die ook bij Kamphuis een plaats hadden gekregen, zodat de lezer hiervoor niet hoeft terug te grijpen op de oude uitgave. Daarenboven wordt een kleine keuze uit die nagelaten gedichten gegeven waarvan aangenomen kan worden dat Nijhoff ze aanvankelijk had willen publiceren of die een zodanige voltooide indruk maken dat publicatie in een leesuitgave gerechtvaardigd lijkt. De ongepubliceerde jeugdgedichten hebben we daarbij buiten beschouwing gelaten, evenals de talrijke ongepubliceerde gelegenheidsgedichten - deze worden niet opgenomen; ook de onvoltooide of minder voltooide verzen worden niet opgenomen. Een zekere willekeur dreigt bij deze keuze op te treden. Ter verdediging zij echter nogmaals gezegd dat de kern van de uitgave wordt gevormd door de tijdens het leven van de dichter gepubliceerde verzen en dat overigens alle nagelaten gedichten in de historisch-kritische uitgave te vinden zijn. Ten slotte moet vermeld dat de gedichten in Moer (naar Paludes van André Gide) niet zijn overgenomen, daar deze téksten niet los te maken zijn uit de context van de roman.
Toneelteksten worden niet opgenomen.
De vaststelling van de grenzen tussen toneel en poëzie is bij Nijhoff soms problematisch; er zijn teksten die zowel dramatische als lyrische kenmerken dragen. Als criteria om het genre te bepalen doen zich voor: de aan- of afwezigheid van specifieke toneelkenmerken als personen-aanduiding en regie-aanwijzingen, voorts de genre-aanduiding op het titelblad of in de inleiding, het antwoord op de vraag of het werk al dan niet voor uitvoering bestemd is geweest. Op grond van deze criteria zijn de volgende teksten zonder problemen tot het toneel te rekenen: De vliegende Hollander, Het heilige hout, In Holland staat een huis, ‘De klok der waarheid’, De geschiedenis van den soldaat, De storm, Het verhaal van den vos, Ifigeneia in Taurië, De cocktailparty en Het scheidsgerecht. Moeilijker is het bij een aantal andere teksten: Pierrot aan de lantaarn, ‘Kerstnacht’, ‘Een idylle’ en ‘Heer Halewijn’. We hebben in deze gevallen knopen moeten doorhakken en ons daarbij zoveel mogelijk aangesloten bij de gebruikelijke visie op deze teksten. Pierrot aan de lantaarn nemen we wel op bij de poëzie: de tekst bevat weliswaar toneelkenmerken (en is ook opgevoerd), maar kent geen indeling in bedrijven en slechts een beperkt aantal personen, en wordt voorts door Nijhoff ‘een gedicht in volkstaal’ genoemd. De korte scène ‘Kerstnacht’ maakt deel uit van de bundel Vormen: om de eenheid van de bundel te handhaven moet dus ook ‘Kerstnacht’ worden opgenomen. ‘Een idylle’ draagt net als Pierrot aan de lantaarn toneelkenmerken en is bovendien voor opvoering bestemd geweest, maar de tekst wordt anderzijds in 1942 samen met het gedicht ‘Het uur u’ in een bundel gepubliceerd die als ondertitel