Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786) (2 delen)
(1917)–J. Aleida Nijland– Auteursrecht onbekendXVII
| |
[pagina XL]
| |
met zulke vooral, die, van der Jeugd af aan, doorslaande blijken gaven van grooten aanleg voor letterkennis en van meer dan gewone weetgierigheid, wier letterkundige verdiensten naderhand zeer aanzienlijk werden en niet zonder lof en onbekroond bleven. Hij zag ook, onder andere, om dit in het voorbijgaan te zeggen, met ongeloofelijk veel vermaak, de snelle en gelukkige vorderingen in het aanleeren der Grieksche en Latijnsche talen van Jonkvrouw Busken, echtgenoote van den doorkundigen Waalschen Kerkleeraar Huet te BrielleGa naar voetnoot1). Met het uiterste genoegen vernamen Curatoren hare loffelijke pogingen, en bekroonden die, van tijd tot tijd, met prijzen, waar voor zij schoon wel niet openlijk in het Auditorium, echter ten overstaan van alle de Jonge Studenten, in een der vertrekken van het School, of in proza of in een Latijnsch vers, op eene bevallige manier, haren dank betuigde. Allengs beproefde zij hare krachten, en schreef nu en dan een' latijnschen brief aan mijnen broeder, die haren Stijl, Smaak en lectuur, met belangstelling zag en dikwijls hoogelijk roemde. En het was diezelfde verstandige Vrouw, die, bij voortduring, onaangezien velerlei huisselijke beletsels, nogtans die edele gezindheid behield, om de weinige oogenblikken, die Haar overschoten, gaarne aftezonderen en zich ten nutte te maken, ten einde eenen of anderen Latijnschen Schrijver oplettend en wetenschappelijk te lezen, en daar door haren smaak steeds meer en meer te vormen. Dan, van niemand sprak hij met dat warm gevoel en met dien ophef, als van den onsterfelijken Bellamy, wiens schitterende natuurtalenten en onbeseffelijk groote zielskrachten hij duizend duizendmalen bewonderde, maar nooit genoeg naar waarde verheffen kon. Het was dan die zeldzame Vlissinger, eenig in zijn soort, die regt ronde Zeeuw, voor wien hij eene onbepaalde hoogachting had en behield, en die boven alles zijne bijzonderste aandacht trok. Het was diezelfde toenmalige Jongeling, die, in zijne eerste jeugd, wel is waar, eene onderscheidene opvoeding en dat geregelde onderwijs miste, 't geen aan sommige zijner Stadsgenooten, in zoo rijken overvloed, dagelijks te beurt viel, maar die ook even daarom altijd oneindig grooter en edeler was dan anderen, daar hij alles, door eigene vlijt en oplettendheid, door eigene vinding en voorbeeldelooze arbeidzaamheid als uit den grond ophalen en opzamelen moest. Maar datzelfde gemis werd nog daarenboven rijkelijk vergoed door het milde geschenk der natuur, die hem, bij alle uitnemendheid, begunstigde en zoo voorlichtte en vergezelde, zoo als de beste en grootste leermeester niet doen kan - - - - Bellamy's...kracht scheen voor alles berekend...Aan zijn antwoord haperde nooit iets, zelfs in de kleinste bijzonderheden. Dat was altijd vlug en vaardig, kort en bondig, juist ter zaak, geen woord te veel of te weinig. Hij was deswegens zoo wel de bewondering zijns leermeesters, als van zijne medeleerlingen...Alles inmiddels wees zich van zelve, om een jong mensch van die talenten en verhevenen aanleg, van dat fijn gevoel en kieschheid, die, zoo iemand, voor al wat groot en schoon is in der daad geboren scheen, op allerlei manier, aantemoedigen en te ontvlammen - - - (In Utrecht) was hij het sieraad der studerende Jongelingschap van dien tijd, de roem en bewondering zijner geëerbiedigde Leermeesters. Er was geen Student van smaak en gelukkigen aanleg, die zijn vriendschap niet zocht en zijne uitmuntende hoedanigheden niet op den hoogsten prijs stelde. Men gevoelde, dat er veel, zeer veel, van hem te leeren was; terwijl hij in meer dan één opzigt, een schoon voorbeeld was, der navolging overwaardig - - - |
|