Verzamelde gedichten(1990)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] IV Alleen God weet waarom ik bij je kwam, Ik wist slechts dat ik niet kwam om te rusten, Dat je mijn hart ziek en rumoerig kuste, Dat onze nacht brandde als een zwarte vlam. Wij, die boven de stad te dansen dorsten Het licht langs, dat van niets naar niets steeds stijgt, Vielen terug in 't donker onzer borsten, Waar voortaan één hart, schaduw-zalig, zwijgt. Zoo lagen we in den laatsten dageraad, Hand in hand, glimlachend tegen de zon Die door 't raam inkeek als een groot gelaat - En 'k voelde tranen in mijn oogen springen En hoorde mij, toen 't carillon begon, Met vreemde stem een kinder-liedje zingen. Vorige Volgende