Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786) (2 delen)
(1917)–J. Aleida Nijland– Auteursrecht onbekendV.
| |
[pagina VIII]
| |
drang, en zetten zich in een boschje op het mollig gras neder. hier stortte de verliefde jongeling zijn gansch hart voor het meisje uit. hij verhaalde haar hoe dikwijls hij 's nachts voor bij haare woninge gedwaalt had; hoe dikwijls hij in het eenzaame om haar gezugt en geweend had: met een woord hij zeide dat hij Silvia beminde. - het meisje zag hem van ter zijde aan - poogde driemaal te spreken - en driemaal zugte zij. eindelijk was het: Ach! Alcindor ik min u ook! - ‘onmogelijk, volstrekt onmogelijk! een meisje zou op een eerste liefdeverklaring van een' jongeling hem zoo rondborstig heure liefde te kennen geven’! Ja Mejuffer! het is evenwel de zuivre waarheid, daar bij is het een geschiedenis uit het land der Phantasie. en dat geen dat men hedendaagsch welvoegelijkheid noemt, en dat bij de meisjes in zulke gevallen zoo veel is, als anders zeggen als men denkt, was in die tijden geheel onbekend. - Alcindor en Silvia beminden dan malkanderen. het Huwelijk alleen was noodig om hun geluk te voltooïen. de ondergaande zon vergulde reeds de toppen der hoogste bergen toen onze gelieven zich bij het gezelschap vervoegden. Zij spraaken weinig; een lonk, een lagch, en een teder handdrukje teekende hun innerlijk gevoel beter dan duizend woorden. - waar zijt gij geweest Alcindor? zeide een der knaapen. hij wilde antwoorden doch een vuurige blos, die zich op zijn gelaat verspreidde deed hen allen lagchen. - ‘wij weten het immers dat gij met Silvia in het boschje geweest zijt’! Alcindor staamelde - nu werd het tijd om het tooneel der vrolijkheid te verlaaten. ijder der jongelingen nam een meisje bij de hand, en dus gingen zij paar aan paar huiswaards. - Alcindor en Silvia waaren de agtersten der reïe. toen zongen de meisjes: ‘vaarwel, gij plaats der vreugde; gij lustprïeel der onschuldige vermaaken! - als wij wederkomen zullen wij bloemen medebrengen en uwen grond bestrooïen. vaarwel gij plaats der vreugde gij lustprïeel der onschuldige vermaaken’! - toen zongen de jongelingen: ‘zonder onze meisjes, waart gij niets, gij plaats der vreugde! haare lagchjes, haare kuschjes en haare zoete schertserijen maaken u tot een lustprïeel der onschuldige vermaaken. wij willen de bloemenkranssen die onze meisjes op onze slaapen drukten, aan de takken uwer olmen hangen, en dan zullen wij zingen; zonder onze meisjes waart gij niets gij plaats der vreugde’! - Alcindor zong niet, hij ging spraakloos aan de zijde van Silvia. - |
|