Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] Tweeërlei dood Het meisje dat halfweegs haar mandje staan laat Zingt en plukt bloemen en zwerft over 't land - Ik peins, mijn liefde heeft langzamerhand Geen doel en niets meer dat haar dieper aangaat. Vreemd ijlt geluk voorbij oneindig missen. Stuivende sneeuw, o lied! - ik adem hijgend Een ijskoud licht in, en mijn woorden, stijgend, Zingen zich los van hun beteekenissen. Ik peins, het meisje treedt, mandje aan den arm, Met pakjes en met bloemen, lachend binnen. Haar vaders pijp geurt, de ketel gaat zingen, Zij steekt de lamp op, en de stilte is warm. De bloemen worden in een kom gezet, Voor 't venster - o de glinsterende sterren - Zij prevelt tot een stem, roepend van verre, Haar weerloos liedje als een avondgebed. - O God, verhoor haar liedje, en breek vannacht De ruiten uit haar raam, en breng haar - neen, Niet naar dit hooge, waar ik u, alleen, Jubelend in de sneeuwstormen verwacht; - Breng haar bij zwanen, booten onder boomen, In 't warm rijk van den vlinder en den bloesem, En leg de witte lischbloem aan haar boezem Waar zij noch ik vanmiddag bij kon komen. Vorige Volgende