Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786) (2 delen)
(1917)–J. Aleida Nijland– Auteursrecht onbekend
[pagina VI]
| |
IV.
Het Achtste gezang uit de gezangen,
Aan het Vaderland
door jonkheer Onno Zwier van
Haren. fries Edelman
op een vrijën trant gevolgdGa naar voetnoot1).
Aan het Vaderland.
Agtste Zang.
De Hoop gezonden aan Prins
Willem de Eerste.
1.
Schoon dikke duisterniss' het halve rond bedekt
terwijl het zonnelicht den tegenvoeter wekt;
En zich een stille rust verspreid in deze streken,
blijft 's opperkonings oog steeds wakend' onbezweeken.
niets blijft verborgen voor dat alömziende oog.
hij ziet zeer lage neêr, al zit hij hemelhoog!
bedenk, dit sterveling! Eerbiedig 't Alvermogen:
g'ontwijkt, waar gij ook gaat, noit zijn' doordringende oogen.
de Heer slaat alles gaâ, hij neemt elks doen in acht;
Zijn glinst'rend oog ziet zelfs in 't holste van de Nacht!
............
blz. 67.
Maar schoon de duisternis de landen
Van d'eene helft van d'Aarde dekt,
En rust verspreid op deeze stranden
Wijl 't licht weêr anderen opwekt,
Het oog van God blyft altyd waaken!
ô Mensch, onthoud in alle zaaken,
't Zy dat gy diend, of wel, gebied,
Weet, en wilt nimmermeer vergeeten,
Graveer op 't diepst' in uw geweeten,
Dat Gods oog, dag en nacht, u ziet!
........
3.
door 't gansche waereldruim, word d'opperheer begroet;
elk valt d'Almachtige op zijne wijs' te voet
dus Eerde men al vroeg, de goude zonnestralen:
het glinst'rend starrenheir: dan, spot niet met dit dwalen:
Hoe straald des Scheppers macht, in al die lichten door!
hier gaat het heidendom den Christen zelve voor
en leerd hem zijnen Plicht: om in die groote werken
des Scheppers wijsheid, en Zijn grote kracht te merken.
Hoe blinkt door 't gansche Heeläl Zijn macht en wijs beleid.
door Al het schepsel's mond word Zijnen lof verbreid!
blz. 68.
By alle Volk'ren aangebeeden,
Schoon geen' van haar syn weesen kend,
Is hy 't voorwerp van plechtigheeden
Geleerd, by Khorân, Vedam, Zend,
De Wild' eerd hem in lucht en winden!
Elk tracht om syne Wet te vinden,
Elk zoekt een tempel in de smart!
ô Sterv'ling, zoek in uw geweeten;
Syn Wetten zyn aldaar gezeeten,
Syn Tempel is het deugdzaam hart!
........
4.
Hij zelve, heeft in elks hart, met zijn' geduchte hand
een regel van zijn wil: zijn' hooge wet geplant. - - enz.
..........
(God beveelt de Hoop, aan Willem van Oranje in dromen een gelukkige toekomst van Nederland te voorspellen).
........
13.
daal schielijk naar 't gewest der dromen hier beneên.
neemt al het strelenste, dat iemand oit verscheen
blz. 73.
De rust, de slaap, de lichte droomen,
't is alles in uw macht gesteld,
| |
[pagina VII]
| |
tot vreugde van den Prins, gezwind! Verhaast Uw treden
Hier zweeg de godheid, en de Hoop' daald' naar beneden;
naar 't Akelig gewest der slaap, daar 't eeuwig Nacht
en eeuwig donker is. hier wierd de Hoop gebragt,
door ijd'le Schimmen, die, steeds in die donk're hoolen,
door 't zwarte rijk der slaap, aan alle hoeken doolen;
Zij nadert eindelijk, het sombere Portaal:
de lijfwagt duisterniss' geleid' haar in de zaal.
..........
Laat door u werden meê genoomen
't Geen nodig is dat u verzeld;
Gaat heen! De Hoop, aanstonds gedreeven
Op wolken haar van God gegeeven,
Bereikt in korten tyd ons Aard':
Sy vind wel haast de donk're hoolen
Daar slaap en droomen zijn verschoolen,
Door dikke duisternis bewaard.
........
16.
Hier lag mijn grooten Held op 't vorst'lijk rustbed neêr!
berustende in de Hulp van 's Hemels opper Heer.
met die bedaarde Ziel zag hij de Zonnestralen
opklimmen; en de dach in 't Westen nederdalen.
met die bedaarde Ziel, stond hij gelijk een rots
onwrik baar, in 't gevaar van 't woedend' zeegeklots.
met die bedaarde Ziel, trotseerde hij de gevaren,
van 's Waereld's tegenspoed; en dobberende baaren.
dat heet getroost te zijn in 't hachëlijkste lot!
in 't barnen van 't gevaar gerust te zijn in God!
blz. 75.
Sy gaan gezamentlyk omringen
De rustplaats daar Oranje lag,
Die duizend moeijelyke dingen
Met een bedaarde ziel aanzag:
Dus had hy 't morgenlicht vernomen
En dus zag hy de nacht aankomen!
Zo dryft, wanneer de Lente groeyd,
In 't nest, gevoerd op woeste baaren,
Gerust, in 't midden van gevaaren,
De Halcyon, terwyl sy broeyd.
|
|