Nagelaten gedichten
1917-1925
‘Wanneer ik, in den nacht en in het waaien, op’ 195
Datering: kort vóór 27 juli 1918
Bron: Het gedicht komt voor in een brief van Nijhoff aan A. Roland Holst, gedateerd 27 juli 1918, die na Nijhoffs dood werd gepubliceerd in De gids 121 (1958), dl. i, afl. 5/6 (mei/juni). p. 310-313 (het gedicht staat op p. 313). Het origineel van de brief is waarschijnlijk verloren gegaan.
Vertaling van: Jean Moréas: ‘Quand je viendrai m'asseoir dans le vent, dans la nuit’ (Stance 12, livre V). In: Dez.: Les stances. 3ème éd. Paris, 1906.
De idioot in de lente 196
Datering: waarschijnlijk 1918
Bron: manuscript Letterkundig Museum |
|
Midzomer 197
Datering: 1920
Bron: manuscript Letterkundig Museum |
|
De eenzame en zijn hart 198
Datering: 1920/1923
Bron: manuscript Letterkundig Museum
Ingrepen: r. 14: stad. < stad |
|
Memlinc 197
Datering: 1922/1923
Bron: manuscript Letterkundig Museum
Vergelijk het gedicht met dezelfde titel in Vormen (p. 126). |
|
De toast 200
Datering: 1922/1923
Bron: manuscript Letterkundig Museum
Ingrepen: r. 20: men < Men
r. 38-40: de aanhalingstekens aan het begin van deze regels zijn weggelaten.
r. 40: consequent.' < consequent. |
|
De vreemde schipbreuk 202
Datering: eind 1922 / begin 1923
|