Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786) (2 delen)
(1917)–J. Aleida Nijland– Auteursrecht onbekendIX.WapenhandelGa naar voetnoot2).
| |
[pagina XVI]
| |
kwamen bijëen, en maakten ontwerpen, wier uitvoering de rust herstellen, en de geheel maatschappij, tot een welgeregeld ligchaam, vormen zouden. - men maakte wetten, die algemeen - ten minste door de groote meerderheid, aangenomen, en als beschutsels der publieke rust beschoud werden. De verstandigsten uit het volk waaren de uitvoerers dezer wetten - en ook, aan deze wetten, ondergeschikt. Een door de wetten, ten dood veröordeelde, zal mogelijk, in het volk, den uitvoerder van zijn vonnis gevonden hebben, om dat het gansche volk hem, als een schender der wetten - dus als een benadeeler van zijn geluk beschoude. op deze wijze werd de maatschappij in veiligheid gesteld, tegen de onregtvaardigheid en heerschzugt van sommige harer leden; onder de bescherming der wetten was ieder zeker. - Maar, deze wetten waren niet genoegzaam, om de vrijheid en veiligheid der maatschappij te verdedigen, tegen de nijdige aanslagen eener andere maatschappij, die, in een nabuurige streek, geheel van deze maatschappij afgescheiden, haar woonplaats genomen hadt. Om zich tegen de hebzugt en het geweld van dit volk in zekerheid te stellen, moest men op andere middelen bedagt zijn: en deze middelen waaren: een geweldige zelfverdediging. Alle de leden der maatschappij verëenigden zich, om op een gemeenschappelijke en geregelde wijze, den gemeenen vijand het hoofd te bieden. De herhaalde aanvallen der vijanden bragten, aan den eenen kant, de kunst, om zich te verdedigen, tot eene meerdere volkomenheid: - en, aan de andere zijde, deedt men verscheidene nieuwe ontdekkingen, om zijnen vijänd, met meerder zekerheid en geweld, te kunnen aantasten. Naar maate van de uitbreidinge dier maatschappijen, werd ook de kunst van aanvallen en verdedigen gewigtiger: 't werd een verdienstelijke en noodzaaklijke kunst, om op de beste wijze landen te verooveren en volken te verwoesten: en deze kunst is de kunst van den oorlog - de wapenhandel. | |
Gewapende magt van een' Alleenheerscher.Het oppergezag van éénen is een gedenkteeken der menschelijke lafheid, en vloeit niet uit den oorsprongelijken aart der menschelijke maatschappijen voord. Een Natie kan, onder de regeering van een' opperregeerder gelukkig zijn, wanneer de wil en de eisschen van zulk een' vorst niets willen en eisschen dan het geen de wetten, in een' vrije maatschappij, overëenkomstig het regt der natuur en des volks, eisschen kunnen: maar, men moest weinig menschkunde bezitten, om zulk een voorönderstelling, als een dikwijls vertoonde waarheid, te beschouwen. Zelfs dan, wanneer het volk regten heeft, die een evenwigt moesten uitmaaken, met de willekeur van den vorst, ziet men niet zelden, dat het laatste boven het eerste zich doet gelden. - Het belang van zulk een' alleenheerscher vordert dat hij eene staande legermagt hebbe, geheel afgescheiden van het burgerlijke ligchaam zijner overige onderdaanen; schoon hij de magt heeft - of liever - zich aanmaatigt, om het getal zijner benden te vergrooten, door zijne onderdaanen te dwingen, om, in weêrwil hunner bizondere betrekkingen, alles te laaten vaaren, en - soldaat te zijn. - Zulk een legermagt is het eigendom van den vorst: wij dienen den Koning! zeggen de soldaaten; en zij kennen geen andere vorst - dan zijn' wil. De vleijerij der hovelingen is de voedster der koninglijke heerschzugt; één grillig oogenblik heeft dikwijls een plan doen geboren worden, wiens uitvoering het leven, aan duizenden onschuldige menschen, gekost heeft. Te vergeefsch zouden de onderdaanen zich verëenigen, om zich tegen het geweld van hunnen vorst te verzetten, en zijne magt binnen hare grenzen te rug te brengen: op éénen wenk zijn zijne benden gereed, om den weêrloozen onderdaan, op een onbarmhartige wijze, te overtuigen dat hij slaaf moet zijn. De hoop op bevoordering - harssenschimmige | |
[pagina XVII]
| |
zugt naar roem - zijn de groote drijfveêren van den krijgsman, onder de magt van eenen willekeurigen alleenheerscher. De gewapende magten der monarchen zijn, beurtelings, de verwoesters van het menschdom - en de beklaagenswaardige slagtoffers der menschelijke dwaasheid. | |
Gewapende magt van een Gemeenebest.1. staande legermagt, in een gemeenebest.In een gemeenebest, waar de wetten heerschen, en waar de vertegenwoordigers der majesteit van het volk even afhangelijk zijn, van de wetten, als de minste burger; in zulk een gemeenebest is een staande legermagt het eigendom des volks. Zulk een magt kan dus niet gebruikt worden, dan ter bescherming van de rust - de bezittingen en de vrijheid - en, met toestemming van het volk. Groote legers te onderhouden is het belang der Republieken niet: de heerschzugt van een' koning moge zich uitstrekken tot het maken van wingewesten; deze dwaasheid moet nimmer, in den boezem van een gemeenebest gevonden worden! Het gevaarlijke hiervan begrijpt een ieder: om landen te verooveren - zijne nabuuren onder het Juk te brengen, moet men een groote menigte krijgsbenden bezitten; - deze benden moeten, onder aanvoering van een' veldheer, tot het uitvoeren der ontwerpen, gebruikt worden: - wel schielijk begint de veldheer het krijgsvolk, als zijn eigendom te beschouwen - en het krijgsvolk, gewoon hem te gehoorzamen, stemt, door zijn gedrag, deze gedagte toe: - wat kan nu hier het gevolg van zijn? - Dat de veldheer zijn gezag misbruike, de republiek zelve, door haar eigene wapenen, onder het Juk brenge - zich zelven eene heerschende magt, ten koste der vrijheid en der wetten, bezorge; - dit zou er het gevolg van kunnen zijn! Of - zoo hij al niet tot dit uiterste komen mogt - het begunstigen van zekere partijen, onder de leden der regeering, die, haakende naar meerder gezags, zich op het veränderen van het staatswezen toeleggen, het begunstigen van deze partijen, moge in gedaante, van het zoo even genoemde misbruik der magt, verschillen - de uitwerksels zijn even gevaarlijk, voor de vrijheid des volks. - Een staande legermagt, in een gemeenebest, is alleen noodzaaklijk, om het zelve te verdeedigen, tegen de aanvallen van buitenlandsche vijanden. Het volk moet nimmer toelaaten, dat Een een onbepaald, of te groot gezag, over het krijgsvolk, verkrijge; dit is altijd gevaarlijk voor de vrijheid. 't is ook geen goede staatkunde, dat men, in een Republiek den afstand, tusschen den krijgsman en den burger, als zoo groot beschouwt: dit is de bron van die wederzijdsche verägting, die zeer gevaarlijke gevolgen hebben kan: aan den eenen kant veröorzaakt zij onverschilligheid - en aan den anderen, wantrouwen; - en deze twee dingen werken den vijand der burgerlijke vrijheid in de hand, om, met minder moeite, zijne ontwerpen uittevoeren. De soldaat is zeker geen burger; - doch, in een Republiek, vordert het belang, dat dit onderscheid - zoo al niet weggenomen - voor het minst bedekt worde: zugt naar roem en bevoordering moeten, in een gemeenebest, de eenige drijfveêren van den krijgsman niet zijn; - Liefde voor het Vaderland moet er bij komen! - En, hoe kan deze edele drift hem bezielen, daar hij, in 't algemeen, niet anders beschouwd wordt, dan als een molik, dien men in de hoven plaatst, om de vrugten, tegen den aanval der vogelen, te beveiligen? - Dit moet immers zijn gevoel verstompen, en hem geene andere drijfveêr, dan die zijner noodzaaklijke behoefte doen gevoelen? De voornaamste bevelhebbers, in het leger van een gemeenebest, moeten burgers van dat gemeenebest zijn; nooit kan een vreemdeling, met die innige deelneeming, de belangens van een volk voorstaan, die een lid der natie gevoelen moet, wanneer hij de regten van zijn | |
[pagina XVIII]
| |
vaderland verdedigen zal! Het volk heeft alle redenen, om, voor zijne vrijheid, bedugt te zijn, wanneer het grootste getal der voornaame officieren, uit vreemdelingen, bestaat. | |
2. Gewapende magt der burgeren, in een gemeenebest.'t Komt volkomen met den aart der staatsgesteldheid van een gemeenebest overëen, dat het ligchaam der burgeren eene gewapende magt uitmaake, die, genoegzaam in den wapenhandel ervaaren, ten allen tijde, ter verdediginge, gereed zij. Het denkbeeld, 't welk wij aan het woord Republiek, hechten, brengt de gedagte van zulk eene algemeene wapening mede: Ieder burger is een lid van zulk een gemeenebest - de belangens van dat gemeenebest zijn regtstreeks zijne belangens; hij is geen onderdaan (hs. noot: Ik weet niet, hoe het iemant in het hoofd gekomen is, om de inwooners van onze Republiek, onderdaanen van den staat te noemen! of zou er nog een andere beteekenis voor dit woord zijn?) - maar een belanghebbend en medewerkend wezen, in den vrijen en gezelligen kring zijner medeburgeren - van niemant afhanglijk, dan - van God en de wetten. Daar nu het belang algemeen is, wat is dan natuurlijker, dan dat ieder burger zich instaat stelle, om zijne vrijheid en voorregten, tegen alle overheersching, te kunnen verdedigen? - ‘Waarom zouden wij ons wapenen? wij hebben immers soldaaten, om ons te verdedigen?’ - Dit is niet de taal van een' vrijen burger - maar van een slaafschen dwaas! De taal der dwaazen behoeft geen wederlegging! - Willen wij de dwaasheid van zulk een redeneering eens in een ander geval voorstellen? Verbeeldt u, dat, in een zeker land de wegen onveilig gemaakt wierden door roovers; - en dat men, ter beveiliging der reizigers, hier en daar, gewapende lieden liet rondkruisschen - zou dan een reiziger verstandig handelen, die, met een' grooten rijkdom bij zich, ongewapend, door de eenzaamste wegen en bosschen, in het holle van den nagt, voordging; terwijl hij, voor zijn gedrag, geen andere redenen inbragt, dan: ‘Waarom zoude ik op mijn hoede zijn? daar kruisschen immers gewapende lieden door 't land? die mogen 'er voor zorgen! zij worden er voor betaald!’ - zou deze man wel te beklagen zijn, wanneer hij het slagtoffer zijner onvoorzigtige dwaasheid wierde? De gevallen staan niet eens gelijk; het bijgebragte is slegts een vergelijking van een kleine met een groote zaak. De leden van een Gemeenebest kunnen nimmer te waakzaam zijn, omtrent hunne vrijheid; en deze waakzaamheid kan zeer wel gepaard gaan, met een zeer noodzaaklijk vertrouwen, op de braafheid der regeerderen, wier belang - in een welgeregelde maatschappij - ook het belang der burgeren is. - Zoo noodzaaklijk nu zulk een wapening wezen moge, kan zij egter zoo wel hare nadeelen als nuttigheden hebben. zeggen wij eerst iets over | |
de nadeelen der burgerlijke wapening.Een gewapende burgerij kan voor den staat, zeer gevaarlijk worden, wanneer deze wapening begunstigd wordt, door menschen, die geheel andere oogmerken hebben, dan de bevoordering van het heil der maatschappij. Wanneer de openbaare of heimelijke voorstanders van zekere partijen, die, door de vernietiging van zeker noodzaaklijk evenwigt, hunne partijen een meerder gezag poogen aantebrengen, en dus, in het midden van het gemeenebest, een zetel voor de heerschzugt, tragten op te regten - wanneer deze lieden, met woorden en daaden, den burger aanzetten, om zich, in den wapenhandel te oefënen, terwijl zij, langs dezen weg, het vertrouwen der burgeren zoeken te verkrijgen - dan, burgers! moet gij op uw hoede zijn! deze zijn uwe gevaarlijkste vijanden! Zij schijnen uw welzijn te bevoorderen, terwijl zij een ontwerp smeeden, om uwen val te verhaasten - - - - - - - - - - - - - - |