| |
| |
[pagina XXVII]
[p. XXVII] | |
XV.
I.
Verzen van Bellamy voor ‘dispuut’ en ‘promotie’.
Zoo stapt de Jeugd in 't mannenspoor,
en streeft naar 't blinkend Eerekoor,
door weetlust aan het blaken,
om, voor het heil der maatschappij,
het nut en 't regt der Burgerij
o Schorer! nooit verflaauwe uw vlijt!
uw Jeugd, aan Pallas toegewijd,
zij Pallas immer heilig! - - - -
- - de Geest uws Vaders, uit wiens Lier,
zoo hartverrukkend, zoo vol zwier,
de schoonste klanken rezen;
die geest, zoo rijk in kundigheên,
daale uit heur woning hier beneên,
en moete uw schutgeest wezen!
Zoo zie de gansche maatschappij,
met vreugde, U, in den wakk'ren rij
van heur regeerd'ren blinken! - - - enz.
2. Bij eene doctoraale Promotie (hs. Loosjes Haarlem; Kopie Sonsb. blz. 55; Gedichten 1826 blz. 213) dichtte B. voor de promotie van Joannes Junius van HemertGa naar voetnoot2), 14 Maart 1783, tot ‘doctor utriusque juris rectore Francisco Burmanno’ (volgens meded. Archief Senaat Utr. Hoge School).
| |
II.
Albumverzen van Bellamy.
1. | In een Album (Dl. II blz. 23). |
2. | In het Album van Hinlópen (Dl. II blz. 97). |
3. | In het Album van Hespe (Dl II blz. 225). |
| |
[pagina XXVIII]
[p. XXVIII] | |
4. | In de vriendenrol van Prof. J.A. Bennet (Gedichten, 1826 blz. 221); zie Dl. I. blz. 373. |
5. | In 't Album van SchullGa naar voetnoot1) (hs. Z.G., Gedenkzuil blz. 313). |
| |
1. (Dl. I blz. 143).
Gij gaat dan heen, mijn Vriend! en 't hooge Gods-bestier
Schikt U ten predikstoele. eerwaardige bestemming!
Begin met God, met moed, den Academie-loop!
Er is geen twyfel aan: dan zult Ge voorspoed hebben.
Een geest, met schranderheid, vernuft en vuur bedeeld,
Een hart, geschapen om met edelheid te denken,
Wat heeft Hy veel vooruit, die 't moeielyk oefenperk
Met zulk een geest, en zulk een hart mag binnentreeden.
Dit spoore, waarde vriend! uw' moed en yver aan!
En, kost Gij uwen loop niet tydiger beginnen,
Geen zwaarigheid voor U! daar is voor U nog kans,
Om in een weg van vlyt, het al verby te streeven.
Vaarwel! myn hart roept God om Uwen voorspoed aan:
Terwijl ik in deez' rol mijn' naam met blydschap schryf.
Vlissingen
Broërius Broes. V.D.M.
4 Maart. 1782.
| |
2. (Dl. I blz. 143).
De Wijsheid wenkt U, aan haar' voeten.
ga heen! vertoef geen' oogenblik!
hoe zal zij bet haar doel bereiken,
en, daar U Vlissing blijft beminnen,
als heur' geliefden voedsterling,
Zoo houwd de Vriendschap in gedachten
die aan ons hart geheiligd is.
Vlissingen
Jan van der woordt.
9 Maart 1782.
| |
| |
| |
3. (Dl. I blz. 143).
Wat ook het oog des Tijds in and'ren speure of zie;
Bij uitstek, in mijn' Vriend, den schrand'ren bellami,
Deugd, met geleerdheid paren:
Het zie Hem binnen kort de roem van 't Stichts-Atheen,
Eene eer van Vondels zoonen,
Het zie Hem eens, met lof, den Leeraars-stoel betreen,
En liefde en dank betonen.
C: Busken.
Vlissingen
11 Maart 1782.
| |
4. (Dl. I blz. 147).
De trotsche dwaas waan' veel te weeten;
Geen wyze zal 't zich ooit vermeeten
In Gods geduchten raad te treên.
De heilleer, vol verborgenheên,
Bij hem nooit hoog genoeg te schatten,
Is door 't Geloof alleen te vatten.
Berñ. de Bosch.
Amsterdam
17 Maart 1782.
| |
5. (Dl. I blz. 192, 193).
Wie ruhig ist ein Herz, das seine pflichten kennt!
Das jede seine Lust, wie seine Richtschnur nennt!
Von ihm, und nur von ihm wird Freundschaft recht geschätzet
Die, wahrer Dichtkunst gleich, so bessert, als ergötzet.
Symb. Ora et Labora
Ter vriendschaps-gedachtenis F.v. Gogh.
| |
Eén broederlijke zugt voor 't dierbaar Vaderland, -
voor vrijheid, liefde en deugd -
Eén boezem steeds vol drift, om met een trouwe hand
in 't felst gevaar, verheugd,
| |
| |
Den vijand van het recht des Bataviers, te treffen! -
verbondt ons aan elkaâr. -
Eén harmonie in 't galmen van de snaar
gespannen om den geest tot onzen God te heffen -
Eén Sympathetiesch vuur - één zusterlijke ziel -
Eén wederzijdsche zugt veréénigend gemengeld,
Gaf, dat het kloppend hart, aan 't kloppend hart beviel!-
Maar God heeft onzen band voor de Eeuwigheid gestrengeld!-!-
Gedenk dan Bellami! aan uwen waren vrind! -
Maar, aan dien God het eerst, die trouwe Broeders mint.
Symb: Deo, Patriae et Amicis. 1782.
J.P. Kleijn.
| |
7. (Dl. I blz. 193).
Door vriendschap, schoon het lot ons van elkander scheidt;
Zal echter, ja! - dit hart met u vereenigt blijven.
Maar - ach! - mijn vriend! de dood!.....! o God! aanschouw die traan -
Dan zal geen wreede dood ons van elkander scheiden!! -
Utrecht den 6 Juny 1782.
Ter vriendschaps-gedachtenis A. Uyttenhooven
| |
8. (Dl. I blz. 266).
Ja! Ja! in diese trübe Tagen;
Darin des Patrioten Hertz
Ihn blütet durch des Krieges Plagen,
Und tief gebeuget ist durch Smertz:
Durch Smertz die nur aus bruderliebe,
Aus liebe für das Vaterlandt
Für Freiheit! kurz aus edle Ttriebe
Die ich Ihn selbsten gab; entstand:
Ja! Ja! in dieser bange Stunde,
‘Empfang zum Troost der Batavier
So Sprach aus Segensvollem Munde
die gotheid ein Geschenk von mir.
Ein Dichter; desse Grohsse Zeele
Durch Freiheitsliebe angeflamt,
dem Edle Batavier erzehle,
Woher die güldne Freiheit stamt:
| |
| |
Ein Dichter der mit freie Töhnen
Der Vätern Muht dem Volk einflöst;
Es leert verraht in Pracht verhöhnen,
Es von den sclahsche Geist erlösst:
Ihr Hertz leert patriohtisch slagen:
Den Nahm von freies Volk mit Ehr!
Der Vätern Nahm mit Ehr leert draagen,
Den Schenk ich euch - Was wolt ihr mehr?
Das Volk fiel für die gotheid nieder,
ihn dankent rief:s sein Nahm.....Ach wie?
Vom Himmel schalt ein Echo wieder
Symb. God, Freiheid und Vaderland
Utrecht d. 13 Nov. 1782.
Als gelykheyd der Gevoelens trekken tot een en het zelve Goede en afschuw van het zelvde kwaad Grond van Vriendschap is? Dan zal onze Vriendschap immer sterker werden.
uwe getrouwe Vriend Gabriel Ryk Theol. Stud.
| |
9.
Gelyk een Arend, met zyn klapperende pennen,
Het aardrijk uit het oog, door lucht en wolken klieft,
Zo ziet men Bellami, op 't spoor der braven rennen,
Daar Phoebus hem als 't puik van zyne zoonen lieft.
Symbolum Securo Tramite Virtus.
Haec Zelando in Sui memoriam posuit Adriaan van Solingen.Ga naar voetnoot1) A.L.M. Med. et Philos. Doct. 1783.
| |
10.
Albumvers van Dr. Jan Arnout Bennet van Breda; zie Dl. I blz. 373.
| |
11. (Dl. II blz. 193).
Aan mijnen Bellami.
Zie in dit hart, mijn vriend! - en ken uw beeld,
Door onzen God gemaalt, met stouter trekken,
Dan 't schoonste lied, dat ooit mijn hart ontvlood,
Aan 't luistrend oor der eng'len kan ontdekken. -
| |
[pagina XXXII]
[p. XXXII] | |
Zie in dit hart! - ook gij gevoelt die kragt,
Die vaak mijn' ziel om uwe ziel doet zweeven,
Wen ge eenzaam op ons Duister noodlot peinst,
Dien nagt verdrijft met glans van 't and're leven.
God, die, in 't licht der zwijgende eeuwigheid,
Op 't blad des tijds ons noodlot heeft geschreven,
Heeft, toen hij 't uur van onze scheiding zag,
Aan onze ziel die wondre kragt gegeven. -
Mijn Belämi! - wen 't lot mij van u rukt,
En eenzaam doet langs doodsche paden zwerven,
Denk dan aan mij! - gevoel mijn vreugd en smart! -
Uw kloppend hart zal mij eens voelen sterven. -
Verheven troost! - al sluit geen vriend mijn oog,
Mijn vriend gevoelt mijn moede ziel ontglippen. -
Mijn Belami, ontvang, terwijl ik leef,
Den zegen, die dan sterft op mijne lippen!..
Dan denk ik nog aan U. - Dan vliegt mijn ziel
Tot God, en leest, met broederlijk verlangen,
Op 't blad des tijds, éérst, 't lot van mijnen vriend,
Dan slaa ik 't oog op 't kronk'len van mijn gangen.
Wat godlijk licht bestraalt van gindsch mijn ziel
Op vleugelen der Dichtkunst opgeheven?...
Daar zien we ons weêr, - daar, door God zelv verëend,
Genieten wij - ons zelv, en 't eeuwig leven.
Dan zien we t'zaam op 't vaderland eens neer,
En hooren 't u nog zijnen Dichter noemen,
En 't nageslagt, met roosen op ons graf,
Ons, als een beeld der waare vriendschap, roemen.
op eenen treurigen avond 1784.
Symb. Non civium ardor prava jubentium Mente quatit solida. -
| |
12. (Dl. II blz. 138 en 228).
Hij, die zorgloos de valeijen
Der verouderde aard bewandelt,
En bij 't beuzelagtig speelen
Den bevreesden blik onwillig
Slaat op de aklige gordijnen
Die het eijnd der vlugtige eeuwen
Voor het Sterflijk oog bedekken, -
Hij wiens magteloze Ziele,
Harer vrijheijd ongevoelig,
| |
[pagina XXXIII]
[p. XXXIII] | |
Nauw de vlakgetreden Spooren
Durft op eijge vlugt verlaten,
Beve voor die Schriktafreelen
Beve voor de Scherpe zeijssen
Van den Vader der verwoesting.
Bellamy! - maar zou 't gevoelen,
Zou dat heerelijk gevoelen
Van de grootheijd, van de vrijheijd
Zou de Streelende verbeelding
Van nog eenmaal onbelemmert,
Uit het knellend vleesch ontslagen,
In de oneijndigheijd te zweeven,
Ons de dreijgende verwoesting
Der Natuur niet doen belagchen?
Ja, dat ijlings al 't geschaap'ne
Dat natuur en tijd verzwinde!...
Dan nog zullen onze zielen
Eeuwiglijk elkaer genieten.
A.J. Van Mansvelt Utrecht 1785.
[Op de bladzijde ernaast een tekening: de Tijd, een grijsaard met vellende zeis; zinnebeeldig: afgeknotte boomstam; doodshoofd en doodsbeenderen op de grond; grafkelder met cypres; op de achtergrond 'n soort van bouwval. Terzijde bijgeschreven:
Symb. Justum -
Infractus illabatur orbis
Impavidum ferient ruinae.]
| |
13.
Aen mijnen vriend J. Bellamy.
Schoon kunde, waer vernuft en geest
Uw bijzijn wenschlijk maeken:
De uitoeffnende Trouw is 't meest,
Waer naer 'k mijn hart voel haeken.
Voldoe mijn' wensch! De Vriendschap's koort
Mag nimmer bij ons breeken!
Uit haer kome onze vreugde voort,
En bloeye in vrije streeken!
Symb: Pro Patria, Libertate et amicis. |
-
voetnoot1)
- hs. Z.G., met later bijschrift: ‘voor 't dispuut van Schorer’; volgens Kopie Sonsb. blz. 224 gedagt. 28 Aug. 1782, maar naar de inhoud lijkt mij 't vers van veel ouder datum; zie Aant. 39 i.n.
-
voetnoot1)
- Jan Schull uit Keulen. Aant. 52. Gedenkzuil blz. 313: A. Schull.
-
voetnoot2)
- B.'s vriendenalbum berust in 't Gem. Arch. te Vlissingen; zie Dl. I blz. 117 en Aant. 15
-
voetnoot1)
-
Sämmtl. Poet. Werke, (Hamburg 1760) blz. 49.
-
voetnoot2)
- Ook uitgegeven in de Zeeuwsche Volksalmanak, 1838, blz. 87. De verzen van v. Gogh en Kleyn zijn in het album verbonden door: ‘Sic fratres pagina jungit’. Zie, in verband met de slotregel, B.'s vers in het Album van Kleyn, Dl. I blz. 234.
-
voetnoot1)
- 1758-1830, Geneesheer, Professor aan het Athenaeum te Middelburg, 1820 Hoogleraar te Leuven, overleden in Doornik (Nagtglas dl. 2 blz. 668).
-
voetnoot1)
- Zie blz. 323. Mr. Corn. Pieter Chastelein was Schout van Leiderdorp, en ‘Rentmeester van het Capittel ten Hoogelande, Memoriën en Getyden Goederen’ te Leiden (volgens Ledenlijst ‘Kunst wordt door Arbeid verkregen’ in de Handelingen der Alg. Jaerl. Verg., Leyden 1770-77).
|