| |
| |
| |
VII.
(Titel volgens Alg. Vad. Lett.: Missive aan de Heeren Schrijveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen. Wegens eenige handschriften)Ga naar voetnoot1).
mijne Heeren!
lang heb ik gedagt of het niet best ware mijn voornemen in de nieuwspapieren te plaatsen; doch bedenkende dat ik het op deze wijze uitvoeriger en met meer vrugt aan het Publiek kon voorstellen, heb ik de Vrijheid genomen om het aan U te zenden. weet dan, mijn Heeren dat ik bezitter ben van eenige handschriften, deels door mijn oudgrootvaderGa naar voetnoot2) zaligr, deels door andere groote mannen, van dien tijd, opgesteld. nu was het mijn plan, om de voornaamste dezer handschriften, door den druk gemeen te maken, zoo ik eenige aanmoediginge kon verkrijgen. Ik zal u den Inhoud van eenige opnoemen.
| |
1.
een Verhandeling over het gewigt van den Eed, en de noodzaaklijkheid om zijn woord te houden.
dit is eene uitvoerige Verhandeling, zullende omtrent 200 bladzijden in 8vo beslaan. de stijl is mannelijk, en de dorheid van het onderwerp wordt verlevendigt door verscheiden voorbeelden van groote Nederlanderen, die liever sterven wilden, dan hun' Eed en woord verbreken. voorts wordt de betragtinge hiervan als de grootste steun der maatschappij beschouwd. een mijner vrienden, die het gelezen hadt, gaf het mij weder en zeide: met de tijden veranderen de zeden, zoo dit stuk een Eeuw vroeger het licht gezien hadt, zou het mogelijk Lezers gevonden hebben; maar nu vreeze ik dat het papier niet zal betaald worden. Verscheiden groote mannen, van dezen tijd, hebben met woorden en daden, duidelijk bewezen dat het houden van woord en Eed, indien het tegen ons belang aanloopt, een harschenschim is. - de speelpop van bekrompene zielen. - deze aanmerkinge bedroefde mij, om dat ik de verhandeling waarlijk schoon vinde. ik wil 'er ook uw gedagten wel eens over hooren. -
| |
2.
Bewijs dat de Eerbaarheid der vrouwen sieraad, en der Jonge dogteren Schoonheid is.
Dit is een schoonGa naar voetnoot3) stuktje. doch om dat 'er, volgens de aanmerkinge van den zoo even genoemden vriend, eenige uitdrukkingen in zijn, die thans onverstaanbaar en belagchlijk zijn, zal ik dit niet laaten drukken.
op de vier-en-twintigste bladzijde zegt de schrijver: ‘al waren de bekoorlijkheden
| |
| |
eener Jonge dogter zoo veele, dat Zij de Harten van alle mannen bui(g)en konde, en zij en beminde de Deugd niet, zij zou een schandvlek zijn in de oogen eenes verstandigen mans.’ - agter dit stuktje volgen vier of vijf bladen, die den pligt der mannen omtrent de vrouwen behelzen. hier toont de schrijver dat de deugd der vrouwen veel afhangt van het gedrag der mannen, en hij noemt zulken, die altoos vuile dubbelzinnigheden, in de vrouwelijke gezelschappen spreken: de Duivels der Vrouwen. vooräl schijnt hij het gemunt te hebben op zulke mannen, die door hunne hooge Jaaren, aanspraak hebben op onzen eerbied, doch die de Jeugd, als 't ware, voorgaan in het spreken van ongebondene redenen. - op den tijtel staat:
in multiloquio non deest peccatum.
| |
3.
Gradus ad Parnassum. dat is: aanwijzinge hoe men, zonder eenige natuurlijke bekwaamheden, in korten tijd, een Dichter kan worden.
een beknopte, maar duidelijke verhandeling, leerende de kunst van vaerzen maaken en rijmen, zonder dat men eenig vernuft behoeve.
Schoon ik wete dat het uitgeven van deze verhandelinge thans noodloos zij, geef ik 'er egter een berigt van, om aan te wijzen hoe men, in die tijden, over dit stuk dagt. - ik weet niet dat 'er, behalven het werk van Swift, de kunst van te kruipen in dichtGa naar voetnoot1), eenig leerboek over dit onderwerp geschreven is; desniettegenstaande is de kunst, in onze dagen, tot een ongelooflijke hoogte gestegen. de Dichtlievende uitspanningen van mijn' vriend Esgers toonen hoever men het, door het beöefnen dezer theorie brengen konneGa naar voetnoot2). Zommige voortbrengzels leeren dat onze Landgenooten Swift bestudeert hebben. in het Kinderagtige heeft men reeds meesterstukken geleverd. - agter deze verhandelinge volgt een andere, doch die is niet geheel afgewerkt. Zij behelst de zelfde leerwijze, met betrekkinge tot de Musijk. 't is met deze Kunst als met de Poëzij, zij hangt van den gunstigen invloed der Natuur genoegzaam geheel af. De kunst geeft slegts eene hebbelijkheid om de vermogens te bezigen. om nu zulken, die zonder eenige talenten voor de musijk geboren worden, en zich evenwel gaarne in deze kunst zouden oefenen te gemoet te komen, geeft de Schrijver eenige regels aan de hand. - eer Hij een aanvang maakt met geven van voorschriften, maakt Hij een Afbeeldinge van eenen, door de Natuur gevormden, musykant: ‘deze’, zegt hij, ‘heeft, even als de Dichter, een' verhevenen geest - een vrugtbaare verbeeldinge, die Hem eene steeds opwellende bron van grootsche, teedere, stoute en sombere gedagten is. Somtijds verheft hij zich en vermengt zijne toonen met de Hallels der Engelen. dan weêr roert hij de tederste snaaren der menschlijkheid en vervult de zielen met de zagtste weêmoedigheid’. - enz. - ik
zal hem niet verder uitschrijven. - dewijl het, om Philosophische redenen, dwaasheid zoude zijn, om aan de Natuur te vergen dat zij het grootste getal der menschen met zulke zielen beschenken wilde, moet men zulken, die dezen schat missen wat te hulpe komen. - aan deze hulp zijn wij dien Stoet van musykanten in ons vaderland, verschuldigd. - de regels zijn kortelijk deze: men moet slegts het speeltuig, dat men
| |
| |
handteeren wil op eene gevoeglijke wijze vasthouden. vervolgens de, op het papier gekenschetste klanken leeren voordbrengen; eindelijk eenige konstwoorden van buiten leeren, derzelver zin behoeft men niet eens te verstaan. dit is genoeg om, in weêrwil der Natuur, een Musykant te worden. - mogelijk dat ik het Fragment over de musyk, met eenige ophelderende aanteekeningen, nog zal uitgeven.
| |
4.
onderzoek of men, uit de ondervindinge, bewijzen kan dat het woord vriendschap eene wezenlijke betekenisse hebbe.
dit is een zeer geleerd we(r)kje, en de Schrijver moet met zijn eigen hart en dat Zijner natuurgenooten zeer gemeenzaam geweest zijn. - hij doorloopt alle oudere en latere geschiedenissen en besluit, dat het moeilijk te bepaalen is in hoeverre het woord vriendschap iets wezenlijks betekene. dit stukje wilde ik gaarn gemeen maken.
| |
dit zal wel een werk van drie deelen in kwarto zijn. - het is tot deze groote aangewassen door de menigvuldige aantekeningen van geleerde mannen, welken ik het ter lezinge gegeven hadt. - het werk op zich zelven zou niet meer dan een deel zijn. - ik houde mij verzekerd dat 'er nog nimmer zulk een volledig werk over het Huwelijk het licht gezien heeft. - na alles wat het Huwlijk zelf betref(t) afgehandelt te hebben, onderzoekt de Schrijver in hoe verre het gezag der ouderen, en de onderwerpinge der KinderenGa naar voetnoot2) in dit stuk gaan mag en moetGa naar voetnoot3).
bij een naaste gelegenheid zal ik U van dit werk een uitvoerig berigt zenden, benevens nog een(ige) berigten van andere, mij toebehoorende handschriftenGa naar voetnoot4). Gij zult mij grootelijks verpligten, mijn Heeren! zoo Gij mij uwe gedagten nopens mijn voornemen eens schrijven wilt. indien Gij dezen brief, in uw mengelwerk een plaats vergunt zal het mogelijk den weg banen om mijne handschriften gunstig te doen ontvangen worden.
mijne Heeren
ulieder DienaarGa naar voetnoot5)
|
-
voetnoot1)
-
Alg. Vad. Lett. 1782, II blz. 40; het hs. Z.G., blijkbaar een door B. achtergehouden Kopie mist de ondertekening Nosce te ipsum. Door dit bewaard gebleven hs. blijkt het, dat deze en ook volgende Missive (VIII) van B. zijn. (Zie Dl. I blz. 107). Tekst volgens hs. In de noten 'n enkele tekstverandering in de Alg. Vad. Lett.
-
voetnoot2)
- Deze zin is in de Vad. Lett. geheel weggelaten.
-
voetnoot1)
-
Vad. Lett.: W.B.B.D. In het hs. stond eerst, daarna doorgeschrapt:
Petrus Jacobus
Jacobi Fils
-
voetnoot2)
- Met duidelike zinspeling op de verhouding van Fransje tot haar Moeder, najaar 1781 (Dl. I blz. 109 vgg.).
-
voetnoot3)
- De Vad. Lett. heeft hier 'n zin, die het hs. mist: ‘Een mijner geleerde vrienden heeft op zich genomen, om, zoo ik het Werk uitgeve hetzelve met eene aanprijzende Voorrede te vergrooten. Deze zal ruim honderd bladzijden beslaan, schoon zij niet anders zal te kennen geven, dan dat het Werk over het Huwelijk handelt’.
-
voetnoot4)
-
Vad. Lett.: ‘Bij nadere gelegenheid zal ik van dit Werk een uitvoerig berigt, als ook nog eenige andere berigten van, mij toebehoorende, handschriften, aan u zenden’.
-
voetnoot5)
- Ondert. Vad. Lett.: Uw Gedienstige dienaar, Onder de Spreuk: Nosce te Ipsum. (Zie deze spreuk Dl. I blz. 327 en 328). Hs. links onderaan: Doe naar 't bezit.
|