Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786) (2 delen)
(1917)–J. Aleida Nijland– Auteursrecht onbekendVI.KaïnGa naar voetnoot1).
Waar berg ik mij? Helaas! De wanhoop heeft mijn hart
Thans ingenomen. Ach! wat voelt mijn ziel een smart!
Ik bragt mijn broeder....ach! te jammerlijk om 't leven.
Helaas! hoe wordt mijn ziel dit oogenblik gedreven
| |
[pagina IX]
| |
Door nare en bleeke vrees! Ik schroom Gods heete wraak.
Mijn broeder Abel!...ach! mijn broeder, die zoo vaak
Mij aanzag met een oog van teederheid en liefde,
Vervloekt zij 't oogenblik, dat mijne hand u griefde!
Mijn God! ik zal....helaas! wat is mijn ziel bevreesd!
Mijn tong is niet in staat, den toestand van mijn geest,
Die nare ijslijkheên, die wanhoop aftemalen.
In welk een oord zal ik, rampzalige! gaan dwalen?
Mijn broeder leeft niet meer; 'k ben de oorzaak van zijn dood!
Waar vlugt ik heen? Mijn God! mijn zonden zijn te groot.
Ontaarde die ik ben!...Ik kon zijn leven sloopen
Met eigen hand!...helaas! verwonnen van den nijd;
Ontaarde broeder!...ach! wat duldelooze spijt!
Maar ach! wat zie ik ginds?...Zijn schim komt mij ontrusten.
o Hemel! ik vlugt heen....ik was 't, die hem ontrustte!
1776 of 1777.
KaïnGa naar voetnoot1).
O God! wat deed ik! - ach! onzalig oogenblik!
hoe hijgt, hoe klopt mij 't hart! mijn ziel bezwijkt van schrik!
waar berg ik mij! - de wraak van 't eeuwig alvermogen
vervolgt mij; 'k zie haar, ja!..daar dreigt zij uit den hoogen:
mijn Broeder!..Abel!...Ach! hij heeft geen leven meer!..
geen leven?...neen, mijn hand sloeg hem in 't stof ter neêr.
daar komt hij - zie! hij bloedt!..gaa heen, gaa heen! niet nader!
gaa heen, rampzalige; gaa, zeg aan uwen vader,
dat Kaïn...neen, gaa niet!..vervloekt zij deze hand!...
maar droom ik? - ik zie niets. een ongewoone brand
verhit mijn harssens. - 'k zie rondom aan alle oorden,
vervolgers! - alles waagt van Kaïns broedermoorden.
best vlugt ik. - maar, waarheên!....dat mij die berg bedekk'
of de opgesparde grond mij tot een schuilplaats strekk'! -
o God! wat deed ik! - Ach! hoe zal die teedre moeder
verschrikken op 't gezigt van mijn vermoorden broeder!
hoe zal mijn vader mij vervloeken, als hij hoort,
dat ik, ontaart gedrogt! mijn broeder heb vermoord!
geen heil is meer voor mij: 't gediert, dat mij zal vinden,
zal mij met tand en klaauw op 't oogenblik verslinden.
wat hoor ik? - welk geluid gonst ginder door de lucht?
het nadert...Hemel! 't dreigt!..'k begeef mij op de vlugt.
1779 of 1780.
|
|