Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786) (2 delen)
(1917)–J. Aleida Nijland– Auteursrecht onbekend
[pagina XLI]
| |
VariaGa naar voetnoot1).1.Onze oude Dichters gelijken veel naar onze eerste voorvaders, de Batavieren: zij waren forsch en sterk, fier en moedig. zij hadden geen sieraad; een onagtsaame, ruwe kleeding was hun geheele opschik: onze nieuwere dichters zijn Heeren van de ton; een verzwakt, vermagerd ligchaam, bedekt met een kleed, naar den nieuwsten smaak. zij buigen en draaien zich avec un air; zeggen zich zelven en anderen duizend complimenten. - nemen een snuifje - en dribbelen weg! | |
2.Nieuw te zijn, is dikwijls niets anders dan een zaak uit een ander oogpunt beschouwen - en zoo voorstellen als men haar ziet. zoo ziet men, door een lange dreeve op een groot gebouw - zoo dikwijls men door deze dreeve gaat ziet men het gebouw op dezelfde wijze: - al de beschrijvingen en teekeningen van dit gebouw komen op het zelfde uit: schoon de een den ander niet napraate, of nateekene - ieder ziet het uit de dreeve, en dus uit het zelfde oogpunt: maar een waagt het ter zijde van de dreeve over de sloot te springen: daar ziet hij een heuvel. hij beklimt denzelven: van daar ziet hij het gebouw in een schuine rigting: meer verscheidenheid - meer leven: - hij maakt een teekening van het gebouw, zoo als hij het, van den heuvel, ziet - hij vertoont deze teekening: ieder is verrukt. - is dit het zelfde gebouw, dat men aan het einde van de dreeve ziet? vraagt men met verwondering. want niemant hadt zich ooit de moeite willen geven - of kragt genoeg gehadt, om over de sloot te springen, en het gebouw, van den heuvel, te beschouwenGa naar voetnoot2). | |
3.'t Gaat met sommige geniën, als met rijke Lieden, die somtijds zeer verkwistend zijn met hunnen rijkdom - zoo verkwisten zij dikwijls een overvloed van goede denkbeelden, waarvan de helft voor een klein dichtertje een geheelen rijkdom zijn zou. | |
4.Dat het onderscheid der gewaarwordingen groot is, bij verscheiden menschen, bewijst het volgende: twee mijner vrienden wandelden op een schoonen avond in een boschje, en luisterden met verrukking naar het gezang van een Nagtegaal, die voortreflijk zong; na dat zij eenigen tijd geluistert hadden zagen zij agter zich een boer, die bezig was | |
[pagina XLII]
| |
met arbeiden: zoo dra de boer zag dat hij gezien was zeide hij, op een medelijdenden toon: Hoort dat arme beestje eens schreeuwen! hij zag ongetwijfeld de luisterende stilheid mijner vrienden voor medelijden aan. | |
5.iets over de navolging - volg de Natuur! - wilt gij een schoone vrouw schilderen Jongeling - daar is. zij! - doch wilt gij gelukkig slaagen - copiëer niet haar - maar heur afbeeldzel! - is dit niet dwaas?... | |
6.vuile zedenbedervende geschriften moesten, op een zwaare straffe, door de hooge magt, verboden wordenGa naar voetnoot1). - | |
7.De eer is wel een schaduw der deugd - maar vaak is deze schaduw slegts voor de deugd zigtbaar. | |
8.(fragmentje van een brief):...o! onze lieve God zorgt toch altijd voor die kinderen, die het wel menen - en waarlijk, mijn vriend! schoon ik nu en dan eens niet wel doe - mijn hart is toch nog al goed! - Met de Jaaren hoop ik beter te worden - dat is te zeggen: beter te doen - want beter denken, kan ik niet wel! - Ik bemin mijne medemenschen - Ik durf zelfs zeggen - mijn vijanden! - want die zal ik ook wel hebben! God zij hun genadig! en leer hen beter zien! want het zal zeker bij gebrek van een goed gezigt komen, dat zij mijn vijanden zijn - en hoe ligt kan ons een zandje in de oogen waaïen - dan zien wij niets! Nu! beste vriend! vaarwel! leef gelukkig! en
| |
9.mijn boezem klopte - iedere gedagte was een Eed, dat ik sterven of overwinnen zou. | |
10.alle vijandschap hieldt op. - wij waaren alle broeders, alle de straalen onzer begeerten vereenigden zich in één punt: - de bescherming van het vaderland. | |
Het ‘plan’ van enkele verzen van BellamyGa naar voetnoot2).1.ode.
Geen Dichter zonder zanggodin. - de Dichter hadt er geene, doch de Liefde schenkt hem Fillis, die zal hem altoos ter zanggodinne zijn. | |
[pagina XLIII]
| |
ode.
De Dichter hadt eenige minnedichtjes geschreven, die de Liefde hem afeischt, en beveelt andere te maaken - die hij wederhaalt - dit kan in het oneindige gaan.
scripta est.
De Liefde komt bij den Dichter - ontrooft hem alle zijn boeken, uitgenomen een bundel minnedichtenGa naar voetnoot1).
ode.
De Natuur klaagt dat naamen van groote mannen onsterflijk zijn, maar dat de gedagtenis van schoone vrouwen schielijk verdwijnt: hier in voorziet de Liefde en geeft aan zommige vrouwen Dichters tot minnaars, die haar in hunne gezangen vereeuwigen.
ode.
jam scripta.
Cur Amor orbus? - omdat hij de, door hem veroorzaakte smart niet zien zou - vel de rampen die gelieven hinderenGa naar voetnoot2).
ode. olim scripta.
mijn geboortedag. - de Liefde kwam mij, naauwelijks geboren zijnde, bezoeken. voorspelde mij een schoon Meisje enz.Ga naar voetnoot3) - | |
in mijn AlbumGa naar voetnoot4).dat deze bladen alleen geschikt zijn om de namen mijner Vrienden aan anderen bekend te maken - doch voor mij is het onnoodig, want ik hebbe alle hunne namen in mijn hart. -
Lierzang. Voorzang, voornemen des dichters.
| |
Aan mijne ZieleGa naar voetnoot5).ode.
onmetelijk, omvat Gij alles - en somtijds rust Gij, met alle uwe kragten tusschen twee schoone oogen. - Gij vormt een denkbeeld van den omvang der waerelden - doch uw eigen wezen bevat gij niet. - | |
[pagina XLIV]
| |
de verrukking kluisterd u aan twee oogen. van waar zijt Gij? - waart Gij reeds aanwezig, toen de gansche waereld in eene ark op de wateren dobberde? de stof, waaruit ge gevormd zijt is eeuwigheid.
ChloëGa naar voetnoot1). De Engelen houden Chl. voor hun Zuster - zij komen om haar te zien - vinden haar biddende - voeren haar weg - enz.
ChlorisGa naar voetnoot2). De verleiding Jaagde de lieve C. ginds en herwaard - het meisje weende. Een weldadige Engel opende haar het graf - zij vlugt er in - en nu is zij veilig. - |
|