Op toon kelder
Tusschen twee groote cirkels
- Zijn hoed en zijn palet -
Heeft God een derde cirkel
Bij dit gedicht wordt aangetekend dat de tekst is ontleend aan een artikel van Jan Voskuil, ‘Toon Kelder en zijn kunst’ (in: Op de hoogte, 1939, p. 138), ‘waar echter niet de herkomst en de datum van dit puntdicht worden vermeld.’ Het gedicht was ‘bij de vrienden van Nijhoff en Kelder (1894-1973) blijkbaar algemeen bekend; Jos. de Gruyter citeert het (in moderne spelling) in een artikel over Kelder in Het Vaderland, 24.11.'54.’ Kamphuis vermoedt dat het gedicht uit het begin van de jaren dertig dateert. Aangezien het auteurschap van Nijhoff onzeker is - het gedicht is niet door de dichter zelf gepubliceerd - en het voorts een gelegenheidsgedicht is, hebben wij het niet opgenomen.
Kamphuis neemt in deel iii twee vertalingen op naar Baudelaire, ‘Gedoemde vrouwen’ en ‘Lesbos’. In de aantekeningen wordt vermeld dat er nog een andere Baudelaire-vertaling bestaat, ook met de titel ‘Gedoemde vrouwen’ (het gaat hier om een ander gedicht van Baudelaire met dezelfde titel) dat ‘wegens de minder voltooide staat’ niet is opgenomen. Kamphuis heeft moeite de vertalingen te dateren: ‘gezien stijl, handschrift en papier