| |
| |
| |
XXVIII. Beschouwinge,
Van eenige Chymische Natuur-wetten.
§. 1. | OVergangh tot andere wetten. |
2. | Werkinge tusschen het Suar en Alcali.
Esperimenten. |
3. | Dese souten veranderen en vereenigen sigh door Effervescentien. |
4. | Beide scheiden of praecipiteeren sigh ook van malkanderen.
Experimenten. |
5. | Suur in veel saken verspreit. |
6. | Gelyk ook het Alcali. |
7. | Proverb. XXV. 20. |
8. | Matth. V. 13.
Mare. IX. 50.
Lucas XIV. 34. |
9. | Deuteron. XXIX. 23. |
10. | Jesaisae. I 25. |
11. | Wederkeeringe tot de Chymie. |
12. | Overtuiginge uit het geseide. |
13. | Onderboudingh toont eenen Godt. |
14. | Alle Philosophie erkend of moed wetten erkennen. |
15. | De gedagten van sommige ontrent de vrugtbaarheit. |
16. | In de lugt schynt veel Salpeter te syn.
VII. Experimenten die dit waarschynlyk maken. |
17. | De Salpeter schynt uit het Noorden te komen.
III. Experimenten. |
18. | Proverb. XXV. 13. |
19. | Salpeter werd werksaam, door het gene swavelagtigh is.
Experimenten. |
20. | Salpeter met Sonne-stralen maakt ook vrugtbaar.
Experiment. |
21. | Canticor. IV. 16. |
22. | Jesaiae. LV. 10. |
23. | Overtuiginge uit dit laatste. |
| |
§. 1.
LAat ons nu na het beschouwen van de wetten, die de Mathematici al over lange, en nu insonderheit in de laatste jaren tot voorwerpen van hare bespiegelingen gehad hebben, tot een ander soort van Natuur-wetten over gaan; die niet soo seer door blykelyke bossingen en stotingen alleen, gelyk veele van de eerste, maar volgens andere regels schynen uitgevoert te werden, (wy seggen schynen, om dat wy bekennen de wyse daar van niet te weten) waar door de saken tot op sekeren afstand by den anderen gebragt synde, na malkanderen, sonder sigtbare waarneeminge wan eenige stotinge of bossinge door andere daar tegenwoordigh synde deelen, toe-getrokken, immers toe-bewogen; of in sekere omstandigheden met andere by komende deelen
| |
| |
gestelt synde, van malkander weg gestoten of gescheiden werden, welke Beschouw. XXVII. §. 11. en 12. onder de Attractio en Repulsio met een woord aangeraakt syn. Aan welke wetten den grooten Bestierder de lichamen, die aan deselve gehoorsamen, op een tot nogh toe meer verwonderlyke als kennelyke wyse, gebonden heeft. Waar van gelyk de ondervinddyke Natuur-kunde de voorgaande wetten, de Chymie dese ten grooten deele ontdekt heeft. Welke ook nu de laatste jaren tot voorwerpen van Wis-kundige Beschouwgen hebben beginnen te dienen.
| |
§. 2.
Het groote verschynsel dat sigh in de Nature vertoond, en aan de Chymici en andere Philosophen veel gelegentheden tot redeneeringen verschast heeft, is die bekende werkinge, tusschen het Suur of Acidum, en het soo genoemde Alcali. Met dit laatste verstaan sy alles wat met Suur effervesceert, of een opbruisinge of opborrelingh maakt; en daar na seer nauw aan het selve vereenight werd.
Indien, ymand dese werkinge tusschen het Suur en het Alcali nooit gesien heeft, welke hem voor de eerste maal niet dan met verwonderingh sal voorkomen; die gelieve om dat oogenschynelyk te ondervinden in Asyn, als het Suur, gestoten Kreefts-oogen voor het Alcali, te werpen; en hy sal de werkinge der selver op malkanderen gewaar werden.
Maar insonderheit, als hy ongeroest vylsel van yser by de sure geest van Salpeter, of by sterk water doet, sal hy een beweginge tusschen die beide sien geschieden; selfs met een groote hitte verselt, en woester, als hy misschien ooit soude kunnen gedagt hebben.
Om dese opbruisinge in vogten ook te toonen.
Men neme geest van Sal armoniac, die met Potasch gestookt is, of smelte Potasch, of sout van Wyn-steen, in water; en giete het selve by een sure geeft van Sout, Salpeter of Vitriol; en die het siet, sal aanstonts een sterke opbruisinge tusschen die vernemen.
| |
§. 3.
Hoe veel uiwerkselen nu, van dese effervescentien voortkomende, de Chymici by ondervindinge getoont hebben, is by haar te sien.
Dit volgt gewoonlyk, dat na dese bewegingen het Suur en het Alcali, beide haar voorige eigenschappen, als smaak en scherpheit, meermalen schynen te verliesen, en aan malkander seer vast vereenigh werden; makende daar door een derde samenstel, 't geen van elk van de voorige gansch verscheiden is; en de Chymisten als een Alcalisch sout gelyk Potasch of vlugtige souten, met het suur samen gevoegt syn, dan een Sal salsem, Enixum, Muriaticum, Neutrum, of Mixtum, in het duits somtyds een versadigt, een pekel-sout, of gemengt sout gewoon syn te noemen.
| |
§. 4.
Behalven dit; wanneer eenige der selver Alcalia en Suaren met malkander reeds vereenigt, en gelyk sy seggen soo verre wersadigt syn, dat sy op andere van deselve soort niet meer en, werken, en sigh te samen soo vast aan den anderen houden, dat om die weder van een te scheiden sonder toe- | |
| |
set van andere stoffen, men seer veel moeite moet aanwenden; en sulks te doen in eenige gevallen tot nogh toe by na onmogelyk geweest is; hebben verder de ondervindingen in de werkingen van dese souten op malkander, aan de ondersoekers wel doen blyken; dat 'er ook in de wetten, die de Suuren en Alcalia onder malkanderen waarnemen, soodanige syn; waar door dese sterke vereenigingh seer ligt en by na wonderdadigh ontbonden, en elk van den ander afgescheiden kan werden: even als of het eene het andere van sigh stotede, of weder los liet en wegh dreef sonder eenige tot nogh toe bekende uitterlyke oorsaak.
Soo ondervind men, dat het eene Suur sterker schynt als het andere; en dat, hoe vast ook de Suren met Alcalia sigh te samen houden, men in veel gevallen, alleen een ander suur by dese behoeft te gieten; om te maken, dat het eerste suur syn Alcali verlaat; en het tweede sigh daar mede vereenigt. Het selve bevind men ook dat plaats heeft in de Alcalia; waar van het eene Alcali, door by doen van een ander, sigh van syn suur straks afscheid; latende het tweede Alcali in syn plaatse met het suur vereenigt.
Veele voorbeelden syn hier van in. de Chymie; dogh om hier van elks een te geven:
Giet geest van Zee-sout die Suur is, op het Alcalisch sout van Wyn-steen soo bruisen sy op, en verenigen sigh met malkander tot een derde gemengt sout, het welke gelykt na het Zee-sout; en hoe veel vier en arbeid het kost, om dese sure Sout-geest weder van het Wynsteen-sout af te scheiden, weten, die ooit sulks getragt hebben te doen. Dogh indien men hier by wat water, en een sure geest van Salpeter doet, werd straks het Suur van het Zee-sout van syn Alcali sonder eenige moeite los gemaakt, en laat sigh met een klein vier daar af destileren; terwyl dat van de Salpeter sigh op nieuw met het Alcali of sout van Wyn-steen vereenigt, en met het selve nu een brandende Salpeter uitmaakt. Waar by weder een sure geest van koperroot gegoten synde, met wat water, scheid de Sure Salpeter-geest sigh weder van het Alcali af; die ook met een sagt vier uit sand daar van kan getrokken werden; en vereenigt sigh dit derde suur of geest van Vitriol, met het sout van Wyn-steen, makende met het selve een sout ontrent van die eigenschappen, als het geen men gewoonlyk Tartarus Vitriolatus noemt.
Om dit ook in de werkinge van verscheiden Alcalia te toonen; giet de Sure geest van Zee-sout, op vlugtigh Alcalisch sout van Dieren, van Herts-hooren, van Sal armoniac en diergelyke, in water gesmolten synde; soo vereenigen sy sigh na de opbruisinge tot een derde, gelyk een Sal armoniac: en het vlugtigh sout verliest daar door syn soo groote vlugtigheit en reuk in dit mengsel. Waar by, indien men sout van Wyn-steen voor een tweede Alcali doet; soo scheid het eerste Alcali, of vlugtigh sout van syn suur, en vertoont sigh aanstonts door een nieuwen sterken reuk. En het tweede Alcali, of het sout van Wyn-steen vereenigt sigh met het suur van het Zee-sout. Die ver- | |
| |
scheiden Alcalia sien wil, waar van het voorige, op het by doen van een volgende, sigh van het suur afscheid; gelieve de volgende XXIX. Beschouw. § 6 na te sien; en ontelbare gevallen van dese soort kan de Chymie uitleveren.
Wy sullen en kunnen hier ontrent de wyse, welke Godts verwonderlyke Magt daar in gebruikt, nogh niets bepalen, het genoegh agtende, dat de sake selfs blykelyk is.
| |
§. 5.
Men gelieve niet te denken, dat dese werkingen van Suren en Alcalia, alleen in de Chymische vogten plaatse hebben; en dat men daarom wat te verre gaat, als men dit met de groote naam van een Natuur-wet noemt; nadien deselve (dat is de eene of de andere) in seer veele saken, die op den Aardkloot syn, gevonden werden; en een groot gedeelte van het geen veele dingen uitmaakt, tot Suren of tot Alcalia gebragt kan werden.
Om dit te toonen in het Acidum of Suure.
In Dieren, (om niet meer hier op te halen, en van de suure vogten, die men in veel ongesonde dikwils, of, gelyk sommige willen, in de mage van gesonde altyt vind, niets te seggen) werd alle melk en wey suur. Onder de Myn-stoffen vindmen suuren, in Swavel, Koperroot, Aluyn, Salpeter, Zee en Bergh-sout, in Antimonie en meer andere. In Planten, siet men eenige by distillatie een suuren geest geven; boven soo veel vrugten die onryp suur syn, vindmen ontallyke, die selfs haar rypheit verkregen hebbende, een geheele suure of suuragtige smaak hebben; als Aaltesien, Citroenen, Oranje Appelen, veel Inlandsche Appelen en Peren, en een meenigte anderen. Behalven dat meest alle vogten by wyse van afsiedsels, of anders uit Planten voortkomende, als Bieren, Wynen, en diergelyke, eerst gisten, en daar na tot een suure Asyn werden. De lugt selfs schynt mede syn ingemengde suure deelen te toonen, om dat het Yser door deselve in roest verbeten werd. Ook de suur-bronnen die een suuragtigh water geven segt Varenus Geograph. Part. abs. Cap. XVII. §. 6. in veel landen gevonden te werden; en dat haar getal in Duitsland alleen tot ontrent tot duisent opklimt; soo dat hier uit de meenigte van het suur, dat over den ganschen Aardkloot verspreit is, af te nemen is.
| |
§. 6.
Het selve schynt men van het Alcali te moeten seggen.
Uit Dieren en genoegsaam alle haar deelen, maakt men Alcalische vlugge souten in groote meenigte; om nu van andere Alcalia, die men eigentlyk geen souten noemen kan, als Kreest-oogen, Eyer-schalen, gebrande Oesteren Mossel-schulpen, Harts-hoornen en Beenen niet te spreken. De Planten verrot synde, geven ook Alcalische vlugtige souten; de rook van het gebrande hout maakt roet, en dit geeft mede een vlugrigh Alcatisch sout; en eenige als Palm-bladen, geven by distillatie een Alcalischen geest. Ook werd uit de meeste gewassen door verbrandinge een vast en loogh-sout, dat ook Alcalisch is, door de Chymic te voorschyn gebragt, en de assche selfs siet
| |
| |
men met suur opbruisen. De geheele coraal is een Alcali. Seer veele Myn-stoffen syn Alcalia en werken en bruisen met suur; gelyk alle Metalen Goud, Silver, Koper, Yser, Tin, Loot, Quiksilver, Antimonie, Marcasita, Calamyn-steen, Kryt enz; een regte vrugtbare aarde selfs, effervesceert met geest van Salpeter. Ook in de Bergh-souten syn sommige van dese nature. Soo werd in de Acta van Leipsigh, Ao. 1682, pag. 35. gesegt, dat in het Cabinet van de Koninklyke Societeit van Engeland, een sout bewaart werd; 't geen van de bergagtige plaatsen van Teneriffa gebragt en geheel Alcalisch van eigenschappen is. En in hoe veel minerale wateren een diergelyk. Alcalisch sout gevonden werd, kan men in de Acta van Patys Ao. 1701, pag. 57 en 58. en 1708, pag. 72. en 74. nasien, daar de Fransche wateren, van Bourbon, Lanci, en Bourbon d' Archambaut, van Bourboule en Mont d' or, van Chaudes aiguet, van Evaux, Neris en Vichil, alle ondersogt synde, bevonden syn een natuurlyk Alcalich sout uit te leveren. Soo dat ook hier uit blykt, dat gelyk het suur, alsoo ook het Alcali in meenigte over al gevonden werd.
| |
§. 7.
Ik weet niet of men tot dese werkinge van het Suur op het Alcali, ook moet brengen de plaatse Proverb. XXV. 20. Die liedekens singt by een treurigh herte, is gelyk hy, die een kleed af legt ten dage der koude, ende als Edik of Salpeter. Het geen egter als men alle omstandigheden in agt neemt, niet geheel onwaarschynelyk voorkomt.
Om sulks aan te toonen, is het blykelyk, dat het ooghmerk van desen text is een gelykenisse te geven, van ymand die regt anders doet, als de saak vereischt; en deselve in plaats van te verbeteren, erger maakt. Gelyk om te toonen, dat liedekens te singen by een treurigh herte, iets soodanighs is, daar toe by gebragt werd, het afleggen van een kleed ten dage der koude. En sulks ook schynt uitgedrukt te werden, door het volgende, ende als Edik op Salpeter.
Nu is het bekend, dat dese Salpeter voor die nemende, welke men tegenwoordigh tot het maken van Buskruit gebruikt, de Edik op deselve weinigh werkinge heeft; immers die nogh bekend is. Maar dewyl het grondwoord Neter ook Jeremae. II. 22. gevonden werd; en betekend een sout dat tot afwasschinge en suiveringe van onreinigheit dient: Al wiescht ghy u met Salpeter en al naamt ghy u veele Seepe. En dese eigenschap in de vaste Alcalische souten, (anders loog-souten genaamt, om dat deselve ook door branden en uitloogen uit planten voortkomen) wel voornamentlyk, soo niet alleenlyk gevonden werd; soo sal men aan dit grondwoort schynen te voldoen, indien men met dit Neter een soodanigh loogh-sout verstaat.
Te meer, om dat het selve van Lutherus, met het woort Lauge, in 't duits looge vertaald is: gelyk uit het Lexicon van Coccejus blyken kan.
Ten anderen, is het bekend; dat het geen met het woord Nitrum, het geen by ons in dese tyden (te onregte, soo Ethmullerus segt) met Salpeter
| |
| |
overgeset werd, by de oude verstaan wierde, nogh vry duister altyd is gebleven; en dat men alleenlyk weet, dat het van een suiverende en afvegende eigenschap was, over een komende met de Alcalische vaste souten. Siet daar van den voornoemden Ethmullerus, en Valentinus in syn Armamentarium; die uitdrukkelyk ook segt, dat niet de Salpeter, maar de loogh-souten, met het Nitrum der ouden over een komen. Op deselve wyse vindmen, dat de Hr. Du Clos, in de Historie van de Parysche Academie, Ao. 1708. pag. 73. gesegt werd daarom met andere Heeren over een te komen, die het sout van de wateren van Bourbon, gevonden hadden scherp, looghagtigh en gelykformigh aan dat der planten te syn; om dat desen Hr. Du Clos dit sout van dese wateren, bragte tot het ware Nitrum of Natron der ouden. Het geen by nam voor het vaste sout der gebrande planten; dat Alcalisch is.
Uit dit alles dan schynt niet sonder reden te kunnen besloten werden; dat dit Neter het ware Nitrum of Natron der oude geweest is, soo om de gelykenisse der namen; als om dat deselve eigenschappen by Jeremias, op de aangetoogen plaatse, aan dit Neter toegeschreven werden. Welke, volgens alle dese Autheuren, aan het Nitrum der ouden eigen waren; en derhalven, dat men dit Neter voor een Alcalisch out moet houden.
Nu weten alle Chymici, indien op een Alcalisch sout, en by gevolge op de Neter een suren Asyn gegoten werd, dat deselve Asyn sigh daar mede (volgens het te vooren geseide van de Suren en de Alcalia) vereenigt, en een derde gemengt sout uit maken; het welk dese kragt van reinigen en afwasschen door de vereeniginge met dit suur volkomen verloren heeft, en tot de voorige diensten gansch onbequaam gemaakt is.
Indien men daar van een ondervindinge hebben wil, men gelieve (om hier niet te seggen, dat het loogh-sout, met eenigh suur gemengt synde, by de Zeepsieders tot haar oogmerk onnut bevonden werd; het welk sy dan geen suivere, maar soute Pot-asschen noemen) wat Seep in regenwater te smelten. En het selve door een papier om klaar te werden, hebbende laten lopen, wanneer men daar by Asyn giet, sal men bevinden, dat de looge of het Alcalisch sout in de Seep sigh aanstonts met dit suur vereenigen, en de olye by manier van schiftinge onder een witte couleur daar af scheiden sal; waar door het geheele mengsel tot het gebruik van afwasschinge onbequaam gemaakt werd.
Soo ook, om dat 'er eenigh suur is in het sout, dat onse wateren in Noordholland brak maakt; bevinden de vrouwen, om deselve reden, die onbequaam te syn, om seep ongeschift te smelten, en haar linnen mede te waschen. Waarom sy gewoon syn by gebrek van versch water, eerst Potasch, dat een Alcalisch of loogh-sout is, in dit brakke water te werpen; op dat het suur van het Zee-sout, met dit Alcali vereenigt en versadigt synde, niet op het loogh-sout van de Seep werke, en deselve doe schiften.
Uit welk alles dan volgt, dat Edik op Neter (dus luid het grondwoort)
| |
| |
te gieten, is deselve van goet tot syn gebruik, quaat te maken, en daarom verkeert werkte doen, of heel anders als de omstandigheden vereisschen. Soo dat het ooghmerk van dese gelykenisse in dese neenigsints door dese uitlegginge schynt opgeheldert te werden: indien men het waarschynlyke, dat door soo veele voorname; Autheuren van het Neter, of Nitrum en Natron der Ouden boven by gebragt is, een aanneemelyke waarheit stelt te syn.
| |
§. 8.
Ook schynt uit de voorgeseide werkinge en vereeniginge van het Acidum of Suur en Alcali, eenigh ligt te kunnen toegebragt werden, aan de plaatsen, Matth. V. 3. Ghy syt het sout der aarde, indien nu het sout smakeloos werd, waar mede sal het gesouten werden? het en deugt nergens toe meer enz.
Marc. IX. 50. Het sout is goet, maar indien het sout onsout werd, waar mede sult ghy dat smakelyk maken?
En Luc. XIV. 24. Het sout is goet, maar indien het sout smakeloos geworden is, waar mede sat het smakelyk gemaakt werden? Het en is nogh tot het land nogh tot de mest-hoop bequaam. enz.
Nadien sonder eenige ondervindinge van de Chymie te hebben, men naulyks eenigh regt begrip soude kunnen maken, hoe het sout (om het woort, dat de andere texten schynt te verklaren, hief te gebruiken) onsout of onzeesout, of andersints hoe het smakeloos werd en bedorven, (gelyk veele by Polus dit laatste woord oversetten) om dat het grondwoort Mooranthee, eigentlyk betekend, dwaas worden, en ook, bedorven werden, gelyk aldaar te sien is. Waar mede in de twee laatste texten over een schynt te stemmen; het woord Artuo hier smakelyk maken vertaalt; het welke niet alleen Condire, dat is Confyten, balsemen en smakelyk maken, maar ook in het gemeen Apparo, Adorno, Instruo, dat is toebereiden en bequaam maken, betekend. Soo dat de sin ook kan zyn, indien het Zee-sout bedorven en Onzee-sout werd, waar mede sal het herseld of toebereid en bequaam gemaakt werden?
Ik hebbe geoordeelt dit hier voor af te moeten laten gaan; om dat aan my nogh niet bekent is, en ik nooit by eenige Chymici hebbe kunnen vinden; hoe het sout, waar van hier gesproken werd, (en het welk Zee-sout in het bysonder schynt te seggen, om dat het grontwoort Halas (sout) van Hals (zee) af komstigh is) in een eigen sin, smakeloos of geheel sonder smaak kan gemaakt werden. Ten minsten door het gebruik, waar op den aanbiddelyken Heiland hier schynt te oogen; en waar door het Vlees, Visch, en andere saken van verrottinge en verderf bewaart, werd het by ondervindinge van alle niet geheel sonder smaak gemaakt.
Dogh hoe het bedorven werd en tot syn voorige dierist onbequaam, ook syn smaak van een waar en suiver Zee-sout verandert en verliest, en die van een ander sout, of Salarmoniac aanneemt, als het selve het Vlees van bederven bewaart heeft; is uit het volgende af te nemen.
I. Want dat het bloed en wey van het selve Vleesch Alcalisch is, kan daar uit gesien werden. Eerst, om dat sy beide met sterk vyer gedestilleert
| |
| |
synde, een Alcalisch vlugtigh sout gewen. Ten anderen, om dat bloed met geest van Salpeter, die suur is, gemengt synde, in een lugt-ledige plaatse sterk op bruist. Ten derden, om dat de wey van het bloed de Syroop van Violen groen maakt; het welke de Chymicie weten door alle Alcalia te geschieden; en door geen suren, deselve Syroop root maken.
II. Dat ook in de bedervinge van dese vogten een vlugtigh Alcalisch sout los werd, en door syne beweginge deselve bedervinge veroorsaakt of bevordert, is daar uit blykelyk; dat soodanigh een vogt, waar in sigh dit vlugtigh sout vertoont, by destillatie daar at kan getrokken werden; siet hier van ook de Hr. Dekkers Exerc. Pract. in 4to. pag. 321.
Terwyl ik dit schryve, is aan een watersugtige Vrouwe, door een beroemt Operateur eenigh soo genoemt water afgetapt, na de nieuwe maniere, voor de eerste maal. By welk water als ik des anderen daags olye van. Wyn-steen hadde doen gieten, veranderde het selve niet; maar geest van Salpeter daar by gedaan synde, viel een witte stoffe op de grond, gelyk ook met olye van Koperroot; geest van Sout maakte het alleen witagtigh en wel dik, dogh sette soo ras niet neder. En als men een goede Syroop van Violen daar onder gemengt hadde, wierd deselve groen. Waar uit bleek, dat dese vogt, door stil staan in den buik ongetwyffelt eenige bedervinge ondergaan hebbende, Alcalisch of gebleven of geworden was. Schynende selfs dit Alcali ook ten deelen volatiel of vlugtigh te wesen; om dat dit afgetapte water, met sagt vier uit sant gedistilleert synde, op den tweeden dagh daar na, eerst een wateragtige klare, als stinkende eyeren riekende vogt gaf; dewelke met Syroop van Violen gemengt synde, deselve ook groen maakte.
III. Nu is het by de Chymisten bekend, dat schoon het Zee-sout voor een gemengt sout uit een suure geest en een Alcali met regt gehouden werd, het selve egter soo veel meer suur heeft; dat wanneer daar een Alcalisch sout by gemengt werd, dit zee-sout daar op werkt, en sigh mede vereenigt.
Dat dit ontrent een vlugh sout geschiet, is uit het maken van Sal armoniac openbaar, of wanneer men by pisse van een mensch sout werpt; om dat daar door deselve sonder reuk blyft, en het vlugtige sout, sigh met dit Zeezout vereenigt: het geen men anders, als de Urina begint te verrotten, met een sterke stank daar van bevind op te gaan. Welk vlugtigh sout weder met bydoen van sout van Wyn-steen of Potasch, van het selve Zee-sout by destillatie kan afgescheiden werden.
Ook is dit ontrent vaste souten selfs, daar uit af te nemen; als men by gefiltreerde pekel van Zee-sout een Alcalisch vast sout giet, gelyk dat van Wyn-steen in water gesmolten; synde; dat aanstonts het mengsel wit sal werden, en een witte stoffe precipiteeren, of daar af schiften; het welke het voorgeseide blykelyk maakt.
Dogh om nader te komens;
| |
| |
IV. De reden, waarom het Zee-sout het vlees voor verrottinge bewaart, schynt bysonderlyk dese te syn; namelyk, als in de vogren in het vlees synde, het vlugtigh Alcalisch sout begint los te warden en door dese be weeginge het selve soude doen verrotten; dat dit Alcali, om dat het Zee-sout nogh soo veel suur heeft, sigh daar mede vereenigt; en dus gefigeert of vast gemaakt werdende (gelyk de Chymici spreken) onbequaam werd om door syne verder beweeginge de verrottinge te doen volgen, en meerder Alcalische souten uit haar menghsel te doen los werden. En is dit daar uit blykelyk wanneer men pekel, die de winter op Osse-vlees gestaan en het selve voor verderven bewaart heeft (het laatste experiment, dat ik daar ontrent gedaan hebbe, is in een van de eerste dagen van April 1712. geschiet) soo klaar als mogelyk is van het vlees af giet: die kookt en schuimt, en dan door een vloeipapier laat lopen; en daar nu tot een droogh wit sout door uit wasemen van het water brengt; dat alsdan levende kalk by een weinigh van dit sout in de hand gedaan, en dit te samen met speeksel nat gemaakt synde, men bevinden sal, dat het vlugtigh Alcali sigh ruiken laat, wat sagter, dan wanneer men levende kalk met goede gemeene Sal armoniac dus in de hand mengt.
Ik hebbe tot meerder sekerheit een once van dit pekel-sout, met soo veel van de beste potasch, en schaars drie oncen water laten mengen, en dit in een klein retortje doen overhalen; wanneer het eerst overkomende water, wel een seer sware vuile stank, dogh egter soo veel Alcalisch en vlugtigh sout in sigh hadde; dat geest van Zee-sout die suur is daar by gegoten synde, men een kleine, dogh blykelyke opbruisinge of effervescentie tusschen dese twee vogten gewaar wierde.
Dewyl nu dese twee laatste experimenten, soo met potasch als met kalk, ontwyffelyk maken, dat dit Zee-sout, het welke in het vlees eenige maanden de verrottinge belet heeft, daar door in een soort van Sal armoniac verandert is. En het bekend is, dat het Sal armoniac, als reeds soo veel vlugtigh sout met sigh vereenigt hebbende, als het bevatten of door syn suur aan sigh trekken of vast maken kan, om dese reden niet bequaam is, om het in de verrottinge meerder los werdende vlugtigh sout verder na sigh te trekken en met sigh vereenigen, en by gevolgh de verrottinge, die daar door geschiet, voor te komen: sal yder kunnen sien, hoe het sout door dese dienst te doen, bederft; en derhalven van een verrottingh belettend Zee-sout, een Sal armoniac werdende, het welk tot dit gebruik geheel onnut en onb quaam is, gesegt kan werden Analon of onsout, of liever onzee sout te werden; om dat dit woord Analon, van Halas, sout, en dit laatste (als vooren reeds gesegt is) van het Grieksche Hals of Zee afkomstigh is. Waarom het wel sout, of een Sal armoniac, (dat ook in het gemeen een sout is) blyft, maar geensints een regt Zee-sout, dat het gewone en regte middel is, het welk tegen verrottinge over al gebruikt werd.
Soo dat den Saligmaker in de Leeraaren by het Zee-sout, het welk alles
| |
| |
van verderf behoud, te vergelyken, toont hoe ligrelyk het selve Zee-sout, door de werkinge van het geen het bewaart, onzee sout en bedorven kan werden; en hoe sy daarom sigh van besmettinge, ook van die gene, welkers eeuwigh verderf sy moeten tragten voor te komen, op een sorghvuldige wyse te wagten hebben. Nadien, gelyk het Zee-sout met het vlugtigh sout, dat uit een beginnende, verrottinge ontstaat, indien sy beide haar eigenschappen volgen, sigh ligtelyk vereenigt en onzee-sout (gelyk het grondwoort luid) werd; alsoo ook de verdorventheit die in de Wereld is, haar ligtelyk soude kunnen tot haar pligt onnut en onbequaam maken.
Hoe nu dese eigenschap, dat dit bedorven sout tot syn voorige diensten niet meer nut is, met een beklagelyken stant van een Leeraar, die sigh met de sondige Wereld vereenigt, over een komt, sal ik hier, als buiten myn tegenwoordigh ooghmerk synde, niet verder tragten aan te toonen. Ik geve alleen van ymand, die voor het H. Woord nogh de vereischte eerbied niet en heest, in bedenken; of de Heere Jesus, selfs volgens haar oordeel kan gehouden werden dese woorden op soodanigh een wyse en met soodanige omstandigheden gesproken te hebben; sonder dat hy kennisse van dese bedervinge van het sout gehad heeft. Die egter aan ymand, die de Chymie nooit geleert heest, en selfs aan dese veragters van dit Woord, hoe groote Philosophen sy andersints syn mogen, op die wyse, als de tegen woordige experimenten die toonen te geschieden, misschien nimmer in gedagten soude gekomen syn. En vrage daarom; of een persoon, die volgens het agten van de meeste die hem kenden, buiten Hooge scholen, Academien en onder gemeene eerlyke Borgers immers nooit by eenige Studien, veel minder der Chymie, maar alleen by timmeren was opgevoed, wanneer hy vanverborgentheden der Nature, die als doe nogh voor soo veel wereld-wyse onbekend waren, en voor niemands oogen sonder een dieper ondersoek konden blyken, met soo veel wetenschap sprak; ten minsten by haar niet seer verwonderlyk moet voorkomen. En of dit en andere diergelyke voorbeelden, (gelyk te vooren Beschouw. XXIV. §. 11. een van de Koorn-gewassen gegeven is) by haar als geen stralen moeten aangemerkt werden, soo het niet en is van syne Godtheit, die uit veel meer blinkende en bewysende preuven openbaar is; ten minsten van een wysheit, die hy op een andere maniere, als alle andere menschen gewoon syn, verkregen hadde, en daarom die indesen van andere menschen verschilde. Dat in den beginne genoegh is, om dese ongelukkige tot verder nagedagten en opmerkinge te brengen; wanneer sy in het begin
van hare bekeeringe syn; als Godt sigh haarder gelieft te ontfermen.
| |
§. 9.
Dewyl wy alhier van Alcalische souten spreken, en het by alle Chymici bekend is, dat meest uit alle planten,die niet verrot syn, als men deselve verbrand en tot assche heeft gebragt, een Alcalisch sout getrokken werd; met eerst water daar op eenigen tyd te laten staan, tot het sout daar in gesmolten is; en dan dit weder klaar afgegoten (en soo men wil, door een vloei- | |
| |
papier papier gelopen of gefiltreerrt synde, op vier uit te doen dampen. Wanneer men op de grond een sout sal vinden, dat met suur opbruist; en in een smelt-kroes gloeyende gemaakt synde, niet ligt wegh vliegt: waarom men dese souten vaste, dat is tegen het vyer bestaande gewoon is te noemen; of ook loog souten, om dat sy uit een looge of water, waar in sy eerst gesmolten syn, voortkomen.
Nadien nu dese souten alleen en niet als door verbrandige hare eigenschappen verkrygen, en men niet een eenigh grein der selver uit een plant, die niet eerst verbrand is, maken kan; soo dat de meeste Chymici het voor een ontwyffelyke waarheit houden, dat sy alleen door het verbranden geformeert werden, en niet vormelyk in de planten selfs te vooren geweest syn; waarom sy eigentlyk souten der verbrandinge kunnen en moeten genoemt werden; late ik aan het oordeel van verstandige of men ook die souten tot deselve behoort ten brengen; waar van gesproken werd Deuteron. XXXIX. 23. in dese woorden: Dat syne aarde sy swevel en sout der verbrandinge; die niet besaaid sal syn, en gene spruite sal voortgebragt hebben, nogheenigh kruid daar in sal opgekomen syn.
Het geen daarom schynt eenigen grond te hebben, nadien dese aarde vergeleken werd, by die van Sodoma, Gomorra enz. welke men weet door Hemels vyer vergrand te wesen. Waarom een groote meenigte van dit sout der verbrandinge in deselve aarde sekerlyk geweest is, en tegen woordigh nogh veel bitumineuse of swavelagtige stoffen gevonden werden, siet Varen. L.I. Cap. XVII. §. 9.
Een andere reden nu, die dit schynt eenigsints aannemelyk te maken, is om dat swevel en dese loogh-souten, welke laatste door verbrandinge bereid werden, in eenige merkelyke meenigte (dat wel te letten is) synde, de aarde altyd onvrugtbaar maken: het geen niet duister schynt te blyken uit de laatfte woorden alhier ook het oogmerk te syn.
Om hier eene pieuve van te geven:
Als men de vuiligheden van de swavel uit een plaatse, daar sy gerafineert wierde, by het water en tegen een schoeyinge aan, onder de daar synde aarde gebragt hadde, om een vaste wal te maken; en men na eenige jaren langs dese wal eenige boomen wilde planten; hebbe ik met verwonderingh en opmerkinge gesien, dat de boomen aldaar geset synde, tot twee a drie jaren na malkanderen, weigerden te wasschen, en telkens verdorden; tot dat men dese swavelagtige aarde weg genomen en andere, die sonder swavel was, daar gebragt hebbende, deselve aldaar begonden te groeyen. Waar uit blykt, hoe onvrugtbaar de aarde door de swavel gemaakt werd.
Verder dat dese loogh-souten, of souten die door verbrandinge voortkomen, wanneer deselve ook in eenige veelheit sigh bevinden, seer schadelyk aan planten syn; is daar uit blykelyk, dat de Seil of Rol-reeders de looge van potasch en wiedasch, die sy gebruikt hebben, by ons gewoon syn op hare
| |
| |
straten te laten uitgieten; en al het gras, dat anders tusschen de steenen uit gemeene aarde gewoon is uit te spruiten, daar door doen verdorren en voor eenigen tyd belletten te wassen; 't geen de oorsaak is, waarom hare straten op een bysondere wyse net en sindelyk syn.
Na dese twee experimenten (en veel andere hier te langh om op te halen) van swavel en dese souten, kan men sigh ligt verbeelden, wanneer deselve in soo grooten meenigte syn, dat de gansche aarde swevel en soodanigh sout der verbrandinge kan genoemt werden; dar het een seker gevolgh sal syn, dat geen eenigh kruid daar in sal kunnen opkomen, en deselve daarom van geen menschen die wys zyn, besaaid sal werden, of eenige spruite sal voortbrengen; gelyk de woorden van den text luiden.
Dese aanmerkinge kan men hier nogh by doen, dat om de onvrugtbaarheit van een grond af te malen, sy hier ook gesegt werd, geheel te bestaan uit sout der verbrandinge en geensints uit assche der verbrandinge: dewyl het by ondervindinge kennelyk is, dat de assche, die uit verbrande planten voortkomt, van syn sout door water ontbloot synde, dese stoffe, welke in het water niet en smelt, en eigentlyk in tegenstellinge van het sout de assche uitmaakt, op eenige landen dogh seer dunne gestrooit synde, in de selve meermalen een groote vrugtbaarheit veroorsaakt; gaande daar in selfs de Koe-mest dikwils te boven, om dat de vrugtbaarheit door de assche te wege gebragt veel meer jaren als die van de mest duurd en aanhoud. Waar van ik met andere verscheidene ondervindingen hebben.
Of hier nu de reden van is, dat het Alcalisch sout uit dese asschen uitgeloogt, en het overblyvende op het land gestrooit synde, door de lugt met Salpeter kan beswangert werden; welke men weet, dat soo veel tot het opgroeyen van gewassen en kruiden, wel en niet te veel gebruikt synde, toebrengt; sal ik hier niet nauwer ondersoeken. Dit is waar, dat ik om over eenige jaren eens een ondervindinge te nemen, of men, volgens het vast stellen van eenige groote Chymici, sekere saken onder aarde mengen kan, die uit de lugt Salpeter in deselve kunnen doen groeyen, deselve assche met veel voordeel mede daar toe gebruikt hebbe; na het voorbeeld van den vermaarden Bergh-meester van Duitsland Lazarus Erker. Die ook asschen, welke by de Zeepsiederen gebruikt syn, onder de stoffen steld, daar Salpeter uit gemaakt werd; daar wel uitdrukkelyk by doende, dat hy oude asschen meent, welke aan de lugt langen tyd bloot gelegen hebben, en daarom uit welke door de regenen de loog-souten gesmolten en weg gesakt syn; soo dat in het overgeblevene daar van een suiverder Salpeter kan groeyen: 't geen misschien de oorsaakt is, waarom ook andere asschen van verbrande planten na eenigen tyd, het sout daar uit geregent synde, tot vrugtbaarheit gebruikt werden. Soo segt ook Thomas Gage, dat in America asschen (N B voor de regentyd) op landen gestrooit, die verbeteren. De reden nu van de meerder duursaamheit van de vrugtbaarheit door dese asschen, boven die der Koe- | |
| |
mest, soude misschien te gissen syn: omdat schoon de regen de daar in gegrocide Salpeter smelt en met deselve nedersakkende die onder de aarde mengt en deselve vrugtbaar maakt, de blyvende assche, die met water niet gesmolten kan werden, nogh langh in stand is om nieuwe Salpeter uit de lugt te ontfangen, gelyk van andere Sal peter-aarden gesegt werd; dogh het is hier de tyd niet om dit alles na behoren na te speuren. Men lette alleen, op hoe
doordringend een wyse dit H. Woord van natuurlyke saken spreekt, en hier wel juist de vrugtbare asschen van het onvrugtbaar sout der verbrandinge onderscheid.
| |
§. 10.
Soo siet men een diergelyke straal van een doordringende Chymische wetenschap Jesaiae. I. 25. in de woorden: Ik sal uwen schuim op het alderreinste af suiveren, en ik sal al u tin wegh nemen. Uit welke ymand, die de scheid-kunst der Metalen verstaat, sal kunnen sien, dat geen kragtiger gelykenisse konde gebruikt werden; als die van Metalen van haar Tin te scheiden, om aan het ooghmerk alhier te voldoen. Het welk onder anderen ook schynt te wesen om het Joodsche volk van alle hare ongeregtigheden, ook die meest inklevende waren te suiveren; op dat sy van het geen op het aldervaste haar aanhingh, gereinigt synde, een Stad der geregtigheit en een getrouwe Stad konden genaamt werden.
Dat nu de suiveringh van een weerdigh Metaal, gelyk Silver, van syn Tin, meerder kragt in dit geval heeft, als of het selve gesegt wierd van Koper te sullen gesuivert werden, blykt uit de ondervindingen der Chymisten en Metaal-scheiders; die tot haar leetwesen menighmalen gewaar werden, dat 'er geen slegt Metaal meerder moeite vereischt om van een, dat kostelyker is, gescheiden te werden, als dit Tin. Soo segt den vermaarden Metaal-werker Lazarus Erker, pag. 63. dat het Tin van andere af te scheiden, het werk van alle gemeine Gout-smeden of ook Probeerders niet en is; en dat hy uit het verbranden van een Stad op de Grensen van Bohemen, veel Silver, daar door de vlam Tin onder gesmolte was, te regt gebragt hadde; dat andere buiten hem niet eens hadden willen onderstaan. En hoe beswaarlyk andere beter Metalen, die eens met Tin vervalscht syn, van het selve weder kunnen gereinigt werden, blykt uit dat grove en buitensporige spreekwoort, het welk onder sommige van de Chymisten dik wils gebruikt werd; die wel aan het Loot de naam geven van Lupus Metallorum of den wolf der metalen; maar die om de boven gemelde reden, of de moeyelyke scheidinge des Tins van de Metalen het selve noemen Diabolus Metallorum. Ik bekenne, dat het de bescheidenheit wat schynt te buiten te gaan, en voor tedere ooren niet stigtelyk is, dit alhier by te brengen; maar egter is daar door met veel nadrukt blykelyk; dat het voorgeseide in kragt waar, en de gelykenisse in dien text op de beoogde sake seer toepasselyk is. Men sie van dese spreekwys de schriften van Ethmullerus van het Tin.
| |
§. 11.
Om dan weder tot het voorgaande, dat is tot de Chymie in 't gemeen, en 't geen men in dese bevind, te keeren; soude men uit de selve en verdere
| |
| |
natuur ondersoekingen een seer groote meenigte van experimenten en blyken kunnen voortbrengen; die voor een verstandigh leser seer aannemelyk souden maken, dat 'er een ontelbare getal van deeltjes in de Wereld is, die elk standvastelyk volgens bysondere wetten bewogen werden; die in sommige omstandigheden rusten; en by andere deeltjes in sekere bepaalde afstand gebragt synde (gelyk de Acida en Alcalia) een gereguleerde beweginge beginnen, en na malkander toe, of somtyds van malkander af wyken; gelyk of sy getrokken of wegh gestoten wierden. Hangen niet de deelen van Diamanten, die schoon sy tusschen malkander groote openingen laten, en daarom met kleine vlaktens malkander raken ('t geen uit de doorsigtigheit blykt) met een groote kragt aan malkander? siet men in Fermentatien of gistingen geen deelen, die eerst in rust geweest syn, een beweginge onder malkanderen beginnen, en daar in altyd volgens sekere wetten, nu van den andere gescheiden, dan weder te samen gevoegt werden? maar die een korte vergaderingh der selver by den anderen gebragt sien wil, kan de 23 questie pag. 322. van de Opticè van de Hr. Newton en de meeste Chymici nasien; en daar uit voor een bewys van het geseide nemen, het geen hy denkt kragtigh genoegh daar toe te syn.
| |
§. 12.
Dogh om aan ymand, die juist in de Chymie niet ervaren is, een gemeensamer voorbeeld te geven, waar uit het voor geseide veilig schynt afgenomen, en een Godt, die alles niet alleen gemaakt heeft, maar ook nogh door syn voorsienigheit na verstandige wetten bestierd, moet besloten werden: laat een tot nogh toe op een ongelukkige wyse redenerenden Godtloochenaar, hoe grooten Philosooph hy aan figh selfs ook schynen magh, sigh verbeelden: Eerst, dit Geheel Al, als uit een ontelbare meenigte van hondert duisenden millioenen deeltjes bestaande; het welk hy volgens de voorige experimenten niet loochenen kan. Ten anderen, hy stelle sigh voor alle dese deeltjes, nogh in rust en onbewogen synde; het welk geschieden kan, om dat de beweginge uit haar wesen niet nootsakelyk en volgt.
Kan hy nu by sigh selfs desen ondenkelyk grooten stof-hoop aanmerkende, voor gelooffelyk agten? dat daar uit eerst, soo veel bepaalde en soo kleine grond-formeersels, en uit dese soo veel heerlyke werk-stukken, als de lichamen der Menschen en Dieren, Visschen en Vogelen syn; soo wonderlyk samengestelde Planten en Kruiden, en in soo veel soorten verdeelt; soo veel aangename vogten, als uit deselve ook door menschen gemaakt werden, die sigh daar in van de wetten bedienen, volgens welke het druivensap en andere standvastelyk gewoon syn te werken; Eindelyk soo verbasend een werk-stuk als de Wereld is, in al syn order, waar door het eene deel aan het andere soo veel diensten doet, alle voortgekomen syn: sonder dat elk deeltje een tot des Makers ooghmerk dienende Figure en beweginge na sekere wetten in het bysonder gekregen heeft, en van het eene afscheid, en aan het andereaankleeft. Een Atheist die dit staande soude willen houden, soude
| |
| |
al seer verre vervallen moeten syn: en om aan hem syne onredelykheit te toonen, hy stelle sich voor een stof-hoop als den grootsten bergh, of soo hy wil als den Aerdkloot selfs; hy onderstelle verder dat een wind onder dese stofkens wait, soo hart of soo sagt als hy wil, als maar tusschen de beweegingen van de stofjes geen bysondere wetten waargenomen, en sy alle by geval Pesle Mesle onder malkander bewogen werden. En segge ons dan, of hy eenen goeden rypen Appel, Peer, Meloen of andere saken niet te spreken. Ik late dit volkomen aan syn eigen oordeel.
| |
§. 13.
Men gelieve niet te denken, dat dese wetten en wysheit alleen plaatse gehadt hebben, in het groote gebouw des Werelds in syne ordere en forme te brengen; de onderhoudinge selfs en wyse om dit alles in den stant, waar in het door de scheppinge gebragt is, te doen volduren, toont aan yder dagelyks soodanige wetten. Welke een Atheist, schoon anders de naam van een groot Philosooph sigh waardigh agtende, niet ligt om syn tegensprekende gewisse te doen swygen, uit syne gronden dat is uit een los geval of andere onverstandige oorsaken sal kunnen afleiden.
Wil men een bewys daar van sien, hoe den grooten Bestierder uit een samen vergaderingh van onnoemelyk veel verscheidenheden van deelen, die ons niet als met de uiterste confusie onder een gemengt schynen, eenige bepaalde en tot syne hooge oogmerken dienende, alleen tot malkander doet naderen; en met malkanderen en andere saken, die tot haar onderhoud of wasdom sulks vereisschen, volgens de daar in door syne voorsienigheit gelegde wetten doet vereenigen: Men brege weder in syne gedagten, het geen te voren van eenige saken reeds gesegt is.
Is de lugt niet een mengsel, ja een Chaos van hondert duisenden verscheiden millioenen deelen? hoe veel dingen werden door vyer verbrand, en door verrottinge ontbonden, die haren uitgaande rook met de lugt mengen? hoe veel menschen en dieren wasemen daar in uit? selfs volgens de experimenten van de Heer Boyle werden meest alle saken, ook ys en sneeuw hoe kout sy ook syn, door uit wasemingh ligter; en senden haar dampende deelen in de lugt. Hoe veel welriekende bloemen, hoe veel speceryen en andere saken vervullen deselve met hare reukdeelen? soo dat men eenige mylen verre van die eilanden, daar die wassen, de reuk van deselve in de lugt volgens het verhaal van die het ondervonden hebben, somtyds gewaar werd. Daar werkende wynen in een kelder leggen, weet yder dat de lugt vol van hare dampen en geesten is; 't geen ook in alles wat gist dus te syn bevonden werd. Hoe veel water-dampen uit de zeën, rievieren, meiren, moerasschen; hoe groote meenigte swavelagtige en andere bytende en vergiftige uit de brandende bergen mengen sigh met de lugt? het yser, dat meest over al ter wereld aan de lugt bloot gestelt synde in roest verandert, geeft daar ontegensprekelyke blyken van. Onder dese allen vermengt sigh een onden- | |
| |
kelyke veelheit van doorstralende ligt-deelen uit de Sonne, en andere Hemel-ligten; hoe veel vyer sigh daar in ophoud, toonen de Blixemen en andere vyerige Verhevelingen. Doet hier nu by de eigen deelen, die de lugr selfs uitmaken, en laat een Atheist ons seggen, of hy ook een verwarde mengelmoes soude kunnen aantoonen.
Hy merke verder de aarde aan, uit hoe veel verscheiden soorten en deelen sy moet bestaan. Het water werd aarde, gelyk te vooren getoont is; vergiftige en heilsame kruiden, alle heesteren, boomen, alle lichamen van visschen, van dieren, van menschen werden tot aarde; met een woord alles wat uit aarde voorkomt keert by verrottinge of op andere wysen weder tot deselve. Een Godtloochenaar denke wederom, hoe veel duisenden van soorten van verscheiden samen-stelselen al desen hoop soude kunnen uit maken, die elk veel verschillende soude kunnen syn van al het geen wy nu uit de aarde sien voorkomen.
In het water siet men het selve; hoe veel kruiden en visschen verrotten daar in? hoe veel verscheidenheden van dauwen vallen daar op en brengen de deelen der lugt daar onder? hoe veel souten smelten daar in? hoe veel onderaardsche vyeren vervullen deselve met hare uitbarstende deelen? het water spoelt alle vuiligheden af; en hoe veel deelen neemt het aan sigh van saken, waar op het een tyd langh staat; de koffy- en thee-dranken, het brouwen van bieren, alle apothekers en keuken afsiedsels, om van geen minerale, heete, bittere, vergiftige, nogh van zoute zee-wateren nu te spreken, geven daar van aan een yder bekende experimenten.
Op dat wy nu het vyer dat alles by na verslind en met sigh vereenigt hier niet ophalen; een Atheist stelle sigh alle die verwarde samen-vergaderingen van water, aarde, en lugt eens voor; en indien 'er geen wetten waren van een bestierende wysheit, die elke soort in het bysonder regeerden, en volgens welke dese deelen sigh met eenige lichamen vereenighden, en wederom tot andere niet en naderden; was het voor ymand en hem selfs mogelyk te denken? dat uit al dit Chaos niet eens maar meermalen en uit sommige derselver alle jaren op nieuw soo veel verscheiden saken van bysondere en op delangh de wereld gestaan heeft soude kunnen geduurt hebben.
Om een voorbeeld in een soort van saken te geven.
Saait eens verscheiden soorten van saden by den anderen in deselfde aarde; sy staan in deselfde lugt, die sigh in deselve set; sy werden met het selfde water bevogtigt; met de selfde Sonne bescheenen; en krygen uit desen allen, volgens het straks getoonde, een onnoemelyk getal van verscheiden deelen rondom haar. Laat ons nu een ongelukkigh ontkenner van een Goddelyke Voorsienigheit seggen; sonder dat eenige wetten in al die meenighvuldige soorten van deelen plaatse hadden, die maakten dat elk deeltje, het welke tot het doen groeyen van elk saad van noden was, sigh daar meede, en met
| |
| |
geen andere, die heel verscheidene eigenschappen hebben, vereenigt; hoe het mogelyk kan syn, dat elk saad altyd syn eigen plante van deselve kragt en soort alle jaren sonder daar in oit te missen, kan voortbrengen. Waarom, als 'er by tarw, rogge gerst en andere voor de menschen soo nodige saden, een soort van vergiftige, als van Aconitum, Cicuta en diergelyke in deselve aarde gestroit syn, vereenigen sigh aan de eerste alleen nuttige, en aan de andere soo veel doodelyke vergiftige deelen? en waarom draagt noit een appelboom peeren, of een wynstok kerssen?
| |
§. 14.
Men roepe hier de ervarenste Philosophen by, en laten se ons selfs seggen, als sy sonder vooroordeel voor haar aangenomen gevoelen spreken willen; of sy sonder dese wetten en een bestierende voorsienigheit te erkennen, dese en diergelyke verschynselen (want soodanige syn 'er seer veele in de Wereld) tot wettige gevolgen van de onderstellingen, daar haar Natuurkunde op gebouwt is, sullen kunnen maken.
Eenige hebben op een seilsteenige en andere trekkingen gedagt, dogh dese stellen een soort van wetten.
Andere hebben in de grondformeersels der saden seker soort van gisten onderstelt (Fermenta by de Chymici genoemt) die ook niet anders kunnen begrepen werden, als deelen te syn, die op een bysondere wyse gefigureert synde na bysondere wetten bewogen werden, of andere deelen bewegen; sigh met dese vereenigende, en van andere sigh afscheidende.
Eindelyk, dewyl men in de laatste jaren dese beide verworpen heeft, hebben die meer verstaanlyk wilden Philosopheeren, onderstelt, dat in de saden Pori of openingen van sekere figuren syn; en dat daar door juist alleen die deeltjes toegelaten werden in te komen welkers figure met die der openingen over een komt: het geen volgens de gedagten van andere, die ongelukkiger syn en geen bestieringh willen erkennen, om dat deselve een Godt bewyst, sonder veel directie geschieden kan; vermits niet anders daar toe vereischt schynt te werden, als dat die in de Pori of onderstelde openingen passende deeltjes by het saad syn, en tegen die openingen aan bewoogen werden. Maar volgens dese onderstellingh, souden eerst, niet alleen allerhande deeltjes in het saad kunnen komen, als sy maar kleinder als de openingen syn; maar ook ten anderen, soude by na geen eenigh saad kunnen groeyen, en niet als seer weinige deeltjes sigh in het selve setten, indien een enkel geval hier plaatse hadde, als alleen ronde. Het welke de Heer Pitcarn in syn Ed. Dissertatien uitvoerighlyk en wiskundigh bewyst; nadien op de eene wyse passende deeltjes, op deselve wyse altyd juist voor die openingen souden moeten komen; indien sy aan haar selven den doorgangh niet beletten souden. Dogh om dit met een gemeensamer voorbeeld te betoonen; indien ymand nemen sal een dobbel-steen te werpen, door een vierkante openingh daar sy even kan doorgaan, soude hy om gelyke kans te hebben van te winnen of te verliesen, al seer veel malen moeten bedingen, om als hy gemist hadde, synen
| |
| |
werp te mogen herhalen. Soo dat, indien sulks als de ware reden van het groeijen der planten was; en alle deeltjes van de figure van een dobbel-steen door vierkante openingen in de plant altyd doorgingen; immers in dit geval soo veel als in eenigh ander een bestieringh of wet, na welke elke dobbel-steen geschikt soude moeten syn, als sy tegen de openingh aankwam, plaatse soude moeten hebben.
Wy betwisten hier niet; of yets van dit alles of ook yets anders de regte reden is, dat tot elk saad uit soo veel duisenden van verscheidene deeltjes, alleen die naderen, welke bekwaam syn om de bysondere plante in syn soort uit te maken; maar hebben hier door alleen willen aantoonen, dat sonder een Goddelyke Regeeringe te erkennen, die alles na de vereischte wetten doet beweegen, het eene doet naderen en het andere afwyken, en sigh tot elk van dese onverbeeldelyke kleine siertjes uitstrekt, men geen onderstellingh tot nogh toe heeft kunnen maken, welke aan de vrage, hoe het groeijen der Planten geschiet en aan veelen andere voldaan heeft. En laat een Atheist, die om geen Godt te ontmoeten staande moet houden, dat dit alles sonder eenige bestierende wysheit geschiet, ons eens seggen, hoe hy het selve van deelen, die van alles onkundigh syn, die nogh haar selven beweegen kunnen, en als sy al bewogen werden niet weeten dat sy yets doen of lyden, kan afleiden. En indien hy sigh ontrent andere soo verre niet uit laten wil, hy overlegge dit in syn eenigheit, en sie of hy sonder vooroordeel een saak van dit over groote gewigt, en waar aan syn eeuwigh wel of qualyk syn hangt, overweegende, sigh selfs door syne gronden gerust kan stellen. En of hy soo reguliere voortbrengingen van alles wat men uit Aarde, Lugt, Water siet voortkomen, selfs oit in het aanhooren van verstandigen soude derven seggen van een los geval, dat onder alle dese stof kens werksaam is, te verwagten. En stelt hy met ons wetten, die deselve bestieren, (gelyk hy moet, soo hy niet by al wie redelyk is, voor dwaas wil doorgaan) hy toone ons, hoe alle dese bysondere en soo bepaaldelyk werkende, aan hem onbekende wetten uit de lichamen en hare beweegingen by nootsakelyk gevolgh kunnen afgeleid werden, of hy erkenne met ons de Voorsienigheit van een Godt die dit alles regeert: dewyl 'er niet anders voor hem overigh is. En om aan hem alle uitvlugten te benemen, hy erinnere sigh uit het boven
geseide, dat 'er onder duisenden van soorten van Dieren en Planten, niet een eenige is, van welke niet eerst een seer klein grondformeersel gemaakt is, het welke alle desselfs deelen in syne kleinheit bevat; en waar uit, door uitrollingh en bedekking of overkledinge, door bykomende bysondere daar toe rereischte bepaalde stoffen, alle Gewassen, alle Menschen, Beesten, Visschen, Vogelen en wat Dieren meer syn, voort gebragt werden: het welk by een algemeene ondervindinge van die Microscopia gebruiken kennelyk is. Hy denke dan noghmaal by sigh selfs, als hy redelyk oordeelen wil, of hy dit alles met een lossen en gevalligen samen-loop van onverstan- | |
| |
dige saken, en dese soo konstige vormseltjes, (die alles dat in soo grote lighamen tot soo veele verwonderlyke gebruiken dient, in een verre minder grootheid als een santje begrypen) met Noot-wetten, die nogh met wysheid nogh met ooghmerk bestiert synde werken, over een brengen kan. Na soo doorlugtige experimentele bewysen van de wysheid des aanbiddelyken Makers schynen geen meer betogingen van ymant die redelyk is geeischt te kunnen werden. Insonderheid als het waar is (gelyk het by grote mannen seer waarschynelyk gehouden werd) dat in alle dese grontbeginseltjes, hoe klein sy ook syn, die van alle andere, welke tot het einde der eeuwen daar uit moeten voortkomen, in hare bepaalde gedaante gevonden werden.
| |
§. 15.
Ik wete niet, of het by sommige ook wel sal geoordeelt werden van nut te syn, na dit alles alhier nogh eene gedagte by te voegen, die by veele wel aannemelyk voorkomt; dogh egter nogh meer ondersoek en experimenten schynt te vereischen, eer men deselve voor volkomen seker sal kunnen houden. Maar nadien deselve van veel grote mannen voorgestaan werd, en eenige overeenkomst met de Chymische werkingen der werelt-stoffen op malkander schynt te hebben; insonderheit dewyl de sake in sigh selven synde hoe sy ook syn magh, een groot bewys van Godts voorsienigheit met sigh draagt; sal het misschien van eenigen dienst wesen; indien men eenige waarnemingen, die tot derselver opheldering yets schynen te kunnen doen, hier laat volgen; of ook hier door eenige bequame Heeren aangeset wierden, om een saak, die dese moeite wel dubbelt waardigh is, verder na te speuren.
Sy bestaat dan in het ondersoek, welke eigentlyk de middelen syn, waar van den Goedertieren Onderhouder van alles sigh bedient, om de aarde vrugtbaar te maken, en de planten kragtish in deselve te doen groeien.
Het gene nu volgens de gedagten van veele Natuur-ondersoekers hier van met ondervindingen gesegt kan werden, is dat de lugt-salpeter daar van de oorsaak is; waar by schynt te moeten gevoegt werden, dat, nadien de salpeter uit sigh selfs en alleen synde een werkeloose stoffe vertoont, yets anders met haar moet samen komen, welke deselve aan het werken helpt: ontrent op die wyse, gelyk men de Suuren en Alcalia, bysonder in rust synde, door het samen voegen siet werksaam werden, en met malkanderen opbruisen. Het geen men ook in salpeter en swavel in het buskruit siet.
| |
§. 16.
Om nu soo niet met volkomen klaarheit te bewysen, immers seer waarschynlyk te maken, dat of salpeter in de lugt is of ten minsten yets, dat in deselve salpeterigh is, met yets anders, dat het in de aarde somtyts ontmoet, een ware salpeter voortbrengen kan; is het bekent:
I. Dat men de aarde met soodanige saken, daar de lugt op werkt, als hamerslagh van yser, wateren van dieren, der selver bloed en mist, uitgeloogde kalk en asschen, enz. mengen kan; dat men uyt deselve, na eenige maanden en dikwils door omspitten aan de werkinge der lugt bloot gelegen te hebben, een merkelyke quantiteit salpeter trekken kan.
| |
| |
Ik hebbe om dat groote en geleerde Mannen over dese lugt-salpeter schenen te verschillen, nodigh geagt, tot meerder sekerheit dit experiment te moeten doen; en by den uitslagh bevonden, dat dese aarde na behoren behandelt synde, uit eene mande ontrent 3 pond seer goede rauwe salpeter gaf. Het welk te vooren reeds aangeraakt is, soo dat het geseide hier uit vry gegrond schynt te wesen. Te meer, als men hier by doet het geen veele seggen ondervonden te werden, dat aarde, dar de salpeter eens uitgetrokken is, op nieuws na eenigen tyd door de lugt met deselve beswangert werd.
II. Dewyl yder bevinden kan, als men op water, daar salpeter in gesmolten is, bloed uit een ader van een mensch doet springen; dat de swarte couleur desselfs, aanstonds in een heldere roode verandert; en de wey van het bloed een klaarheit krygt als suiver water, schoon het syn voedende immers vaste deelen behoud; welke men met wat geest van salpeter daar op te druppen, van deselve af kan scheiden. En nadien het bekent is, dat het swarte ader bloed in een vat of kom gestolt, doorgaans rood werd, ter plaatse daar het de lugt raakt; en dat selfs, dit rood gewordene daar afgenomen synde, in het daar onder synde swartagtige, het selve t'elkens weder gebeurt, en het bovenste in een schoone roode couleur verandert; sal ik hier niet betwisten, of de lugt in de longh met het bloed sigh mengt, om dat ik merke, dat eenige dit in twyffel trekken: maar egter is het uit dit beide klaar dat salpeter en de lugt in desen eene gelykformige werkinge op het bloet doen; en werd derhalven eenigsints waarschynlyk gemaakt, dat'er salpeter in de lugt is.
III. Is het by de Natuur-ondersoekers bekent, dat uit bloet veel salpeter gemaakt kan werden. (siet de Stair de Nitro) Indien het nu waar was, dat in de ademhalinge de lugt geduurig met het bloed gemengt werd; soude men hier uit ook kunnen denken, of niet de lugt veel salpeter in sigh hadde, die sigh in dit bloed vast sette; en daar na daar uit kon te voorschyn gebragt werden.
IV. Dewyl gerafineerde salpeter in een warme hand gehouden synde knapt en breekt: om dat het my voorquam, of wel eenige in deselve synde lugt hier oorsaak van mogte wesen, hebbe ik een stuk salpeter, in een heldere loogh, (waar in geen lugt oit is) doen sinken; en de lugt door de pomp daar af gelaten synde, bevonden, dat een groote straal van lugt blaasjes, uit die salpeter door de loogh opwaarts gingh; selfs soo veel by na, als men op die tyt in kool die veel lugt heeft bespeurde.
Of men nu uit dit experiment magh vast stellen, dat de lugt en salpeter delen sigh ligt vereenigen, en vast aan een houden, om dat desalpeter, schoon deselve in water gecry stalliseert en tot pypen gebragt werd, egter soo veel lugt in sigh heeft, laat ik aan andere. En soo soude dit eenigsints die swarigheid minder maken, welke by sommige gemaakt werd, als of de salpeter te swaar en niet vlugtigh genoegh was om sigh in de lugt op te houden.
V. Die egter daar door geheel schynt weggenomen te werden, om dat de
| |
| |
nieuwe waarnemingen van grote brant-glasen toonen, dat salpeter in haar brant-punt gehouden, geheel wegvliegt, en sigh dus met de lugt vermengt. Siet de Acta van de Franssche Academie Ao. 1699. pag. 114. No. 14.
VI. Alle metalen, silver, yser, koper, loot, die door geest van salpeter ontbonden werden, insonderheit daar de selve met de meeste kragt op werkt, als het yser, schynen in de lugt te roesten; alleen het gout, het welk door een enkele salpeter geest ongeraakt blyft, is dat soo veel niet onderworpen. Het geen gront aan eenige gissinge soude kunnen geven, dat soo niet salpeter selfs, ten minsten yets dat salpeteragtigh is, in de lugt sigh onthout.
VII. Nogh een bewys dat yets salpeteragtighs in de lugt is, schynt te leggen in de hooft-pynen, benauwtheden en brakingen; welke sommige vrouwen gewaar worden, als sy sigh in besloten plaatsen, daar veel menschen en veel stoven syn, bevinden. Om dit gevolgh te sien, gelieft men sigh te erinneren dat te voren Beschouw. VII. §. 18. getoont is, dat de vlamme en de adem van de menschen deselve lugt-delen tot haar onderhoud van noden hebben. Waarom de besloten lugten, in welke veel stoven branden en veel menschen ademen, van dese delen seer veel moeten ontbloot werden; uit welke oorsaak sommige swakke vrouwen sigh daar bevindende ongemakkelyk werden. Dat nu dese delen eigentlyk salpeter delen syn, die in de lugt door het vyer en veel ademen tot haar dienst ongequaam gemaakt werden, schynt daar uit te blyken; om dat dese ontstelde vrouwen met geen middel (dat my bekent is) beter herstelt werden, wanneer een versche lugt haar niet helpt, als met het gebruik van een in water gesmolten salpeteragtigh sout; waar van ik veele ondervindingen soude kunnen bybrengen; of met salpeter, of Sal prunelloe op die tyd in de mont te nemen, en dat sagtjes te laten smelten en door te swelgen.
| |
§. 17.
Nadien nu het eerste experiment schynt te bewysen, en de andere seer aannemelyk te maken; dat de lugt of salpeter of yets salpeteragtighs in sigh heeft: sal uit de volgende eenighsints kunnen blyken, dat deselve immers aan dese syde van de AEquinnoctiaal-linie of by ons, ten groten deele uit het noorden overkomt.
I. Om niet te seggen, dat aldaar in het noorden (van de Zuid-pool spreken wy nu niet) de lugt in een grooten trap koudt is, en dat ook de salpeter op een bysondere wyse een merkelyke koude maakt; het geen men siet, als men in heete somersche dagen eenige wynflessen in water set, en in het selve een goede quantiteit salpeter werpt, en die daar in doet smelten; soo verre dat sommige gewilt hebben, dat men hier door selfs water soude kunnen doen bevriesen, het welk ik in syne waarde late. Waar uit men soude kunnen denken of niet wel de lugt die soo kout is, en soo veel ysbergen maakt en onderhoud, daar seer vol salpeter mogte syn.
II. Om hier eenighe waarschynelykheit aan te geven sal ik alleen by bren- | |
| |
gen, het geen de geleerde Heer Hambergerus, uit de Ephemerides Baromet. van den Heer Bernard Ramazzini aanhaalt. Dese segt, dat het uitwassen van salpeter op oude muuren die van kalk en steen gemaakt syn, insonderheid in de winter, en als noordelyke winden waaien, meest gesien werd; en dat de versamelaars van salpeter als dan insonderheid geheel besigh syn in het afvegen van die muuren; en veel meer salpeteragtighe stoffe te samen kunnen krygen van muuren, die na het noorden als die na het suiden sien.
Het welke klaar genoegh behalven de lugtsalpeter in het gemeen, ook het geseide schynt te bewysen, dat de noordsche lugten de meeste salpeter hebben; en deselve van daar dikwils, tot ons overgebragt werd.
III. Of nu ook van dit salpeter sout, dat sigh als dan in de lugt bevint, eenighsints af te leiden is, dat noorde winden de lugt swaarder maken, en dat de quiksilver in de Barometers op het drajen van de wint na het noorden, veeltyts gesien werd op te rysen; gelyk by seer veele, die van deselve geschreven hebben aangetekent is, sal ik hier niet verder ondersoeken.
| |
§. 18.
Het sy nu dat de lugt door noorde winden, om datse uit die koude gewesten een dik op een gepakter lugt na het zuiden voeren; dat uit de Thermometra blykelyk is, in welke men siet dat door koude de lugt meer op een gepakt werd; het welk ook uit de refractie van het ligt, die in het noorden groter gestelt word, kan af genomen werden; of om haar mede gevoerde salpeter, of om een andere reden swaarder werd: dit is by die Barometers gebruiken bekent (siet in de Acta van Leipsigh. Ao. 1696. pag. 213. en seer veel andere niet nodigh om dese alle hier op te halen.) Dat hoe swaarder de lugt is en hoe hoger de quiksilver staat, hoe droger weeder en minder regen men te wagten heeft: waar uit dan behalven andere omstandigheden, die ontrent het Joodsche land in het bysonder souden kunnen plaatse hebben, ook de reden in het gemeen schynt afgeleid te kunnen werden van het geene men leest, Proverb. XXV. 23. de noorden wind verdryft denregen. Nadien door de meerder swaarheit der lugt de waterdampen daar in gemengt en dryvende blyven en in geen regen nedervallen.
| |
§. 19.
Maar dewyl de salpeter in sigh selfs van seer weinigh werkinge schynt te wesen; soo dat sy ook in een smeltkroes op het vyer geset en gloeiende gesmolten synde, sigh sonder de minste werkende kragt vertoont; scheen het nootsakelyk te syn nader te ondersoeken, welke saken het syn die deselve werksaam maken (gelyk suur en alcali malkanderen doen) en waar door sy soo groote wonderen uitrigten kan.
Het geen nu hier toe bequaam is op een bysondere wyse, is al het gene by de Chymici met de naam van swavel genoemt werd; waar toe behoren de gemene swavel selfs, en wat swavel in sigh heeft, als Antimonie, turf- en hout-kolen; ook in het gemeen alles waar in olye of vettigheit is, als wynsteen en diergelyke.
Soo siet men, dat swavel of swavelagtige lichamen in gesmolten en
| |
| |
gloeiende salpeter geworpen, of koud met deselve gemengt en aangestoken, deselve doen werken, en het mengsel in een schielyke en alles verterende vlamme meermalen veranderen; soo langh eenige salpeter met yets dat swavelagtigh is overblyft. En bevind men wynsteen met even veel salpeter gemengt door het minste vyer aangestoken te werden, en soo lange te branden, tot de olyagtige en andere delen van de wynsteen weggevlogen synde, een wit Alcalisch sout, daarom sout van wynsteen genaamt, overblyft. Op deselve wyse siet men gesmolten salpeter in het vyer, op het by doen van grof gestooten doove kolen, werksaam syn en vlammen uitwerpen; het welk soo langh gedaan synde, tot deselve niet meerder vlamt, verkrygt men ook een Alcalisch sout, by de Chymisten Sal Nitri Fixum ofte vast sout van salpeter genoemt. Dogh of dit met geen meer reden vast sout van kolen, na de wyse van het sout van wynsteen, moet genoemt werden, laat ik aan de verstandige onder haar: immers hoe seer salpeter door swavel en kolen werksaam gemaakt werd, geeft het buskruit wel een bekent dogh ook een verwonderlyk, soo niet liever een verschrikkelyk voorbeeld.
Men gelieve niet te denken, dat dese saken sigh in de lugt, als te grof synde, niet souden kunnen onthouden; nadien te voren getoont is, dat behalven seer verscheiden andere ook veel swavelagtige delen in de lugt sigh bevinden. Soo siet men, dat in de Middelantsche Zee en ontrent de wereltdelen, die zuidelyker syn als wy, seer sterke en veelvuldige Donderen en Blixemen; en dat sy in Groenland (gelyk ik van meer als een, die seer dikwils daar geweest syn, onderrigt ben) en in de winter ook by ons seer weinigh vernomen werden. Dat dit nu veroorsaakt werd, om dat de lugt ontrent de eerste plaatsen meer met swavel vervult is, als in Groenland, al waar meer salpeter alleen in deselve schynt te syn, die in de Zuider-deelen met de daar by komende lugt-swavel dit uitwerkt, is by veele voor yets, dat waarheit heeft, aangenomen.
Maar dat ook de suivere Sonne-stralen op de salpeter werken en deselve vlugtigh maken is reeds strax boven §. 16. No. V. getoont. Want dat deselve lichamelyk syn en ook selfs een swaarheit hebbende stoffe met sigh voeren, kan uit het experiment van de Hr. Hombergh ontrent de Regulus van spiesglas blyken; boven Beschouw. XXV. §. 44. aangehaalt.
Ik weet niet of ik hier magh by doen, dat ik Ao. 1711. eenigen dauw in het laatste van May hebbende doen vergaderen, na eenigen tyd in een groten glasen kolf die te hebben laten staan, deselve hebbe laten uitroken; om te sien of gelyk sommige seggen in deselve ook salpeter was: dogh geen sout op die tyd daar in bevonden hebbe; maar alleen een wenigh roodagtige stoffe, ontrent de verw van Scoriae of slakken van Regulus Antimonii hebbende; die op een gloeiende koole gestroit synde niet brande, gelyk de salpeter gewoon is; maar in gloeiende in een kroes op vyer staande salpeter geworpen synde merkelyk (dogh egter vry flaauw, in opsight van gemeene swavel) vlamde.
| |
| |
Ik kan, om dat deselve stoffe te weinigh was om andere ondersoekingen daar op te doen, hier niet bepalen van welke natuur sy regt geweest is: maar scheen egter dit hoewel seer sagt Blixemen met gesmolten en gloeiende salpeter, eenigsints te bewysen dat sy swavelagtigh was; ten minsten bleek het genoegh dat de salpeter op dese, en dese op de salpeter werkte.
Ook schynt de werkinge van de Sonne-stoffe, die door de Zuidewinden tot ons gebragt werd, op de lugt salpeter daar uit ook te kunnen afgenomen werden; dat men ondervint, dat een gloejende kole van turf in een hete sonneschyn buiten wind, diese andersints aanblaast, geset synde, gelyk in een doofpot gansch uitgedooft werd en aflaat te branden. Waar van de reden schynt te syn, om dat de lugt salpeter, die anders voornamelyk onse turf vieren doet branden, door de werkinge van deselve uit de sonne voortkomende stoffe onbequaam gemaakt is, om dese turf kool soo wel als te vooren in vyer te houden. Dat nu dit geseide waar en dese salpeter een groote oorsaak van het branden onser vyeren is, kan daar uit gesien werden; om dat des winters by strenge vorsten, en scherpe noorde winden, die te vooren getoont syn seer salpeteragtigh te syn, onse turf-vyeren veel helderder branden en veel eerder verteert werden, (gelyk een kool door op geworpen salpeter ook ras verteert is) als in de somer, wanneer de lugt soo veel suivere salpeter niet in sigh heeft.
| |
§. 20.
Soo bevind men ook (om ten einde te komen) dat de werkinge van salpeter en Sonne-stralen, seer veel tot de vrugtbaarheit der gewassen doet. Om hier tot bewys het experiment van de Heer Hombergh in de Acta van de Fransche Academie Ao. 1699. pag. 75. 76. niet op te halen, het geen sulks van de salpeter toont, die in water gesmolten op Aarde gegoten werd; soo kan men ook de saden in water laten weken den tyd van eenige uuren, in welkers twee en een halve pinte, een once van de beste pyp salpeter gesmolten is, na de proportie gebruikt en beschreven by die in dese laatste jaren het Sal Prolificum of Vrugtbaar makend sout, (dat minder gesuiverde salpeter is) openbaar daar voor verkogt; en met dese proportie tusschen het water en salpeter te soeken andere al van veel moeiten verligt heeft: en men sal bevinden, dat dese saden veel beter wassen, als tot dewelke geen salpeter-water gebruikt is. Ik hebbe het in het jaar 1711. in verscheiden saden dus bevonden; soo dat roomsche bonen op een tyd en plaatse gesaait synde die in salpeter water gelegen hadden meer als een derde hoger wierden als andere; en het dus behandelde saad van porcelein planten gaf, die om haar grootheit en kragt waar meede sy sigh vertoonden, een geleerd en ook in de oefseningh der gewassen seer ervaren. Heer my dede vragen, welk een kruit dit was, seggende het om voorige redenen voor geen gemene porcelein te kunnen aansien.
Ook is dese eigenschap van de salpeter al van ouds by die over den land- en tuin-bouw geschreven hebben bekent geweest. Dogh om verder te toonen,
| |
| |
het geen vereischt werd; namelyk, dat niet alleen de salpeter, maar het geen uit de werkinge van de Sonne-stoffe (laat ik dus noemen het geen desselfs stralen of syn of met sigh brengen) op dese salpeter voortkomt, vrugtbaar maakt; sal het eerst genoegh syn sig te errinneren, hoe veel de Sonne tot het groeyen van kruiden doet, het welk aan niemand onbekent is. En sal ook eenige klaarheit hier aan geven, het geen my in het laatste van Maart in den jare 1712 gebeurt is; want hebbende tuinkers-saat laten sajen, soo dat in salpeter water als dat daar in niet geweekt was, op deselve tyd en plaatse; wanneer eenige dagen daar na, alle nagten door de koude nogh eenigh ys wierd gemaakt; en uit voorige experimenten aan my bekent was, wanneer in strenge vorsten in loogh niets, en in pekel van gemeen sout of geen of seer weinigh ys gevonden wierde; dat een water, in het welk men soo veel salpeter als mogelyk was, gesmolten hadden, in een klein flesje by de twee andere voor een glas in een venster, of ook in de lugt geset synde, soo sterk geheel bevroren was; dat het flesje gescheurt, en het glas by de scheuren meer als een strobreet wyd van malkander geweken was; kwam my in gedagten, of om dat het salpeter-water soo ligt en sterk bevriest, ook de tuinkers, welkers saad in salpeter-water geweekt was, niet mogt door dit vriesen gestorven syn; dewyl in die tyd, die seer kout was, de Sonne nauwlyks gesien wierde: en derwaarts gaande om sulks te ondersoeken, bevond ik de tuinkers, die op de ordinare wyse gesait was, groen te staan; en die in salpeter-water gelegen hadde, op eenige plaatsen daar sy levendigh gebleven was, veel meer gevordert als de andere; dogh het meest daar van dood en bevroren nederleggen.
Soo dat ook hier uit schynt afgenomen te kunnen werden, dat tot het weeldrigh groeyen der planten, niet alleen yets salpeterigh is, maar ook yets dat van de Soone komt vereischt werd; om door haar werkinge op den anderen ook op de aarde en kruiden dit uitwerksel te samen voort te brengen.
Behalven dat nogh een gemeene ondervindinge, dit schynt seker te maken, die ook van eenige Landbouwers waargenomen is; namelyk, als in de maanden van Maart en het begin van April, of (gelyk men segt) in het voorjaar langh noorde en noord-ooste koude winden wajen, en de meeste beginnen een onvrugtbaar jaar te vreesen, om dat het gras door de koude niet uitspruit, dat men als dan veelmalen een seer goed gewas en selfs een vroege hoy-tyd heeft. Tot eenige jaren toe hebbe ik hier op gelet, en sulks in die tyden altyd bevonden waar te syn, insonderheit in het jaar 1712. Wanneer in het voorjaar als de noorde winden soo veele waren, ymand my seide te vresen, dat het een slegt gewas en het hooy seer schaars soude syn; ik hem antwoorde dat ik het tegendeel meermalen waargenomen hadde; en dat als maar een goede warme Sonneschyn volgde, het hoy misschien vroegh ryp en overvloedigh soude wesen; het welk ook, gelyk bekent is, volgde.
Die nu het voorige eenighsints aannemelyk stelt, sal daar uit ligt de reden sien, namelyk, om dat de lang-durige noorde wind de salpeter in groote
| |
| |
meenigte na ons toevoert; en wanneer een zuidelyke wind daar op komende de sonne-stoffe daar by brengt, dat als dan seer veele door malkander werksame deelen die tot vrugtbaarheit dienen, in onse lugten gevonden werden: hoewel andersints de noorde winden wel soo veel en lang duurigh, en de zuide soo sagt, en de sonneschyn soo weinigh soude kunnen syn, dat de lugt-salpeter aan het gewas soo wel om haar veelheit souden kunnenschaden, als men siet dat te veel pyp-salpeter gebruikt de planten doet sterven. En komt ook het spreek woord, uit de meenighvuldige ondervindinge der Landbouwers daar meede over een, een drooge Maart is goud waardt: nadien de maand Maart meest droogh by ons is, als de noorde winden de lugt soo swaar maken, dat de water-dampen daar in blyvende dryven, den regen belet werd; welke anders by zuidelyke winden in die tyd meenighvuldigh gewoon is te wesen.
| |
§. 21.
Ook sal, gestelt synde dat dit geseide eenigen grond heeft, hier uit de plaatse Canticor. IV. 16. eenigh ligt ontrent haren letterlyken sin ont-fangen. De woorden syn: Ontwaakt noorden wind, en komt ghy zuiden wind, doorwaait mynen hoff, dat syne speceryen uitvloeyen. Alwaar ook aan het salpeterige van den noorden wind en de aangevoerde sonne-stoffe van den zuiden wind te samen een mengsel makende dat tot vrugtbaarheit dient, deselve schynt toegeschreven te werden.
| |
§. 22.
Op den selven grond kan men ook denken, dat in de plaatse Jezaiae. LV. 10. van de sneeuw gesproken werd: Want gelyk den regen en de sneeuw van den Hemel nederdaalt en derwaarts niet weder en keert; maar doorvogtigt de aarde, en maakt dat sy voortbrenge en uitspruite, en saad geve den sayer en brood den eeter. Vermits het water door koude, en door salpeterige lugten tot sneeuw werdende, dese op de aarde leggende en smeltende syn salpeter daar in laat, en deselve in staat stelt om meerder vrugten te dragen. Insonderheit, als den regen, die in de Lente, wanneer de Sonne nadert, dik wils valt, de sonne-stoffe, die sy in de lugt vind, met sigh na beneden en by dese salpeter in de aarde brengt.
| |
§. 23.
Ik hebbe dit hier wat breder verhandelt, niet alleen om dat de voorseide experimenten scheenen te vereisschen met wat klaarheit in hare omstandigheden uitgedrukt en voorgestelt te werden; maar insonderheit, om andere, die lust, bekwaamheit en gelegentheit hebben om nader te ondersoeken, wat het eigentlyk is, dat de landen vrugtbaar maakt en planten weelderigh doet wassen, daar door op te wekken; om of dit geseide verde door andere experimenten te bevestigen; of andersints, indien sy bevonden dat de werken der Nature yets anders leerden, dese in het ligt te geven. Nadien 'er nogh een meenigte van ondervindingen schynt te ontbreken, by voorbeeld, om gelyk men by eenige leest, een soodanige aarde of de saden soodanigh toe te rigten; dat uit deselve in weinige uuren eene salade, of ander kruid tot het gebruikt bekwaam soude voortkomen; dat elk
| |
| |
saad alle saad-planten, die het in sigh besluit, te gelyk deede spruiten en opwassen, en dus de vrugten meerder maakte, met andere diergelyke. Immers dat dit een stoffe is, welkers ondersoek niet alleen de Natuur-kunde veel verder soude kunnen ophelderen, maar die ook van een merkelyke nuttigheit soude syn, sal yeder geerne toestaan.
Ondertusschen, dewyle het aan nieman onbekent kan syn, dat de lugt de schat-kamer is, waar uit het geen de aarde vrugtbaar maakt, aan deselve meede gedeelt werd; gelyk het braken van de landen, en de aarde dikmaals om te keeren en aan de lugt bloodt te leggen, sulks al eeuwen langh ondervindelyk heeft getoont; soude ymand ook kunnen denken? dat het sonder Wysheit en Voorsienigheit soo beschikt was, dat deselve lugt noit gebrek hadde van soodanige deelen, die daar toe bekwaam waren; dat de wateren van regenen, van dauwen, van sneeuw, door de lugt nedervallende met deselve sigh vereenigden, om die tot eenige diepte in de aarde met haar in te voeren, en deselve dragtbaar te doen syn, om aan alles wat leefs voedsel en verkwikkingen te verschaffen. Men vrage de alderervarendste Philosooph, of liever een Atheist vrage sigh selfs, het sy hy het voorige, dat van de oorsaken van vrugtbaarheit gesegt is erkent of niet; of 'er om saden hare planten te doen voortbrengen, ook volgens syn eigen gedagten in dese saden selfs, in de Aarde, Lugt, Water, in de Sonne, en wat dies meer daar toe behoort, niet veel meer bysondere wetten en eigenschappen vereischt werden, als hem bekent syn; en hy door sigh selven of van anderen na soo veel moeite en ondersoek tot nu toe heeft kunnen leeren. Immers, indien het hem opgeleid was de aarde vrugtbaar te maken, schoon alles daar toe dienstigh synde, nu al gereedt en by der hand te syn bevonden wierd, dogh het selve alleen onder malkander en onder andere saken gemengt was; of hy niet denken soude, dat hy al syn verstand en wysheit van noden soude hebben, om uit soo veel duisenden verscheidene deeltjes, die de uiterste verwarringe in Lugt, Aarde, en Water onder malkander moeten vertoonen, de nuttige van de schadelyke af te schiften: maar insonderheit, indien desen jaarlyksen groei der Planten en vrugtbaarheit der aarde soo veel eeuwen moeste volduuren, als men nu by ondervindinge weet, dat sy gedaan heeft; of hy soude kunnen
oordeelen, dat dit mogelyk soude syn, sonder dat een wyse en by elk tegenwoordigh synde magt dese in sigh selfs van alles onkundige siertjes, na sekere wetten die tot dit ooghmerk dienden, deede werken en bewoogen werden. En nu hy dit alles voor syn oogen dagelyks siet soo veel jaren langh met de verwonderlykste order geschieden, kan hy nogh meinen wel te redeneeren? als hy in dit alles niet anders als een los geval of een blinde onweetende nootsakelykheit voor de ware oorsaak erkent. Welke dwa- | |
| |
se gedagten den grooten Regeerder selfs daar door schynt te hebben willen weghnemen, om dat hy ook aan alle ongestudeerde Bouw-lieden doet ondervinden; dat om de aarde regt en volkomen vrugtbaar by ons te maken, geen eene saak (dat een Atheist gevalligh of nootsakelyk mogte stellen) vereischt werd; maar ten minsten twee te samen, waar van de eene uit het noorden en de andere uit het zuiden moet by gebragt werden; hoedanigh sy ook in haar selven mogen syn.
|
|