XIII
(tegen het gevaar van Romans lezen, enz.).
Mijne Heeren!
Gijlieden schrijft toch voor 't Vaderland; om goede burgers voor het zelve te vormen, en de zeden te verbeteren. dit is ook altijd mijn eenigste bedoeling; ik kan versch(r)ikkelijk boos worden als ik de dwaasheden en gebreken in mijn landgenooten beschouwe. - Ik heb een zuster, een meisje tusschen de achttien en negentien jaaren, en zij is schoon, mijn Heeren, dit diende gij ook te weten. tot haar veertiende jaar ging alles wel. Zij bevlijtigde zich in het huishouden te leeren, zij werkte, zij was nedrig en beleeft; maar, mijn Heeren! welk een verändering kan er in een' korten tijd gebeuren! die zelfde zuster bemoeid zich thans nergens anders mede dan om het wein(i)ge dat mijn Moeder zaliger nagelaten heeft, aan een', boven haaren staat passenden tooi te verspillen. tegenwoordig is zij onbeleeft, trots, zij schaamt zich zelfs om met mijn vrouw, dat een door goed en Eerlijk mensch is, een wandeling te doen. 't is nog maar vier dagen geleden toen ontmoette haar mijn kleine Willem; hij groette haar maar zij wende haar hooft van hem af, en kreeg een kleur als bloed. maar dat het fraaiste van allen is, mijn vrouws neef, Pieter, een opregte en brave Borst die het schoenmaken in den grond verstaat, verzogt haar onlangs ten huwelijk, maar Hemel! nooit heb ik iets dergelijks gezien. - twee dagen lang wilde zij van kwaadheid niet eeten, twee dagen lang, mijn Heeren! Zij deed verschrikkelijke eeden, zij wilde zich verdrinken of doodsteken en ik begon waarlijk medelijden met haar te krijgen, maar mijn vrouw die buiten dat van die dingen meer verstand heeft als ik, zei dat dat zoo een soort van mode was onder meisjes die veel Romans leezen. - Ik verschrikte. Romans leezen! leest mijn zuster die goddelooze boeken? zei ik. Ik heb er nooit mijn oogen in durven slaan; want mijn moeder zaliger plagt te zeggen dat de lezers van die boeken zekerlijk verdoemt zouden zijn. nu heb ik uit mijn vrouw gehoord wat de Inhoud van die boeken is, en nu verwondert het mij niet langer dat
Kaatje (want zoo heet mijn zuster) zoo sterk verandert is. - zij zal lang wagten eer er een Graaf of zoo iets om haar komt denk ik - daar word aan mijn deur geklopt, ik zal eens zien wie het zij, mijn Vrouw is uit. - daar hebt ge 't geval reeds! Ach! kon mijn moeder het hooft nog eens opsteken!....zoo even, mijn Heeren, komt men mij boodschappen dat men mijn zuster met een schip heeft zien vertrekken. ik kon 't schier niet gelooven. tot hiertoe heb ik vaderlijk voor haar gezorgt, want ik heb het opzicht over haar gehad. - werken dit de Romans uit dan zijn het zeker wel goddelooze boeken. nu heb ik onze predikant eens hooren zeggen dat zoo men de beste soort van die boeken met verstand leest er veel nut uit te haalen is. hij heeft er eenigen van de slegtste opgenoemd en dit zijn juist de geliefdste van mijn zuster geweest zoo als ik van mijn vrouw vernomen heb. - het ziet er duister uit. wanneer ik eenig berigt wegens mijn zuster heb, zal ik het U laten weten, mijn Heeren. - hoe veel verschillen de menschen van malkanderen! Ik wende alles aan om met mijn vrouwe en zoon aan een stukjen brood te geraken, en mijn zuster werpt haar eigen geluk omver. - Ik ben eigenlijk een poëet en mijn gedichten zijn in deze stad wel het meest getrokken. nu begeer ik ook den uittersten penning niet. Huwelijksvaarzen zijn mijn geliefste stukken. Ik heb gisteren aan de meiden van den