| |
| |
| |
XXVI. Beschouwinge,
Van de onnoemelyke veelheit, en onverbeeldelyke kleinheit der deeltjes,
Uit welke het geheel-al bestaat.
§. 1. | OVergangh tot de kleinheit der deelen. |
2. | Alle lichamen bestaan uit deselve. |
3. | Onse verbeeldinge moet verbetert werden. |
4. | Een teerlingh van een duim, bevat een millioen sigtbare deeltjes. |
5. | En daarom ook een teerling duim water. |
6. | Een duim waters door een AEolipila, geeft meer als 13000 imillioenen deelen. |
7. | Aan een scherpe punt van een naalde kunnen meer als 13000 water-deelen hangen. |
8. | In een droppel waters syn meer als 26000,000 deelen. |
9. | Overtuiginge uit al dit geseide. |
10. | Grond van A. van Leeuwenhoek. |
11. | Een droppel waters heeft veel meer als 1000,000 millioenen deelen. |
12. | En kan dit op alle vogten toegepast werden. |
13. | Kleinheit der deeltjes van de lugt. |
14. | Der vyer-deeltjes. |
15. | Der ligt-deeltjes. |
16. | Hoe veel ligt-deelen in een seconde uit een brandende kaart vliegen. |
17. | Vergelykinge van dese, met de menigte van het sand des Aardkloots. |
18. | Kleinheit der deelen in vaste lichamen, als koper. |
19. | In vaste en vloeyende stoffen in het gemeen. |
20. | Bepaalde eigenschappen deser kleine deelen.
Experimenten. |
21. | De rook van Benzoin. |
22. | Overtuiginge uit dese kleinheit der delen in het gemeen. |
23. | Overtuiginge uit bysonderheden. |
24. | Matth. X. 30. |
25. | Godts hand is in de diensten van dese kleine delen insonderheit openbaar. |
26. | Overtuiginge uit het geseide. |
27. | Jeremiae. XIV. 22.
Psalm. CXLVII. 7, 8, 9.
Job. XXXVIII. 25, 26, 27, 28. |
28. | Job. XXXVI. 26, 27, 28.
Nahum. I. 3. |
29. | Overtuiginge uit de kleinheit der lugtdeelen. |
30. | Uit die der vyer-deelen. |
31. | Jesaiae. XXIX. 6. |
32. | Job. XXV. 2, 3. |
33. | Overtuiginge uit al het te voren geseide. |
34. | Proverb. VIII. 26. |
35. | Hebreen. XI. 3. |
36. | Coloss. I. 17.
Romein. IV. 17. |
37. | Groote saken werden meest, eerst in kleine deelen gedeelt, eer Godt sigh daar van wil bedienen. |
38. | Overtuiginge daar uit. |
| |
| |
| |
§. 1.
INdien wy na in het voorgaende de sigtbare Wereld in eenige van hare deelen beschouwt te hebben, nu verder onse gedagten wenden tot de soo verwonderlyk kleine en meenighvuldige deeltjes, waar uit elk van die bestaat; en namaals de wetten beschouwen, aan welke sy, hoewel van alles en ook van haar selfs geheel onbewust synde, geduurigh gehoorsamen; en die den grooten Maker gelieft te doen dienen, om syne verwonderlyke einden uit te voeren; sal by al blind en ongevoeligh moeten syn, die uit deselve geen goedheit, magt, en wysheit van een aanbiddelyk Albestierder bespeuren kan.
Men gelieve niet te denken, alhier een nette beschryvinge van der selver figuren te sullen vinden; dewyl sonder oit te regt doorgrond te kunnen werden, deselve, soo langh dit Geheel-Al in syn stand en wesen bewaart werd, altyd nieuwe stoffe van ondersoekingen aan leergierige verstanden verschaffen sullen. En sullen wy hier alleenlyk eenige stoffen en lichamen in opsigt van de kleinheit van hare deelen beschouwen; niet wel na de naukeurige waarheit der sake vereisschen soude, maar enkel soo verre de ondervindinge ons daar in geleiden kan.
| |
§. 2.
Dat nu alle sigtbare lichamen, uit een onverbeeldelyke menigte van soodanige deeltjes bestaan, is reeds by alle Philosophen aangenomen; en door soo veel ondervindingen en bewysen betoogt; dat niemand, die tot het ondersoek der schepselen eenighsints moeite aangewend heeft, daar de alderminste twyffel aan kan slaan. Waar over de Physica van Rohault; Boyle de Subtil. Effluv.; Keil Introduct. en andere kunnen na gesien werden.
| |
§. 3.
Maar gelyk onse verbeeldinge onmagtigh is om ons de verbasende grootheit der Hemelsche lichamen voor te stellen; soo bevind men ook, dat om aan ons te vertoonen de kleinheit der deelen, waar uit alles wat sigtbaar is, samen-gestelt is, sy seer verre te kort schiet. Waarom dan gelyk het eerste, alsoo ook het laatste by veele ongelooffelyk gestelt werd; insonderheit by eenige van die geene, die, wanneer sy die saken na waarheit begrypen, in de selve vresen eenen grooten en magtigen Godt te sullen moeten vinden.
Op dat dan dese ongelukkige, indien ymand van haar de moeite geliefde te nemen van dit te lesen, met eenige vrugt dese bespiegelingen mogte ter hand nemen; is het nodigh haar weder alhier te versoeken, dat sy gelieven hare kragten in te spannen, om soo veel mogelyk is, ook alhier de gebrekkelykheit van hare verbeeldinge, door het dikwils overdenken van het geen sy moeten bekennen waarheit te syn, te verbeteren: en tot dien einde alles wat sy sien, in opsigt tot de kleinheit der deelen waar uit het bestaat, niet eens in het voor by gaan, maar met een ernstige overdenkinge te beschouwen.
| |
§. 4.
Om hier in aan onervarene eenighsints te hulpe komen, dewyl dogh alle soorten van sigtbare lichamen tot vloeibare en tot vaste kunnen gebragt werden, sullen wy van de eerste beginnen.
| |
| |
En voor af vast stellen, het geen de Heer Boyle, de Subtil. Effluv. Cap. II. in het begin, seght by ondervindinge te blyken; namelyk, dat de lengte van een halven Engelschen duim in 100 deelen kan gedeelt verden, die groot genoegh syn om se selfs tot het gebruik te onderscheiden.
Wy sullen om geen bedillinge onderworpen te syn, stellen dat sulks in een geheelen Rynlandsen duim kan geschieden. Waar uit dan volgt, dat een teerlings duim, dat is een dobbelsteen, die volgens alle syden een duim in lengte heeft, een millioen van soodanige teerlinkjes begrypt; die in elk van haar lengte, breedte en dikte, niet meer als 1/100 van een duim langh syn. 't Geen by alle bekent is, die een weinigh in de gronden der meetkonst geoeffent syn.
Soo dat men dan veiligh voor waar houden kan, dewyl, als de lengte van een soo kleinen teerlingh sigtbaar is, desen geheelen kleinen teerlingh soo veel meer sal sigtbaar wesen:
Dat een teerlingh van een duim, een millioen sigtbare deeltjes bevat.
| |
§. 5.
Indien nu de punt van een naalde soo scherp geslepen is, dat syn breedte op het scherpste gelyk is aan de breedte van soodanigh een klein sigtbaar deeltje; en men dese punt even in het water steekt; en deselve daar uit trekkende bevind, dat sy nat blyft, of eenigh water daar aankleeft; in het welke alles geen swarigheit is om toe te staan. Wanneer men dan verder stelt, dat alleen een eenigh water-deeltje daar aan gebleven is, en (om gemakkelyk te rekenen) dat het soo dik, als de vlakte van de punt van dese naalde en van een teerlinkse figuur is: soo is door het voorgaande openbaar, dat het niet meer als een 1/1000,000 gedeelte van een lichamelyken duim water is. En by gevolge, dat den selven niet minder als een millioen water-deelen heeft, die alleen synde, alle de grootheit souden hebben, dat sy sigtbaar souden syn.
Waar uyt dan volgt, dat soo meenigen lichamelyken duim waters als 'er in het Geheel-Al, in Wateren, Lugt, en Aarde is, en bewogen werd, soo veel millioenen deelen sekerlyk daar in moeten syn en bewogen werden.
| |
§. 6.
Maar om wat verder te gaan.
De Heer Boyle in het III. Boek van de straks genoemde verhandelingh verhaalt; dat Tab. XXII. Fig. 3. een once water E F G in een kopere bol A gedaan was, welke een klein gaatje by B hadde (AEolipila werd se gemeenlyk genoemt) en wanneer men desen bol op vyer geset hadde, en de dampen van het water begonden door de openingh B uitgedreven te werden, dat eenen kegel van dampen D B C sigh 18 of 20 minuten langh vertoonde, welkers lengte B R 20 duimen, en de breedte C D van eenen duim was: soo nogtans, dat op den afstand B M (synde 5 of 6 duim meerder als B R) nogh samen-hangende damp-wolken gesien wierden, welke tot 4 of 5 duimen in de breedte K L sigh uitspreideden.
| |
| |
Indien men nu (om met meer gemak te rekenen) den kegel B D C te samen met den gekorten kegel D C K L, gelyk een eenigen kegel aanmerkt; wiens lengte (by voorbeeld B R) is van 21 duim: en den diameter van den grond-cirkel (by voorbeeld C D) van 1½ duim; sal den vlakken cirkel C N D G wesen van 99/56 vlakke duimen, welke gemultipliceert met 7 (synde het ⅓ van B R of 21) sal voor den geheelen damp-kegel B C D een grootheit van 99/2 of 12⅜ cubische duimen komen.
Ingevalle men dit net na de mate van Boyle gerekent hadde, soude den damp-kegel B C D te samen met den gekorten wolk-kegel C D L K, meer als 32 teerling-duimen bedragen hebben: schoon men al B R niet meerder als 18, C D 1, R M 5, en K L 4 duimen, en by gevolge alles op het minste genomen hadde. Dogh wy hebben om meer overtuigende te kunnen schryven en alle vitteryen voor te komen, dit alles nogh op geen 13 duimen genomen. Soo dat men soo verre op dese uitrekeningen meerder als gerust kan syn.
Laat ons nu stellen, dat een damp-deel uit de AEolipila A door het gat B, de lengte van B tot R in een seconde voortloopt; soo dat in elken seconde een nieuwen damp kegel geformeert werd: soo sullen in 18 minuten of in 1080 seconden ook soo veel verscheidene damp-kegels voortgekomen syn.
Nu elken damp-kegel maakt 12⅜ lichamelyke duimen; en daarom sullen alle de damp-kegels, die uit dese once waters haren oorspronk hebben, 12⅜ malen 1080 of 13365 deser duimen uitmaken.
Indien nu in elk sigtbaar deeltje van alle dese kegels maar een deeltje water is geweest (dewyl 'er een millioen in een duim syn §. 4.) sullen 'er in het geheel 13365000,000 geweest syn; en by gevolge is een once water waarlyk gedeelt in 13365 millioenen deelen op het minste.
Dogh by aldien men nu verder weeten wil, in hoe veel deelen een duim waters ook op dese wyse gedeelt is: laat ons stellen, dat een teerlingh-voet waters weegt 64 pond; en dat 10 duimen lengte in een voet gaan, soo bevat een lichamelyken voet 1000 soodanige duimen; en wanneer een pond 16 oncen houd, sullen 64 ponden 1024 oncen uitmaken. Waar uit dan ligt te vinden is, dat een once gewigt, maakt 1000/1024 of 250/256 van (of liever na by) eenen duim. Soo dat men veiligh genoegh kan stellen, dat eenen duim water, op dese maniere in meer als 13000 millioenen deelen gedeelt is.
| |
§. 7.
Hier uit, om weder hooger te komen, volgt,
Dat elk duisendmaal duisenste (of om soo te spreken, elk millioenste) deel van een duim nogh 13000 water-deeltjes kan bevatten.
Nu § 5. bleek, dat het water, het welk aan het uiterste van een soo scherpe naaide, dat desselfs punt even sigtbaar is, en in syn breedte 1/1000 deel van een duim in lengte uitmaakte, blyft hangen, voor een duisentmaal duisenste deel van een duim veiligh kan genomen werden, om in desen niet te veel te rekenen.
| |
| |
Waarom het dan seker genoegh is, dat dit weinigh water, het welke soo fyn een punt bevogtigt, uit niet minder als 13000 water-deeltjes sal bestaan, indien het alleen een teerlinkje water is, dat deselve breedte heeft.
| |
§. 8.
Men rekene nu en verwondere sigh, hoe veel deelen in een droppel water gaan; als men vast stelt, gelyk straks getoont is, dat soo meenighmalen als men de punt van een naalde of spelde daar in doopt en yets daar aanhangt, soo meenighmalen 13000 water-deelen van noden syn om deselve droppel samen te stellen.
Of om eenigh ruw overslagh te maken op een anderen grond; men stelle een droppel water van het gewigt van een grein te syn; waar van 480 eene once maken, gelyk de Apothekers wegen; en rekene na den regel van dryen 480 greinen, of een once geeft 250/256 deelen van een duim (§. 6.) wat geeft een grein? Soo sal men dat bevinden te syn ruim een 1/491 gedeelte van een duim.
Laat ons om nier te missen en meer toe te geven, de rekeningh maken op een minder gedeelte van een duim, namelyk op 1/500 desselfs; en stellen dat een droppel, hoe wel grooter synde, niet meerder water-deelen bevat.
Nu een duim water bevat 13000 millioenen of een millioen maal 13000 deelen (§. 6. en 7.) derhalven bevat 1/500 van een duim of droppel 2000 malen 13000 water-deelen, of in een somme 26000,000, dat is ses- en-twintigh millioenen der selver. Waar van indien wy wederom, om niet te veel te seggen, ses millioenen wegh werpen, schynt het ontegenseggelyk te syn, dat in een droppel waters die niet grooter is als 1/500 duims ten minsten niet minder als 20 millioenen van water-deelen syn.
| |
§. 9.
Laat eer wy verder gaan, een Godtloochenaar met onseen weinigh stilstaan, en denken, hoe groot en hoe verre tot alles doordringende die Voorsienigheit en Bestieringe moet wesen; welke, eer een droppel regen, die een eenigh grein gewigts uitmaakt, op de aarde nedervalt, soo veel millioenen deelen daar toe doet dienstbaar syn.
En indien hy weigert, gelyk hy tot nogh toe gedaan heeft, een Voorsienigheit hier in te erkennen; laat hy ons seggen, of hy met een versekert gemoed sigh wys maken kan, dat een soo ontelbare meenigte van onnoemelyke millioenen water-deelen, nu soo veel duisenden van jaren, by geval of sonder eenige wysheit en bestieringe, geduurigh voort heeft kunnen gaan, met sonder ophouden uit de zeën, rievieren, en andere vogtige plaatsen in de lugt op te rysen; sigh aldaar in wolken, als in soo veel heiren te verdeelen, die selfs in de dunne lugt driftigh blyvende door de winden na soo verscheiden oorden gevoert werden, om aldaar geheele stroomen en rievieren te maken; op het drooge neder te regenen; vrugten te doen wassen; het gedierte te drenken; met een woord, de diensten die wy te voren by het water aangehaalt hebben, te doen; en den ganschen Aardkloot met by na alles, wat daar op is en uit voortspruit, in syn stand en leven te behouden. Immers,
| |
| |
indien een Atheist dit alles in syne omstandigheden, en dese water-deelen in haar onuitdrukkelyke veelheit en onverbeeldelyke kleinheit eenigen tyd langh, sonder syn gedagten daar af te trekken, met ernst beschouwt, en sigh voorstelt al het geene in en door deselve uitgewrogt werd; sal hy, ten sy hy geheel in een verkeerden sin overgegeven is, al werk vinden, om sigh in syn gevoelen gerust te stellen, en de nepen van een tegensprekende conscientie te ontgaan; die hem niet na laten sal te seggen, dat, indien hy eenighsints redelyk is, hy sigh over die magt verwonderen moet, die soo veel duisenden millioenen water-deelen, als 'er in de groote zee en andere stromen syn, gemaakt heeft en bewaart in hare bewegingen, grootheit, en gedaanten. Ten anderen, dat hy daar en boven soo aanbiddelyk een wysheit prysen moet, die se alle van den anderen gescheurt, en elk, hoe klein het is, los van al de overige gemaakt heeft; sonder welke verdeelinge sy om haar swaarheit niet souden kunnen op waarts rysen, nogh by na eeningh nut doen. En eindelyk, dat hy dien soo Goedertieren Weldoender danken moet, die dit onnoemelyk getal van wesens tot syn en andere menschen voordeel op soo veelvuldige manieren dienen doet.
| |
§. 10.
Ik hebbe by trappen hier willen toonen, dat de water-deeltjes seer klein syn, om onse verbeeldinge door een kleinheit, die sy sigh onmogelyk kan voorstellen, niet ten eersten van der selver beschouwinge af te schrikken; en daarom gelieve ymand uit het volgende te oordeelen, of hy niet moet toestaan, dat schoon de nu berekende kleinheit reeds schynt aan onse verbeeldinge te sullen ontslippen, sy egter nogh verre van die verscheelt, welke men in de water-deeltjes stellen moet.
Om dit te doen sien.
Laat ons de ondervindinge van A. van Leeuwenhoek voor grond stellen, in syn eerste deel te vinden in den Brief van den 12den November 1680, pag. 29. Alwaar hy verhaalt, dat hy door syn vergroot-glasen in gestooten peper-water, saadt der dieren, enz. drie soorten van dierkens van verscheiden grootheit, onderscheid; waar van, als men den diameter van de kleinste voor de maat van de andere en voor de eenheit neemt; die van het tweede en in grootheit volgende dierke, 10 sal syn; en die Van het grootste of derde, weder 5 maal soo langh als den diameter van het tweede. Soo dat den diameter van dit laatste is i x 10 x 5, of 50 malen van die van het eerste.
Nu den diameter van een grof zand uit syn schuur-zandt genomen, siet hy in een grootheit, welke 20 malen soo langh is, als den diameter van het grootste dierke, welk daarom 20 x 50 of 1000 malen soo groot is, als die van het kleinste dierke.
Indien men nu (om gemakkelyker de rekeningh te maken) dit kleine dierke en het zandt, stelt van een gelykformige figure te syn, by voorbeeld, dat elk een bol of teerlingh is; sal het lichamelyk sand soo
| |
| |
veel grooter syn, als het lichaam van dit dierke, als den teerlingh 1000,000,000, van den diameter 1000 van het eerste grooter is, als den teerlingh 1 van den diameter 1 van het laatste, en by gevolge siet men, dat desen zand-korl 1000 millioenen van dese dierkens bevat, die elk door eenMicroscopium sigtbaar syn.
Nu stelt de Heer A. van van Leeuwenhoek (Ontdekk. 25ste April 1670, pag. 14.) dat 100 zanden een duim in lengte bedekken; soo dat 1000, 000 sanden een lichamelyke duim uitmaken.
| |
§. 11.
Indien wy nu hier uit redeneeren op dese wyse:
Nademaal, 1000, 000, 000, dierkens in een zand-korl gaan; en 1000,000, zand-korrelen in een duim (die wy hier ook voor 1/10 en niet 1/12 in lengte van een voet nemen) soo sullen 1000, 000, 000, 000, 000, dierkens in desen lichamelyken duim kunnen begrepen werden.
Maar §. 8., heeft men een droppel waters op 1/500 van een duim gevonden te syn.
Soo sullen dan volgens dese rekeningh 2000, 000, 000, 000, dierkens kunnen gaan in een droppel water.
Laat ons hier af de helft nemen, of ymand meinde tegen dese rekeningen yets te kunnen inbrengen, soo sal men ten minsten moeten toestaan, dat 'er duisend maal duisend millioenen van dese diertjes in een droppel water kunnen gaan.
Nu dese diertjes syn alle door een Microscopium sigtbaar; en de waterdeelen syn soo klein, dat men se nooit met eenigh vergroot-glas heeft kunnen onderscheiden. Waarom sy seer veel kleinder als dese diertjes synde, men besluiten moet dat een ongelyk grooter meenigte van water-deeltjes in een water-droppel bevat werden.
Soo dat alle swarigheit overwogen synde, die aan ymand hier ontrent mogten voorkomen, men ten minsten veiligh magh vast stellen: Dat in eenen droppel water veel meer als duisend maal duisend millioenen deeltjes sigh waarlyk en sakelyk bevinden.
Men overlegge dit wederom, en sta verbaast over die gedugte Wysheit en Magt, die eer een grooten droppel water van den Hemel valt, een soo groote meenigte van water-deelen, ten elken male daar toe gebruikt.
| |
§. 12.
En dit laat ste nu van het water getoont synde, siet men ligtelyk dat op veele andere vloeibare stoffen kan toegepast werden. Insondderheit op die voghtigh syn, of aan vaste lichamen klevende, deselve bevogtigen; waarom wy van olyen, geesten en andere, niet meer sullen seggen.
Van andere vloey-stoffen, die men niet voor voghtigh houd, sullen wy yets hier by doen.
| |
§. 13.
Men leest by den selven A. van Leeuwenhoek, in het VII. Vervolgh, pag. 424. dat hy uit een stukje longh van een Schaap, de lugt
| |
| |
en bloedt uitdrukkende bevond; dat van de lugt-bolletjes veele soo klein waren, dat sy door het vergroot-glas by na het gesigt ontweken. Soo syn sy dan kleinder geweest als de straks uit syn Ed. aangehaalde dierkens, die hy sigtbaar segt te wesen. En dien volgens kan een zandkorrel, meer als 1000 millioenen der selver, of een lichamelyken duim meer als 1000, 000, 000, 000, 000, lugt-deelen bevatten.
Nu, hoe wel eenige meenen reden te hebben om te gelooven, dat de deeltjes der Lught grooter als die van het Water syn; om dat dit door openingen heen dringt, daar de lugt niet schynt door te kunnen gaan: siet men egter, dat deselve seer klein syn, nadien men ook om hare onsigtbaarheit alhier soude kunnen toonen, dat sy de straks geseide diertjes in kleinheit verre overtreffen.
Immers, dat sy ook door seer nauwe openingen heen dringen, is niet alleen blykelyk uit de Planten; in welke, schoon men geen holligheden in sommige siet, sy sigh vast setten; maar ook dikwils by die lugt-pompen handelen, dewelke vinden hoe veel moeiten het vereischt, de lugt ergens uit te sluiten. Ten minsten, als men meent te kunnen bewysen, het welk misschien kan wesen, dat de water-deeltjes kleinder syn als die van de lugt, dient dit nogh insonderheit om aan te toonen, dat wy te vooren de ware. kleinheit der waterdeeltjes op verre na nogh niet bereikt hebben.
| |
§. 14.
Hoe veel kleinder deelen nu het Vyer heeft, als alle dese geseide vloey-stoffen, kan daar uit blyken; dat Lugt, Water, Olye, en wat dies meer is, bevonden werden soo groot van deelen te syn, dat sy door de openingen (Pori) die in het Glas en andere harde lichamen, Yser, Staal, en diergelyke syn, niet doorgaan; en daarom in vaten uit die stoffen gemaakt, bewaart kunnen werden: daar geen openingen in eenige lichamen soo klein nogh bekent syn, door welke de vyer-deelen niet heenen dringen. 't Geen blykt, om dat het alles gloeiende, dat is van vyer-deelen door-drongen maakt, of smelt, of wegh doet dampen; van welke alle niets soude kunnen geschieden, indien het vyer niet tot het innigste van dese lighamen doorgaan konde.
| |
§. 15.
Van het Vyer sullen wy voor het laatste tot desselfs uitvloeiselen, of de ligt-stoffe overgaan; en van de fynheit van desselfs deelen ook een ruwe schetse geven, dewyl men op verre na tot der selver veelheit en kleinheit niet komen kan, en tragten, met genoegh van deselve wegh te werpen, een sekere betooginge te geven, hoe veel ligt-deelen in een seconde uit een brandende kaarsse veiligh mogen geseidt werden uit te vliegen.
Die de volgende betooginge niet gelieft na te leesen, kan tot §. 16. en 17. overgaaan.
| |
| |
| |
Uit-rekeningh van de veelheit en kleinheit der ligt-deelen.
I. MEn stelle dan, dat men de vlam van een kaarsse van ses in het pond, 2000 passen van vyf voeten, dat is 10000 voeten verre kan sien, dat is van O tot E Tab. XXIII. Fig. 1.
II. Soo is blykelyk, dewyl men deselve rondom en van alle kanten sien kan, dat die vlam met hare deeltjes den geheelen kloot R Q E S vervult.
III. Om de grootheit nu van deesen kloot te vinden, is R E of den geheelen diameter gelyk twee maal O E, dat is 20000 voeten.
En dewyl 100 staat tot 314, gelyk den diamerer R E tot den omtrek R Q E S; sal men door de regel van drien vinden; dat desen omtrek 62800 voeten bedraagt.
VI. Indien men nu den diameter met den halven diameter multipliceert; en het komende wederom met ⅓ van den gevonden omtrek; sal komen den lichamelyken inhoud van de kloot R Q E S, groot synde 4186600, 000, 000 teerlingh voeten; gelyk by alle Landmeesters bekent is.
V. Nu wanneer men een voet in de lengte deelt in 10 deelen, en elk een duim noemt; sal een teerlingh voet hebben, 1000 teerlingh duimen, en den straks geseiden kloot sal houden 4186600, 000, 000, 000 lichamelyke duimen. Het welk kortheits-halven om niet t' elkens soo veel nullen te moeten schryven, wy uit sullen drukken, met het getal der selver boven by de eerste nul te setten; soo dat na dese uitdrukkinge desen kloot bevat 41866011 deser duimen.
VI. Verder dewyl een kaars van 6 in het pond brand 5 uuren; is ligtelyk te rekenen, hoe veel van deselve in een seconde verteert werd: want stellende 3600 seconden in een uur, en in elke once (waar van 16 een pond maken) 480 greinen na de Apoteekers wyse: sal men den selven regel van drien gebruikende bevinden, dat in een seconde 16/225, dat is na genoegh 1/14 van een grein tot branden besteed werd.
VII. Om nu daar en boven te weeten, hoe veel een grein smeer of wasch van een kaars, in de voet-maat doet:
| |
| |
Laat ons stellen, dat een teerlingh voet water (het welke of wat meerder of wat minder dikwils weegt) 64 ponden swaar is; waar ontrent desselfs gewigt meermalen gevonden werd.
En ten anderen, dat 5 voeten water soo swaar syn als 5⅓ lichamdyke voeten wasch (Siet de Stair, Senguerdius en andere.)
Nemende dan wasch en smeer van deselve swaarheit, dewyl het experiment van 5 uuren te branden met een kaars van smeer gemaakt, gedaan is:
Soo sullen dan 5 voeten water wegen 320 ponden en soo veel wegen ook 5⅓ of 16/3 voeten wasch, of smeer.
Soo dat een teerlingh voet wasch dan 60 ponden weegt, dat is 460800 greinen. En by gevolge een grein, een 1/460800 deel van een teerlingh voet of van 1000 duimen; en dit tot enkele duimen brengende 10/4608 of ontrent 1/460 van een lichamelyke duim uitmaakt.
VIII. Indien men nu de te voren aangemerkte snelheit van het ligt hier ook in agt neemt; nadien O E Tab. XXIII. Fig. 1. van de kaars O tot het einde E des verligten kloots Q E S R gestelt is 10000 voeten te syn; en te voren getoont is, dat het ligt van de omloopers van Jupiter tot ons komende, in ⅛ van een uur of 450 seconden de lengte, die tusschen de Sonne en den Aardkloot is, of 12000 Aardkloots diktens a floopt, dat is in een seconde 26⅔ der selver; soo sal volgen dat elken Aardk loots diameter gesteld synde op 39231564 Paryssche voeten (Siet Whiston, Praelect. Astrom. pag. 13.) na de netste meetinge der Franschen, dit ligt in een seconde sal voortloopen 1046175040 deser voeten; nadien 'er soo veel in de geseide 26⅔ Aardk loots diameters gaan.
Dogh dewyl ymand mogt denken, dat dit getal te groot was, om dat het onderstelt, dat het ligt van de kaars soo snel voortloopt als dat van de Sonne; gelieve hy te weeten, eerst, dat het nogh niet bewesen is, dat het eene ligt snelder voortloopt als het andere. Want indien ymand in een groote beslotene seer donkere plaatse sigh bevond, en een kleine openingh daar in gemaakt wierde, daar het dagh-ligt in konde komen: of voor dewelke in duister een brandende kaarsse gehouden wierde; denk ik niet dat hy het ligt van het eerste eerder, als van de laatste op deselve veerheit soude gewaar werden. Dogh hier van is niet wel ondervindinge te nemen, om dat op soo kleine afstanden het verschil tusschen de soo groote snelheden van beide dese ligten, niet kan waargenomen werden. Ten anderen, om dat het ligt syn snelheit waarschynelyk onverandert behoud; vermits dit verbaastmakende voortv ligen des ligts daar te vooren en nu ook van gesprooken is, niet waargenomen is ontrent het ligt, dat onmiddelyk uit de Sonne komt; maar ontrent het selve, als het van Jupiters omloopers afstuit. Soo dat het dese snelheit nogh behoud, na dat het meer als vyf malen de lengte, die tusschen de Sonne en den Aardkloot is afgelegt heeft; want soo verre is boven getoont Beschouw. XXV. §. 84. dat Jupiter van de Sonne afstaat. Ten derden, soude men hier de ondenkelyke snelheit der deelen van een kaarsse, behalven verscheiden andere manieren ook daar uit kunnen aantoonen, om dat men door de vlamine desselfs, by de lamp- Glas-blasers glas, metalen, email-leersels, en andere harde saken siet smelten. Welke kragt, om dat men die niet aan de grootheit der ligt deelen, die seer klein syn, kan toeschryven, nootsakelyk schynt aan hare snelheit te moeten toegeschreven werden; nadien in de beweeg-kunde bekent is, dat alle geweld na de grootheit van het lichaam, dat het doet, met syn
snelheit gemultipliceert synde, geproportioneert is.
Maar om hier ook toe te geven, laat ons stellen, dat in plaats van soo veel meer als 100000 malen, welke het ligt desen kloot in een seconde met de voorige waargenomene snelheit vervullen soude; dit nu alleen maar een 1000 malen geschiet, soo dat
| |
| |
wy het ligt van de kaarsse nu veel meer als 100 malen trager stellen te syn: als straks geschiet is, wanneer men aan het selve de snelheit van het ligt, dat van de omloopers van Jupiter afdaalt, toeschreef.
IX. Ik stelle verder, dat het kleinste diertje, het welke doot een Microscopium sigtbaar is veel grooter is, als elk deeltje van het ligt. Eerst, om dat het veel meer ligtdeeltjes, dan een, van noden heeft om gesien te kunnen werden; Ten anderen, om dat dese diertjes sigtbaar en de ligt-deelen onsigtbaar syn; Ten derden, om dat het ligt door de onsigtbare openingen van het glas seer snel heenen gaat, en dese diertjes daar toe veel te groot synde, in het glas besloten kunnen werden. Ten vierden, blykt dit klaar, aan die weet, dat kleine diertjes tegen de Sonne met een goed vergrootglas beschouwt werdende, sy sigh niet alleen doorschynende laten sien; maar ook, dat de ligt-stralen, die door haar gaan, dikwils alle de couleuren van een regenboogh vertoonen; waar toe men weet, dat veel verscheidene stralen vereischt werden. Dit verschynsel weeten alle die Microscopia gewoon syn te handelen, en men kan het in het VII. vervolgh van Leeuwenhoek pag 100 bevestigt sien. Ik laate dit voorgaan, om het geen men in het volgende toonen sal, dat'er onnoemelyk veele, of 1020 (een 1. met 20 nullen) ligt-deeltjes in de ruimte van een van dese soo kleine dierkens, waarlyk bevat kunnen werden, ook tegens de onmagt van onse verbeeldinge aan, met wat meer gemak aannemelyk te maken.
X. Het is ook bekent, als Tab. XXIII. Fig. 1 een vlammende kaarsse in O staat, die syn ligt tot E rondom uitstrekkende, den geheelen kloot E Q R S daar meede vervult, dat in een plaatse digt by de kaarsse, als A, soo veel meer ligt is, dan in een andere E, die daar aan gelyk en verder van de vlamme afgelegen is; als het vierkant van de grootste distantie (by voorbeeld van O E) grooter is als het vierkant van de kleindere, gelyk van O A.
Om met de Wis kundige te spreken, is men gewoon dit dus uit te drukken:
De veelheit van de ligt-deelen, in twee gelyk-groote, en ongelyk van de vlamme afstaande plaatsen syn tot malkander, in weerkeerige reden van de vierkanten van hare afstanden. Dit is te voren Beschouw. XXV. §. 36. omstandiger aangewesen, en by de Wis-konstenaars bekent.
XI. Om verder te gaan.
Laat O E of de uitstrekkinge van het ligt in den verligten kloot Q R S E dan de lengte hebben van 10,000,000,000 of 1010 dierkens, soodanige als de Heer Leeuwenhoek door een Microscopium gesien heeft (waarom wy juist dit getal hier onderstellen, sal hier na No. XXIII. getoont werden) en daar na de lengte van desen straal O E In kleine deelen O A, A B, B C, C D, enz. gedeelt syp, die elk de lengte van soodanigh een diertjen hebben.
Indien men nu verder stelt, dat in het ruim van dat diertje, het welk het haatste en verst afgelegen van de kaars O is, gelyk hier in V E, niet meer dan een eenigh ligt-deeltjen is; en dat na de kaars naderende, in elk volgende dierkens-ruim als D C, C B, B A, A O, de ligt-deeltjes altyd en geduurigh na den voorseide regel (No X.) vermeerderen; soo sal men op de volgende wyse kunnen weeten, hoe veel ligt-deeltjes in een ruimte van soodanigh een diertje, welkers afstand de kaarsse O bekent is, als O A, A B, B C, C D; enz. sigh bevinden.
XII. Ten dien einden orders en gemaks-halven, trekt op A, B, C, D, enz. en alle scheidingen van dese lengtens der dierkens regtstandige lynen, die onbepaalt syn, A g, B h, C i, D k, Eq, enz. om in deselve het getal der ligt-deeltjes, die in elke by leggende dierkens ruimte sullen wesen, af te tekenen.
En genomen hebbende in Eq de lengte E F gelyk aan de eenheit, om dat in het laatste V E maar een ligt-deeltje onderstelt werd. Dewyl O E boven gevonden is op 1010, segt na den vorigen regel:
| |
| |
I Gelyk het vierkant van O A, of 1 tot het vierkant O E of 1020: alsoo FE (een liet-deeltje in VE) tot Aa, 1020; of het getal der ligt-deeltjes in O A.
Neemt dan in de onbepaalde linie Ag de lengte Aa, gelyk 1020, sal dese linie Aa de meenigte der ligt-deeltjens in A of in het dierkens ruimte O A vertoonen.
II. Gelyk 4 of het vierkant van O B die twee dierkens begrypt, tot het vierkant van O E of 1020, die 1010 dierkens lengte bevat: alsoo 1 of F E tot of 25018 dese sy B b.
III. Soo ook, wanneer O D 10 dierkens in lengte bevat, om D d te vinden, of de ligt-deeltjes die in D syn.
Gelyk 100 het vierkant van O D 10 tot 1020 het vierkant van O E; alsoo 1 of F E, tot of 1018 of D d; en soo voort in alle.
XIII. Waar uit dan blykt, indien op alle de scheidingen, A, B, C, D, enz., als de linie O E in 1010 deelen gedeelt is, soodanige regtstandige lynen, als A a, B b, C c, D d, enz. getrokken syn; die elk soo veel doen, als de ligt-deeltjes bedragen, die in haar naaste en voorleggende dierkens ruimte, O A, A B, B C, C D, enz. begrepen syn; men niet anders behoeft als de getallen van alle dese regtstandige lynen van E F tot A a te samen te addeeren; om te weeten, hoe veel ligt-deeltjes alle de dierkens ruimtens van O E bevatten; als sy op de geseide wyse van E na A vermeerderen, het geen klaar genoegh is.
XIV. Gelyk ook, dat trekkende G F evenwydigh aan O E, soo dat A G, Br, Cs, Dt, enz. elk gelyk aan F E of de eenheit syn, de somme van alle dese eenheden het getal sal uitbrengen van al de ligt-deeltjes, die in O E syn; als in elken dierkens ruimte O A, A B, B C, C D, enz. maar een ligt-deeltje gevonden werd.
Nu, dewyl O E gesteld werd uit 1010 dierkens ruimten te bestaan, sal dan het getal der ligt-deeltjes in deselve ook 1010 syn.
XV. Uit het welke dan volgt, dat de meenigte der ligt-deeltjes in de lengte O E, als 'er in elken dierkens ruimte een is; staat tot de meenigte der selver, als sy na de boven geseide wet (No. X.) vermeerderen: gelyk 1010 of soo veel eenheden als de linien A G, Br, Cs, Dt, enz. behelsen, staan tot de somme van alle de getallen, die de regtstandige Aa, Bb, Cc, Dd, enz. uitmaken.
XVI. Men behoeft niet te toonen, dat dese getallen van alle dese regtstandige A a, B b, C c, D d, enz. een. soo groote meenigte souden bevatten.
Alsoo de eerste A a en de grootste synde 1020;
De tweede Bb syn of ;
De derde Cc
De vierde Dd
En soo voort elke van dese linien gelyk aan de linie A a of 1020 gedivideert door het vierkant van haar distantien van O. Welke alle tot 1010 in getal synde, soo dat de laatste F E de eenheit werd, eene groote somme sullen bedragen. Maar ook soude
XVII. Wy sullen dan om een getal te nemen, dat veel kleinder is, als men soude kunnen doen, en ons in de uit-rekeningh niet te bedriegen, alleen het getal 1020, synde allen de grootste meenigte van ligt deeltjes in een dierkens ruimte; of de linie A a behouden, en alle de andere, B b, C c D d, enz. die ook eene groote somme maken, wegh werpen.
| |
| |
En dit gedaan synde, sal het ligt te besluiten syn, dat de vermeerderde ligt-deeltjes 1020 of A a (No. XVI.) staan tot het getal der ligt-deeltjes in O E als in elk dierkens ruimte een is, of tot 1010 (No. XIV.) als 1010 tot 1: Of dat, als men de vermeerderingh No. X) plaatse geeft, de dierkens in O E, 1010 malen meerder syn, dan of men in deselve O E in elk dierkens ruimte een gestelt hadde.
Het welk men tot alle de stralen als O E van den verligten kloot Q R S E, en by gevolge tot den selven geheelen kloot kan overbrengen.
XVIII. Eer ik verder voortvare, kan ik niet nalaten aan de gedagten, die sommige misschien over dit laatste sullen maken, te gemoet te gaan.
Namentlyk, dewyl de kromme linie a b c d enz. F, die alle de toppen a b c enz. van dese soo digt aan den anderen getrokken regtstandige lynen A a, B b, C c, D d, enz. te samen hegt, van een kennelyke eigenschap is; die als men O A, O B, O C, enz. elk x, en de opsigtige regtstandige A a, B b, C c, enz. elk y, de linie O E a, en E F, b, nomt, door dese Algebraische vergelykinge xxy = aab uitgedrukt werd: sal een Wis-kundige misschien verwondert syn, waarom ik de grootheit van het Mixtilineum A a F E niet gesogt hebbe, door naderingh of ook na de wyse van Mercator, Wallisius en andere groote Mathematici: om na deselve tegen de grootheit van het rectangel A G F E vergeleken te hebben, daar uit de proportie af te nemen, van de vermeerderde ligt-deeltjes in O E: tot de meenigte van deselve in O E, als in elk dierkens ruimte maar een is. Het welk in diergelyke gelegentheden by andere misschien soude geschieden, en by sommige geschiet.
Dogh dese gelieven te weeten, dat ik dese wyse na gelaten hebbe, om dat deselve manieren (boven andere saken en wis-kundige speculatien, welke men voor reden alhier soude kunnen by brengen) alle onderstellen, dat de linie O E in oneindigh kleine deeltjes als O A, A B, B C, enz gedeelt moet syn, daar wy deselve hier niet kleinder gedeelt aanmerken, als in soodanige deeltjes, die elk de lengte van een diertje hebben, het welk door een Microscopium sigtbaar is. Het geene nogh ontallyke malen grooter is als een oneindigste deeltje.
Ten anderen, hebben wy No. XVII. nogh een. reden gegeven; die ten minsten, om dat wy het getal soo veel minder nemen, het geen wy daar uit willen besluiten soo veel aannemelyker sal maken.
Ten derden, schryven wy hier niet alleen voor groote Wis-kundige, maar tot voordeel van alle die een redelyk oordeel hebben, schoon sy juist in getallen of linien tot het uiterste niet ervaren syn. Waarom, als'er andere bewysen syn, ik soo veel mogelyk is, die der Wis-kunde gemydt hebbe; bedienende my alleen van deselve, als die niet anders, als uit de Wis-kunde kunnen gehaalt werden; in dit geval ook selfs alles meerder (wanneer het my mogelyk is schikkende om verstaanbaar te syn, als om aan groote Wiskundige te voldoen: indien maar de waarheit daar door blykelyk kan syn.
XIX. Om dan uit dit alles, en de voorige gronden eindelyk het besluit te kunnen maken, dat wy hier beoogen.
Men stelle dan
1. Met Leeuwenhoek dat 1000,000,000 dierkens door een Microscopium sigtbaar, een sand-korl maken §. 10.
2. 1000000 sanden maken een lichamelyken duim uit den selven §. 10. soo maken 1015 dierkens een lichamelyken duim, die wy hier in lengte, gelyk 10 in een voet, nemen.
Nu uit (No. V.) bevat den kloot Q R S E 41866011 deser duimen, en daarom sullen in desen kloot 41866026 sodanige dierkens gaan.
| |
| |
XX. Laat ons verder stellen in dit begin, dat in elken ruimte, die soodanigh een dierke beslaar, niet meer als een ligt deeltje is, door den ganschen kloot heenen.
XXI. lndien nu het ligt soo snel is, dat het desen kloot in een seconde verligt; (No. VI. en VIII.) en een kaars van 6 in het pond 5 uuren brand; sal in elke seconde 1/14 van een grein gewigt met branden verteert werden.
En soo sullen van een 1/14 grein kaars smeer 41866026 ligt-deeltjes komen, en der halven 14 maal soo veel, of 41866026 van een geheel grein.
XXII. Maar een grein is 1/460 van een duim van 10 in een voet (No. VII.) soo komen dan van een duim kaars-smeer 460 malen 586124026 of in een getal 26961704027 ligt-deeltjes.
XXIII. Dogh stellende nu volgens de ondervindinge van A. Leeuwenhoek te voren aangehaald, dat de 1000 diameters of lengtens van dese dierkens, een diameter van een sand uitmaaken.
En 100 diameters van een sand de lengte van een duim;
En 10 duimen de lengte van een voet;
Sullen 106 diameters van dese dierkens de lengte van een voet uit maken:
En 1010 der selver de lengte van O E of 10000 voeten.
XXIV. Nu is getoont (No. XVII.) dat met veel duisenden van millioenen ligtdeelen wegh te werpen, in den kloot Q R S E, waar lyk 1010 malen meer ligt-deeltjes syn, als wanneer men, gelyk nu No. XX. in elkens dierkens ruimte maar een ligt-deeltje stelt te syn. Soo dat van 1/14 grein kaars-smeer
1010 malen meerder ligt-deelen komen als No. XXI. gestelt syn: en derhalven van een duim kaars-smeer 1010 maal meer als het getal No. XXII. bedraagt. Dat is
Uit een duim kaars-smeer sullen komen 106 ligt-deeltjes.
XXV. En dit alles is waar, eerst, schoon men in het uiterste van den verligten kloot Q R S E, of in V E alleen een ligt deeltje stelt te syn in de ruimte van een dierke, dat yder geloven sal te weinigh te syn, hoe wel dele vermeerderingh, als men de vlam O nadert, plaatse heeft. En ten anderen, is het geseide No. XXIV. ook waar, schoon het ligt maar eens in een seconde den kloot verligt of van O na E loopt.
Maar wyl het ligt (No. VIII.) 1000 malen snelder loopt, en in een seconde niet eens (als wy nu onderstelt hebbe No. XXI.) maar 1000 malen de lengte van O E, na alle kanten afloopt; werdende alsoo in een seconde 1000 van dese klooten door 1/14 grein kaars-smeer met ligt vervult.
Soo is klaar, dat het getal No. XXIV. gevonden, nogh met 1000 moet gemultipliceert werden, en dat een duim kaars-smeer, 26961704040 ligt-deelen uit sigh brandende uitwerpt, dat een verbasende kleinheit en veelheit der selver te kennen geeft.
| |
§. 16.
Om, dan te weeten hoe veel ligt-deelen in de tyd van een seconde uit een brandende kaarsse vliegen is uit het vorige blykelyk, dat 1/14 grein imeer in een seconde verbrand werd, dat is 1 grein in 14 seconde. Nu een duim smeer heeft 460 greinen; soo dat een duim wasch of kaars-smeer verbrand in 460 maa 14 dat is in 6440 seconden; in welke tyd, indien uit een duim kaars-smeer komen 26961704040 sullen in een seconde uit den kaars die brand komen, een meenigte van 41866039 ligt-deelen.
| |
| |
| |
§. 17.
En dewyl, als men na de aldernauwkeurigste mate der Fransche Sterre-kundige, den diameter des Aardkloots neemt van 39231564 Paryssche voeten; en 10 duimen in een voet; en 100 sanden in een duim in lengte stelt te wesen; sal men voor het getal van alle de sanden die in den Aardkloot souden kunnen gaan, een getal vinden van niet minder als 32 letteren, waar van de eerste een 3 is, hier te groot om by te stellen.
En in het getal §. 16. gevonden syn 44 letteren, waar van de eerste een 4 is.
Laat ons nu om gemak, en weder om geen bedillingen te lyden, stellen, dat beide de eerste letteren 1 syn, en de rest nullen. Waar by wy een onverbeeldelyk getal van deelen verliesen:
Soo sullen de sanden in den Aardkloot syn 1031:
En de ligt-deelen, die in een seconde uit een kaars vliegen 1043.
Soo dat die tot malkander staan als 1 tot 1012 of als een tot duisend maal duisend millioenen.
Waar uit dan af te nemen is, dat in een seconde (gewoonlyk by een polsslagh van een gesond man vergeleken) uit een brandende kaarsse van ses in het pond, veel meer ligt-deelen uitvliegen, als duisend maal duisend millioenen Aardkloten sanden souden kunnen bevatten.
Ik late aan yder of dit hem niet verbaastmakend moet voorkomen; en of hy sigh in de meenigte en kleinheit deser ligt-deelen niet moet verliesen, schoon dese al de ware was, daar noghtans yder uit het bovenstaande kan afnemen, indien wy alles ten nauwsten gerekent hadden, dat der selver getal nogh seer verre, ja onverbeeldelyk, dit gevondene te boven soude gaan.
| |
§. 18.
Laat ons (hoe wel ook het deelen van dit kaars-smeer daar toe kan dienen) nu tot de vaste lichamen overgaan; en eerst tragten te toonen, dat sy uit seer veel verscheidene deeltjes bestaan. Eenige wysen die seer verstaanbaar voorkomen, schynen onder andere ook dese te syn.
I. De Heer Boyle (de Subtilitate Effiuv.) segt een grein koper in geest van sal armoniac gesmolten te hebben; en daar meede een sigtbare blauwe couleur gegeven te hebben, aan 28534 greinen water.
Ingevalle men nu in elken grein water een deeltje koper stelt te wesen, sal dan ten minsten een grein koper daar door, in soo veel deelen verdeelt syn.
Maar stellende met de Heer Boyle, dat 1/100 van een duim sigtbaar is in lengte, soo sal 1/1000000 van een lichamelyke duim ook sigtbaar syn.
En dewyl een voet water van 64 pond (12 duimen in een voet lengte genomen synde) 1728 lichamelyke duimen heeft, sullen dese 28534 greinen, meer als 100 deser duimen uit maken; en derhalven in alle dese duimen, meerder als 10000,0000 of hondert millioenen sigtbare deelen syn. Waarom, indien in elk sigtbaar deeltje van het water maar een deeltje koper is, sal een grein koper in soo veel deelen, daar door waarlyk gedeelt syn.
| |
| |
| |
§. 19.
Hoe verre nu door Menschelyke werk-tuigen de deelen van het goud vermenigvuldigt werden, is by Rohault, Boyle en andere te sien.
Een bewys, dat soo wel op alle vaste lichamen past, als op de vloeyende, is kortelyk te vinden, in het meermaal by gebragte experiment van de vergroot-glasen van A. Leeuwenhoek te voren §. 10.aangehaalt. Waar by blykt, dat van de kleinste diertjes, welke hy door een Microscopium siet, 1015 of 1000,000,000,000,000 in een lichamelyken duim gaan. Nu is het seker, als de deeltjes, die een lichaam uitmaken soo klein syn, dat elk voor dit Microscopium onsigtbaar is; dat ten minsten elke duim van het selve lichaam uit meer als 1015 deeltjes moet bestaan.
Waar uit men dan van alle Metalen, Mineralen, Dieren en Planten, met een woord, van alles wat sigtbaar is, sulks met waarheit seggen kan.
En niemand sal sigh verwonderen, indien wy daar by doen, dat dit getal van deelen, om der selver veelheit regt uit te drukken veel te klen is; en dat sulks in veel gevallen, met sekerheit kan getoont werden; indien hy gelieft te denken,
Eerst, dat dese kleine dierkens, die door het Microscopium gesien werden, hare werk-tuigjes moeten hebben om sigh te bewegen, te leven, voort te teelen; ook hare vogten, daar sy door gevoed werden: tot welkers kleinheit de magt van geen menschelyke verbeeldinge schynt te kunnen reiken.
Ten anderen, dat meest alle Dieren en Planten verbrandelyk syn, en een volkomen vlamme kunnen uit sigh geven; waarom, indien wy een ruw overslagh maken, volgens het voorgeseide van de kleinheit der ligt-deelen § 16. en 17. hoe veel de vlamme, die uit haar voort-komt grooter is, als die van een kaars, en by gevolge, hoe veel meer deelen alle oogenblikken onder de gedaante van ligt daar uit vliegen, welke alle te vooren tot het samen-stel van soodanigh een Plant of Dier gedient hebben, sal een meenigte komen en een kleinheit van deelen, die voor ymand, die de kragt van dese gevolgen niet siet,ongelooffelyk, en voor die se siet, onverbeeldelyk is.
| |
§. 20.
Dat nu dese meenighvuldige deeltjes, die uit lichamen uitvloeyen, niet alleen seer klein syn, maar ook een bepaalde nature en wesen hebben, heeft de Heer Boyle, in een bysondere verhandelingh getoont, welke men daar over kan na sien.
Om 'er yets van te seggen,
Het glas van Antimonie, weeten die desselfs kragt verstaan, dat in wyn gelegt synde van deselve een braak-wyn maakt, schoon het glas selfs niet merkelyks in het gewigt verliest, en de deelen daar van soo klein en veel syn, dat men met een once of minder, meer menschen soude kunnen doen braken, als in Amsterdam syn.
Waar uit niet alleen de kleinheit van desselfs deelen, die het aan de wyn mede deelt, maar ook der selver bepaalde Nature blykelyk is.
Goud, silver, kwik-silver, en misschien andere metalen in sterke wateren
| |
| |
gesmolten, werden in onsightbare deeltjes verdeelt, en egter kan men deselve uit dese wateren neer doen sinken, en die op nieuw tot goud, silver en kwik-silver als te vooren brengen.
Hoe klein de uitvloeiselen syn, die uit een zeil-steen komen, en selfs door een glas gegaan synde yser bewegen, is daar door kennelyk, en met een, dat sy haat bepaalde eigenschappen houden.
| |
§. 21.
Die een uit-rekeningh sien wil, hoe klein de deeltjes syn, welke uit riekende of stinkende lichamen uitwasemen; als uit Muschus, Zibeth, Amber, Assa Foetida en diergelyke, kan die in de Introduct. van Keil vinden; en egter behouden sy alle hare bysondere en bepaalde reuk.
Om nu van de deeltjes, die een Haas of ander Wild op het veld loopende in syne voetstappen laat, hier niet te spreken, dewyl de Heer Boyle sulks uitvoerigh gedaan heeft: Men gelieve uit dit volgende een experiment te sien, het welk sonder moeiten en kosten ligt na te volgen is, uit hoe veel deeltjes een vast lichaam bestaat.
Ik hadde in een kamer 24 voeten langh en breedt, en ontrent 16 hoogh, op vier verscheide plaatsen een test, met vyer laten setten, en op elk ontrent ¼ van een dragma Benzoin strojen; en was dese kamer na eenigen tyd daar door geheel met een sigtbaren dunnen rook vervult.
Dese kamer nu houd 9216 cubic-voeten, en deselve met 1000, of het getal der duimen in een voet, als hy in 10 deelen na syne lengte gedeelt is, multipliceerende 9216000 duimen.
Nu 1/100 van een duim in lengte is met oogen sigtbaar (§. 4.) derhalven ook een 1/1000000 van een lichamelyken duim: soo dat 1000,000 sigtbare deeltjes in een duim synde, 9216,000,000,000 der selver in dese kamer syn; en ingevalle in elk maar een deeltje Benzoin was, soude een vierendeel loots Benzoin hier door in meer als negen duisent maal duisent millioenen deeltjes gedeelt syn. Hoe wel het selve vry kleinder in grootheit is als een duim, gelyk door de Water-wigt seer gemakkelyk kan getoont werden.
Indien men nu hier by doet niet alleen, dat desen rook over al de reuk Benzoin hadde, maar ook dat het aan de Chymici bekent is, dat den selven rook vergadert synde een gesuyverde Benzoin, Bloem van Benzoin genoemt uitmaakt, sal boven de kleinheit van haar deelen, ook de blyvende en bepaalde eigenschap kunnen afgenomen werden; en dat soo wel dese kleine uitgewasemde deeltjes de natuur van Benzoin selfs behouden, als de dampen die van het water, waar uit sy komen, en in het welk sy vergadert synde, wederkeeren.
| |
§. 22.
Een ongelukkigh Atheist, die nu alles, dat hier van de kleinheit en meenighvuldigheit deser deeltjes gesegt is, niet alleen in het voor by gaan verstaan, maar met meenighmalen lesen en overdenken sigh de beschouwinge daar van gemeensaam gemaakt heeft, stelle sigh nu dat groote Gebouw van de sigtbare Wereld, in alle hare deelen voor: en denke niet alleen uit
| |
| |
welk een ontelbaar, onnoemelyk, ja onbeseffelyk getal van soo kleine siertjes deselve bestaat; maar insonderheit, dat geen van allen eenigh verstand heeft om sigh selfs te maken of te bewegen; en oordeele verder, indien geen wysheit hier ontrent werksaam was, en van nu aan alle hare beweegingen sonder order alleen by geval, Pesle Mesle onder malkander geschieden; of het hem niet seker genoegh voorkomt? dat dit schoone gebouw van Hemel en Aarde seer haast een Chaos van Vyer, Water, Lugt, en alles onder den anderen gemengt vertoonen soude; en soo veel te meer, indien geen magt, die soo ondenkelyk groot is, dat se sigh tot elk van alle die duisend maal duisenden van onnoemelyk veel millioenen van millioenen kan uitstrekken, deselve elk in het bysonder dirigeerde en bestierde. Welke bestieringe daarom nodigh is, om dat elk syn bepaalde eigenschappen houd; en daarom de eene soorte niet bekwaam is, om meede uit te voeren, het geen door een andere soorte geschieden kan. En gelieve desen beklagelyken Philosooph aan ons te seggen, of het hem mogelyk schynt onder die ondenkelyke meenigte de gruwsaamste verwarringe te ontgaan, die ymand sigh verbeelden kan; en dienvolgens overlegge hy by sigh selven, of een soodanige niet na een ontegensprekelyke waarheit en te regt oordeelt; die uit het gesigt van soo veel heerlyke saken, tot welkers minste samen stel soo veel duisenden verscheiden en juist bysondere bepaalde deeltjes nodigh syn geweest; en uit soo veel diensten, die sy aan malkanderen en ook aan hem doen, een aanbiddelyken Maker, die dit alles in order en stand gebragt heeft, met eerbiedigheit erkent.
Soude hy niet moeten en geerne willen toestaan, indien hy al de steen, hout, yser, glas, kalk en andere stoffen, waar meede men een Stadhuis als dat van Amsterdam, heeft kunnen bouwen, by een vergadert sagh; en al desen hoop door een los geval onder malkander geworpen wierde; dat 'er in duisenden van eeuwen noit soo cierlyk een gebouw uit soude kunnen voortkomen. En soude hy soo een Philosooph selfs niet bespotten, die het selve nu in alle syn schoonheit siende, egter staande hielt, dat alle de daar aan bestede stoffen sonder eenige directie van een verstandigh Bouw-meester haar figure en plaatsen verkregen hadden.
Immers, wanneer in een talryk leger elke Soldaat, na syn eigen wille en gedagten, verscheidentlyk van alle of ten minsten van veele andere, begon te werken, te loopen, te gaan, stil te staan, te leggen en van plaats te veranderen; laat een twyffelaar, die geen wysheit nogh bestieringe in het Geheel-Al erkent, ons seggen, of hy niet geloven moet dat dese meenigte straks de verwarringe selts vertoonen soude; en dat in tegendeel, al de sterkte en nette schikkinge van dat leger aan niets is toe te schryven, als aan de wyse ordres van den Generaal, die het gebied.
Hy brenge dit dan noghmaal over tot de groote Wereld, en sie of het voorige besluit niet redelyk is; namelyk, indien sigh yet wes aan de bestierende magt, die dit groote samen-stel tot syn onderhoud nodigh heeft, kon- | |
| |
de ontrekken; en elk sonder opsigt op een gemeen einde bysonderlyk bewogen wierde; dat dit soo schoone en aangename Geheel-Al haast van gedaante en eigenschappen geheel veranderen en in een woesten en van alle lieflykheden ledigen klomp verkeeren soude. Indien een ernstige overdenkinge van dit alles (maar sy moet ernstigh syn) geen vrugt by soo rampsalige doen kan; wat is'er overigh? als haar noghmaal over die ellendige blindheit te beklagen.
| |
§. 23.
Of is dit bewys voor sulke ellendige verstanden te generaal? Soo dat haar spit vindigheit haar stilswygend doet geloven, dat sy in die groote meenigte van voorwerpen wel hier of daar misschien een uitvlugt sullen kunnen vinden; laat sy, of het den Almagtigen nogh geliefde haar te overreden, de oogen op bysonderheden staan. Laten sy lesen al het geene de hedensdaagse Ondersoekers door vergroot-glasen waargenomen hebben. Laten sy selfs Microscopia gebruiken, om het geen sy gehoort hebben, met haar eigen oogen te sien, en die nieuwe, en soo veel eeuwen langh, onsigtbare Wereld doorwandelende, ontallyke vreemdigheden, die buiten dat de ondervindinge die seker maakte, ongelooffelyk souden syn, te beschouwen: en als sy door haar gesigt versekert syn (om een exempel te geven, waar van in de boven aangehaalde schriften een groote meenigte te vinden is) dat een soo veragt klein stipje, als een myt van kaas aan onse oogen vertoont, een volkomen Dier is; dat alle leden om sigh te bewegen en hairen op het lyf heeft; dat sy malkander voort-teelen, eyeren leggen; en dat uit deselve hare jongen voortkomen. Dat verder in tegendeel, de aaltjes of slangetjes in den asyn, geen eijeren maar levende jongen voort brengen. Dit laatste verhaalt de Heer Huigens in syn Ed. Dioptrique, pag. 227.; Alwaar hy segt in soodanigh een aaltje vier kleine aaltjes gesien te hebben (want sy syn heel doorschynende) welke, als het selve aaltje in het glasen pypje wat langer bewaart wierde, men daar na sagh, dat alle vier by haar kleine moeder swemmende waren. En sy gelieven dan aan ons te seggen, of sy geruftelyk kunnen oordeelen dat dit alles sonder eenige bestieringe van een hooger magt en wysheit, en by geval geschiet; en of het aan haar aannemelyk voorkomt (indien men al toestaat, dat 'er natuur-wetten syn, daar sigh alles naar reguleert) dat dese wetten, ingevalle sy van geen wys wesen afkomstigh waren, alle dese
dingen, en soo groote wonderen in soo kleine lichamen souden hebben kunnen met soo veel order uitwerken.
En indien dese beschouwinge alleen soo veel op haar vermagh; dat se niet wel kunnen loochenen, dat een bestierende magt en wysheit in allen desen plaats heeft; sal de kleinheit en ontelbare meenighvuldigheit deser voorwerpen, waar in sy haar verwonderlyke uitwerkselen doet sien, haar ligtelyk overtuigen, dat deselve niet anders als Goddelyk kan wesen: en te gelyk desen groten arlykel van het Christendom in haar ligt stellen, namelyk, Dat ook de alderkleinste saken het bestier en de voor sienigheit des grooten Makers door haar kleinheit niet ontvlugten.
| |
| |
| |
§. 24.
Laat dan geen ongelovige, of een nogh ongelukkiger als dese, die den Bybel leest om eenige tegenwerpinge tegen deselve te kunnen formeeren, niet meer denken, dat het by een niet wel gelooffelyke vergrootinge van den Heiland der Wereld gesproken is, als deselve Matth. X. 30. geliefde te seggen, Dat de hairen onses hoofdes alle getelt waren. Nadien men de Voorsienigheit ontrent dierkens werksaam siet, die by geen hair in groote vergelykelyk syn. En dewyl 'er in een seconde meer ligt-deelen uit een brandende kaars in het ronde verspreit werden, die alle, gelyk de Optici weeten, volgens de wetten der Gesigt-kunde op het nauwkeurigste bestiert en geregeert werden, als 'er hairen op aller menschen hoofden syn. Schoon al elk mensche soo veel hairen op syn hoofd hadde, als 'er menschen in de Wereld syn.
Om dit (hoe wel het uit het voorige gemakkelyk kan afgenomen werden) in eenigh ligt stellen.
In de §. 17. is getoont, dat het getal der ligt-deeltjes, dat in een seconde uit de vlam van een kaars vliegt, seer veel grooter is, als een getal, welkers eerste letter is 4, gevolgt van 43 nullen, of 4043.
Nu A. van Leeuwenhoek in syn eerste brief, pag. 14. vind, dat de meenigte der menschen op den Aardkloot, na syne rekeninge is, 13385000,000 of 1338506.
Laat ons dit getal veel meer als 10 maal soo groot nemen, en het selve stellen 2011 te syn.
Indien nu elk mensche (dat verre te veel is) soo veel of 2011 hairen op syn hooft hadde, soude het getal der hairen van alle menschen syn op 4022, dat gelyk blykt, maar een 1021ste gedeelte soude syn van dat der ligt-deelen, die uit een vlammende kaarsse komen.
Soo dat men hier uit met alle sekerheit besluiten kan, dat den Soone Godts, verre van eenige Rethorische groot-sprekinge te gebruiken, seer veel in desen beneden de ordinaire werkinge en bestieringe van syne Voorsienigheit blyft; hoe groot dit seggen ook aan de swakke menschen mogte voorkomen.
| |
§. 25.
Boven dit alles, sal het misschien aan een Atheist, indien hy nogh eenigsints redelyk en te overtuigen is, aanleidinge geven om eenen Godt te erkennen: indien hy merkt, dat dien aanbiddelyken Maker en Regeerder van alles insonderheit daar. in syne Goddelykheit en verhevenheit boven al het geschapene heeft willen betoonen, dat om de aldergrootste en gedugtste saken voort te brengen en uit te rigten, hy veel malen niet anders als dese kleine deeltjes, dese nietige stofjes en veragtelyke siertjes gelieft te gebruiken; doende ontallyke meenigte van deselve tot syne wyse einden en voornemens dienen.
Om dit by ondervindinge te toonen, kan by na de geheele groote wereld tot een voorbeeld strekken. Want om niet te spreken van de kleinheit der deelen die de pest veroorsaken, waar door soo veel duisenden van menschen
| |
| |
dikwils in weinigh tyd weggerukt werden; in welke daarom den Koningh David op een uitstekende wyse de hand Godts erkende 2 Samuel XXIV. 14. en die te deser tyd nogh by veele de gave Godts genoemt werd. Hoe klein en meenighvuldigh syn de deelen van het water? waar van meer als duisend maal duisend millioenen vereischt werden, om een droppel, die een grein weegt, of een eenigen hagel-steen uit te maken: en tot hoe groote saken werden dese gebruikt? tot welke het water gansch onbekwaam soude wesen, indien het niet in deeltjes, van een ontelbare meenigte en onverbeeldelyke kleinheit konde van een gescheiden werden. Hoe veel duisende millioenen rysen der dagelyks op uit de zeën en andere stromen? hoe veel dryven 'er in de lugt, en om niet weder op te halen al het geene wy te vooren in de Beschouwinge van het Water gesegt hebben (het welke als hier wel nodigh synde, aldaar kan na gesien werden) hoe veel vallen 'er in regen? hoe veel in sneeuw? hoe veel in hagel? hoe veel in dauw neder? hoe veel werden 'er tot het groeyen van Planten en drenken van Dieren besteed? hoe veel om dorre woeltynen vrugtbaar te maken en het wild gedierte in het leven te behouden? en moet niet yder erkennen, dat dit alles daar van afhangt, dat het in ontallyke kleine deeltjes bestaat en waarlyk verdeelt is?
| |
§. 26.
Al wie dan nogh een Godt loochent, sitte nu neder en merke met een ingespannen aandagt dit groote water-heir aan; en oordeele dan, hoe groot die kragt moet syn, dewelke om sigh tot schaamte van alle Syne lasteraars en loochenaars aan yder onbetwistelyk te betoonen, tot. soo groote saken sigh van soo kleine siertjes bedient; en daar toe een soo uitgestrekten hoop water, als die is, welke alle de wateren des Aardklootsbevatten kan, niet alleen gemaakt, maar ook in soo veel en soo kleine deeltjes van een gescheurt en gescheiden heeft: en hoe verre die wysheit en regeeringe moet gaan, die sigh tot elk van dese ontelbare deeltjes uitstrekt, en deselve alle tot soo grote gebruiken als dese syn, geduurigh doet dienstbaar wesen. En kan hy uit dit alles nogh geenen Godt vinden, hy toone ons dan de schepselen; of (om met hem te spreken) de saken in de Nature, aan welke men soo veel magt en directie over dese en duisenden van andere kleine deeltjes meer, met reden kan toeschryven; Sal hy dit alles van een los geval afleiden? hoe kan hy soo standvastigh een order; als onder die ontallyke millioenen soo veel eeuwen stand gehouden heeft, van een geval; wiens wesen bestaat in sonder order te werken, af doen dalen? syn het onverandelyke natuur-en nootwetten, wie heeft dese aan alle die duisenden soo verscheidene en sigh van alles onbewuste lichamen gegeven? en wie doet se alle daar aan gehoorsamen? indien men dan in dit alles een wysheit moet sien, sal dese ten minsten in de van alles onweetende stoffe niet gevonden kunnen werden; en waar is het dan, dat ymand die redelyk is een oorsaak van dit alles soeken kan, welke syne conscientie gerust kan doen wesen? indien hy nogh geen Godt daar in siet.
| |
| |
| |
§. 27.
Ingevalle nu dit bewys, het welke alleen uit de water-deeltjes genomen is, aan een ongelovige die egter eenen Godt erkent, van eenige nadruk mogt schynen te wesen; sal aan hem de wysheit van het Goddelyk Woord, en de waarheit die daar in uitstraalt, ook niet duister schynen te moeten voorkomen: dewyle het selve in soo veel plaatsen uit den regen en water-dampen eenen Godt bewyst. Soo dat men den waren Godt daar door hoort van de afgoden onderscheiden, Jerem. XIV. 22. Syn 'er onder de ydelheden der Heidenen die doen regenen? of kan den Hemel droppelen geven? Zyt ghy die niet, o Heere onse Godt? Daarom sullen wy op u wagten, want ghy doet alle die dingen. Ook siet men de syne een bysondere reden daar uit nemen om den Heere te loven Psalm. CXLVII. 7, 8, 9. Singet den Heere by beurten, psalm singet onsen Godt op de harpe. 8. Die den Hemel met wolken bedekt, die voor de aarde den regen bereid, die het gras op de bergen doet uitspruiten. 9. Die het vee syn voeder geeft, en de jonge ravens als sy roepen. En hoort men den Almagtigen selfs dit onder syne soo heerlyke wonderen ophalen: Job. XXXVIII 25, 26, 27, 28. Wie deelt voor den stort-regen eenen water-loop uit, en een wegh voor het weerligt der donderen? 26. Om te regenen op het land daar niemand is, op de woestyne daar in geen mensche is. 27.om het woeste en verwoestede te verzadigen en om het uitspruitsel der gras-scheutkens te doen wassen. Toonende verder in de woorden vers 28. Heeft den regen eenen vader of wie baart de druppelen des dauws? Dat den regen geen vader of moeder, dat is geene andere oorsaak heeft buiten Hem.
| |
§. 28.
Het is waar, dat alhier de grootheit van den Regeerder door de water-deelen voornamelyk aangedrongen werd, uit de weldaden, welke de aarde en die deselve bewoonen daar door genieten: maar dat den selven Geest die dit Woord in gegeven heeft, deselve ook uit de kleinheit en by gevolge de meenighvuldigheit deser water-deelen bewyst, is af te nemen, uit de te vooren in de XX. Beschouws §. 21. aangehaalde plaatse Job. XXXVI. 26, 27, 28. Alwaar na gesegt te hebben: Siet Godt is groot en wy begrypen het niet; daar en is ook geene ondersoekinge van het getal syner jaren. De reden strax in het 27. vers daar by gevoegt werd, Hy vermindert en vervoert de droppelen des waters by seer kleine deeltjes, die den regen na synen damp uitgieten. (Want dat het woord Garang, in de treffelyke Nederduitse oversettinge met optrekken vertaalt, ook verminderen, en by kleine deeltjes vervoeren betekent, is te vooren op de aangehaalde plaatse getoont.) Dringende verder om de menigte deser water-deelen aan te toonen, den overvloet van den regen aan, die alleen uit dese water-siertjes bestaat, in het 28. vers, Welke de wolken uitgieten en afdruipen over den mensche overvloedelyk. Uit welken text dan klaarlyk blykt, dat op de kleinheit niet alleen, maar ook op de meenighvuldigheit der water-deelen geoogt werd.
Gelyk ook Nahum. l. 3. Des Heeren wegh is in wervel-wind en in storm, en de wolken syn het stof syner voeten. Welke laatste uitdrukkinge openbaar ge- | |
| |
noegh; te kennen geeft, dat de wolken uit seer kleine en seer meenighvuldige deeltjes, daarom alhier by stof vergeleken, bestaan, en dat den Geest Godts met veel regt daar uit een bewys van Godts grootheit neemt.
| |
§. 29.
Hoe wel nu de ontallyke meenigte van water-deelen alleen genoeghsaam scheen, om aan den verstoksten Atheist de regeeringe van een Godt te doen sien, in die groote uitwerkselen, welke soo tot weldaden als straffen strekken; indien het aan hem egter nogh niet voldoen kan, hy merke de lugt aan in haren waren toestand. En ingevalle hy eenige kennisse van de Natuur-kunde heeft, sal hy als een onbetwistelyke waarheit wel willen toestaan, dat deselve een vergaderingh is van ontallyke verscheidenheden van kleine deelen, welke op malkander werkende een magt vertoonen en dikwils oeffenen, die alle verwonderingh te boven gaat. Hy leese alleen hier over de Historien, die het vreesselyk geweld van Storm-winden, van Donderen en Blixemen verhalen; nu alle dese gruwsame uitwerkselen is blykelyk, dat door deeltjes, die om haar kleinheit en ligtheit in de lugt dryven kunnen, te weege gebragt werden; en dat de blixem-vieren geen pori of openingen van de hardste lichamen te nauw vinden, om door deselve heen te vliegen.
Wy hebben te voren §. 13. yets van de lugt gesegt, dogh op verre nade kleinheit en meenigte van syn deelen aldaar uit die gronden niet kunnen uitdrukken. En indien 'er in een seconde of pols-slagh uit de kleine vlam van een kaars soo veel duisenden millioenen vyer en ligt-deelen uitvliegen; welke moet de meenigte syn, die in een grooten Blixem werksaam syn; en hoe klein is yder van haar?
Dese ongelukkigen Redeneerder verbeelde sigh dan de lugt uit soo ontelbare millioenen van deeltjes samen geset, en stelle sigh het geweld voor, dat deselve, in onweders aan het werken geraakt synde, uitvoeren; soo dat se meenighmalen alles met een algemeene verwoestingh schynen te dreigen: En hy segge ons dan, of het hem nogh mogelyk kan voorkomen, dat alle dese lugt-heiren altyd by geval bewogen werden, en tot nogh toe niet alles wat op den Aardbodem is, vernielt hebben; en derhalven, of het hem niet nootsakelyk dunkt een Goddelyke regeeringe te erkennen, die over alle dese gaat, die hem en al het syne tot nogh toe bewaart, en den ganschen Aardkloot soo veel eeuwen bewoonbaar heeft doen blyven. Het schynt onmogelyk dit niet toe te staan voor ymand, die lang en aandagtigh genoegh op het voorige gelet heeft; en de meenigte en kragt der deelen in de lugt, en de magt die van noden is, om die alle in order te houden, en aan de Wereld, (door andersints seer schadelyke instrumenten) op soo veel wysen wel te doen, te regt sigh voor kan stellen.
| |
§. 30.
En tot meerder overtuiginge, laat hy verder, by water en lugt, het vyer of ligt voegen, waar van de deelen ondenkelyk klein en meenighvuldigh, en in kragten vervaarlyk syn.
Om niet weder van de Blixemen te spreken, die een verschrikkelyk voor- | |
| |
beeld daar van geven; die oit in de Gedenk-schriften gelesen heeft, hoe door het geweld en meenigte van dese kleine vyer-deelen, onderaardsche kolken opbarstende, de aarde hebben doen beven; geheele rievieren van gloeijende stoffen doen stroomen; steden en al wat in deselve was hebben vernielt; klippen en bergen doen splyten; selfs somtyds soodanige gevaartens, en geheele steenrotsen, die door geen bekende kragt bewegelyk scheenen, tot een verschrikkelyke hoogte in de lugt hebben opgevoert; moet die niet bekennen? dat dit alles, door de alderkleinste, en aller verbeeldinge daar door ontslippende vyer-stofjes geschiet. En indien hy van der selver meenigte een ruw overslagh wil maken, dat deselve soodanigh is, dat de alderverstandigste eerder moet over deselve sigh met verbaastheit verwonderen, als denken die te kunnen ondersoeken: dewyl dien afgrond dogh voor geen menschen te peilen is.
Om hem daar van sonder veel moeite te overtuigen, gelieve hy sigh weder het te vooren §. 16. getoonde en het straks aangehaalde in gedagten te brengen, namelyk, dat in een seconde een getal van 41866 met 39 nullen daar agter, van vyer-en ligt-deelen uit een kaars vliegt, die soo kleinen vlamme maakt.
Hy vergelyke nu daar by de vlammen der blixemen; der brand-bergen; der verbrandelyke stoffen, die op den Aardbodem syn, indien sy in vlamme stonden; den soo grooten vyer-kloot der Sonne, en misschien ook de duisenden der vaste Sterren: en denke met verbaastheit, hoe groot een heir van ontallyke vyer-en ligt-deelen in de wereld sigh moet bevinden. Want dat dit door rekeningh voor geen mensche na te vorschen is, gelove ik niet dat hy weigeren sal toe re staan.
Ingevalle nu dit gruwsaam getal van vyer-en ligt-deelen niet alles in vlamme sal setten (waar van in de brand-spiegels te vooren voorbeelden gegeven syn) is het klaar genoegh, dat sy door een groote kragt belet moeten werden hare woeden uit te voeren.
En indien nu een Twyffelaar de Godlyke Regeeringe in dese ligt-en vyer-deelen als met handen tastelyk gelieft te sien, is het niet nodigh alle verbrandelyke lichamen te beschouwen, waar in soo veel duisenden als gekluistert en stil leggen, ten tyde dat sy werksaam werden gemaakt (dat ook een bestieringe van deselve door een hooger magt bewyst) maar hy lette alleenlyk op de Optische experimenten, die hem seker sullen maken, dat alle en elk deeltje van die groote meenigte van ligt soo nauwkeurigh aan wetten gebonden gehouden werd; dat op spiegelende of doorschynende lichamen vallende, na de verscheidenheit van haar figure, en selfs na onvermoedelyke om standigheden (waar van de Optici van Newton veele bevat) sy ook hare bewegingen gedwongen syn te schikken, van het welke in het voorige by het ligt meerder kan gesien werden: En by aldien een Atheist sigh eenigen tyd in dese beschouwingen geliefde op te houden; hy soude al geheel van alle Goddely- | |
| |
ke genade verlaten moeten syn, indien hy egter loochende een Goddelyke Regeeringe hier in te kunnen sien, en syn conscientie hem niet tegenspreken soude. Te meer, als hy de verwonderlyke en dikwils verschrikkelyke uitwerkselen der vyer-deelen in de groote Wereld beschouwt, en siet, dat dese alle door de om haar kleinheit soo nietigh schynende stof kens uitgevoert werden; op dat dogh niemand sigh van een Goddelyke bestieringe en magt met gerustheit soude kunnen seggen onweetende te syn.
| |
§. 31.
Meermalen is my met verwonderingh de wysheit gebleken, waar meede den grooten Maker en Regeerder van alles in syn H. Woord ook van naturelyke saken spreekt. En het schynt op deselve wyse ook aan een Heiden te moeten voorkomen; die de ontelbare meenigte der duisenden millioenen deelen, welke in het Geheel-Al sigh bevinden, en waar van wy nu in Water, Lugt, Ligt en Vyer eenige voorbeelden gegeven hebben, beschouwende, weet dat sy alle en altyd ten dienste van haar grooten Maker en Regeerde gereet staan, om op syne orders en welbehagen syne aanbiddelyke ooghmerken uit te voeren. En dan siet, hoe den grooten Godt in syn Woord, Heere der Heirscharen niet alleen op veele plaatsen genoemt werd, maar ook selfs met een uitdrukkelyk opsigt tot dese kleine deeltjes. Een voorname text vind men dit toonende Jesaiae. XXIX. 6. Ghy sult van den Heere der Heirscharen besogt werden, met donder en met aardbevinge ende groot geluid, met wervel-wind en onweder, ende de vlamme eenes verteerenden vyers: Hy overlegge nu uit het voorgeseide, hoe grooten heir en ontallyke scharen tot dese uitwerkselen vereist werden; en of niet met de grootste kragt en nadruk aan den Regeerder daar van den naam van Heere der Heirscharen gegeven werd.
| |
§. 32.
Maar insonderheit is dit aanmerkelyk in de plaatse Job. XXV. 2. en 3. en het raisonnement van Bildad, die van Godt gesegt hebbende, Heerschappye en vrese syn by Hem, dese reden daar op laat volgen: Hy maakt (beschikt en houd) vrede in syne hoogten. Want het woord Gnasab werd niet alleen met maken maar ook met beschikken en houden, ook volgens de kant-tekeninge over-geset. Konde hy met meerder nadruk de heerschappye en vreesselykheit des grooten Godts aan Job vertoonen, als met eerst aan hem voor te stellen de onnoemelyke meenigte der deelen, die om hooge in en boven de lugt syn? welkers werkingen, indien sy niet door syne heerschappye betoomt wierden, magtigh waren, om op de aldervreesselykste wyse door Donderen en Blixemen, Onweeders en Stormen, de gansche lugt in vyer en vlammen en gelyk in oorloge te stellen: en daar na straks daar by te doen? hy beschikt en houd vreede in syne hoogten, of hy regeert al dat verschrikkelyk mengsel van vyer en andere deelen, dat sy sigh buiten synen wille niet roeren, maar in vrede onder malkander syn.
Dat dit nu syn ooghmerk meede onder de andere, welke ook hier door verstaan kunnen werden, geweest is, kan klaarlyk afgenomen werden, uit
| |
| |
het geen hy vers 3. daar op laat volgen, is 'er een getal syner benden? met welke woorden, hoe wel ook in opsigt op de Engelen en andere grooter saken Godts benden ontelbaar syn, egter hier met nadruk schynt gesien te werden op de lugt-, ligt-, en damp-deeltjes, die in de lugt veel meerder als ontelbaar (het welk ook by de onmagt van den teller soude kunnen toekomen) dat is, dewyl men niet kragtiger hier toe dienende seggen kan, sonder getal gesegt werden te syn.
En het geen alle twyffel, of sulks hier ook mogte gemeent werden wegh schynt te nemen, en het voorgeseide ooghmerk op het alleikragtigste te bevestigen, syn de laatste daar by gevoegde woorden, en over wie en staat syn ligt niet op? Alwaar aanstonds ten bewyse by gebragt werd, het uit de aldergrootste meenigte van deelen bestaande Wonder-schepsel, namentlyk het ligt; welkers uitgestrektheit daar en boven groot genoegh synde tot het vervullen van soo onmeetelyke ruimten, als den kloot van Saturnus omloop en nogh meerder is, alhier in dese woorden schynt aangehaalt te werden, om te toonen, dat dese uitgestrektheit des ligts, volgens welke het gesegt werd over alles op te staan gevoegt by de kleinheit en onbeseffelyke meenigte van syne deelen (daar van in het voorige reeds gesproken is) een veelheit sonder getal nootsakelyk moet uitmaken.
Immers behoorde dit aan ymand, die nogh aan het gesagh van dit Woord twyffelt te doen sien, dat 'er een verwonderlyke Wysheit in het selve is, nadien het ook van voor de meeste (indien niet in den beginne van den Wereld-stand, en als doe voor alle) menschen verborgene saken sprekende, om de waarheit van het geen het segt te bewysen, sigh aanstonds van de alderovertuigenste voorbeelden (gelyk in dit geval van het ligt) bedient.
| |
¡. 33.
Is dit alles nogh niet genoegh, laat een die nogh ontrent soo groote waarheden onseker is, sigh voorstellen, uit hoe kleine deeltjes niet alleen Water, Lugt, Ligt en Vyer daar wy van gesproken hebben, maar sonder eenigh onderscheit alles wat sigtbaar is, te samen is geset. Om eerst kortelyk van Planten en Dieren te spreken, die aan verbrandinge en verrottinge onderworpen syn; Hoe kleine vaatjes en buisjes, daar nogh kleinder deelen van sappen doorloopen, werden in deselve door vergroot-glasen beschouwt? (waar over de ontdekkingen van A. van Leeuwenhoek en andere, kunnen na gesien werden) hoe veel olyagtige en vette deelen syn indeselve? (waar van ook uit eenige dieren kaarssen gemaakt werden) van welke een duim vet, in soo onverbeeldelyk een veelheit, door het branden verdeelt werd als boven ¡. 15. en 16. getoont is. Hoe klein en meenighvuldigh syn de deelen, die in haar verrottinge soo groote ruimtens der lugt met stank vervullen? hoe veel water komt 'er door distillatie uit te voorschyn? dat (¡. 11.) uit soo veelvuldige en kleine deeltjes bestaat. En als deselve soo Dieren als Planten, de uiterste verrottinge geleden hebbende, in een vrugtbare aarde en stof veranderen; hoe veel deeltjes, insonderheit als men die eerst door een
| |
| |
vergroot-glas beschouwt, soude men in deselve aarde vinden? Indien men verder de oogen op bergh-stoffen slaat, sal men van de kleinheit van haar deelen ook door vergroot-glasen overtuigt kunnen werden; en nogh meer, als sy in sterk water gesmolten syn; aldermeest als sy selfs branden, of de vlamme door hare deelen verwen.
Om een einde te maken, na dit dan alles gelesen te hebben en het geen men by andere Ondersoekers daar over kan vinden; dat wy alhier niet hebben willen overbrengen; kan ik niet denken, dat ymand aan de waarheit twyffelen sal, als men segt, dat al wat sigtbaar is in de Wereld, van een onverbeeldelyke meenigte van verscheiden deeltjes is samen gestelt. Een Atheist verbeelde sigh dan dese ontelbare veelheden van duisenden van millioenen, en denke: eerst, hoe veel verscheiden soorten sy onder malkander uitmaken, die elk van een bysondere nature syn; daar na, hoe veel soorten tot het samen-stel van een eenigh lichaam dikwils te samen moeten gebragt werden; het geen de bedensdaagsche soo Chymische als andere waarnemingen leeren; die by na uit elke Plant of Dier, Lugt, Vyer, Water, Oly, Sout, Geest, Aarde, in soo veel verscheidenheit doen voortkomen. Om selfs van swavelen yser-deelen niet te spreken, welke men onlangs ook in Planten gevonden heeft: Verder, tot hoe veel verscheidene uit werksels sy dienen; hoe veel verscheiden samen-stellen sy maken, hoe uit deselve Zeën, Rievieren, Lugt, Wolken, Winden, Sonne, Sterren, Boomen, Heesteren, Kruiden, Bloemen, Vrugten, lichamen van Menschen, Dieren, Vogelen, Visschen, Aarde, Velden, Sand, Steenen, Metalen, Souten, en duisenden andere saken, die elk hare bysonderheden en eigenschappen hebben, voortgebragt werden: Eindelyk, hoe alleen door de schikkinge van dese in sigh selfs onsigtbare stofkens en siertjes dit groote, dit verwonderlyke Geheel-Al in synen stand bewaart, en al wat leeft onderhouden werd. En laat hy dan in opregtigheit, buiten voor-oordeelen en hartnekkigheit, insonder heit sonder sigh te laten af houden door de vrees van een Godtheit daar in te sullen vinden, die hy gelastert heeft (dewyle dogh vergevinge by Hem is, op dat Hy gevreest werde) ons antwoorden, op die vrage, als men hem verscheiden fyne poeyers van gewreven of
gemalen verwen elk in syn soorte vertoonde, met olye daar by, en te gelyk een verwonderlyke wel na het leven getroffen Schilderye van Menschen, Boomen, Bloemen, Rievieren, Dieren, Vogelen en wat dies meer is; welke alleen uit dese soo verscheidene en gemengde verw poeders bestond; of hy soude kunnen denken, dat dese Schilderye sonder wysheit van een konstigh Schilder syn wesen verkregen hadde; en hy by geval dit soude kunnen geloven voortgebragt te wesen; andersints of aan hem wetten in de Nature bekent syn, die sonder eenigh verstand werkende, aan dit heerlyk afbeeldsel souden kunnen syn volmaaktheit gegeven hebben. En dit by hem niet kunnende staande gehouden werden met eenige reden, of voldoeninge van sigh selfs, of van ymand die redelyk is; sal hy dan nogh kun- | |
| |
nen gerust by sigh selfs blyven, als hy van alle de soo groote werken in de Wereld, waar van de beste schilderye, die by hem bekent is, niet dan een seer onvolmaakt nabootsel is, nogh lasterlyk voortgaat te ontkennen, dat sy eenen wysen Formeerder gehadt hebben? nadien de schikkinge van soo veel deeltjes van soo verscheidene eigenschappen, als 'er tot het voortbrengen van het veragste grasje, van een mier, van een kaas-myt van no den syn, eenygelyk, die eenigh verstand heeft van de wysheit van der selver Maker moet overtuigen; dewyl dogh aan geen van alle dese deeltjes eenigh verstand kan toegeschreven werden.
| |
¡. 34.
Hoe seer nu de geseide kleinheit, insonderheit van de deelen der vaste lichamen, onsigtbaar en daarom ook onbekent is; siet men egter de opperste Wysheit dit in het Heiligh Woord aan yder openbaarlyk leeren, Proverb. VIII. 26. Hy hadde de aarde nogh niet gemaakt, nogh de velden, nogh den aanvangh der stofkens der wereld. Kon desen Spreker met klaarder woorden seggen, dat de gansche wereld uit seer kleine deeltjes, hier stofkens genoemt, te samen gestelt is? toonende ook in dese plaatse, dat het geen hy alhier, van natuurlyke saken segt, na de nauwkeurigste waarheit is.
| |
¡. 35.
En of dit niet genoegh was; siet men den selven Geest, door den H. Paulus, het selve met immers soo veel nadruk te kennen geven? Hebreen XI. 3. Door het gelove verstaan wy, dat de wereld door het Woord Godts is toebereit, alsoo dat de dingen die men siet, niet geworden syn uit dingen die gesien werden: Niet duister doende blyken, dat al wat sigtbaar is uit soo kleine deelen, dat sy onsigtbaar daarom syn, geworden is; overeenkomstigh met de tegenwoordige ondervindingen, waar van wy te vooren gesproken hebben.
Ten anderen, schynt in dese plaatse een blinkende straal van de Goddelykheit van het Heiligh Woord sigh te vertoonen, nadien het selve vast stellende, dat de deeltjes, waar uit de sigtbare lichamen bestaan, niet gesien werden; daar meede uitdrukkelyk de palen te kennen geeft, binnen welke de geduurigh aangewende pogingen der Ondersoekers in de volgende eeuwen besloten soude blyven; en dat sy met haar vergroot-glasen nimmer tot het gesigte van de regte samen-stellende deeltjes der saken souden doordringen; van het welk ook die verdst in dese ontdekkingen gekomen syn, als Leeuwenhoek (siet het VII. vervolgh de 139. Missive) en andere volkomen bekennen te wanhoopen. Andersints, ten sy de ondervindinge dit geleert hadde, wie soude geloven? dat glasen, die deeltjes ontdekken, dat 'er 1000 millioenen in een grof zand gaan, niet (in eenige gevallen, ten minsten) de samen-stellende deeltjes van eenige lichamen souden vertoont hebben. Op dese wyse sagh men ook de magt van de verre-gesigten boven bepaalt, en dit beide by ervarentheit blyken; wie kan sulks aan ymand toeschryven, dan aan die sekerlyk weet, wat namaals geschieden sal, en daarom Godt is.
| |
¡. 36.
Een teer gemoed gelieve niet te denken, dat men met op dese wyse de plaatse Hebreen XI. 3. ¡. 35. uit te legden, aan regtsinnige een bewys be- | |
| |
neemt, om daar door te toonen, dat de wereld soo wel ten opsigt van hare stoffe, als van hare vorme of gedaante een begin gehadt heest; of (om in desen de gemeene uitdrukkinge te gebruiken) dat de wereld uit niet geschapen is: nadien 'er veele die kragtigh genoegh syn door de Godtgeleerde in net Heiligh Woord aangetoont, gevonden werden, welke daarom een Gelovige gerust kunnen stellen.
Het is egter bekent, dat de hoog-gevoelentheit van sommige Ongodisten in dese tyden soo verre gaat; dat sy wanen alles wat tot het bewys van het geseide bygebragt werd, kragteloos te kunnen maken: immers soo verre, dat men aan alle hier toe gebruikte texten gevoegelyk, en volgens haar gedagten een anderen sin kan geven. Soo dat ik van sommige opentlyk hebbe hooren seggen, dat uit den Bybel nogh noit bewesen was, dat de Wereld uit niet geschapen is, of dat de stoffe, waar uit sy bestaat, een begin gehadt heeft. Men segge haar vry uit Genes. I. 1. Dat Godt Hemel en Aarde geschapen heeft; sy antwoorden dat het voord scheppen niet altyd segt, sonder voorgaande stoffe yets voortbrengen; en behalven dit, dat Hemel en Aarde wel een begin na haar vorme kunnen gehadt hebben, sonder dat van de stoffe, waar uit sy bestaan, dit nootsakelyk volgen moet; immers dat van de stoffe, waar op sy bysonder oogen, dit noit gesegt werd. Indien men haar toont, dat Proverb. VIII. 22. de opperste Wysheit geweest is voor Godts werken; verstaan sy door de werken, de bysondere saken, die door het werken Godts hare gedaante verkregen hebben; en geensints de stoffe, waar uit sy gemaakt syn. Doet men hier by, dat vers 23. aan de aarde, en vers 26. aan de stofkens der wereld, of kleinste deeltjes die de Wereld uitmaken, een aanvangh of begin toegeschreven werd; sy seggen, gelyk wel een huis een begin kan hebben voor een kleinen tyd, niet tegenstaande het hout en steenen langh voor het selve huis in wesen geweest syn; dat ook soo het samen-stel der aarde, en de stofkens der wereld een aanvangh kunnen gehadt hebben; hoe wel de stoffe, waar uit de aarde te samen-gevoegt is, en welkers verdeelinge dese stofjes veroorsaakt heeft, van
eeuwigheit geweest is. En om niet meer van haar by te brengen, soo meenighmaal het H. Woord segt, dat dese of geene bysondere saak een begin gehadt heeft, of geschapen is, of dat 'er yets voor dese saak geweest is; verstaan sy dit van de forme of gedaante, waar door dese saak dese bysondere en geene andere saak is; dogh geensints van de stoffe waar uit deselve bestaat. Soo dat sy tot dit bewys genoeghsaam volkomentlyk vereisschen, dat de Schrifture uit druk kelyk de stoffe noeme, en segge dat die een begin gehadt heeft; of soodanige bewoordingen gebruike, die ook de stoffe nootsakelyk onder sigh behelsen, welke uitvlugten, aan die met haar oit verkeert hebben, bekent syn.
Om haar hier in te voldoen, gelieven sy de plaatse Coloss. I. 17. na te sien, alwaar (na dat in het 16. vers soo veel bysonderheden genoemt waren, die geschapen syn, uit welke men egter het geseide ook bondigh genoegh soude
| |
| |
kunnen vast maken) men dese woorden vind: En hy (de Soone Godts) is voor alle dingen, in het Grieks Pro Pantoon, dat is voor alles. En laten sy ons dan seggen, of onder alle dingen of liever alles (het welk tot geen bysondere saak bepaalt is) ook hare stoffe niet moet begrepen syn. Nu dit niet kunnende geloochent werden, sal ons niemand kunnen ontkennen, dat de Soone van Godts liefde, waar van hier volgens het 13. vers gesproken werd, voor alles synde, ook voor de stoffe, daar alle andere dingen uit bestaan, moet geweest syn, en over sulks, dat deselve stoffe ook een begin moet gehadt hebben.
Sedert my dese plaatse aldus in kragt voorgekomen is, hebbe ik my meer malen met een innigh ontsagh over de aanbiddelyke Wysheit van den grooten Ingever van dit Woord moeten verwonderen; die te voren weetende, dat, als eenige bysondere sake genoemt wierde, deselve voorwendsels tot vitteryen aan de veragters van Godt en syn Woord in volgende eeuwen mogte geven, de waarheit in soo uitdrukkelyke bewoordingen heeft ter neder gesteld, sonder (het welke hier insonderheit moet opgemerkt werden) van eenige bysondere saken te spreken; soo dat alle de in dese tyden tegen andere plaatsen gemaakte uitvlugten alhier volkomen afgesneden syn.
Deselve voorsigtigheit bespeurt men Rom. IV. 17. Alwaar om te toonen, dat het den grooten Maker aan geen magt ontbreekt, om self de stoffe des werelds uit niet voort te brengen, gesegt werd dat hy de dingen die niet en syn, roept als of se waren. In het Grieks staat 'er, sonder eenige bepalingen van bysondere saken, hy roept (Ta mee onto, hoos onta) de niet wesende, als weesende: waarom ook alhier niet minder van de stoffe als van andere saken gesproken werd. En op dat niemand uit de onbegrypelykheit een bewys van de onmogelykheit tragte te maken, werd dit Ephes. III. 20. nader bevestigt, en gesegt dat hy niet alleen magtigh is te doen, maaar meer als overvloedigh te doen, boven het geen wy bidden of denken, dat is, verstaan en begrypen; gelyk het grond-woord No-ein medebrengt.
En denke ik, dat na dit alles met malkander vergeleken te hebben, een yder die redelyk is, genoeghsaam overtuigt sal syn, dat de Schrifture met volkomen klaarheit segt niet alleen, dat, hoe onbegrypelyk het ook magh wesen, Godt magtigh is, om de wereld uit niet te scheppen; maar ook, dat se waarlyk nu in wesen synde, uit niet geschapen is, en een begin gehadt heeft, soo ten aansien van hare vorme, als van hare stoffe.
Een groot Godtgeleerde sal misschien met regt kunnen seggen, dat wy over dit bewys alhier te breedt geweest syn; dogh die oit dese tegenwerpinge van Ongodisten selfs heeft hooren doen; en gesien heeft, dat welmenende Christenen sigh somtyds niet gereedt genoegh bevonden, om uit de Schrifture te toonen, dat de wereld en insonderheit desselfs stoffe een begin gehadt heeft of uit niet geschapen is; sal de tyd, die hy tot dit te lesen besteed heeft, misschien niet vrugteloos oordeelen voor by gegaan te syn.
| |
| |
| |
¡. 37.
En om te sien, hoe meenighmalen den grooten Bestierder ook groote lichamen in soo kleine siertjes verdeelt, eer Hy se tot werk-tuigen van Syne magt gelieft te doen dienen.
Soo langh het water tot ys, of een groot, sterk en vast lichaam geworden is, en dusdanigh blyft, wat nut geeft het? in vergelykinge van die tyden, wanneer het vloeyend en in millioenen deeltjes gedeelt is. Kan het ook ys blyvende met soo veel gemak aan dorstige dieren voor drank, aan planten tot voedsel strekken? Kan het geladen schepen dragen, en door de geheele Wereld vervoeren? Kan het in de lugt oprysen? om in regen en dauw neder te vallen, en ontelbare diensten doen, welke de menschen van het selve als het in stofkens verdeelt is, genieten.
Soo langh het vyer in turf, hout, koolen en andere brand-stoffen by een vergadert synde groote en vaste lichamen uitmaakt; wat siet men van het selve in desen stand synde uitwerken? en ten sy die groote lichamen, eerst in kleine deeltjes verdeelt syn, en der selver beweeginge een vlamme veroorsaakt; sullen sy ook eenighsints nut syn om te verwarmen, om ligt te geven, om metalen te smelten, spysen te bereiden, en andere bekende diensten te doen?
Het kragtigste werk-tuigh, dat ander die by menschen gemaakt werden bekent is, weet men het buskruid te syn. Wat doet het niet alleen soo lang het in salpeter, swavel en kolen, en andere vaste lichamen bestaat; maar selfs als het tot stof eerst gemalen synde in korrels gebragt is en blyft; dogh wanneer eens de kleinste deeltjes, waar uit het bestaat, los en aan het werken geraken; wat is 'er in de gansche Nature hier ontrent op aarde nogh kennelyk, dat syn geweld wederstaat? soo dat het selfs den Donder en Blixem, de aldergedugtste kragten die in de Nature oit waargenomen syn, schoon sy egter ook door soo kleine deeltjes, die in de lugt kunnen dryven, uitgevoert werden, soo naukeurighlyk nabootst; dat ymand die desselfs vlamme siet, het geluid hoort en de aarde somtyds onder syne voeten voelt dreunen, dikwils reden heeft om te twyffelen, of hem geen ware donderslagen ter ooren komen, die de Lugt met vyer en gerommel vervullen en den Aardkloot doen schudden.
Men leere hier uit, als uit een enkele daar toe gedane en dienende ondervindinge, hoe groot de kragt van de deeltjes is, die men soo veel ons ondersoek bereiken kan, voor de kleinste van allen, als enkel vyer en ligt synde, houden moet. En dewyl van deselve ontelbare millioenen niet alleen, maar de aldergrootste menigte van allen in de wereld schynen gevonden te werden (dat te voren nogh eens getoont is) denke hier weder een Atheist, of 'er geen magtigen Regeerder en wys en goedertieren Bestierder van noden is, om te beletten, dat sy alles, werksaam geworden synde, niet op de verschrikkelykste wyse vernielen.
Immers (om het besluit te maken, en niet alles op te halen) uit dese en diergelyke voorbeelden schynt blykelyk te syn, het geen wy hier voorge- | |
| |
nomen hadden te toonen, dat den Almagtigen, in het doen van syn grootste wonderen, om selfs de hartnekkigste Godtloochenaars te overtuigen, geen groote lichamen meermalen is gewoon te gebruiken; voor dat sy eerst in soo teere en kleine deeltjes, die onverbeeldelyk aan de menschen syn, van malkander gescheiden syn geworden.
| |
¡. 38.
Ongelukkige en blinde Epictiristen dan! welke daarom aan de voorsienigheit en magt Godts twyffelen, en de wereld by geval uit het samen-loopen van haar onverstandige Atomie of ondeelbare slofkens, stellen voortgekomen te syn; om dat sy geen geproportioneede hand-boomen, en andere kragt-werkende instrumenten groot genoegh kunnen begrypen, om aan een verstandigh Werk-meester tot het maken van soo onmeetelyk een gebouw als den Hemel en den Aaardkloot is, te kunnen dienen. Daar de ondersoekinge der saken selfs, en der wysen, op welke de alderwonderbaarlykste werken in de Nature geschieden, aan die beklagelyke Redeneerders ondervindelyk soude geleert hebben, dat 'er een magt en wysheit in de Nature werksaam is: die om te toonen, dat alles van syn gebiedend Woord afhangt, tot de grootste saken, niet als de aldertederste, en om haar kleinheit by onweetende menschen veragtelyke werk-tuigen gebruikt; en indien alles alleen door een los geval bestiert wierde, en onder dese ontelbare millioenen elk deeltje sonder order, gelyk een geval meede brengt, bewogen wierde, dat in alles haast niet anders als de gruwsaamste verwarringe te bespeuren soude syn.
|
|