Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Langs een wereld Ik keek laatst door een venster naar binnen, Daar zat bij een lamp een vrouw te slapen, Het hoofd op de tafel voorover gebogen, De armen slap voor zich uit gestrekt - Zij voelde misschien, dat iemand daarbuiten Stond en haar aankeek; ze richtte zich op, Streek met de hand langs het voorhoofd, en staarde Een droom na waaruit ze nog niet was gewekt - Toen zag ze mij staan, en waarschijnlijk verbond ze Hetgeen ze gedroomd had met mijn gestalte, (Zoo namen wij beiden deel aan een wereld Voor beiden ver van ons leven vandaan) - Ik zag hoe ze opstond, het haardvuur verzorgde, Een boek dichtsloeg en een stoel naderbij schoof, En een oogenblik, met de hand aan den deurknop, Luisterend in het vertrek bleef staan - In die wereld (die noch van haar noch van mij was) Was ik (wist ik) een wedergekeerde, Een zoon die op zee ging, een vriend die heenging, En jaren en jaren vergeefs verwacht - En al die jaren (dit wist ik nu) dreef mij Een heimwee die wereld door en naar ditzelfde Venster terug, een aanhoudend verlangen Naar thuiskomst, hier, en in dezen nacht - [pagina 172] [p. 172] Ik zag hoe zij draalde, ging staan voor den spiegel, Het grijs zacht haar langs de slapen glad streek, Omzag naar de klok, en zichzelve terugvond En wankelend naar het venster liep - Maar reeds waren wij voor elkaar onbereikbaar Elk naar zijn eenzaam leven ontweken, Alleen werd, ginds nog, het raam opgeschoven En een klanklooze stem, al ver achter me, riep - Vorige Volgende