezang uit..Aan het Vaderland..op een vrijen trant gevolgd - 21; Bijlage IV. |
1779. |
29 Jan. Aan het Vaderland (Kopie Sonsb. 166) - 33.
Zomer. Aan M(anne) (Kopie Sonsb. 11) - 37.
Vaarwel aan J.W. te Water - 39.
Okt. Verjaarvers aan Piet Boone - 41. |
1779? |
Een geschiedenis uit het land der Phantasie - Bijlage V. |
1780. |
1 Mrt. Nagedagten op den bededag - 45; Dl. II. 320, noot 1.
Zomer. Klaagzang (Leiden) - 50.
29 Junie en? Proza ontboezemingen - 50. 52.
10 Aug. Brief van B. aan Fr. Baane - 52.
19 Okt. Aan Mej. N. Baane, echtgenoote van G. Udemans op haar 26 verjaardag - 55.
14 Nov. Aan de eenzaamheid - 60.
26 Nov.-4 Des. Geheim Dagboek - 60-70. 354, noot. |
1781. |
Slag bij Doggersbank, proza - 100.
Najaar. Twaalf ambachten, dertien ongelukken, proza - 113.
16 van Slagtmaand. Inschrift vriendenalbum (Vliss.) - 117; Bijlage XV; de verzen: blz. xxviii vgg. |
1782. |
Jan. Aan Broes (Kopie Sonsb. 96) - 143.
eind Jan. Vers bij het overlijden van Maria Gene (Kopie Sonsb. 98) - Aant. 17. |
| |
[pagina CXXIII]
[p. CXXIII] | |
1782. |
6 April. Mijn Fillis, deze dag was mij een heilig feest...(Kopie Sonsb 47) - 168.
Junie. Op eenen schoonen dag in het jaar 17..(proza) - 196.
20 Junie. Afscheid aan Piet Chevallier (Arch. Utr. Studentengezelschap Bellamy) - 200.
begin Julie. Aan het gerugt (Kopie Sonsb. 66) - 210. noot. |
?? |
Aan den schilder (Kopie Sonsb. 40) - 269. |
1783. |
7 Mrt. Aan mijnen vriend, den Heer B. (Kopie Sonsb. 24) - 318. eind Mei. Huweliksvers voor A. Boone - 341. 342. |
1784. |
Uit de Leidsche Courant van den 31 meij 1784 - xcvii.
3 Des. Over de toonneelpoëzij, en over het toonneel, in ons vaderland - 140.
Ruuwe schets van een' goeden Toonneelspeler, en het plan - 142. Aant. 76. |
1784 of '85. |
Bespreking (2 fragmentjes) van M.A. de Ruyter, door A, Loosjes Pz. - 272, 273. |
1784 of '85. |
In 't Album van den Heer Hespe (Kopie Sonsb. 6) - 225. |
bijlagen, voor zover nog niet vermeld: IX. X. XI. blz. xx, noot: bespreking (fragmentje) Proeve van Mengelpoëzie van Isaäc van Haastert: bijlage XII. XIII. XIV. XV. I. 1 Aan Schorer (Z.G. en Kopie Sonsb. 224).
varia (blz. XLI-XLIV; Dl. II. 197, noot 1); waarbij nog genoemd kunnen worden:
Grotius en zijn vrouw op Loevestein. Een Romanze (alleen de titel) - 127, noot 4.
Mijn Genie! - Mogelijk zou men enz...- 182, noot 1.
Aant. 53: fragmentjes van vertalingen door B.
Aant. 61: Recitatief en Solo uit een ontworpen Kantate?
Aant. 61: korte aantekeningen door B. uit v. Alphen.
In hs. niet bewaard gebleven, en alleen in titel bekend, zijn (zie ook blz. ciii):
Rijmbrief van Damon aan Fillis - Dl. I. 56. 57.
Bruiloftsvers voor Piet Boone - Dl. I. 334.
Plan: Brieven van een minnaar aan zijn meisje (Dl. II. 88. 338, noot 1).
andere handschriften, door mij opgenomen of vermeld:
c.v.d. polder. Op de Proposities van veele Steeden in ons Vaderland (Aug. 1782) - 223.
j. de waal. Aan den Weledelen Heer Ondaatje op deszelfs aanspraak aan het Genootschap van Wapenhandel onder de Zinspreuk Pro Patria et Libertate te Utrecht, den 14 van Zomermaand 1783. (Ondert.) de Waal Vrijheidlievend Burger in de Compagnie Schutters de Hantvoetboog. . - 343.
g. beljaart. Dank Addres aan de Wel:ed:manhafte Heeren d'Heeren Jan Joseph Negre en lucas van Steveninck Az: voor het geschenk van twee vaandels aan 't middelburgs Exercitie genoodschap luctando Emergentes, op den 8 Augustus 17e vijf en tagtig - 253.
Brief aan de poëtische spectator, 26 Okt. 1785 - 283.
Bespreking van de gez. m.j. door ockerse - Bijlage XVI; blz. lxi.
Kopie van ockerse en uyttenhooven voor de proeven (Aant. 69 en 74), van uyttenhooven voor de poët. spect. (De Recensent), en de afgekeurde kopie van U. - (blz. cxi).
Testament van Jaques Bellamy, Londen 1730 - Dl. I. 1; Bijlage I.
Lyst van Inteekening voor de Studien van Bellami - Dl. I. 143; Aant. 39.
Inhoud der Digstukjes van J.B. berustende onder de Ervgenamen van wijlen Christiaan Kleeuwens - Aant. 8. Over deze hss. Kleeuwens ter aanvulling nog het volgende:
Blijkens katalogus Bellamy-Tentoonstelling ‘Utr. Kunstkring’ 1886, Handschriften, nr. 8, zijn
| |
[pagina CXXIV]
[p. CXXIV] | |
er ‘Gedichten en brieven van J.B. door F. Baane gelegateerd aan den Heer Kleeuwens te Rotterdam’. Het is mij niet gelukt enig spoor van deze hss. te ontdekken. Volgens een mededeling Arch. Rotterdam is ‘de Heer Johannes Maarten Kleeuwens, oud-rijksontvanger, geboortig van Goes, 26 Des. 1901, oud 87 jaar, te Rotterdam overleden. In het Rotterdamsch Archiefverslag 1908, blz. 43, nr. 170 worden eenige stukken genoemd van Kleeuwens afkomstig, maar geen Bellamypapieren’.
Bestiering en wetten van het Genootschap..‘Dulces ante omnia Musae’ (Leiden) - Dl. I. 177; Aant. 44.
Wetten der Maatschappij tot Nut van het Algemeen (Arch. Amsterdam) - Dl. II. 217. 218; Aant. 78.
Dagboek C.R. Busken (hs. Dr. J.A. Gallandat Huet te Alkmaar) - Aant. 12. 16. 28. 33. 38. 39; Dl. II. 333.
Dagboek Leonard van Zwijndregt (familie v. Zwijndregt te Haarlem) - Dl. II. 57. 58.
Aanteekeningen rakende J.W. te Water, door zijn broer Willem te Water (Vliss.) - Bijlage XVII; Aant. 11.
Albumblaadjes van F. Baane voor Vincent Loosjes en zijn vrouw - Aant. 67.
Brief van ‘Bestuurders van de Vlissingsche afdeeling der Maatschappij tot nut van 't algemeen’, 13 Des. 1823 - Aant. 7, slot.
De Inventaris v.d. Os, Vliss. blz. 105, vermeldt een door Bellamy zelf keurig geschreven, ingebonden verzameling van al zijn verzen, naar de verschillende gedrukte bundels woordelik, en met dezelfde paginering overgeschreven. Deze bundel bevat:
1. | Gezangen mijner Jeugd. |
2. | Vaderlandsche Gezangen (1ste druk). |
3. | Vervolg der Vaderl. Gez. |
4. | Zelandus bij den dood van Johan Derk, Baron van der Capellen tot den Pol. |
5. | Gezangen (met de Brief aan Kleyn). Opmerkelik is, dat hij zijn naam hier schrijft met de slotletter ij, waar hij Mens voor waarschuwt (Dl. II. 201; zie ook 285: de krul boven de naam). |
Alleen ontbreekt aan deze bundel: Aan het Genootschap: Pro Patria et Libertate bij deszelfs eerste verjaaring, in Febr. 1784.
| |
Brieven.
De brieven van Bellamy aan Fransje, alleen bekend in kort excerpt Kopie Sonsb. (Aant. 1, 4o), heb ik steeds t.p. in een voetnoot aangegeven. Van de brieven van Fransje aan Bellamy heeft v. Sonsbeeck er maar 1 geheel afgeschreven, en voor ons bewaard (Dl. II. 312). De meeste der naar het hs. uitgegeven brieven zijn in hs. Z.G.; waar ik hieronder niets aangeef, is het hs. Z.G., anders vermeld ik de bron: Kopie Sonsb., Leiden = Maatsch. Ned. Lett., Vliss. = Arch. Vliss. of anderszins. Voor de volledigheid noem ik in dit verband ook enkele brieven, die niet meer in hs. over zijn en die ik heb ontleend aan een gedrukte bron. De blz. wijst, tot 1784, naar Dl. I, dan naar Dl. II.
| |
Brieven van Bellamy (150, waarvan 15 alleen in gedrukte bron) aan:
h.h.s.s. alg. vad. lett. 7 (5 kopie door hemzelf, 2 J.W. Muller, Leiden).
1779. 15 Des. (40); Des. (43). 1780. 25 Junie (46); 6 Aug. (Muller) (48. 51); 14 van wijnmaand (Muller) (56). 1781. 3 Jan. (57); 10 Jan. (75).
wed. bellamy. 5 (1 gedrukt).
| |
| |
1782. 20 Mrt. (149); 1 April (161); 10 Nov. (266). 1784. Febr.? (Dyserinck, Ter Naged. 38, zonder vermelding van bron) (13). 1785. midden Junie (235).
g. bonnet. 1 (Kon. Bibl.).
1785. na 16 Junie (247).
a. boone. 4.
1782. 19 Sept.? (226); 13 Nov. (270). 1783. 7 Mei (338); 14 Junie (342).
p. boone. 1.
1782. 19 Sept. (225).
b. broes. 11.
1782. 24 Mrt. (152); 4 April (156); 15 April (166); Sept. (262); 5 Des. (275). 1783. 29 Des. (Dl. II. 4). 1784. 22 Jan. (6); 29 Jan. (8); 1 April (31); 19 Junie (72); 18 of 16 Junie (76).
j.p. de bruyn. 1 (Leiden).
1785. 22 Nov. (298).
juffr. de bruyn. 2 (Leiden).
1784. 16 Nov. (118. 136). 1785. 10 Febr. (164).
fr. v. cappelle 8 (1 kopie Vliss.; 1 gedrukt; v. Hall, Gemengde Schriften, 151; 6 gedrukt: Ned. Spect. 1870, 323 vgg.; zie ook Dyserinck, Ter Naged. Inl. XI, 52; Navorscher 1879, 23).
1783. 15 Okt. (365); 18 Des. (407);?? (v. Hall) (366). 1784. eind Mrt. (Vliss.) (29. 83, noot) 4 Mei (38); 30 Sept. (91). 1785. 14 Mrt. (202); 9 Mei (227).
w. carp. 1 (gedrukt Gedenkzuil 84).
1783. eind Jan. (306).
f.v. gogh. 3 (Vliss.).
1782. 7 Aug. (209). 1783. begin April (327); najaar '83 of voorjaar '84 B. en Uyttenhooven (15).
j.p. kleyn. 9 (7 Vliss., 2 gedrukt).
1782. Junie (ook hs. Loosjes) (198. 300); 10 Julie (201); eind Julie (204); 7 Aug.? (Gedenkzuil 180) (208); 22 Okt. (245); eind Okt. (Gedenkzuil 155) (246); 17 Des. (281). 1783. 17-19 Mrt. (324). 1784. 31 Mei (233).
‘kunstliefde spaart geen vlijt’. 9 (kopie door hemzelf).
1779. Wielheesen: 3 Febr. (30); v. Spaan: na 14 Febr. (31); 25 April (32). 1780. v. Spaan: 20 Nov. (58); v. Spaan en Wielheesen: 27 Des. (73). 1781. Wielheesen: 8 Aug. (98. 105. Aant. 30); Beijer: Sept. (106. 107). 1782. H.H. Bestuurderen: 2 April (163-166).
n.c. lambrechtsen. 3.
1782. 28 Julie (211). 1783. eind Jan. (303). 1784. 6 Des. (146).
a. loosjes. 1 (Mr. J. Loosjes, Tiel).
1784. 2 Jan. (1. 175, noot).
g. manne. 2 (1 gedrukt).
1779. 24 Julie (34); najaar (Gedenkzuil 138) (38).
a. mens jz. 57 (1 gedrukt, 7 Leiden).
1782. begin Des. (273). 1783. 15-16 Jan. (297); 28 Jan. (299); 31 Jan. (299); 8 Febr. (300); 5 Mrt. (320. 329); 15 Mrt. (322. 331); 7 April (332); 9 Mei (338); 15 Mei (340); 16 Aug. (353); 3 Sept. (Alg. Konst- en Letterbode, 1853, 34) (357); begin Okt. (359); Okt. (361); 10 Des. (393); 29 Des. (411). 1784. 16 Mrt. (25); 26 Mrt. (28); midden April (34. 36); 20 April (37); vóór half Mei (51); 18 Mei (58); ± 20 Mei (60); begin Junie (65); 11 Julie (74); 14 Aug. (87); 20 Sept. (90); 30 Sept. (95); begin Nov. (103); 5 Nov. (116); ± 20 Nov. (120); eind Nov. (4 briefjes: 134. 135. 136). 1785. midden Jan. (160); 2de helft Febr. (167); 6 Mrt. (Leiden) (200); 10 Mrt. (idem) (202); 19 Mrt. (215); 26 April (222); 1 of 2 Mei (226); ± 6 Mei (227); midden Mei (229); 20 Mei (230); eind Mei (231); begin Junie (234); 28 Aug. (Leiden) (255); 5 Okt. (idem) (262); 2 Nov. (286); ± 6 Nov. (287); ± 8 Nov. (Leiden) (288); 10 Nov. (idem) (288); 13 Nov. (idem) (297); 6 Des. (302); 12 Des. (304). 1786. 31 Jan. (308).
| |
[pagina CXXVI]
[p. CXXVI] | |
m. nieuwenhuyzen. 1 (Arch. Maatsch. Nut v.h. Algemeen, Amsterdam).
1785. 15 April (218).
w.a. ockerse. 4 (2 Kon. Bibl., 2 gedrukt).
1782. begin Junie (194); 2 Nov. (250. 293, noot 4). 1784. eind Febr. of begin Mrt. (Alg. Konst- en Letterbode, 1848, 242. (20. xcvi); voorjaar (fragmentje, aangehaald in Beknopt Levensberigt aangaande W.A. Ockerse, blz. 35) (23).
d. radermacher. 1.
1781. 20 Okt. (99).
j. de vey. 1 (de Vey Mestdagh, Vliss.).
1782. 8 Des. (274).
w.h. vroome. 2 (Leiden).
1784? 2 rijmbriefjes (33).
j.w. te water. 1.
1785. 15 April (220).
a. van der woordt. 2.
1785. 30 Okt. (279); 2 Nov. (281).
j. van der woordt. 13.
1781. 13 Aug. (103. 107). 1782. 16 Mrt. (146); 24 Mrt. (150); 1 April (162); 15 April (170); 5 Okt. (236); 5 Des. (277); 29 Des. (286). 1783. Des. (408). 1784. 31 Okt. (101); 6 Des. (145). 1785. begin Jan. (158).
| |
Brieven aan Bellamy (105, waarvan 1 alleen in gedrukte bron) van:
b. broes. 6.
1782. 31 Mrt. (154); 19 Mei (167); 10 Nov. (264). 1783. 22 Jan. (305). 1784. midden Jan. (5); 1 Febr. (9).
j.p. de bruyn. 3.
1784. 18 Mei (63). 1785. 27 April (223); 12 Mei (225).
w. carp. 3. (1 gedrukt).
1782. 24 Des. (293). 1783. 9 Jan. (294); 16 Aug. (Gedenkzuil 95) (352).
van deinse. 1.
1786. 21 Jan. (307).
p. den hengst. 2.
1782. 4 April (167); eind Nov.-3 Des. (270).
j. hinlópen. 4. (3 Kopie Sonsb. 190. 192).
1784. 16 Aug. (81); 30 Aug. (84); eind Des. (158). 1785. 22 Aug.-1 Sept. (Z.G.) (257).
js. d'hoy. 1.
1785. 13 Aug. (254).
j.p. kleyn. 8. (6 Leiden, 1 Kopie Sonsb, 1 Vliss.).
1782. Junie (Kopie Sonsb. 198) (198); 3 Julie (300); 14-18 Julie (203); 4 Aug. (206); eind Okt. (Vliss.) (247). 1783. 30 Mrt. (325). 1784. 29 Mrt. (30). 1785. 17 Sept. (258).
g. kuipers. 1. (Kopie Sonsb. 277).
1783. 17 April (333).
‘kunstliefde spaart geen vlijt’. 6.
v. Spaan 3: 1779. 14 Febr. (31); 9 April (32). 1780. 14 Des. (58). v. Burch 3: 1783. na 7 Mrt. (320). 1784. 5 Jan. (3); 3 Mei (42).
a. loosjes. 1.
1784. 8 Junie (68).
| |
[pagina CXXVII]
[p. CXXVII] | |
j. lublink de jonge. 1.
1785. 10 Junie (235).
j.j. van der meer. 1.
1785. 22 April (221).
a. mens jz. 21.
1782. 28 Mei (185). 1783. 13 Jan. (295); 16 Jan. (298); 4 Febr. (300); 10 Mrt. (321. 332); 20 Mrt. (323); 13 Mei (339); 28 Julie-1 Aug. (349); 4 Aug. (352); 18 Nov. (368). 1784. 24 Mrt. (27); 14 Julie (75); 20 Aug. (88); 4 Nov. (115). 1785. 3 Mei (226); 26 Mei (230); 30 Mei (233); 31 Aug. (256); 4 Nov. (286); eind Nov. (303); 9 Des. (303).
m. nieuwenhuyzen. 3.
1785. 8 April (217); 20 Mei (219); 22 Sept. (219).
w.a. ockerse. 4.
1782. 19 Okt. (243. 250). 1784. midden Mrt. (20); 19 Mrt. (21); midden April (22).
c. plaat. 5.
1783. 4 Julie (345). 1784. 16 Jan. (4). 1785. Mrt. (215); 21 April (217); 8 Aug. (253).
c. van der polder. 2.
1780. 12 Julie (48). 1783. 27 Aug. (223).
a. uyttenhooven. 16.
1782. 23 Aug. (219) 18-19 Sept. (230); 26 Sept. (236); 2 Nov. (252); 28 Nov. (270). 1783. 1 Aug. (349). 1784. 4 Mrt. (18); ± 18 Mei (59); begin Junie (62); 18 Junie (69); 30 Sept. (93); 30 Okt. (103. 137); 27 Nov. (137). 1785. 28 April (225); 7 Okt. (273); 10 Nov. (297).
j.m. van vloten. 4.
1783. vóór 6 April (333); 23 of 24 Julie (347). 1784. 24 Julie (61). 1785. 6 Aug. (252).
j. de waal. 1.
1785. 25 Julie (252).
p. wagenaar jz. 1.
1784. 20 Aug. (89).
j.w. te water. 2.
1784. 30 Junie (73). 1785. 19 April (220).
a. van der woordt. 7. (6 Leiden).
1785. 17 Sept. (276); 3 Okt. (278); 17 Okt. (279); 23 Okt. (281); 9 Nov. (282); 13 Nov. (283). 1786. 13 Jan. (Z.G.) (307).
g. zandleven. 1.
1785. Mei? (251, noot 2).
| |
Brieven van anderen (geheel of gedeeltelik overgenomen, of kort vermeld).
v. alphen aan kleyn 2. (Leiden): 1 Aug. 1781 (Aant. 22, blz. lxiii); 23 Okt. 1782 (246).
f. baane aan mens 3: 1786. 6 Nov. (334); 13 Des. (336. 340); 1787. 18 Mrt. (338).
broes aan de wed. bellamy: 22 Mrt. 1786 (325).
busken huet aan dyserinck (Leiden): 13 Nov. 1880 - Inleiding.
carp aan mens 3: 1786. 24 Febr. (311); 4 Mrt. (316); 5 Mrt. (317).
p. chevallier aan kleyn (Leiden): 18 Aug. 1782 (203. Aant. 47).
v. cruysselbergen aan tyken: 14 Okt. 1781 (117).
| |
[pagina CXXVIII]
[p. CXXVIII] | |
m. drijfhout-van beem aan v. cruysselbergen: 22 Febr. 1782 (142).
dyserinck aan loeff (kopie in mijn bezit): 18 Okt. 1880 (Aant. 15).
Brieven van dr. gallandat (Dr. J.A. Gallandat Huet te Alkmaar): (Dl. I. 120; Aant. 6. 16. 37. 39 i.n. 42).
dr. a. harlingh aan f. baane: 27 Febr. 1786 (313).
dr. a. harlingh aan de wed. bellamy 4: 1786. 27 Febr. (314): 2 Mrt. (316); 6 Mrt. (317); 9 Mrt. (319).
hinlópen aan f. baane (Gedenkzuil, 212): 1 Julie 1786 (332. 318).
hinlópen aan kleyn (Gedenkzuil, 214): 11 Mrt. 1786 (320).
hinlópen aan v. sonsbeeck (Gedenkzuil, 202): Zomer 1793 (351. Aant. 46).
kleyn aan antoinette ockerse (H.E. Kleyn. 's Gravenhage): (Dl. I. 348, noot 7. Dl. II. 19, noot 1).
kuipers aan martinet: Okt. 1788 (Aant. 58).
lambrechtsen aan tydeman 2. (Leiden): 3 Mrt. 1782 (143. 144); 19 Jan. 1783 (302).
a. loosjes pzn. aan zijn vrouw 2. (Mr. J. Loosjes, Tiel): 18 en 22 Aug. 1790 (Aant. 67 en 73).
mens aan de wed. bellamy: 13 April 1786 (326).
ockerse aan kleyn (H.E. Kleyn, 's Gravenhage): 10 Junie 1785 (Aant. 49).
ockerse aan uyttenhooven (Zeeland, Jaarboekje 1855, blz. 108, noot 6): (Dl. II. 71).
ondaatje aan? (Leiden): 18 of 19 Mrt. 1786 (324).
casparus rensing (Maatsch. Nut v.h. Alg., Amsterdam): 14 Des. 1784 (217, noot 4).
w.a. de ridder aan kleyn (Leiden): 6 Jan. 1782 (171; Aant. 22, blz. lxii, lxiii).
schouten aan loeff 2. (Mevr. de Wed. Loeff-Marinissen te Voorburg): 4 en 26 Aug. 1880 (Aant. 59).
schull aan kleyn 2. (Leiden): 1 Aug. 1780 (173, noot 5). 20 Aug. 1782 (221, noot 4).
jung stilling aan kleyn ± 1795: (Aant. 45).
tyken aan v. cruysselbergen 2: 1781, 12 Sept. (116); 18 Okt. (117).
uyttenhooven aan kleyn (Leiden): 9 Julie 1781 (Aant. 22 blz. lxiii).
uyttenhooven aan mens: 27 Mei 1786 (326).
v. vloten aan kleyn: 31 Mei 1785 (233, noot 4; Aant. 45).
te water aan tydeman 2. (Leiden): 26 Aug. 1782 (Aant. 31). 28 Jan. 1784 (7, noot 2).
Verder zijn er 4 gedrukte brieven:
21 Sept. 1784 v.h. ‘Amsteldamsch Dicht- en Letteröefenend Genootschap’ (91).
17 Mei 1785: geboorteaankondiging van Pieter Rudolf Kleyn (Arch. Vliss.) (233; Aant. 45).
14 Julie 1785: uitnodiging Alg. Verg. Maatsch. Nut v.h. Algemeen (251).
18 Mrt. 1786: rouwbrief van B.'s overlijden aan Mens (Leiden) (322).
Onder de Bellamiana Z.G. zijn nog 'n 19tal brieven, die betrekking hebben op de plannen tot een levensbeschrijving van Bellamy (in hoofdzaak de briefwisseling van v. Sonsbeeck met Kuipers, Kleyn, Hinlópen enz.), waarvan ik een en ander heb meegedeeld in Aant. 1 (ook Dl. II. 69, noot 3; Aant. 74 en 75; cxiii).
| |
Vertalingen. (Zie blz. cxix, onderaan).
Voor zover bekend, zijn er 70 verzen van Bellamy vertaald: uit de gez. m.j.: 34; vad. gez.: 16; gez.: 13; nagel. ged.: 3; gedichten (1826): 3; proeven: 1; er zijn 77 Duitse vertalingen bekend, 13 Franse, 2 Italiaanse, 1 Engelse.
| |
| |
[pagina CXXIX]
[p. CXXIX] | |
Duits (77).
1790 en 1791. J. Bellamy's Gedichte. Aus dem Holländischem. (Wien, Ignaz Alberti), met de portretten van B. en Fransje, naar Vinkeles, door Cl. Kohl. Volgens Gedenkzuil, blz. 3 en 237, zijn deze vertalingen van T.W. Broxtermann, die in Utrecht gestudeerd heeft. Behalve 60 verzen van B. uit de 3 bundels (gez. m.j.: 30; vad. gez.: 16; gez.: 12; nagel. ged.: 2) heeft hij ook de lijkzangen van Sels en Vereul vertaald (blz. cxviii). Menne, Goethe's Werther in der niederl. Lit. (Leipzig, 1905) blz. 89, noot 2, schrijft deze vertaling toe aan von Eichstorff (maar Menne vermeldt t.a.p., dat v. Eichstorff in 1799 in Oldenburg is geboren).
1826. Deutsche Blumenlese aus niederländischen Dichtern (nebst einer Abhandlung über die niederl. Poesie) durch p.j.l. von eichstorff, erster Lieutenant der Artillerie in Königl. Niederl. Diensten. (Namur, bei D. Gerard, Buchdrucker 1826); hierin staan 4 verzen van B. vertaald. (Over v. Eichstorff, 1799-1848, zie Menne, t.a.p. 89, noot 2).
1834. röschen. Eine poetische Erzählung aus dem Nord-Niederländischen von Bellamy. Ein Versuch von l.j.f. janssen (Emmerich, Johann Lambert Romen 1834). Deze vertaling, in ‘slecht en gewrongen’ Duits, naar men mij van bevoegde zijde zegt, wordt zeer geprezen in De Vriend des Vaderlands (1835) blz. 33 door Q. (nic. beets, volgens Dyserinck Ter Naged. 27).
1835. Versuch einige der vorzüglichsten niederländischen Gedichte ins Deutsche zu übertragen. (Cleve, F. Char 1835). Blz. 36-42: röschen. Eine Geschichte von Bellamy. In de ‘Vorrede’ wordt de vertaling van janssen (1834) veroordeeld, en de Vriend des Vaderlands (1836) blz. 95, heeft veel aan te merken op deze van 1835 (die toch beter is dan die van 1834), en meent, dat Janssens vertaling in het versuch is gebruikt. Gunstiger oordeelt de Recensent ook der Recensenten (1836) blz. 44. De schrijver van het versuch blijkt te zijn f.w. von mauvillon, die het volgend jaar uitgeeft:
1836. Auswahl niederländischer Gedichte, ins Deutsche übertragen von f.w. von mauvillon (Essen, Bädeker 1836). Blz. 164: röschen. Eine Geschichte von Bellamy, d.i. de vertaling van 1835, met enkele kleine veranderingen in woorden en leestekens. De Vriend des Vaderlands van 1837 en 1838 zwijgt van de auswahl; de Recensent ook der Recensenten (1837) blz. 193, noemt alleen de namen der dichters en de titels der verzen.
1845. bato. Blumenlese holländischer Gedichte älterer und neuerer Zeit. Uebersetzt von dr. ludwig grosz. Nebst einer Zugabe von g.h. van senden. (Siegen und Wiesbaden. Friedrich'schen Verlagsbuchhandlung 1845). Hierin zijn elf verzen van Bellamy vertaald [de bron is gedichten (1826)], waaronder blz. 49: röschen. Op blz. 184 wordt Janssens ‘Uebersetzung’ (1834) en ‘edler Charakter’ tegen Mauvillon verdedigd. Deze vertaling van roosje is beter dan de twee vorige.
1859. Rundschau über die neueren Holländischen Dichter, von g. arnold. [Album des Literarischen Vereins in Nürnberg für 1859. (Nürnberg, Verlag Bauer und Raspe) blz. 153]. Blz. 163-166 handelt over Bellamy, met vertaling van 1 vers; op blz. 166 heet röschen ‘ein würdiger Vorläufer der Vosz'schen Luise, eine Zeländische Idylle’.
| |
Frans (13, waarvan 2 in proza).
1820. Mélanges de Poésie et de Littérature des Pays-Bas par l.g. visscher, membre de plusieurs sociétés littéraires (Bruxelles, Chez Hublou, Imprimeur, rue des Eperon-
| |
| |
niers, et chez tous les principaux Libraires du Royaume 1820). Twee verzen van B. in prozavertaling.
1829. Leçons de Littérature Hollandaise, traduite en français, par l.v. raoul, Professeur à l'Université de Gand (Bruxelles. Chez H. Tarlier. 1829). Préface blz. 35 over Bellamy, ‘dans le genre érotique, plus chaste et aussi élégant que Parny’; verder blz. 297. Zes verzen van B. zijn vert. (Univ. Bibl. Gent). (Over Raoul: Bibliographie Nationale, XVIII, Bruxelles, 1905).
1839. Etrennes Nationales. Chants patriotiques, dediés à son Altesse Royale, le Prince d'Orange; par auguste clavareau, Chev. de l'Ordre du Lion Néerlandais; membre de la Société Litt. de Leyde; Correspondent de l'Institut des Pays-Bas (Maestricht F. Bury-Lefebvre 1839). Blz. 93: een vers van B.
1841. Impressions de l'Ame. Mélange de traductions du hollandais, de l'allemand, de l'anglais et de poésies du Traducteur; par auguste clavareau, membre de la Société de Litt. de Leyde, corresp. de l'Institut des Pays-Bas, Chev. de l'Ordre du Lion Néerlandais (Utrecht L.E. Bosch et fils. 1841). Blz. 32: marie (vert. van roosje).
1846. Imitations de quelques fleurs de Poésie Hollandaise, par f.l.a. de jagher (Utrecht J. de Kruyff. 1846): twee verzen van B.
1850. Etudes Nationales. Traductions et Imitations du Hollandais, par f.l.a. de jagher (La Haye, Imprimerie C.H. Susan 1850). Een vers van B.; blz. 160: Notice Biographique.
| |
Engels (1).
1823. chloe, from the Dutch of Johannes Bellamy. By george borrow, Monthly Magazine Vol. 56, 1823, blz. 43 [Chronological Bibliography, II. 356: ‘Life, writings and correspondance of George Borrow by William J. Knapp’ (John Murray, London 1899)]. (De Heer A.G.C.v. Duyll Sr. heeft mij op deze vertaling gewezen).
1826. ‘In England ist vor Kurzem eine Englische Anthologie aus holländischen Dichtern herausgekommen’ (Inleiding Deutsche Blumenlese, v. eichstorff). - ?
| |
Italiaans (2).
1818. Alcune Poesie Olandese in versi Italiani recati per uso dei dillettanti delle due lingue, da f.l. bianchi (Groningen Presso W. van Boekeren Libraio 1818). Behalve rosina nog een ander vers van B. Volgens Utr. Studentenalmanak 1826, blz. 83, was F.L. Bianchi, ‘Lector in de Italiaansche Taal- en Letterkunde’, tot 1825.
vertalingen van 34 gezangen mijner jeugd. (de blz. bij de gez. m.j. en vad. gez. wijst naar Dl. I, het jaartal naar de vertaling).
Mijn geboortedag (128) |
1. |
Mein Geburtstag (1790, blz. 78). |
|
2. |
Meine Geburt (1845, blz. 43). |
|
3. |
Mein Geburtstag (1859, blz. 164). |
Het gebrek in Chloris (44) |
1. |
Ein Fehler an Chloris (1791, blz. 160). |
|
2. |
Le défaut de Glycère (1829, blz. 34). |
|
..une bergère aimable et sage.. |
|
3. |
Chloris' Fehler (1845, blz. 41). |
De vergeefsche proefneming (87) |
1. |
Der vergebliche Versuch (1790, blz. 73). |
|
2. |
L'essai infructueux (1829, blz. 32). |
|
..Hier j'étais chez ma bergère.. |
|
..Tu le vois bien, o ma Lucile.. |
| |
[pagina CXXXI]
[p. CXXXI] | |
Aan Fillis (111) |
1. |
An Fillis (1790, blz. 55). |
|
2. |
à Philis, poème érotique de B. (1820, blz. 49, proza). |
Mijn lier (125) |
1. |
.........(1790, blz. 40). |
|
2. |
Ma Lyre (1829, blz. 74). |
|
....Je veux, émule de Pindare, |
|
Chanter les jeux et les combats.. |
|
..Chante Zémire.. |
|
Je chantai la belle Zémire, |
|
Son doux parler, son doux sourire. |
De verwonnen philosooph (132) |
1. |
Der überwundene Philosoph (1790, blz. 150). |
|
2. |
Le philosophe vaincu (1850, blz. 57). |
|
..Cléon (B. Lysander). |
|
..Climène (B. Chloë). |
|
.....docte Philosophie, |
|
qui fait la charme de la vie, |
|
et dont la douce gravité |
|
nous montre l'humaine folie.. |
|
(B. doorluchte wijsbegeerte, die ons boven d'aard verheft). |
Het wijsgeerig antwoord (131) |
1. |
Die philosophische Antwort (1826, blz. 86). |
|
2. |
La réponse philosophique (1829, blz. 32). |
|
..Damis, Cléon, Silvie (B. Cleon, Cato, Fillis). |
Een ontdekking (47) |
1. |
Entdeckung (1790, blz. 144). |
|
..das fragte ich meine Schwester (B. zangster). |
|
2. |
Entdeckung (1845, blz. 38). |
|
..so fragte ich meine Muse. |
Het lenteweder (76) |
1. |
Frühlingswetter (1790, blz. 62). |
2. |
Frühlingswetter (1845, blz. 35). |
Zang van vaderlandsche meisjes (135) |
1. |
Gesang von den vaterländischen Mädchen (1790, blz. 152). |
|
2. |
Gesang vaterländischer Mädchen (1826, blz. 107. Elegie). |
Fillis (101) 1790, blz. 41.
Aan Fillis (95) 1790, blz. 46.
Aan de maane (80) 1790, blz. 52.
Aan Fillis (100) 1790, blz. 59.
De liefde (84) 1790, blz. 67.
Aan Fillis (87) 1790, blz. 69.
Kuschje (87) 1790, blz. 71.
Aan Fillis (78) 1790, 85.
Kuschje (88) 1790, blz. 89.
Kuschje (90) 1790, blz. 93.
De liefde (86) 1790, blz. 96.
Aan den slaap (109) 1790, blz. 106.
Kuschje (91) 1790, blz. 108.
Aan de maane (82) 1790, blz. 121.
Klagt (82) 1790, blz. 123.
Ongelukkige liefde (110) 1790, blz. 130.
Mijn wensch (140) 1790, blz. 131.
Waarom de liefde geblind wordt (85) 1790, blz. 135.
De jongelingen (125) 1790, blz. 143.
De weifelende schoone (140) Das zweiflende Mädchen. (1790, blz. 158).
Het keurslijf (108) Die Schnürbrust. (1790, blz. 156).
De wijsgeer (130) Der Philosoph (1845, blz. 39).
| |
[pagina CXXXII]
[p. CXXXII] | |
Aan een wijsgeer (129) |
A un Philosophe (1846, blz. 41). |
|
..Je chante..ma Glycère.. |
De misbruikte vrijheid (94) |
L'abuso della Libertà, del signor Bellamy (1818, blz. 28). |
| |
Vertalingen van 16 vaderl. gez.
Aan eenen Verrader des Vaderlands (240) |
An einen Verräther des Vaterlandes (1791 blz. 131), hier en daar zeer vrij vertaald. |
|
Le traître à la Patrie (1829, blz. 68). |
|
Le traître à la Patrie (1839, blz. 93). |
Aan Washington (285) |
An Washington (1791, blz. 95). |
|
Ode à Washington (1829, blz. 100). |
Aan het Vaderland (187) |
An das Vaterland (1791, blz. 95). |
|
An das Vaterland (1845, blz. 46). |
De Doggersbank (314) |
1791, blz. 97...Furten, seyd die lauten Zeugen... |
Aan God (239) |
An Gott. (1791, blz. 100). |
Het vaderlandsche meisje (213) |
Das vaterländische Mädchen. (1791, blz. 103). |
De vaderlandsche jongeling (215) |
Der vaterländische Jüngling. (1791, blz. 107). |
Aan Elliot (259) |
An Elliot. (1791, blz. 114). |
De jonge zeeheld (307) |
Der junge Seeheld. (1791, blz. 118). |
Aan de Utrechtsche Burgeren (312) |
An die Utrechter Bürger. (1791, blz. 120). |
Aan J *** (330) |
An J...(1791, blz. 123). |
|
..Sey der Batavér auch würdig, |
|
Sey ein Batavér wie du! |
De jongelingen (331) |
Die Jünglinge. (1791, blz. 125). |
Aan Pro Patria et Libertate (Dl. II. 11) |
An die Gesellschaft des Waffenhandels Pro Patria et Libertate (1791, blz. 126). |
|
...der alte Batavér lebt neu... |
De vaderlandsche jongelingen (Dl. II. 151) |
Die vaterländischen Jünglinge. (1791, blz. 135). |
Slagzang (Dl. II. 152) |
Schlachtgesang. (1791, blz. 138). |
Aan mijn Vaderland (390) |
An mein Vaterland. (1791, blz. 141) (vrij vert.). |
| |
Vertalingen van 13 gezangen. (de blz. bij de GEZ. wijst naar Dl. II).
Chloë (100) |
Chloë (1791, blz. 33). |
|
Chloë, from the Dutch..(1823). |
Aan eene Moeder (144) |
An eine Mutter (1791, blz. 40). |
|
..Fritzchen schläft (B. Jantje). |
|
An eine Mutter (1845, blz. 31). |
|
..Kindlein schläft. |
Dorinde (138) |
Dorinde (1791, blz. 23). |
|
Dorinde (1826, blz. 122, Elegie von B.). |
Aan mijne vrienden (186) |
An meinen Freunden. (1791, blz. 7). |
Aan mijne ziele (Dl. I. 275) |
An meine Seele. (1791, blz. 10). |
Aan de lente (39) |
An die Frühling, (1791, blz. 15). |
Het onweder (188) |
1791, blz. 27. |
Aan W. Carp (191) |
1791, blz. 37. |
Aan Sebald Fulco Rau (194) |
An Sebastian Fulco Rau. (1791, blz. 51). |
Aan Mr. J. Hinlópen (82) |
An Herrn J. Hinlópen. (1791, blz. 66). |
Aan A. Uyttenhooven (196) |
1791, blz. 71. |
Mijn wensch (198) |
Mein Wunsch. (1791, blz. 77). |
Chloris (192) |
Chloris (1826, blz. 65, Elegie von B.). |
| |
[pagina CXXXIII]
[p. CXXXIII] | |
vertalingen uit de nagelaten gedichten (1790), uit gedichten (Wed. Loosjes, Haarlem 1826), en proeven voor het verstand, den smaak en het hart (Smit, Rotterdam, 1825) - 7:
Aan Cats (Dl. II. 199) An Cats (1791, blz. 179).
Aan Stilling (Dl. II. 305) An Stilling (1791, blz. 186).
Aan Julia (Dl. I. 275, noot 1) A. Julie, poème érotique de B. (1820, blz. 52, proza).
De dichter aan zijn vriend (Dl. 1. 60) An einen Freund (1845, blz. 33).
Aan H. (Dl. II. 97) Anakreon (An H.) (1845, blz. 37).
Dorinde (Uitg. 1826, blz. 222) Dorinde (1846, blz. 45). Carlin, B: Fidel.
Roosje (Dl. II. 128) is 5 keer vertaald, en eens muzikaal bewerkt (Rosette, légende hollandaise, zie blz. cxiii); er zijn 3 Duitse vertalingen (1834, 1835 en 1845; zie blz. cxxviii en cxxix), 1 Franse en 1 Italiaanse:
Marie (Auguste Clavareau, Impressions de l'Ame, 1841, blz. 32).
....Marie est morte! est-il possible?
‘Marie a péri dans la mer!’
Et partout la dune sensible
Répète ce sanglot amer!.....
Rosina, Romanzo (Alcune Poesie Olandese enz. 1818, blz. 31):
Nella Zelandia un onest' uom vivea
Che a quanti conosceanla estremamente
......Bella, a gloria di tutta la città
Ne v'era padre per il suo figliuolo
Che scelta non l'avrebbe -
Che la cara ragazza era bellina,
Oh! quanto era gentil, di virtù colma,
Civile e spiritosa!.....enz.
|
|