| |
| |
| |
XIX. Beschouwinge.
Van de meteora,
of lugts-verhevellingen.
§. 1 | OVergangh tot de Verhevelingen |
2. | Lugt is een smelt-vogt. |
3. | En seer veel verscheidene deelen in deselve. |
4. | Sulks werd getoont in swavelagtige. |
5. | In Vyer-deelen. |
6. | In Alcalia en Sure. |
7. | In brandende Geesten en Olyen. |
8. | In andere deelen. |
9. | Veele behouden hare eigenschappen in de lugt.
Experimenten. |
10. | Maken door haar werkinge op malkander, schadelyke en heilsame lugten. |
11. | Experimenten. |
12. | Andere Experimenten. |
13. | Overtuiginge uit dit geseide. |
14. | Onsigtbaarheit en smakeloosheit der lugt seer nut. |
15. | Weder-komst tot de Verhevelingen. |
16. | Misten en Nevelen door veel dampen,
en door het uitsetten der lugt. |
17. | Experiment. |
18. | Aanmerkingen op het selve. |
19. | Mist door Effervescentien.
Experiment. |
20. | Door Praecipitatien of schiftingen.
Experiment. |
21. | Misten syn welken. |
22. | Wint en desselfs nuttigheden.
En overtuiginge daar uit. |
23. | Passaad-winden en Moussons. |
24. | Overtuiginge uit dese. |
25. | Derselver beschryvinge. |
26. | Predik. I. 6. |
27. | Predik. XI. 5.
Joann. III. 8. |
28. | Overgangh tot Experimenten ontrent de mogelyke oorsaken der winden. |
29. | I. Experiment, het vernauwen der ruimte, daar de lugt in is |
30. | II. Experiment, Wind-bol. |
31. | III. Experiment, Het bewegen van vaste lichamen door de lugt. |
32. | IV. Experiment. Effervescentien. |
33. | V. Experiment. Brand van swavelagtige lichamen en salpeter. |
34. | VI. Experiment. Vermeerderde uitsettende kragt der lugt, oorsaak der Windt. |
35. | VII. Experiment. Ook de verswakkinge desselfs |
36. | VIII. Experiment. Wind door koude. |
37. | IX. Experiment. Wind door warmte. |
38. | X. Experiment. Wind door het ophouden der warmte. |
39. | XI. Experiment. Beweginge der lugt opwaarts. |
40. | Overtuiginge uit het getoonde van de lugt in 't gemeen. |
41. | Overtuiginge uit de Verhevelingen in het bysonder. |
| |
| |
| |
§. 1.
EEr wy van de Lugt afscheiden, scheen het wel vereist te werden, nogh yets te seggen, van het geen men de Lugts-veshevelingen, andersints Meteora, als Wolken, Mist, Wind, Regen, Blixem, Donder enz. gewoon is te noemen; dewyl in deselve sigh een onnoemelyk getal van wonderen ten allen tyden vertoont heeft; en den Almagtigen op een bysondere wyse syne gedugte Mogentheit en onsachelyke Grootheit, meermalen ook aan die andersints hem, soo veel in haar was, tragteden te loochenen, met schrik en beven heeft doen erkennen. Edoch, nadien deselve buiten het bereik van soodanige ervaringen ten merendeel gestelt syn; welke dienen moeten, of om alle haar oorsaken met gront na te speuren; of wel ook, om de sekerheit van eenige, andersints waarschynlyke, gedagten daar aan te kunnen beproeven; strekt der menschen kennisse in desen sigh niet verre genoegh uit, om met sekerheit veel te kunnen seggen van de maniere, op welke sy voortgebragt werden, en werken.
| |
§. 2.
Dit schynt egter waar te syn, dat de lugt op veele lichamen, die deselve omringt, staande, veel eigenschappen heeft van het geen de Chymici een Smelt-vogt of Menstruum noemen; werkende op die wyse (om een voorbeeld te geven) als brandewyn, op Speceryen staande, daar van eenige deelen uittrekt, en deselve in sigh smeltende met sigh vermengt.
| |
§. 3.
Soo siet men dat alle uitwasemingen van soo ontelbaar veele lichamen; dat alle parfumen, of reuk en stank makende deelen; de rook van al het geen verbrand word, of verrot; de dampen van soo veel zeën, rievieren, poelen, en andere wateren; de vyer-deelen van soo veel vlammen; soo veel salpeter en swavelagtige, soo veel sure, soo veel alcalische (of met suur opbruisende en werkende) deelen; met een woord, al wat men vlugtigh noemt, en opwaarts kan geheven worden en uitwasemen, sigh met dese lugt vermengen; en als in een gemeene bewaar-plaats in deselve te samen vergadert werden. Doet hier by de stralen en het ligt der Sonne, dat soo ondenkelyk snel bewogen werdende, als hier na sal getoont werden, in een meenigte, die niet te bepalen is, in de lugt nederkomt. Om nu van dat der vaste en dwaal-sterren niet te spreken; 't geen hoe weinigh het, om derselver verre afgelegentheit, van uitwerkinge magh gestelt werden te wesen; egter nadien dese Hemel-ligten daar door gesien werden, en ook om desselfs snelheit, door welke het in eenige meenigte tot onse lugt nederdaalt, egter genoegh is, om hier niet voor by gegaan te moeten werden. Alles op te tellen was geheel onmogelyk; en die eenighsints in de Natuur-kundige ondervindingen ervaren is, sal dese vermenginge van een ontelbare menigte van verscheidene deelen gewilligh toestaan.
| |
§. 4.
Om 'er aan onervarene een ruwe schets van te geven; op dat wy nu van de water-dampen, als al te bekent synde, hier niet seggen; dat 'er swavelagtige deelen sigh in de lugt vermengen, is uit de swavelagtige reuk, die na sommige blixemen volgt, af te nemen; behalven dat veel Historien
| |
| |
ons leeren, dat sy in de Brand-bergen, door onderaardsche vyeren in menigte, als rook, opgeheven wert; op die wyse, als men se by de Chymici in haar sublimeer-vaten siet opgaan. En is sulks ook daar uit blykelyk, dat selfs alhier in onse wateragtige landen putten syn, in welke, indien men met een brandende kaarsse daar boven komt, de lugt straks in vlamme staat; soo dat op dese wyse meermalen geheele huisen verteert syn, en nu nogh onlangs een man seer ellendigh is gebrand geweest, ook in de Beemster, welkers land de grond van een uitgemalen meer is.
| |
§. 5.
Dat 'er vyer sigh in mengt toonen veel andere experimenten; de blixemen in de lugt; en ook die stoffe, welke de Chymici Phosphorus noemen, die lange jaren onder water gelegen hebbende, daar uit genomen synde straks ligt geeft in donker; en op een seer kleene warmte, die men geen hitte om haar kleinheit noemen kan, straks onuitblusselyk brand. Dese word uit menschen-water gedestilleert, dat langh in de lugt gestaan heeft en verrot is: en seggen, die het bevonden hebben, indien men de lugt tot de Urina niet toe en laat, dat sy gestookt synde, wel deselve stoffe geeft in het uiterlyk aansien, maar egter dat die, geen vuur uit de lugt by sigh hebbende, nogh ligt nogh brand.
| |
§. 6.
Dat vlugtige en alcalishe souten, als die van roet, hartshoorn enz. in de lugt smelten, weeten die deselve geroken en meenighmaal tot haar schade geleert hebben, dat dese souten op geene wyse langh te bewaren syn, en menighmalen niet wel gestopte glasen, die met dese vlugtige souten gevult waren, na eenigen tyd, of ten deele, of geheel ledigh gevonden werden.
Het selve wert men in suure vogten gewaar, uit de suure reuk, die sy van sigh geven, gelyk in asyn en andere kennelyk is. En indien men plaatjes van koper boven deselve hangt; weeten de Chymici, dat het suur, het welk in de lugt sigh opheft en mengt, het koper van dese plaatjes door-eet, en in spaans groen verandert. Verder, ingevalle ymand oit een geest van Salpeter, die sonder eenigh water overkomt, gedistilleert heeft, sal aan hem bekent syn; dat al het geen men op die flessen tot stoppen gebruikt, door de in de lugt opgaande deelen geheel doorgebeten wert; en dat deselve geest, in een open fles staande, dikwils een sienelyken damp van sigh geeft.
| |
§. 7.
Brandende Geesten mengen sigh ook met de lugt. Dit siet men, als men een goede brandewyn warm maakt, en een brandend papier of kaarsse by de dampen houd; vermits die in de lugt syn, daar door aangestoken sullen werden; waar door de Chymici in het destilleeren van deselve een teken nemen, of hare Lutum's (dat is het geen waar mede sy de voegen van de vaten toestryken) ook digt syn; want een kaars daar aan houdende, indien 'er eenigen damp doorgaat, wert men aanstonds gewaar, dat sy in de lugt by het Lutum in een volle vlamme opbrand.
| |
| |
Selfs Olye kan sigh in de lugt mengen. Om nu niet te spreken van traankokeryen, die sigh soo verre laten ruiken, dewyl ymand in twyffel soude kunnen trekken of het de olyagtige deelen al selfs waren, die men door de reuk gewaar wert: indien ymand oit olye van olyven met sant gemengt gedestilleert heeft (uit een gloeyende yseren pot, op welke een yseren helm staat, die boven een openingh heeft, welke met een yser deksel kan gesloten werden) sal hy bevonden hebben, als dit deksel daar afgenomen is, om het afgestookte met een ysere lepel uit de pot te nemen, en weder yets nieuws daar in te doen; dat de dampen, (die anders in het recipient overgaande, aldaar een Oleum Philosophorum; gelyk men die noemt, uit maken) in de lugt in volle vlamme staan, soo lange, tot dat de openingh van den helm door het deksel weder gestopt is.
| |
§. 8.
Ontallyke deelen boven de straks ten voorbeelt aangehaalde, vint men dat sigh in de lugt, als een op haar staande Smelt-vogt, mengen. Soo merkt Varenus aan; in syne Geographie, Lib. I. Cap. XIX. §. XLI. dat, als de Speceryen in de Indische Eylanden ryp syn, de Scheepslieden die tot drie of vier mylen verve in zee kunnen door de reuk gewaar werden: dat in de Vlaamse Eilanden (Azores geheten) de lugt soo veel scherpe deelen by sigh heest, dat het yser en de steenen van de huisen in weinigh tyds doorgebeten en tot een stof gemaakt werden: daar in tegendeel in de Provincie Chili, de lugt soo sagt is, dat selfs een degen sonder af te vegen in de scheede gestoken synde, noit bevonden werd met eenige roest besmet te werden. Die meerder hier van weten wil, kan den Autheur op de geseide plaatse naslaan.
| |
§. 9.
Na dit alles sal niemand, soo ik denke, eenige swarigheit maken, om de lugt als een Smelt-vogt te begrypen; in de welke ontelbare soorten van deelen ingemengt syn. Alleen schynt, eer wy voortgaan, nodigh te toonen:
Eerst, dat de in de lugt gesmoltene uitvloeyselen van een soo groote menigte vaste en vloeyende stoffen, in deselve haar eigenschappen behouden kunnen, die sy te voren, en eer sy met de lugt gemengt waren, gehadt hebben. Die hier veelvuldige bewysen van sien wil, kan het geen den grooten Natuur-Ondersoeker Robbert Boyle in syn geschrift van de bepaalde Natuur der uitvloeyselen (de Naturâ determinatâ effluviorum) daar overgeschreven heeft, nalesen. Dit ondervindt men andersints, eerst in de vloeybare stoffen, uit seer veel destillatien, van water, van brandende geesten, sure geesten, geesten die vlugtige souten in haar hebben, quiksilver; en meestalle soodanige vogten, welke door warmte in de lugt opdampende, in deselve soo seer haar eigen gesteltenisse behouden; dat sy in een recipient ontfangen, en weder tot vogten geworden synde, meest alle de selve vloeybare stoffen geven, welke sy, eer dat sy in de lugt gemengt geweest waren, te voren uitgemaakt hadden.
| |
| |
Het selve kan men ook in veel vaste lichamen waarnemen; die men door vyer opheffen, of (gelyk de Chymici sulks noemen) sublimeeren kan. Soo werden swavel, campher, benzoin, salarmoniac, en selfs (volgens het verhaalde van den even te voren met eerbiedt genoemden Hr. Boyle) een metaal soo swaar als tin, door de warmte van het vuur in de lugt opgeheven; en de deelen der selver door het ontmoeten van een glas of yets anders te samen loopende, siet men weder een vast lichaam van deselve hoedanigheden daar uit voortkomen.
En gelieve niemand te denken, dat wy dese gelykformigheit te verre trekken; om dat men soo groote warmte, nogh vyeren in dese landen niet gewaar werd; welke bekwaam souden schynen om dese lichamen, die al een merkelyke hitte by de Chymisten vereisschen, in de lugt op te voeren: want die oit de Historie van de onderaardsche vyeren, in brand-bergen sigh vertoonende, gelesen heeft, en met hoe veel swavel, assche, en andere deelen, sy meenighmalen de lugt tot verre afgelegene plaatsen toe vervult hebben, sal hier in geen de minste reden van twyffelinge vinden.
| |
§. 10.
Uit dit soo verre getoonde sal nu ten anderen volgen; dat ymand, die weet hoe veel en verscheiden werkingen dese in de lught swevende deeltjes op malkanderen hebben, ligtelyk sal kunnen begrypen; dat uit de verscheiden samen-voegingen en scheidingen van deselve, ook verscheiden hoedanigheden der lugten moeten voortkomen. Soo dat sommige deelen, die gansch onschadelyke syn, door samen-lopinge met malkander schadelyk en doodelyk; en ook die kwaadaardigh syn, weder heilsaam kunnen werden; en aldus in veel gevallen veel veranderingen ondergaan.
| |
§. 11.
Soo siet men (om hier een proeve van te geven) dat de geest van ons gemeen sout, en kwiksilver, welke geen van beide vergiftigh syn, door vyer te samen opgeheven of gesublimeert synde, in de lugt sigh vereenigen; en te samen tot soo doodelyk een vergift werden (in het gemeen Sublimaat genoemt) dat, indien het selfs het Rottekruid niet overtreft, het ten minsten in doodelykheit daar aan gelyk moet gestelt werden. Of men nu op dese wyse moet denken geschiet te syn, 't geen de Hr. Diemerbroek de Peste. Lib. II. Cap. III.) waargenomen heeft; namelyk, dat den damp van onse seep, als het linden gewasschen wierde, in de pest tot Nymegen huisen, die anders vry waren, aangestoken heeft; en schoon men weet, dat deselve anders uit niet vergiftigs bestaat, de lugt pestilentiaal heeft kunnen maken, sullen wy hier niet verder ondersoeken. Dit is kenbaar genoegh, als onderaardsche vyeren, in tyden van Aardbevingen, de lugt met veel dampen vervult heben, dat ook dese dampen selfs, of haar vereeniginge of werkinge op andere lugt-deelen meermalen pesten en andere soorten van by na alle menschen aantastende siekte veroorsaakt hebben.
Soo bevint men ook, dat andersints groote en quaadaardige vergiften in de lugt met andere stoffen kunnen vereenigt werden, en daar door haar kwaad- | |
| |
aardigheit verliesen. En weten de Chymici, hoe veel malen men de voorverhaalde Sublimaat ook weder sublimeert, en de lugt doet passeren, dat sy altyd doodelyk blyft: maar indien men een gelyk gewigt van nieuwe quiksilver daar toeset, en dit mengsel te gelyk sublimeert, dat dese deelen malkander in de lugt aanvatten, en in deselve samen gevoegt synde, haar bytend vergift verliesen; en een medicament (Mercurius dulcis) dat in veel gevallen seer nut is, uitmaken. Waar aan sommige ook toeschryven, dat men bevint te Cairo, met het oprysen van den Nyl de pest aanstonds op te houden. Soo dat, wanneer daags te vooren 500 menschen gestorven syn, des daags daar aan dikwils niemand en sterft, volgens het verhaal van Sandys Lib. II. by my pag. 90. By den vooren gepresen Heer Boyle syn meer bewysen van het geseide te vinden.
Dat nu vloeybare stoffen ook in de lugt tot vaste lichamen kunnen werden, leert het experiment van de Hr. Boyle; namelyk, wanneer men geest van verrotte of gefermenterde Urina tot brandewyn set, die niet geheel van syn water afgescheiden is, en een vyer van een lamp of andere nogh sagter warmte daar onder stelt; dat de dampen die opgaan, sigh in de lugt tot een vast lichaam vereenigen; en als een fyn en wit sublimeersel sigh boven aan het glas vertoonen, niet tegenstaande sy anders voor het destilleeren beide een vogt uitmaakten.
| |
§. 12.
Of men nu het boven verhaalde van Nymegen en Cairo liever aan een Praecipitatie of schiftinge, die sommige opkomende deelen in de lugt veroorsaken, moet toe schryven, is hier het ooghmerk niet op het nauwste na te speuren. Immers dat'er soodanigh yets, het sy by samen-voeginge of schiftinge, in de lugt kan geschieden, scheint uit waarneminge van den Professor Schagt in de pest-tyt tot Leiden, eenighsints aannemelyk te wesen: het geen te voren Beschouw. VII. §. 17. aangehaalt is. Ook scheint hier toe eenige aanleidinge te geven, 't geen my van een ernstigh en oplettend Heer verhaald is; die het voor een tot Londen seer gemene en by alle, die doe geleeft hadden, ontwyffelyke sake seide bekent te wesen; dat in de laatste soo verschrikkelyke pest-tyt alle Coffy-huisen, alwaar de lugt gedurigh met rook van tabak vervult was, genoegsaam de eenigste waaren, die van deselve onaangetast bleeven.
Of men nu dit wil begrypen op die wyse te geschieden, gelyk, wanneer men veel sublimaat in water smelt, en tot dese vogt, die seer vergiftig is, sout van wynsteen ook in water gesmolten soo lange toegiet, als 'er nogh een roodagtigh poeyer voortgaat op de grond te vallen, en gelyk men segt te praecipiteren; waar na men bevinden sal, dat door dese werkinge alle het vergift van het sublimaat sal weggenomen syn: dan of men dit in gelykformigheit van het andere, dat te voren aangemerkt is in het maken van de Mercurius dulcis te geschieden, aan sigh moet verbeelden, kan ik nogh niet wel bepalen. Het groote ooghmerk in desen is alleen geweest te too- | |
| |
nen; dat men, na dit alles wel overwogen te hebben, den aardkloot met syn rontom leggende lugt niet alleen aan sigh moet voorstellen, als een Mathematisch Konst-werk, het welk uit andere experimenten bewesen wert: maar ook als een groot Chymisch Laboratorium en werk-huis; waar in de lugt een ontfanger of recipient vertoont; in het welke duisenden van soorten en van verscheidenheden van uitwasemende deelen of door onderaardsche vyeren, of door dat van de sonne of door andere oorsaken te samen gebragt werden: of andersints als een smelt-vogt, (gelyk reets boven aangemerkt is) die op ontelbare saken staande, uit elk verscheiden deelen met sigh vereenigt en in sigh smeltende vermengt: welke deelen elk na synen aard en eigenschap in dese lugt op malkander hare werkinge kunnen hebben.
| |
§. 13.
Eer wy verder gaan; indien nu ymand, wie hy ook sy, door het voorgaande een regt begrip van dese gesteltenisse der lugt gemaakt heeft; indien hy weet, hoe ontelbare duisenden niet alleen van deelen, maar selfs van verscheidene soorten van deelen sigh in dese lugt bevinden; op hoe veel verscheiden wysen die malkander kunnen ontmoeten; hoe haar samen-lopingen, uit haar schiftingen en andersints soo wel schadelyke en doodelyke, als heilsame en dienstige uitwerkingen kunnen volgen: Indien nu boven dit alles ook dit by hem seker is, dat sonder lugt nogh dieren leven, nogh planten groeven kunnen: sal hy, hoe ongelukkig syn Philosophie ook syn mag, en hoe seer hy tragt staande te houden, dat alles by geval of door Mechanische sigh onbewuste wetten sonder eenige wysheit geschiet, ook aan sigh selfs kunnen met gerustheit wysmaken? dat sonder een alles bestierende Magt en Voorsienigheit, dit regte en ware Chaos, of soo veel het aan ons voor moet komen, dit soo verwarde mengsel, het welk soo onnoemelyk veel veranderingen door de meenigte en verschillende eigenschappen van syn deelen onderworpen is, soo langen tyd bekwaam gebleven kan syn, en nogh blyft, om soo veel duisenden van dieren en planten in het leven te behouden, en aan elk het geen hem in 't bysonder nodigh is: in soo veel verscheidentheit te verschaffen. En kan hy denken, dat het aan yets anders, als aan een Goddelyke en aller begrip te bovengaande Regeeringe kan toegeschreven werden, dat niet alles in de uiterste confusie vervalt? Immers, is het hem wel mogelyk met al syn wysheit eenigh begrip daar van te maken? hoe uit een mengelmoes van alle soorten van saken, gelyk de lugt is, en onder welke wel veel dienstige en nuttige, maar ook soo veel schadelyke, soo veel vergiftige en doodelyke sigh bevinden, elk vereist deeltje op syn plaats synen dienst doet; en alle nadeelige belet worden te beschadigen; ten sy de groote wil des Aanbiddelyken Regeerders hier in syn wysheit en magt
betoonde.
| |
§. 14.
Meermalen is my dese straks geroemde en soo gedugte Wysheit met ontsagh en verwonderinge voorgekomen: dewelke, daar Vyer, Water, Aarde, Son, Maan, Sterren; en meest alle andere samen stellingen van saken van ons gesien kunnen werden, egter by na alleen de lugt, schoon
| |
| |
wy die in winden en andere gevallen gevoelen kunnen, voor ons onsigtbaar heeft gelieven te maken. Hoe beeft een yder by na niet? als hy de daar in synde dampen en werksame deelen by malkander in swarte wolken siet vergaderen, en aan die op aarde syn, donderslagen en blixem vieren, aan die op zee varen, stormen en tempeesten voorseggen.
Als men moerassigh water, dat met slyk en vuil (schoon anders onschadelyk) gemengt was, soude moeten drinken; hoe veel viesheit en tegensin soude dit aan ons geven? indien men sagh, dat 'er eenigh slangen of paddenslym, al was het nogh niet veel, nogh magtigh genoegh om ons op die tyd te doden, sigh in het selve vertoonde; met hoe veel schrik en vreese soude men die tot sigh nemen? en wat moeite soude men aanwenden, om onder dit afgryffelyk mengsel yets te vinden, dat suiver was? Indien nu op deselve wyse alle onreinigheden die in de lugt sigh bevinden, alle opgaande deelen uit vuile en walgelyke plaatsen, alle dampen uit stinkende poelen, uit verrottende krengen en doode lyken, alle opgeheven rooken van vergiftige bergh stoffen, van fenynige dieren en planten; alle uitwasemingen van menschen en onaangename beesten, en wat hier nogh van andere lugts-besmettingen in groote meenigte by soude kunnen ongetelt werden, op de voorgaande wyse sigh aan het ooge vertoonden, soude niet een ygelyk op dit gesigt t' elkens walgen moeten? als hy een met soo veel onsuiverheden vervulde lugt, waar in hy dit alles met syn oogen gewaar wierde, soude moeten inademen. Soude hy niet in een gedurige vreese leven, van in de vergiftige deelen desselfs syn dood haast te sullen vinden? en gedurigh alle syn aandagt tot vermoeyens toe moeten te werk stellen, om soo het mogelyk was, onder al dien afschuwelyken hoop van soo veed onaangenaamheden, ergens yets te vinden, dat suiver was, en sonder weersin konde ingeademt werden? soude men van die ryk syn niet meerder gelt sien bieden voor een gewest, daar de lugt suiver was, als men nu voor pragtige plaatsen en hofsteden siet geven? Nu heeft het den Goedertieren Regeerder van alles gelieft tegen dese ongemakken soo gunstighlyk sorge te dragen; op dat het geen alle oogenblikken in ons gansche leven van ons geschieden moet, namelyk, het uit en inlaten der lugt, met lust, immers sonder soo verdritige aandoeningen geschieden konde; makende
daarom dat de lugt, die anders een gedurigh gewemel van soo veel verfoeyelyke saken aan ons vertoonen soude, onsigtbaar voor ons blyft; door dit middel alleen, ook wanneer deselve aan ons leven niet schadelyk soude syn, ons verlossende van die onophoudelyke sorge en vrese, van soo veel hatelyke saken door den mond en keel tot ons in de longh te moeten trekken.
Het selve afgrysen van soo veel in de lugt swevende saken soude ons in nogh veel hoger trap overkomen, indien deselve sigh aan de smaak konden bekent maken. Moet dan niet een yder sigh verpligt rekenen aan de Wysheit en Goedertierenheit van den grooten Schikker der Wereld? die, daar dit mengsel der lugt sigh in fluiten en orgels doet horen, in winden
| |
| |
doet hooren en voelen, in soo veel gevallen doet rieken, egter om ons gelukkigh te doen syn, deselve soodanigh gemaakt heeft, dat sy sigh met al haar inmengselen nogh sien laat nogh smaken, uitgenomen in eenige bysondere en weinige gevallen; welke aan een Ongodist toonen, dat die dit doet, sulks uit syn vry welbehagen doet; en dat het geensints by een nootsakelyk gevolgh, veel minder by geval dus geschikt is. Soo bevint men, als veel Alöe in een Apotheek gestampt is, en desselfs fynste deelen sigh onder de lugt vermengt hebben, dat sy haar bitterheit aan de smaak, van die dese gemengde lugt inademen, openbaren: en om te bewysen, dat de lugt anders in sigh selfs sigtbaar is, behoeft men alleen deselve in een lugt-pomp eerst sterk op malkander te perssen, en daar na seer schielyk uit te laten, wanneer sy sigh als een wasem aan het ooge vertoonen sal.
Ik hebbe niet kunnen afwesen het groote voordeel dat alle menschen uit de onsigtbaarheit en smakeloosheit der lugt genieten, hier wat breder by dese gelegentheit te tonnen, om de ongegrondheit van de redeneeringen van dat soort van Atheisten te doen sien: die gelyk sy in het maaksel van het Geheel-Al veel saken vergeefs en schadelyk agten, welker gebruik sy niet en weten; alsoo ook daarom meenen een argument gevonden te hebben tegen de wysheit Godts, om dat hy alles tot syn eere makende soo wonderlyk een samen-stel, als de lugt is (het welke van andere gestelt werd een onwederspiekelyk bewys van dese wysheit en van syn magt te syn) onsigtbaar gemaakt, en alsoo aan de menschen die gelegentheit benomen heeft, om hem daar in te verheerlyken. Ik late (om met geen andere en veele redenen hier op te antwoorden) aan dese tegen haar eigen gerustheit sigh kantende en ellendige Philosophen, die, om eenigsints de nepen van haar tegensprekende gewisse te ontgaan, sigh met dese soort van uitvlugten soeken te vreden te stellen, selfs te overwegen; of dese by haar tot dit einde gebruikte onsigtbaarheit der lugt, alle menschen niet in tegendeel tot een geduurige dankbaarheit moet verpligten, indien sy het bovengeseide verstaan hebben; en of sy kunnen denken, dat de Wereld beter als nu geordineert soude wesen, indien alles wat onaangenaam, wat afschuwelyk, wat walgelyk, wat schadelyk, wat doodelyk en egter onmydelyk in dese lugt was, sigh dagelyks voor haar oogen vertoonde; immers of het aan haar behagelyker soude syn in een gedurige afkeerigheit en bekommeringe te leven, welke het gesigt van dese met geheele swermen haar omringende dampen in haar soude moeten te wegen brengen; dan onder deselve levende niet alleen voor desselfs schadelyk heden bewaart te werden, maar ook in het midden van desen allen een volkomen kalmte des gemoets te genieten; om dat sy onsigtbaar synde, nu geen aandoeningen op haar kunnen maken.
| |
§. 15.
Maar om weder tot de Meteora of Lugts-verhevelingen te keeren: indien men de oorsaken van deselve wel en bondigh soude agten gegeven te syn, ingevalle men eenige Natuur-kundige en Chymische experimenten
| |
| |
toonde, die in het kleine eenige gelykformigheit met deselve hadden; soude men een wydt velt alhier hebben, om een groote meenigte derselver aan te haalen. Eenige weinige sullen wy bybrengen,om eenige manieren te toonen, op welke deselve in de lugt voortgebragt souden kunnen werden; sonder egter te denken, dat niet seer veel andere oorsaken van deselve kunnen syn; die, gelyk eenige onder desen aan de Ouden onbekent syn geweest, ook misschien by onse nakomelinghschap eerst sullen ontdekt werden, en waar van wy tot nogh toe onwetende syn.
| |
§. 16.
Om dan eerst van de Misten en Nevelen yets te seggen; is het uit het voorgaande klaar, dat ook een onnoemelyk getal van water-dampen en andere uitwasemingen sigh met de lugt vermengen.
Door deselve wert sy mistigh en ondoorsigtbaar.
I. Als deselve in te grooten getale en te seer op een gepakt synde, de lugt vervullen, en den vryen doorgangh aan het ligt beletten. Op dese wyse, siet men in kamers, alwaar de rook niet genoegsaam terschoorsteen uit kan gaan, en boven kokende ketels door de dikke en mistige wasem van het heete water, de lugt eenigsints ondoorsigtigh en nevelagtigh werden; gelyk ook door de veelvuldige dampen, die men in sterke vorsten, ook hier in onse Landen, uit de beyten en openingen van het ys in groote menigte sigtbaar siet opgaan.
| |
§. 17.
II. Als de lugt sigh meerder als te vooren uitset; en daarom in sigh selfs ligter geworden synde, niet bequaam is om de swaarder water-dampen meerder te balanceren, en in sigh dryvende te houden. Een blykelyk voorbeelt Tab. XIII. Fig. 5. siet men hier van, als men de eerst van lugt ledigh gemaakte glase-bol AB vol water doet springen, gelyk te voren Beschouwingh XVIII. §. 14. met een ander oogmerk getoont is, en daar na aldus in D op de lugt-pomp schroeft; soo dat de weinigh daar in gebleven lugt sigh in S boven het water N P R vertoont; daar nade pomp ledigh gemaakt synde, opent men de kranen E en K; waar door de lugt, die by S op het water NP perst, het selve water beneden geen tegenstant vindende, na de pomp toedryft; en alsoo de plaatse A N P grooter werdende, sigh in deselve meerder uitset. Dewyl nu dese lugt hier door ligter werd, vallen de daar in synde water-dampen na beneden, en veroorsaken een sienlyke en witagtige Mist in desen bol; en dikwils kleine dryvende wolkjes, seer net de forme, van die men in de open lugt siet, afbeeldende. Welke mistigheit en wolken, als de lugt Q W R weder door het water daar by gelaten, en de lugt by S daar door meerder in veelheit en derhalven meer op een gepakt en swaarder werd, ook weder straks verdwynen, en de lugt in S syn volkomen klaarheit straks verkrygt; werdende weder op nieuws mistigh en wolkigh, als men weder door het ledig maken der pomp aan deselve gelegentheit gegeven heeft, om sigh uitte setten en het water uit den bol te perssen; gelyk die ook met het by laten der nieuwe lugt weder klaar werd. Soo dat dit nevelagtigh en
| |
| |
klaar werden, soo menighmalen als men wil, op dese wyse herhaalt kan werden: en selfs, als 'er waterdampen genoegh in de lugt blyven, kan dit nogh geschieden, wanneer den bol maar nat van binnen blyft, hoe wel deselve geheel ledigh van water op dese wyse geworden is.
| |
§. 18.
Dit experiment is veelmaalen by ons gedaan, en daar in aangemerkt: Eerst, dat dese dampen, wanneer de lugt sigh in een Barometer swaar vertoonde, in de eerste trekken van de pomp sigh niet lieten sien, en niet eer sigh openbaarden, als na dat, door eenige uitsettingen van dese besloten lugt, deselve seer veel ligter en dunder geworden was. Ten anderen, gingh dit experiment ook soo wel niet aan, als het water en de lugt vry koel was; waarschynelyk, om dat door de koude geen water-dampen genoegh met de lugt gemengt waren: waarom heet water Tab. XIII. Fig. 4. in een glaasje M N onder de klok geset synde, het geen opdampende de lugt vervulde met waterachtige deelen, kort na de uitlatinge der lugt de mist sigh vertoonde, die met by laaten der nieuwe lugt, als voren, verdween; het welk aldus tot eenige malen de klok by beurten klaar en weder mistigh maakte. Ook observeerde men op een ander tydt, dat men eerst geen nevel in de glasen bol vernemende by koel weder, het pompen herhaalt synde, weinigh daar na, als de lugt aan den Thermometer bleek warmer te syn door het aangestoken vyer in de kamer, straks dese mist sigtbaar wierdt. Ten derden, bevond men ook, dat dese mistige dampen in het glas voortgebragt synde, als men het selve eenigen tyd stil liet staan, allenxkens na beneden sakten; en het glas sonder lugt by te laten klaar wierde: gelyk ook ten vierden, dat dese nevelen door de by gelaten lugt, en de wind, die deselve maakt, beroert synde een aangename vertooninge gaven van het ongestuimigh dryven der wolken in de lugt, in tyden van stormen.
Ik hebe dit experiment met wat meerder omstandigheden verhaalt, om dat het niet altyd gelukt, en ten opsigt van nevel en wolken veel ligt schynt te geven.
Dat dit nu in de Nature plaatse heeft, schynt daar uit af te nemen te syn; om dat ten meesten tyd, als de lugten haar klaarheit verliesen en duisterder werden, het quiksilver in de Barometers nederdaalt, en daar door toont, dat de lugt als dan ligter werd.
Ook hebbe ik dikwils met verwonderingh beschouwt, dat, als de lugt sigh helder tot boven toe en rontom vertoonde, een seer korten tyd daar na, den ganschen hemel overal grauw en met wolken vervult gesien wierde. Of men nu dit van een schielyke verdunninge van de lugt moet afleiden, om dat buiten dese geen oorsaak nogh schynt bekent te syn; welke in soo weinigh oogenblikken tydts syn werkinge soo schielyk in een soo groote uitstrekkinge kan doen, laat ik aan andere. Men kan den Barometer daar mede vergelyken.
| |
§. 19.
III. Een andere wyse, op welke de lugt nevelagtigh worden kan,
| |
| |
siet men, als twee glaasjes, by voorbeeld flesjes van een once, waar van het eene met geest van salpeter of sterk water, of andersints ook met geest van zout; en het andere met die van sal armoniac by na gevult, met de openingen digt aan malkander gehouden werden; wanneer men bevinden sal, dat de uitwasemingen van beide op malkander in de lugt werkende, een sienelyken rook en mist sullen maken, die men als sy verre van malkander afsyn, in geen van beide waarnemen kan.
Dat dit nu by manier van effervescentie (gelyk de Chymici het noemen) van haar deelen met malkander in de lugt geschiet, sal aan yder aannemelyk voorkomen; die dese vogten by malkander gietende, de effervescentie of opbruisinge, welke sy met malkander maken, gesien heeft.
| |
§. 20.
IV. Op een andere wyse leert ook de Chymie, dat klare vogten, door schiftinge of praecipitatie dikmaals dik en troubel werden; soo geeft sublimaat of vitriol in water gesmolten, en door een papier gesegen synde een heldere vogt: giet hier by zout van wynsteen of potasch ook in water gesmolten, dat insgelyks ook doorsigtigh is; en men sal aanstondts eenige delen van de eerste vogten sien afscheiden of praecipiteren, welke de helderheit weghnemende dese vogten ondoorsigtigh maken.
Of nu dit ook plaatse heeft in eenige van die misten, welke men stinkende misten noemt, sal ik hier niet verder ondersoeken; dit is waar, dat dese stank dikwils een groote gelykheit heeft, met die men gewaar wert, als men melk van swavel of de gulde swavel (sulphur auratum) van antimonie maakt. Om het laatste te bereiden, is men gewoon de slakken van de Regulus van antimonie, of (gelyk de Chymisten willen) desselfs swavel met zout van wynsteen in het vyer gemengt, in water te kooken, en door een papier te sygen, soo dat 'er een roodagtige, klare, en sonder reuk synde vogt van komt; dan asyn daar in gesprengt hebbende, heft sigh een swaren stank op, en de vogten werden dik en ondoorsitgbaar; soo langh tot dat een orangie of rood en geelagtigh poeyer (dat de sulphur auratum is) op de grond valt, en de beide vogten weder helder laat. Meermalen hebbe ik gedagt of niet yets diergelyks in de lugt, by manier van schiftinge, oorsaak van dese stinkende misten was; eerst, om degelykheit van de reuk; en ten anderen, om dat ik verscheide male des anderen daags na dese misten, op een stilstaande water een roodagtigh en orangie room sagh dryven, in couleur met die van het voorschreven gulde swavel seer overeenkomende; welke voor dese mist op het selve water geensints te vinden was. Dogh ik late dit alles aan een nader ondersoek.
| |
§. 21.
Na het spreken van mistige en dampige lugten, schynt het niet nodigh van wolken yets meerder te seggen; dewyl het seer gelooffelyk is, dat het geen beneden mist en nevel genoemt werd, boven en verheven synde de wolken uitmaakt: soo dat een wolke niet anders is, als een hooger mist. Dat nu dit geseide wat meer is, als een bloote gedagte, blykt uit de
| |
| |
proef-ondervindingen, die by veele genomen syn; welke hooge bergen beklimmende en aldaar dikke misten ontmoet hebbende, wanneer sy verder na boven gevordert waren, dese misten als groote en witte wolken beneden haar hebben sien dryven. Waar van Varenus een omstandige historie verhaalt in syne Geographie in het I. Boek, Cap. XIX. §. 41.
Soo segt ook den grooten Natuur-Ondersoeker Mariotte (du mouvement des eaux pag. 19.) dat hy een berg opklimmende op een plaatse in een mift sigh bevont; welke aan hem beneden synde aan den voet des bergs, sigh als een wolke vertoont hadde.
Een gemeen ander proef-experiment kan men nemen, als men tot Amsterdam het kanon proevende, verscheiden stukken te gelyk afschiet: nu weet yder, dat dese rook sigh als mist, in de lugt beneden vertoont; en scheen deselve aan my op die tydt tusschen Amsterdam en Buikfloot synde, en aan andere die by my in de schuit waren, een hangende en sagtelyk dryvende swarte wolk te wesen; insonderheit, als sy na eenigen tyd door een sagte wind, die haar niet verstroide, verre van de stad en plaatse van het kanon afgevoert en hooger opgeresen was. Soo dat hier dit ook schynt af te nemen te syn, dat het niet altyd enkele water-dampen, maar ook somtyts andere deelen en uitwasemingen (Exhalationes) syn, die de wolken uitmaken. Van de welke, als ook van den daar uit voortkomende regen, dauw, en andere eigentlyk tot het water behoorende verhevelingen in de beschouwinge des selfs hier na nogh yets tot ons voorgenomen ooghmerk dienende sal gesegt werden.
Om dan verder te gaan.
| |
§. 22.
Onder de aldergemeenste dogh daarom niet minder verwonderlyke lugts-bewegingen, is voornamentlyk de Wind. Dat nu dese een vloet en stroom van een voortgedreven lugt is, weet een yder; en behoeft na soo veel ondervindingen geen verder bewys. Alleen laat ons hier eerst in het gemeen aanmerken, dat deselve yets is, het welke op een seer verhevene wyse de magt, goedheit en wysheit des grooten Makers vertoont.
Die de gedugte kragten van storm-winden, de wonderen van die men Travaden en Orkanen noemt, oit of bevonden of gelesen heft; sal van derselver ontsachelyk gewelt genoegsaam overtuigt syn. De eeltmakende gewoonte doet ons, gelyk soo veel andere, ook dit groote wonder sonder aandoeningen beschouwen; maar indien ymand nogh het ongeluk heeft van geen verpligtingh tot dankbaarheit aan den grooten Gever van alles, uit syne werken te kunnen leeren; laat hy met ons eens onderstellen, dat geen winden nogh voortdryvingen van lugt in de wereld plaatse hadden, en dat deselve als een poel van dun en onbewogen water altyd rontom den Aardkloot stilstond. Moet hy niet bekennnen?
Eerst, ingevalle het geen in de lugt opgeheven wierde, in deselve sonder elders vervoert te werden verbleef, immers, soo langh tot het door meerder
| |
| |
ligtheit na om hoogh, of door meerder swaarte na beneden gebragt wierde; dat, om niet te spreken van Steden en Plaatsen, die na aardbevingen door de besmettinge der lugt van ellendige en vernielende siektens aangetast warden, ook groote Koopsteden en volkryke Plaatsen, daar de roken van soo veel kolen- turf- en hout-vyeren, de damp van soo veel wyde en by na stilstaande water-graften, den stank van soo veel onreine plaatsen, en duisenden van andere soort van uitwasemingen van soo veel menschen en beesten en meerder saken, gedurigh en sonder ophouden de lugt vervullen, haast een kerkhof of begraaf plaatse voor al hare Inwoonders souden warden; indien de soo seer tot het leven van de menschen in desen vereiste winden geen versche lugten uit de omleggende lantsdouwen en andere suiverder plaatsen derwaarts voerden, en de besmettende en ongesonde rooken van daar verdreven, en in de ruime buiten-lugt verspreiden. En kan hy dit aanmerkende nogh denken, dat dese wind toevalligh is, en dat hy voor dese groote weldaadt geen dankbaarheit aan den Maker der winden schuldigh is?
Ten anderen, Soo dit niet genoegh is om hem daar van te overreden, immers weet hy, indien de water-dampen nedervielen, daar sy door de Sonne opgetrokken syn, dat de meeste uit de zee opgeheven werdende, ook in deselve weder nederdalen souden; sonder dat het drooge, de vrugtdragende beemden en planten daar eenigsints van bevogtigt souden werden. Ook soude selfs den loop der Rievieren uit de binnenlantsche en van de zee afgelegene gewesten komende, en sigh in de zee ontlastende ook met der tyd of ten grooten deele of geheel verdroogen, als by het water hier na breder sal getoont werden. Soo dat, dauw en regen, en overstroominge van Rievieren, die de landen vrugtbaar maken, alle ontbrekende aan het aardryk, het selve haast onbekwaam soude syn om syne bewoonende menschen, en verder gedierten door syne vrugten te voeden en in het leven te behouden.
Nu dese geheelen ondergangh van genoegsaam al wat op de aarde leeft, werd alleen door de winden voorgekomen: door welke de vogtige dampen, die meest uit de zeën oprysen, na het drooge vervoert werden; om aldaar in regen, in dauw, in sneeuw, en anders neder te vallen; en voor het grootste gedeelte aan de soo ververschende Rievier-wateren een geduurige stoffe te verschaffen.
Indien nu soo veel menschen, soo veel dieren, soo veel vogelen, soo veel rievier-visschen, en soo veel duisenden van boomen en kruiden niet sonder eenig ooghmerk en wysheid gemaakt syn: Kan ymand sonder tegenspreken van syn gewisse oordeelen, dat de winden, sonder welke sy alle in weinigh tyds by gebrek van onderhout souden moeten sterven, sonder eenigh beoogt einde des Grooten Onderhouders dus toevalligh geworden syn? Soude hy oit sulks van soo geringh een saak, als een gieter, daar men de hoven mede bevogtigt wel derven staande houden? en siende dat sy bekwaam was om een weinig water uit een na by gelegen put of stroom na een tuin over te dragen, en desselfs gewassen ordentelyk daar mede te besprengen, derven seg- | |
| |
gen, dat dit ongeagte werk-tuigh sonder eenigh voornemen van een Werk-meester gemaakt was? en indien niet, hoe kan hy denken nogh redelyk te moeten genoemt werden, als hy dit van de winden, de watervoerders en bevogtigers van het geheele Aardryk, en daar door de behouders van syn en aller menschen en dieren leven, segt te geloven?
Ten derden, Om nu van die verpligtinge niet te spreken, welke op soodanige menschen legt, die soo veel gebruik van de kragt der winden tot haar voordeel en gemak kunnen maken; soo dat, daar geen Rievieren syn, die molens kunnen drajen, sy dese lugt-stroom daar toe kunnen gebruiken: is het te denken, dat deselve winden toevalligh voortgekomen syn, daar sonder deselve de Inwoonders der wereld geen voordeelen van eenige landen, die door groote zeën van haar afgescheiden syn, souden kunnen genieten, nogh eenige gemeenschap met deselve hebben? Indien dese soodanige kragt, die soo groote en geladen scheepen met soo veel snelheit van het eene werelds deel na het andere kan voeren; die soo groote gevaartens kan bewegen, waar door met toesigt van wynigh menschen soo veel waterige landen droog gehouden, soo veel hout tot het bouwen bekwaam gemaakt en gesaagt, en soo veel andere dingen gemaakt werden, met geld konde verkreegen ofte gehuurt warden; sal een yder niet geloven, dat, selfs behalven de kooplieden, de meeste menschen der wereld, om ook de aangenaamheden van andere landen en de verder uitwerkselen van scheepen en molens te kunnen deelagtigh werden, sigh veerdigh toonen souden om haar deel daar toe te betalen? Nu doet den Goedertieren Onderhouder en Regeerder van alles een soo groote en soo nutte kragt, als die des winds is, dagelyks voor yder, die sigh van deselve om niet bedienen wil, in gereetheit syn, sonder yets anders als dankbaarheit daar voor te eisschen: en dit alles doet hy, om sigh verwonderlyk selfs aan syne vyanden te betoonen, door een stoffe die onsigtbaar is; soo dat, indien ymand in een plaatse altyd geweest hadde, daar noit het gebruik van winden bekent was geweest, hy nauwlyks met veel redenen soude kunnen bewogen werden, om aan een soo groot wonder geloof te geven.
En kan dan nogh een Atheist gerust syn? als hy niet alleen dese weldaat weigert te erkennen, maar selfs den grooten Gever van al het geen door dese winden ten voordeel van hem en het gansche menschelyk geslagt geschiet, met den mond lasterlyk loochent; en was het hem mogelyk, uit syne gedagten onweerdighlyk tragt uit te wisschen. Immers, indien de winden geen oorsaak hebben, als het losse, en nu dus dan anders werkende geval; soo heest soodanigh een gedurigh te vresen, dat door besmettingen de lugten doodelyk en pestilentiaal, door gebrek van regen het gansche Aardryk haast woest werden en hy met al wat leeft van honger sterven sal: en syn sy tot een teken van des Scheppers Goedheit aan de menschen vergunt; sal hy niet selfs dit gevolgh daar uit moeten maken? dat hy niet sal kunnen ontgaan
| |
| |
die magt, welke sigh soo ontsachelyk in de winden vertoont, eens om alle dese lasteringen tot syne straffe regtveerdelyk te ondervinden.
| |
§. 23.
Het is waar, indien'er yets by die ongelukkige Philosophen met eenigen schyn gevalligh kan geagt werden, dat het dese winden syn; uit die wyse, op welke men deselve in onse landen bevint te wajen: soo dat sy selfs gelegentheit tot het spreekwoord gegeven hebben, waar door ymand, wiens ongestadigheit wy op het kragtigst willen uitdrukken, soo ligt en los gesegt werd als de wind te wesen. Maar om aan haar te toonen, dat het seer verre van daar is, dat de winden door een los en variabel geval bestiert werden; Laten sy de ondervindingen van de zee-varende lieden ondersoeken: welke, sedert dat de scheepvaart sigh over al uitgespreit heeft, by deselve genoomen syn; en sy sullen sien, en soo het de Goetheit Gods gelieft, overtuigt kunnen werden, dat des Regeerders Voorsienigheit dese by ons soo losse winden, die uit alle hoeken des werelds sonder eenige ordre schynen voort te komen, op andere plaatsen, daar sulks ten besten van de menschen vereischt werd, aan soo vaste wetten gebonden heeft, als oit eenigh uurwerk door konst van syn meester gedaan is.
Om nu tot bewys van dit geseide van de Land- en Zee-winden niet te spreeken, die, als den slinger van een Horologie alle et malen op sommige kusten gestadigh heen en weder wayen; sonder de welke veel landen niet wel aan te doen, en veel reisen soo veiligh en gemakkelyk niet te volbrengen waren; syn 'er behalven de veranderlyke en variabele winden, die men by ons en in eenige andere gedeelten der wereld bevint plaase te hebben, twee andere seer voorname en bekende soorten van gereguleerde winden: waar van de eene, jaar uit, jaar in, genoegsaam een en deselve cours houd, sonder dat men aldaar eenige tegenwinden of wederkeeringe verneemt, uit deselve streek altyd wajende; en werden dese by de zeevarende lieden; en sommige Aardkloot-Beschryvers Passaden of Passaad-winden genoemt. Die van de tweede soort syn soodanige, aan welke men de naam van Moussons (Motiones of bewegingen) gegeven heft; en wajen een half jaar uit den eenen hoek, en daar na weder een half jaar komen sy uit de regt tegen-overstaande wind-streek.
Sonder dese Passaden, hoe wierd de groote zee bevaren? hoe kwam by na een eenigh schip in de Ooster-Indien? nadien eenige graden benoorden den AEquinoctiaal aan haar een Z.O. wind, of passaad ontmoet; welke by na een regt contrarie wind voor haar synde, aldaar geduurigh doorwait; en hoe seer de Schepen daar tegen by de wind (gelyk sy het noemen) aanstevenen, haar na de kusten van America, en na de Abrolhos doet nederdryven; en daar sy een reis na het Oosten tragten te doen, soo verre Westwaarts dwingt te lopen, om buiten de palen van dese Oost-passaad te geraken. Soo verre gekomen synde, werden sy door veranderlyke winden tot aan de Caap de Bona Esperanza gebragt: van waar tot ontrent 38, 39 à 40 graden breedte zuid- | |
| |
waarts aanseilende, sy een anderen passaad-wind vinden; die een wegh houdende, welke by na regt tegen de voorgaande aanloopt, en wat noordelyker als uit den westen wayende, (daarom de westerlyke passaad-wind genaamt) haar na de beoogde plaatse voert; met soo veel kragt haar somtyds voortsettende, dat volgens 't geen my van een seer oplettend Stierman in syn dagh-registers getoont is, de schepen door dese wind in een etmaal meermalen 50 mylen oostwaarts kunnen afleggen. En wanneer sy nu weder uit de Indien te rugge keeren, dient haar ook weder de eerste Z.O. passaad, om haar tot eenige graden benoorden de linie te brengen.
| |
§. 24.
Meermalen hebbe ik gedagt op den grootendienst, welke de Hollanders van het varen van hare Trek-schuiten ontfangen: waar door men by na door het gansche land een nette gissinge maken kan op den tyd, die men, om van de eene plaats na de andere, schoon vry afgelegen synde, te reisen, van noden heeft.
Sal nu eenigh Atheist, hoe hartnekkigh hy wesen magh ook derven staande houden? dat die het gemak daar van alleen genieten, geen de minste verpligtinge hebben aan de wysheit en Goedheit van de Regeerders; die sulks tot gemeen voordeel hebben gelieven te ordonneeren, om het onderhouden van de gemeenschap van de eene Stadt met de andere, voor der selver Inwoonders onkostelyk en gemakkelyk te maken: en dat sy meer grond van waarheit hebben, die seggen, dat het alleenlyk by een enkel los geval of ten minsten sonder eenigh voornemen en oogmerk geschiet, dat 'er ten elken male, daar het nodigh is, nieuwe paarden by der hand syn, welke dese schepen voort-trekken.
Op dese selve ellendige wyse redeneeren dese beklagelyke Philosophen; die soo gereguleerde veyren, en tot soo veel en soo groote ooghmerken dienende vaar-waters na soo verre afgelegen Aard-gewesten, over soo ondenkelyke wyde water-plassen, met een onnaspeurelyke wysheit geordineert; en tot een onuitsprekelyke nuttigheit van de gansche wereld, door alle die de zee bevaren gebruikt siende, in dit alles seggen geen wysheit te kunnen sien: en schoon de soo los by ons schynende winden, alhier haren veranderlyken aard schynen te verlaten, en een wonderlyke stantvastigheit en onveranderlykheit aangenomen te hebben, om daar door de Schepen ter bestemder plaatse te brengen; dat dit egter alles by geval en sonder eenigh voornemen gebeurt.
Indien men nu al niet anders wilde bybrengen; moet dese geseide gestadigheit van soo losse en variabele bewegingen, als die der winden syn, niet yder die redelyke is overtuigen, dat den grooten Schepper en Regeerder van alles daar door sekere voorname einden beoogt? Want indien de zee over al met veranderlyke winden en stiltens moeste bevaren worden; wat staat kon'er op de tyd van de reise te volbrengen eenighsints gemaakt werden? en hoe meenigh ongelukkigh Scheeps-volk soude op soo langhduurige togten
| |
| |
van honger en dorst, door tegen-wind of kalmte opgehouden synde, moeten versmagten.
Niemand en gelieve te denken, dat wy met dit te seggen te verre gaan; want om aan dese lasterende en beklagelyke Atheisten den mond te stoppen; en alle uitvlugten te benemen, om haar weder met een nootsakelyk gevolgh van onbewuste natuurlyke oorsaken te kunnen behelpen; heeft den grooten Maker van alles getoont, dat het hem mogelyk geweest ware de winden op een gansch andere wyse te bestieren; en de zee door stilte enveranderlyke winden onbevaarbaar te maken.
Tot bewys sullen dienen de woorden van den grooten Wis-konstenaar E. Halley: die na langen tyd tusschen de Tropici op het eiland St. Helena geweest en ontrent de winden aldaar een nauwkeurigh ondersoek op alle wysen gedaan te hebben,(Act. Lips. 1687. p. 512) ‘na eerst geseit te hebben, dat ontrent de kusten van Guinea, veel stiltens en Tornados (verschrikkelyke winden die het gansche compas omlopen) vernomen werden; aldus voortgaat; (§. 7.) dat tusschen de 4 en 10 graad noorder breedte tusschen Cabo Verde en de Oosterlyke Eilanden van die naam, een groote zee-streek is; daar van men niet kan seggen, dat'er eenige, selfs geen variabele winden regeeren; om dat deselve tot een gedurige kalmte gedoemt schynt te wesen: dewelke verschrikkelyke donder- en blixem-slagen, en sware stort-regenen vergeselschappen. De windjes die daar syn, syn maar onsekere blaasjes, alle uuren dikwils veranderende; en eer sy veranderen nogh stil werdende; soo dat verscheiden schepen, eer sy ses graden, dat is, maar 90 mylen hebben kunnen vorderen, geheele maanden (Varenus Geograph. Gen. Lib. I. Cap. XXI. §. 16. segt van wel drie) hebben moeten besteden by gebrek van wind.
Laat nu dit vastgestelt synde, een soodanigh Philosooph met ons aan sigh selven voorstellen, dat groote voordeel, het welk de meeste wereld door dese winden geniet; sonder welke die heerlyke Ooster- en Wester-Gewesten en andere over groote zeën gelegene landen aan ons, die hier woonen, ongenaakbaar waren. Door dese worden de Speceryen van de Indien, de rykdommen van het zilverryk Amerika, en de lieflykheden van den meesten aardbodem aan ons toegevoert. Kan soo een ongelukkige het eenige middel om soo groote en soo verwonderlyke saken te wege te brengen, nogh al denken sonder eenige wysheit of voornemen geworden te syn? waarom derft hy dit van de voren reeds gemelde gemeene ordonnantie van Trekschuiten niet vast stellen? die in beoogde einden minder, in deselve uit te voeren geringer syn, en in het geheel by dit groote wonder geensints in de minste vergelykinge kunnen gebragt werden. Te meer, als men hier by doet, dat door deselve die blyde Boodschap, dat Heerlyk Euangelium van den Soone Godts en Zalighmaker der Wereld, aan soo veel van dit groote Heil onwetende Natien is overgebragt. Welk laatste hoewel het niet kan
| |
| |
toebrengen om een dwalend Atheist te overtuigen, sal het egter een Christen, die dit tot syn versterkinge leest, de aanbiddelyke wegen en gangen Godts in syn Heiligdom doen sien.
Die van de verdere eigenschappen deser winden nader sal gelieven onderrigt te syn; kan by R. Bacon Verul. by Varenus, by Mariotte, en in de soo genoemde Stiermans Boeken, seer veel Observatien en Redeneeringen daar ontrent vinden. Insonderheit is het geene de Passaden en Moussons betreft, seer naukeurigh by de Hr. Halley beschreven: het welk op de vooraangehaalde plaatse in de Act. Lips. Ao. 1687 kan na gesien werden.
| |
§. 25.
Om aan ymand eenigh ruw begrip hier van in het voor by gaan te geven.
Laat ymand een Globe, of werelt-kaarte voor sigh stellen; en daar in dien riem, welke tusschen de twee Tropici, of keer-kringen aan wedersyde van de AEquinoctiaal begrepen is, beschouwen: welke in de figure van de Heer Halley vertoont werd; men noemt desen riem om de hitte de Zona torrida. In dese sal hy sien, dat de waters van de groote en generale Zee, door het tusschen komen van Landen, als in drie deelen gedeelt, kunnen aangemerkt werden. De eerste is de AEthiopische en Atlantische zee tusschen Africa en Amerika: Ten oosten van dese is de tweede of de Indische zee, tusschen Africa, de Indiaansche Eylanden, en het Land van de Eendragt of Hollandia nova besloten. De derde is de groote Zuid zee, of Mare pacificum, strekkende van de wester kusten van America, langs de andere syde des Aartkloots tot aan de Philippynsche Eylanden.
Nu bevint men volgens de waarnemingen van den Hr. Halley en andere.
I. Dat tusschen de Tropici in de Atlantische en AEthiopische, ook in de geheele Zuid-zee altyd een oost-passaad waait, die bezuiden den AEquator wat zuidelyker, benoorden deselve wat noordelyker is.
II. Dat dese passaad-winden sigh niet verder uitstrekken, als wedersydts den AEquinoctiaal, tot ontrent 30 graden.
III. Dat 'er egter altyd ontrent de kusten van Guinea een zuid-weste wind, tegen het land aanwaait.
IV. Dat in het zuiderlyke gedeelte van de Indische zee de wind altyd, ontrent uit den oosten waait; soo stantvastigh als in de andere zeën. Soo dat een geduurigh en den ganschen aardkloot omloopende oost-passaat langs dese wegen ten allen tyden gevonden werd.
V. Maar seer verwonderlyk is het, dat aan de noord syde van dese selve Indische zee de winden, die het eene half jaar dese generale oost-passaad, gelyk die in de andere zeën gevonden werd, volgen, het andere half jaar veranderende wederkeeren, en uit de regt tegen overstaande westerlyke streeken waaijen: en werden dese Moussons genoemt. De andere bysonderheden der winden, ter geseider plaatse aangeroert, gaan wy hier voor by.
| |
| |
| |
§. 26.
Dat nu dese den aardkloot rontloopende Passaden, en ook de Moussons by de Ouden onbekent syn geweest, twyffelt niemand. En is ook daar uit blykelyk, om dat den Aardkloot niet dan voor weinigh jaren eerst rontom bevaren; en ook de Indiaansche zee en eilanden te regt ondekt syn: in welke laatste alleen, soo veel nogh bekent is, de Moussons sigh openbaren.
Dit vast gestelt synde, laat nu yder, wie het ook wesen magh, die beschryvingen der winden met ons in aanmerkinge nemen; welke men in de nagelaten schriften van Salomon vind, Pred. I. 6. De wind gaat steets ommegaande, en de wind keert weder tot syn ommegangen. Sal hy van dese voorschreven eigenschappen der winden onwetende synde, ter eerster opslagh ook yets anders kunnen denken? als dat dese twee spreekwysen alleen op een Rethorische maniere, om meer nadruk te geven, het selfde betekenen; wanneer men die op de winden, gelyk sy aan ons voorkomen, toepast. Maar by andere gelesen hebbende, het geen wy hier voren aangehaalt hebben van de bewegingen der Passaden en Moussons, sal hy niet moeten toestaan, dat door dese woorden deselve alhier in haar voornaamste hoedanigheden uitdrukkelyk beschreven werden? Wat de eerste woorden betreft; de wind gaat steets ommegaande, of om na de gront-tale te spreken, ommegaande, ommegaande wandelt de wind. Is 'er ook een eenigh geval by te brengen ontrent de winden; het welk hier door kragtiger uit gedrukt werd; als het wajen der Oost-passaad-winden, die sonder eenige wederkeeringe, van de Philippynsche Eylanden of Hollandia nova (die ontrent op deselve lengte leggen) genoegsaam den ganschen Aardkloot omlopen, tot dat sy weder aan deselve plaatse komende haren omloop op nieuws beginnen; en aldus geduurigh ommegaande en ommegaande of (gelyk het te regt vertaalt is) steets ommegaande, wandelen en voortgaan. Soo dat dese onophoudelyken omgangh veele heeft doen denken (volgens 't geen de Hr. Halley segt) dat men by Amerika synde, door de straat Magellanes, west op langs de andere syde des Aardkloots, eerder de Oost-Indien soude bereiken, als
volgens den wegh, die nu in gebruik is.
En indien men verder op de volgende woorden let, de wind keert weder tot syn ommegangen, kunnen die op eenige andere gevoeglyker wyse tot yets toegepast werden, als op de in de Indische zee gedurigh wajende Moussons? welke alle half jaren volgens deselve cours-linie wederkeeren. Gelyk deselve van ontrent 3 graden Suider breete, in de geheele Arabische en Indische zee, in den inham van Bengala, en van Sumatra west op tot de stranden van Africa, van October tot April geduurigh N.O, en van April tot October geduurigh Z.W. of W.Z.W. te wajen bevonden werden: soo dat sy om de nabyheit van het landt in de Bengaalschen Inham wel een weinigh in streek en kragt veranderen; maar in de Indische zee selfs volkomen deselve blyven; sonder in haar streek en kragt by na eenige merkelyke veranderingen te vertoonen. Waar uit dan in dese het wederkeeren openbaar is.
| |
| |
En 't geen nogh meer dese woorden tot de Moussons bepaalt, is dat sy gefeit worden niet enkelyk, maar tot hare ommegangen weder te keeren. Het welke uit §. 25. af te nemen is; om dat sy eerst uit den oosten wajende, met de generale passad-wind omgaan; tot dat sy het andere half jaar uit den westen werderkeeren na deselve plaats in het Oosten: van waar sy weder met de oost-passaad, ten minsten voor een groot gedeelte, den selven ommegangh beginnen; en alsoo t'elkens tot dese hare ommegangen wederkeeren.
Kunnen nu dese eigenschappen van de Passaden en Moussons in korter woorden kragtiger afgemaalt werden? daar aan de Passaden alleen een ommegaan, en weder ommegaan; sonder eenige wederkeeringe, en aan de Moussons alleen een wederkeeren, en wel op die wyse, waar door hare eigenschappen genoegsaam bepaalt werden, toegeschreven werd: nademaal sy alleen wederkeeren tot die ommegangen, welke sy met de generale oost-passaad volgens desselfs loop in het andere half jaar volbragt hadden.
Laat nu ymand, die aan de Goddelykheit van het H. Woord nogh twyffelt, ons seggen of hy nogh denken kan, dat het selve van eenigh sterffelyk mensche kan afgedaalt syn; het welke in tyden, als dese Passaden aan alle, die veel noordelyker als de zona torrida sigh bevonden, nogh volkomen onbekent waren, en veele eeuwen daar na eerst stonden bekent te werden, soo nadrukkelyk van deselve in alle haar bysonderheden gesproken heeft: en of het aan yder, die onpartydelyk oordeelt, niet seker genoegh moet syn, dat dit woord alhier yets seggende dat aan alle onbekent was, daarom van een hooger afkomst, als een menschelyke, moet wesen.
Dat nu het geen wy straks van de onbekentheit deser passaad-winden gesegt hebben, waar is; kan onder andere blyken uit het getuigenis van Varenus Geogr. Gener. Lib. I. Cap. XXI. §. 2. alwaar hy segt, dat dese winden met de geheele zona torrida aan de Ouden geheel onbekent geweest syn, die niet met een eenigh woord daar aan gedagt hebben. Ik sal hier niet ondersoeken, of de schiplieden van Salomon van Ezion-Geber door den sinus Arabicus tot de Indische zee en daar in leggende Eylanden doorgedrongen synde, aldaar van de Moussons hebben kunnen kennisse krygen: maar dat van de passaden rontom den geheele Aardkloot wajende, niet voor dat de reisen soodanigh gedaan syn, de regte eigenschappen hebben kunnen geweeten worden, schynt seker genoegh te wesen.
| |
§. 27.
Eer wy verder gaan, kan ik niet na laten aan te merken: als men de gedagten van den Hr. Halley en andere, over de oorsaken van desen wegh der winden met opmerkinge leest; dat een yder daar in sien sal, dat een soo groot Wis-konstenaar, een soo groot Observateur en Philosooph, met meer omsigtigheit, als veele wel denken souden, daar van spreekt; en sigh niet en schaamt ront uit te bekennen, dat seer veele saken, ontrent dese Moussons en Passaden, ook na veel poogingen, voor hem onoplosselyk bleven; welke
| |
| |
de ondervindingen toonde soodanigh te syn; en die nogtans met syn gegeven redenen niet over een te brengen waren. Waarom sonder anders yets te doen, als dese syn onmagt edelmoedighlyk te bekennen, hy de beschouwinge (gelyk seer veele met hem) daar van aan andere overlaat.
Indien men nu dit van soo groote mannen siet geschieden, en ('t geen nog meer is) in het ondersoek van soodanige winden, welkers oorsaken, nadien sy vaste regulen en wetten observeeren, daarom soo veel beter na te vorschen schynen: hoe veel meer moeite sal yder dan moeten bekennen, dat'er vereist werd? als men de wegen van soo veel variable winden, hare streken, hare tyden, hare plaatsen, hare kragten soude willen ondernemen te beschryven; en de regulen, welke sy in haar selven gehoorsamen, hoe veranderlyk onse onwetenheit die aan ons ook magh doen voorkomen, na te speuren. Welkers uitvindige yder ligtelyk sien sal, dat niet minder als een volkomen kennisse, van aarde, van zee, van lugt, en by na van het Geheel-Al vereisschen soude.
In opsigt van dit geseide, syn my de woorden Predik. XI. 5. Gelyk gy niet en weet welke den wegh des windt sy &c. alsoo en weet gy het werk Godts niet, die het alles maakt, wel met verwonderinge voorgekomen; welke daar van den grooten Soone Godts bevestigt werden, Joann. III. 8. De wind blaast waar heenen hy wil, gy hoort syn geluit, maar gy en weet niet van waar hy komt. En kan nu ymand na de openhertige bekentenisse van onmagt en vergeeffe pogingen van soo veel vermaarde mannen, nogh voortgaan te twyffelen, of dit woord waar en wysselyk geschreven is. Maar om vry wat meerder te seggen, kan ymand loochenen, dat dit word selfs Goddelyk is? het geen om te on wedersprekelyker de grootheit des Ingevers te toonen, niet eens, maar twee malen, voor soo veel jaren en eeuwen de palen van de menschelyke wetenschap alhier getoont heeft. En denkt ymand, dat wy in dit te seggen te verre gaan; laat hem selfs, of vry de aldervernuftigste Philosooph aan de verstandige wereld de ware redenen van de wegen der wind doen sien; selfs alleen soo verre, als de Astronomi die van de Hemel-ligten gevonden hebben; of indien dit nogh te veel is, laat hy in dit geval van winden, alleen een wyse toonen, waar op hy meint, dat deselve oit aan het menschelyk verstand souden kunnen kenbaar worden: of andersints laat hy met ons bekennen, dat dit niet alleen tot nogh toe aller menschen wetenschap te boven gaat; maar dat het ook seer waarschynelyk en genoegsaam seker is voor alle, dat de bewegingen van alle soorten van winden oit in volkomenheit te doorgronden, een volstrekte onmogelyke en buiten hoop gestelde sake voor altyd verblyven sal: en dierhalven, dat 'er in dese woorden een geheel Goddelyke wetenschap van het toekomende uitblinkt; die voor soo veel eeuwen heeft kunnen te kennen geven, welke die saken syn, die in soo
langh navolgende tyden, niet tegenstaande de onvermoeide vlyt en neerstigheit van soo groote en soo veel na de kennis van alles tragtende, verstanden, voor al
| |
| |
haar ondersoek en onophoudelyke pogingen, onbereikelyk gebleven syn, en na allen schyn voor altyd blyven sullen. Want schoon men al een waarschynelyke reden geven konde, waarom de oost-passaad, wedesyds den AEquator tot eenige graden breedte, van het oosten tot het westen den Aardkloot omloopt; gelyk, volgens het oordeel der geagste Natuur-kundigen, daar van nogh geene voldoende oit voortgebragt is: hoe was hier mede over een te brengen? dat op 38 of 40 graden zuider breedte, de lugt meest altyd een contrarie loop heeft, en een passaad-wind uit den westen na het oosten waait; gelyk aan die na de Oost-Indien varen bekent is.
| |
§. 28.
Het sal dan niet nodigh syn met sommige veel op hef van de wetenschap, die wy of selfs van dese winden verkregen of van andere geleert hebben, te maken: maar best schynen den grooten Bestierder in syne onnaspeurelyke wegen en werken aan te bidden, als hoopeloos synde, van oit tot de volkomenheit hier in te geraken. Egter, dewyl'er ontrent deselve winden, hoe wel het in sigh selven ten opsigt van de grootheit der sake seer weinigh is, noghtans overvloedigh genoegh bekent schynt te wesen, om daar uit de wysheit en magt des Scheppers af te kunnen nemen: sullen wy om niet alles hier onaangeroert te laten, en aan die lust hebben, eenige gelegentheit tot nader ondersoek te geven, kortelyk eenige ondervindingen voorstellen; welke aan veele of tot grond of tot bestieringe van haar gedagten en redeneringen in desen gedient hebben, of schynen nogh te sullen kunnen dienen; of sy misschien in dese saken eenigh verder ligt mogten geven; schoon men, gelyk in alle andere saken, tot de volkomen kennisse daar van niet doordringen kan.
Om dan hier yets van te seggen:
| |
§. 29.
Dewyl de wind in een voortdryvinge van lugt van de eene plaatse na de andere bestaat, is het seker, dat alles wat de lugt op dese wyse voort kan dryven, ook bekwaam is om een wind te veroorsaken. En soo bevint men.
I. Dat de lugt een stroom en wind kan maken, wanneer deselve besloten is, en de plaats, in welke sy is, nauwer gemaakt werd: waar door sy geperst synde door alle openingen, die sy vint, uitberst, en een geblaas of wind vertoont.
Dit siet men op dese wyse gebeuren, in het geblaas van ymands mond; in saam gedrukte blaasbalken; ook in alle dingen die vallen, en die van eenige breedte synde, de lugt tusschen haar en den grond perssen, en deselve na alle kanten ter syden uit doen bersten, en een soort van wind doen voelen. Soo is by Hero Alexandrinus dese soorte van windmakingen al voor veele eeuwen bekent geweest: in het maken van een holle lugt-digte bak, welke twee pypjes heeft, een grooter en een veel nauwer: door de groote loopt water met eenige snelheit in de bak, het welk in deselve oprysende, de ruimte, waar in de lugt bevat werd, kleinder maakt; en daar door deselve lugt door het
| |
| |
nauwe pypje met een geblaas uitdryft. Waar door men als doe fluitjes, orgel-pypjes, en daar toe gemaakte holle vogeltjes heeft geluid doen geven; om niet te seggen, dat men op dese wyse, in sommige plaatsen vyeren aanblaast en selfs Myn-stoffen smelt.
| |
§. 30.
II. Sommige Philosophen (op het sien, als men een holle kopere bol, die een seer kleine openingh heeft, eerst heet maakt; en dan in koud water werpt, om alsoo in deselve eenigh water te doen komen; dat, deselve op of by het vyer weder heet gemaakt synde, de dampen als een sterken wind daar uit vliegen) hebben gemeent, dat de wind niet soo seer in een voortvoeringe van lugt, als wel van water-dampen bestaat; gelyk sy in dese AEolipila of wind-bol bevonden hadden: en getragt alle de eigenschappen der winden, ten meeren-deele uit dese twee experimenten af te leiden. Hoe. veel waarschynlykheit en welke swarigheden dit nu heeft, is hier de tyt nog plaatse niet te ondersoeken. Men sie dese Wind bol Tab. XXII. Fig. 3.
| |
§. 31.
III. Een andere voortgangh of stroom der lugt, siet men voort te komen, wanneer yets snel door de lugt bewogen werd, vermits als dan de lught met een groote snelheit volgt, en een windt derwaarts maakt.
Om dit te ondervinden, behoeft men alleenlyk syn opene regter-hand, de vingers samen gevoegt synde, by voorbeelt van de linker-na de regter-syde met eenige snelheit te bewegen; wanneer men gewaar worden sal, dat de volgende lugt gevoeligh tegen het opene van de hand aanblaast: insonderheit als men deselve met de tongh en speeksel eenighsints nat gemaakt heeft, om haar van soo veel naukeuriger gevoel te doen syn.
Maar om hier van sigtbaarlyk overtuigt te syn, kan men eenige ronde kogeltjes, van eenige hoogte in een emmer met water doen vallen; en wanneer men deselve op de grond hoort komen, sal men sien dat eenige bellen van de gevolgt hebbende lugt, van onder na boven in het water opborrelen; soo dat sy dikwils, als de kogels van een grooter hoogte en ook daarom met meer snelheit vallen, in grootheit aan de koogels selfs gelyk syn.
Het selve siet men in de kragt van die wind, welke soodanige gevoelen, by wie een geschooten kanon-kogel, schoon haar niet rakende, seer na by passeerd.
Van dese soort van winden meenen eenige die te syn, welke men in de buyen van snel vallende groote Hagel-steenen gewaar werd.
| |
§. 32.
IV. Een wind siet men ook gebooren werden; wanneer men twee met malkander effervesceerende stoffen, 't sy dat sy beide vloeybaar, 't sy dat een van die een vast lichaam is, tot malkander set, en doet opbruisen.
Op dese wyse, wanneer men in geest van salpeter of sterk water suiver vylsel van yser werpt; of anders, wanneer men by geest van swafel, van zee-zout, van koperroot, of een andere die suur is, een Alcalische vogt,
| |
| |
(om met de Chymisten te spreken) als geest van sal armoniac, die met potasch gestookt is, of geest van harts-hoorn, zout van wynsteen of potasch selfs in water gesmolten, te samen set in een glas; sal men een opbruisinge met veel kragt sien geschieden, en een stroom van lugt en dampen uit de mond van het glas opgaan. Welkers kragt men gewaar kan werden, als men onder het opbruisen de openingh van het glas met de vinger een weinigh tyds toestopt; vermits dit glas te langh gesloten blyvende, al seer sterk soude moeten syn; indien het niet, als door buskruit, van malkander in stukken soude springen.
Op wat wyse dese wind door dese werkinge voortgebragt werd, ondersoeken wy hier niet; latende het aan ons genoegh syn, dat op dese maniere ook een wind geboren werd; en dat dese effervescentie tusschen soodanige deelen in de lugt selfs geschieden kan, is te vooren by de misten §. 19 eenigsints getoont.
| |
§. 33.
V. Tot dese winden syn ook sommige Ondersoekers gewoon te brengen, de soo seer geweldige en ontstuimige voortdryvinge des lugts en rook; welke men gewaar werd, als men salpeter met eenige swavelagtige stoffen, door deselve alleen met vyer aan te raken, aan het branden doet komen.
Op dese wyse, wanneer men antimonie met salpeter gemengt heeft; of, indien men desen rook vreest, wanneer men gestoten wynsteen met even. soo veel salpeter, door een gloeyend yzer of glimmende kool aansteekt; sal men daar van een voorbeeld sien. Insonderheit, soo men dese stoffen in een besloten vat doet branden, daar de rook door een pyp een uitgangh heeft, (gelyk somtyds de Chymisten in sekere gevallen gewoon syn) sal men de kragt en snelheit van desen lugt-en rook-stroom kunnen waarnemen.
Van diergelyk een oorsaak, als dese stoffen in de aarde beginnen te branden, leiden eenige de Orcanen af. Eerst, om het groot gewelt dat sy doen, het welk van een seer groote snelheit der lugt-stroom moet af komen, welke in dit geval seer merkelyk is. Ten anderen, om dat sy niet langh, en veeltyds niet boven seven of agt uuren aanhouden. Ten derden, om dat sy meest op sekere plaatsen alleen vernomen werden. Ten vierden, om dat (gelyk men in dese brandende stoffen siet) de rook-vloeden, sigh na alle kanten verspreiden, en soo uit alle streken van het compas rontwaayen. Ten vyfden, om dat men in de omleggende plaatsen veel Aardbevingen gevoelt, en veel dode visschen in de na by gelegen zeën bevint.
Dat nu dese salpeter en swavel vyeren, schoon on der de grond van de zee aangestoken werdende, niet van het water geblust werden; en de rook derselver sigh door het water opwaarts kan begeven; is blykelyk aan de vyer-werken, welke men in het water hare werkinge laat doen: die langen tyd daar onder kunnen blyven sonder daar door uigeblust te werden; en waar van men boven de plaatsen, alwaar sy syn, een opkomende rook verneemt. Het selve
| |
| |
kan men seer klaar vertoonen, als men een soo genaamt swermertje of voetsoekertje aansteekt, en in een groot suiker glas vol water werpt: wanneer men het selve volkomen sal sien uitbranden, en alle den rook door het water opstygen; soo dat, indien vis daar in ware, het gelooffelyke soude syn, dat sy alle sterven soude.
Of dit nu de ware, dan of het alleen een waarschynelyk oorsaak is van die verschrikkelyke winden, welke men Orkanen noemt: sullen wy hier niet dieper na naspeuren.
| |
§. 34.
Boven het voorgeseide, dat gelegentheit tot een beweginge van wint kan geven, is nogh een seer groote en voorname eigenschap der lugt: welke, hoe wel voor eenige weinige jaren nogh onbekent geweest synde, egter by veele en met veel waarschynelykheit voor een oorsaak des winds in dese tyd gehouden werd. Dit is te voren al eenighsints breedt voorgestelt in de uitsettende kragt of vis elastica derselver: waar door de lugt, gedurigh werkende om sigh uit te breiden na alle plaatsen, waar deselve geen genoegsame tegenstant vint, met een stroom en groote snelheit voortberst. Soo dat, wanneer men door de eene van twee naast malkander synde lugten sterker, of door de andere swakker te maken, het evenwigt in kragt weghneemt; de sterkste lugt altyt na de swakste uitset; en een voortdryvinge der selver of een wind veroorsaakt.
VI. Perst de lugt op malkander in een wind-roer; waar door desselfs uitsettende kragt vergroot werd; en men sal sien, dat sy een kogel, ook tegen den tegenstand van de gewoone en buiten-lugt aan, met soo veel snelheit sal voortdryven, als nu tot veeler verwonderingh bekent is.
Op deselve wyse, sal yder, die een flesje met een nauwe mond vol lugt blaast, als hy aan deselve plaats geeft om weder te rugge te springen bevinden, dat sy met een groote snelheit daar uit sal bersten; niet tegenstaande sy seer langsaam in deselve geblasen werd; alleenlyk, om dat sy in dese plaats sterk op malkander gedrongen is.
Of nu seker soort van dikwils seer kragtige winden sigh op dese wyse, gelyk in buijen, seer schielyk openbaart; om dat twee andere sagter winden alle dampen en wolken en lugt, die voor haar syn, vourtdryvende en tegen malkander aanwaaijende, de tusschen beide gelegen lugt op een pakken; en deselve alsoo in staat stellen, om daar sy geen genoegsame tegenstant vindt met een groote snelheit uit te barsten, en daar door huisen en boomen omverre te werpen; laten wy aan de verder ondersoekingen van die sulx de moeite sullen weerdigh agten, en daar toe gelegentheden ontmoeten.
| |
§. 35.
VII. Gelyk nu hier uit blykt, met welk een snelheit de lugt kan voortgedreven werden; als sy in haar uitsettende kragt, door deselve dikker en meerder in deselve plaats op een te perssen, sterker werd; soo werd ook een seer groote snelheit van deselve getoont; als men den tegenkragt of geheel of ten deelen van de tegenstaande lugt alleen wegh neemt, met deselve in een plaats minder te maken.
| |
| |
Soo siet men, als men met de lugt-pomp een leedige plaats van lugt gemaakt heeft; dat de ordinare kragt van de buiten-lugt, deselve met seer grote snelheit daar in doet loopen. Waar van verscheiden experimenten, die dit sterk geblaas toonen, boven by het ademhalen gegeven syn.
Die andere bewysen daar van sien wil, kan de Machines van de Heeren Guerike en Papin (Act. Lips Ao. 1686. p. 500) nasien; met welke men in tegenwoordigheit van de Koninghlyke Engelsche Societeit, door het inbarsten van de lugt in een plaatse die lugt ledigh was, by na het selve gewelt heeft kunnen doen, als met de gewoone wind-roers, die door een geperste lugt werken.
Ingevalle egter ymand, die nogh lugt-pomp nogh dese Machines aan de hand heeft, seer gemakkelyk sien wil, dat de lugt na een plaatse, in welke deselve of seer vermindert of weinig uitsettende is, als een wind snellyk toeschiet; die gelieve alleen in een katrol-glas (dus gemeenlyk genoemt) of in een phiole, soo veel water eerst te doen; dat het glas het onderste boven gehouden synde, als de mond desselfs, door het binden van een natte blaas over deselve, gestopt is) ontrent twee vingers breedt in den hals met water gevult is. Waar na het glas regt houdende, soo dat het water op de grond, en den hals ledigh is, laat hy met een naalde een openingh midden indese blaas maken, en door deselve de lugt tot verscheiden malen uit het glas met alle kragt uitsuigen; de openingh t'elkens, om geen lugt daar by te laten, met de vinger stoppende.
Indien hy nu na dit soo veel als mogelyk was gedaan te hebben, het glas omkeert; soo het water weder in den hals op de blaas en op de vinger nederstaat, sal hy de vinger wegh nemende, de buiten lugt door de openingh van de blaas, en door het daar opstaande water, als een wind, na boven sien gaan in het glas; waar in de lugt door het uit suigen minder, en minder kragtigh in sigh uit te setten, gemaakt is.
Indien nu volgens de rekeningen van de Wis-konstenaars de lugt in een ledige plaats eerst inberstende, de snelheit heeft, om 1305 voeten in een polsslagh of in een seconde teloopen. (Siet de Act. Lips. Ao 1688 pag. 158) En volgens de waarnemingen van den nauwkeurigen Mariotte, een wind, die 24 voeten in een seconde aflegt, seer moeyelyk is om tegen op te gaan, en een die 32 voeten loopt in deselve tyd, een storm maakt; die bekwaam is om boomen neder te werpen, en de daken van de huisen te ligten (Siet daar over de verhandelingh du Mouvem. des eaux p. 67 en 72.) Welk een omkeeringe van alles soude men van het gruwsaam geweld van soodanigh een wind dan niet moeten wagten? die meer als 40 maal soo snel synde, ook daarom, dewyl de bewogen lichamen deselve syn, 40 maal soo veel kragt, als de strax gemelde stormen, soude doen; indien immer aan de lugt rontom den Aartkloot gelegentheit gegeven wierde, om in een groote ruimte, die, of geheel of ten meesten deele lugt ledigh was, in te loopen. Of nu sulks ook gedagt
| |
| |
kan werden oit te geschieden; en of 'er op dese wyse winden voortgebragt werden in de ruime lugt, ondersoeken wy hier niet.
Dit is hier door bekent, dat de perssinge van de lugt hare uiterste kragt kunnende oeffenen, om syn schroomelyke snelheit, verschrikkelyk soude syn; en alles wat op den Aardkloot is, in weinigh tyds kunnen verwoesten: gelyk te voren uit Beschouw. XVIII. §. 13. kan afgenomen werden; daar in het breken van het glas desselfs magt eenigsints getoont is; schoon de plaats onder het glas op verre na nogh niet geheel ledigh van lugt is geweest.
| |
§. 36.
VIII. De nu straks geseide beweginge der lugt, of wind bevint men voort te komen; om dat de lugt minder in deselfde plaats synde, ook mee minder kragt sigh uitset. Dogh boven dit is 'er een ander geval; daar de lugt, schoon niet vermindert in veelheit, egter in syn uitsettende kragt seer verswakt werd; namelyk, als deselve alleen kouder is, als een andere, welke buiten dat in alles met de eerste gelyk is: waar door ook een wind, als de minder koude en daarom sterker na de meer koude, en daarom swakker lugt sigh uitset, geboren werd.
Veelvuldige ondervindingen die dit bewysen, syn by die Natuur-Ondersoekers bekent; en de werkinge van Thermometers, die door lugt sigh bewegen, toont dit meermalen.
Maar om hier van een seer gemakkelyke preuve te geven die van weinigh omslagh is. Bind de mond C D van een katrol-glas F G C D, Tab. XIII. Fig. 6. digt toe met een natte blaas; na dat 'er soo veel water in gegoten is, dat het selve op de blaas in C D staande, den hals K C niet volkomen vervult. Laat dan van een tweede blaas H K L I de krop boven afgesneden werden, soo dat de openingh H I vry wydt is: dan een gadt by K L in deselve gemaakt synde, werd den hals K L C D daar door gestoken; en de blaas by K L seer vast om deselve gebonden of gewoelt, gelyk men dit noemt.
Waar na een hand vol zout, en een of twee handen vol met sneeuw, in de blaas H I K L by de bol F G K L geworpen hebbende, roert het selve met een hout of lepel sterk onder malkanderen; soo sal, als bekent is, de sneeuw beginnen te smelten; en de lugt in het glas, dat van dit smeltende mengsel omringt is, seer kout werden; en soude het water, indien het boven K L in den hals stont, ligtelyk bevriesen, en het Experiment somtyds daar door belemmert werden: waarom het selve in den hals van het glas niet hoger, als tot A B, moet staan, en beneden de blaas K L blyven. Dat nu de lugt in de bol F G K L door dese koude in syn uitsettende kragt verswakt is; en dat de minder koude buiten-lugt, daar op kunnende werken, sigh met meerder kragt uitsetten sal, en een wind veroorsaken, die na die kouder en swakker lugt in P toewait, sal kunnen blyken, als men de blaas C D in E met een dikke naalde doorsteekt: wanneer men de lugt door het water A B C D in den hals staande, met een merkelyke snelheit, na den bol F G K L, als een wind, sal sien toegedreven werden.
| |
| |
Dit experiment, ook in the strenge vorst van den jare 1709 op den 12 January gedaan synde, sagh men, dat, hoe kout de lugt ook als doe was, deselve egter door dit mengsel en de grooter koude nogh meer van syn uitsettende kragt verloor; en de sterker buiten-lugt, als een wind derwaarts berstende, betoonde dat in een koude plaatse de lugt in een groote veelheit kon op een gepakt werden.
Het geene men nu van dese werkinge der koude op de lugt ontrent de winden, met eenigen schynsoude kunne afleiden, sal hier na eenigsints aangeraakt werden.
| |
§. 37.
IX. De werkinge van de warmte is regt tegen dese aanloopende, en doet de lugt met meerder kragt sigh uitsetten; en daar door een stroom of wind maken, na alle plaatsen, daar sy geen tegenstant vind.
Dit soude men uit de Thermometra ook kunnen toonen; alwaar door de warmte de lugt uitgeset werd. Maar om sulks te doen sien aan die dese Thermometra niet aan de hand hebben: Set weder een katrol-glas, dat vol lugt is, met de mond na beneden op een tafelbort; waar op soo veel water gegoten is, dat het even boven den rant van de mond van het selve katrol-glas staat; en belet dat de buiten-lugt, met die in het katrol-glas is, geen gemeenschap heeft. Indien men nu een gloeyende kool met den tangh rondom den bol van dit glas doet gaan, boven en beneden; soo dat de lugt daar in warmer werd; sal men sien, dat de uitsettende lugt tusschen het bort en het glas (daar eenige openingh veeltyds blyft, immers in desen blyven moet) met kleine borreltjes uitloopende een sagt koeltje of langsame wind en lugtstroom vertoont.
Indien men dit met meerder geblaas wil sien, moet men een schielyker en grooter warmte gebruiken; dat gemakkelyk geschiet, als men daar toe, de in de Tab. XIII. Fig. 6. met een blaas omringende katrol gebruikt, en deselve by C D open latende, op een bord met water nederset; soo sal men heet water op del bol F G gietende, voorsigtigh en romtom op datse niet en berste, door dese meerder hitte een snelder loop van lugt of wind sien.
| |
§. 38.
X. Maar dewyl nu om dit uitloopen der lugt door de warmte, deselve ook minder in het glas werd; en derhalven, als dese warmte, die deselve aangevoert hadde, ophoud, haar uitsettende kragt swakker moet syn, als te voren; wanneer de lugt meerder in het glas, en met de omstaande lugt gemeen was: soo moet volgen, dat de buiten-lugt, als sy deselve graadt van koude of warmte heeft, met die in het glas besloten en door de voorgaande warmte in veelheit vermindert is, een sterker persinge derwaarts moet hebben; en alsoo in het glas met een wederkeerende wind indringen. Dit soude een Hydrostaticus daar uit kunnen bewysen in het voorgaande Experiment; om dat, de lugt in het glas syn meerder hitte verliesende, men het water van het bord in den hals van het glas, door de perssinge der buitten-lugt, siet opklimmen.
| |
| |
Maar dewyl wy hier ook voor onervarene schryven; om de wind, die derwaarts te rugge keert, selfs te doen sien, doet in een katrol-glas eerst soo veel water, dat het selve, het glas omgekeert synde, den hals kan vervullen, om daar na door dit water den voortgangh der wind, als boven, sigtbaar te maken. Houd dan dit glas om niet door de schielyke hitte te bersten, boven den damp van kokend water; en eindelyk set het in het kokende water selfs, tot dat het seer heet werd, en de lugt door de open mond (als straks §. 37. getoont is) daar uit vliegt. Bind dan een warme natte blaas heel digt over de mond van dit katrol-glas, en keert het om, soo dat het water, het welk daar is, op de blaas nederstaat: set het dan op dese wyse een weinigh tyds wegh, daar de lugt in het glas syn hitte verliesen, en met de buiten-lugt een gelyke koude verkrygen kan. Indien nu de blaas digt genoegh gebonden is, sal, om dat de lugt in veelheit vermindert en daarom verdunt is, ook de uitsettende kragt van die in de katrol boven het water staat, swakker syn als die der buiten-lugt; waarom, ingevalle dese laatste, die sterker is, tegen de andere kan werken, sal sy met een vloet of stroom na die verdunde lugt toegedreven werden. Het geen men bevinden sal, als men met een naalde een gaatje in de blaas steekt; waar na men strax de buiten-lugt, als een wind, door het water sal sien opgaan.
Of men nu van alle dese eigenschappen der lugt, en van de daar op werkende warmte der Sonne, de oost-passaad-winden en ook eenighsints andere, die uit het zuiden in de Lente en Somer en in de Herft en Winter uit het noorden waeyen, volgens de maniere van de hedensdaagsche Natuurkundigen, te regt afleit; kan yder, die daar lust toe heeft, by deselve nasien.
| |
§. 39.
XI. En nogh andere beweginge en stroom der lugt, werd by de Hr. Halley in syn Ed. redeneeringen over de winden aangehaalt; (Act. Lips. Ao. 1687) waar door deselve een voortgangh na om hoogh verkrygt. Namelyk, dewyl de lugt door warmte of anders uitgefet werdende, minder en daarom ligter werd in deselve plaats; als wanneer sy daar koud, of meer samen gedrongen is: ('t geen in andere gelegentheden getoont werd) volgt, indien de warmte van boven komt en regt na beneden daalt, uit de Sonne; dat regt onder deselve een regt opgaande pylaar in de lugt gemaakt werd, soo verre dese groote en neerdalende hitte sigh uitstrekt; waar in de lugt veel ligter is, als die rondom deselve staande soo eel warmte niet en heeft. Indien men dan dese dunder lugt als olye, en de omstaande kouder lugt als water aanmerkt; sal yder moeten toestaan, gely een pylaar olye, in het midden van een water staande na boven dryft of opgestoten werd, en sigh verspreit boven op het selve volgens de wetten van de swaarheit; dat alles met dese dunne lugt ook alsoo moet geschieden. Dit gebruikt de Hr. Halley om eenigsints een begrip van de bewegingen der lugt in de Moussons, dogh na syn eigen bekentenisse, nogh seer onvolmaakt te geven.
| |
| |
Om dese redeneringe by ondervindinge bewaarheit te toonen, en de lugt in dese haar stroom en wind eenigsints sigtbaar te maken. Laat Tab. XIII. Fig. 7. ymand een klein suiker glaasje E F K I, ontrent 6 vingers hoogh, en welkers openingh ontrent 2 of 2½ vinger breed wyd is, op een tafel setten en de ketel van een gevulde en ontstekene lange tabakspyp (indien sy wat te heet is, met papier omrolt synde) in de mond nemen, en desselfs andere einde in I of K op den gront van dit glas nedersettende, den rook soo sterk hy kan in dit glas blasen; tot deselve uit de openingh E F seer dik uitkomt, en het glas vervullende, het selve volkomen ondoorsigtigh maakt; 't geen weinigh tyd van noden heeft. Dan de pyp daar uitgehaalt synde, en wagtende, tot de rook in het glas eenigsints begint voor het oogh syn grootste beweginge te verliesen; en gelyk een stil en fagt bewogen of golvende water te staan, vertoonende boven in A B een soort van vlakte; laat men een spyker G C ontrent een groote hand breed langh, en te vooren ontrent syn punt C of verder tot dien einde gloeyend gemaakt, in de tangh vatten; soo dat hy regt als in G C, na de lootlyn nederwaarts staat. Dan eenige lengte boven het glas, als in H beginnende, laat men de heete punt van dese overeinde gehouden spyker al langsaamlyk van H na C nederdalen; en sal men als deselve van H tot C of tot het oppervlak des rooks A B gekomen is, sien dat dese lugt en rook, rakende langs den spyker, van C na L als met een stroom regt opwaarts loopt: welke, insonderheit van C tot D, of soo verre sy beneden den rand der openingh van het glas blyft, haar regtheit behoud; en somtyds wel hooger tot by L, wanneer de lugt in de kamer seer stil is, die andersints beroert synde, somtyds gewoon is desen rook-pylaar soo ras deselve boven het glas komt, te verstroyen en te verspreiden. Op alle welke, hoe wel geringe omstandigheden, indien men dit experiment met de vereiste netheit wil doen, wel te
letten is. Uit het welke dan het voorgeseide blyken kan.
| |
§. 40.
In allen desen nu sal ook ymand konnen loochenen? dat de wysheit des grooten Makers en Regeerders de gedagten der menschen verre te boven gaat; die soo veele eeuwen langh sigh van soo verscheidene werksaamheden (en misschien van nogh veel meerder) in de lugt heeft gelieven te bedienen, om deselve by manier van wind te bewegen: daar het nogtans seker is, dat de meeste van dese laatste, immers alle, die uit de swaarheit en veerende kragt, misschien ook uit de warmte en koude derselver haren oorspronk hebben, tot dese laatste jaren toe aan de gantsche wereld onbekent syn gebleven. En wie weet, welke die nu verborgen syn, door de latere geslagten nogh staan ontdekt te werden.
Immers, kan hier uit een edelmoedigh Philosooph leeren nedrigh van sigh selfs te gevoelen, en de ongegrontheit van die sterke Geesten te sien; welke sig laten voorstaan alles te doorgronden. Eerst, om dat men veele, en in die tyden seer beroemde Natuur-kundigen met soo veel sekerheit en selfs met goedkeuringe ook van seer geleerde Heeren, van de winden heeft sien schry- | |
| |
ven: welke, indien de ondervindingen der volgende jaren ontrent de bewegingen der lugt daar na aan haar bekent geworden waren, sigh over de verbeeldinge, die sy van hare wetenschap in desen hadden, selfs souden schamen. Ten anderen, om dat, gelyk boven even aangeraakt is, ook in dese tyden, in welke door nieuwe experimenten de gronden van de wetenschap der winden soo veel vermeerdert syn, ook de aldergrootste Wis-konstenaars en Ondersoekers, die opregtelyk handelen, openbaar bekennen, hoe verre sy nogh van het regt begrip deser saken afsyn.
Maar indien een ongelukkigh Atheist, door dese betooninge van Godts grootheit en syne kleinheit, nogh niet tot erkentenisse van synen Aanbiddelyken Schepper kan gebragt werden; laat hy (of dit hem eenigsints te regt konde brengen) Tab. XIII. Fig. 3. des aardkloots bol in Z F G beschouwen; en sigh voorstellen, dat op den selven sigh bevinden, soo veel menschen F, soo veel beesten M, soo veel Visschen V, soo veel vogelen X, soo veel boomen en andere gewassen O, soo veel pragtige huisen en gebouwen in steden en dorpen P, en soo veel vyeren tot gebruik en dienst der menschen Z, soo veel schepen N, die van het eene deel des werelds M, na het andere G kunnen gesonden werden: En om niet meerder te seggen, laat hy verstandigh letten op alle de wysheit en konst, waar mede elk van dese saken op soo wonderlyk een wyse gemaakt is: Vorder, laat hy sigh verbeelden, dat alle menschen en beesten sonder eenige bewegingen en leven syn, dat geen visschen swemmen, geen vogelen vliegen, geen vyeren branden, geen boomen nogh andere gewassen groeyen, geen huisen bewoont, geen gemeenschap door schepen tusschen die door de groote zee van malkander gescheiden landen gehouden kan werden; sal den ganschen Aardkloot met al wat daar op is, sigh ook anders, als de alderwoeste, de alderafschuwelykste, en naarste plaatse aan hem veetoonen? Maar indien nu ymand aan desen seide en dede sien, dat het mogelyk was in eene rontom den Aardkloot geplaatste vloeybare en onsigtbare stoffe soo veel hoedanigheden te leggen, dat door deselve soo veel millioenen van menschen en dieren konden leven; dat de visschen gesont onder water daar door konden blyven, die nu als doode boven dreven; de vogelen konden vliegen; de boomen en planten tot onderhoud van alles wassen; de vyeren tot bereidinge van spyse, tot ligt en duisend andere gebruiken konden branden; de schepen met een verbaastmakende swaarheit van lasten, door de kragt der selver stoffe na de afgelegenste
deelen der wereld konden gebragt werden; om nu alle andere diensten, die daar door aan die den Aardkloot bewoonen, geschieden, niet op te halen; soude hy na dit alles met ernst overwogen te hebeen, den Uitvinder daar van niet erkennen verwonderlyk wys te syn? en kunnen denken, dat dese stoffe tot soo veel verscheiden en soo gewigtige oogmerken moetende dienen, ook by geval, of sonder wysheit die vereiste bekwaamheit om alleen soo veele en groote saken uit te werken, immer verkrygen soude; en rondom den Aardkloot ver- | |
| |
sameltkunnen werden? en kan hy sulx dan van de lugt, daar hy by leeft en soo veel voordeelen door geniet, die dit alles en nogh veel meerder doen, nogh voortgaan te seggen? insonderheyt als sijne kennisse soo verre strekte, dat hy het maaksel van menschen, dieren, planten, vogelen,vissen, en wat dies meer is, (waar van te voren iets aangetoont is, en in het volgende nogh iets sal by gebragt werden) by de lugt en sijne werkingen kon vergelyken; en daar uit sien, met hoe veel opsigt de lugt op dese saken, en dese saken op de lugt gemaekt waren.
En soo dit nogh niet genoegh was; dewyl de boven gemelde nuttigheden der lugt dit ongemak nootsakelyk met sigh slepen; dat de kragt, die om deselve in eenige der gemelde gevallen van dienst te maken nootsakelik was, in andere schadelyk syn, en de meeste gebouwen en duysent andere saken of geheel of ten deele soude vernielen en verbryselen: laet hy aan ons seggen, of hy nogh al kan oordeelen, dat het ook by geval en sonder een einde te beoogen geschiet is; dat in de lugt soo wonderlyk een tegenwigt sigh overal bevint; waar door alles; het welke de dienst der lugt van nooden heeft, deselve veiligh kan genieten; en ondertusschen door dit selve tegenwigt voor desselfs verwoestend gewelt bewaart wert.
Ick bidde yder die nogh soo ellendigh blint is; dat hy in allen desen nogh wysheit, nogh maght, nogh goedertierenheit van den Schepper sien kan, dat hy dit alles, en het gene te voren meerder tot dien eynde van de lugt gesegt is, met ernst menighmalen overdenke, en ons ongeveinsdelyk segge; indien 'er van dit alles een gedugten en heerlyken Maaker is, die door dese lugt aan hem soo veel weldaden bewyst; of hy niet schrikken moet, wanneer hy denkt, dat hy desselfs volmaaktheden soo lasterlyk tot soo lange geloochent heeft; voornamelyk, indien hy hoort dat soo veele, welke hy voor verstandige moet houden, sigh belyden overtuigt te syn op de aldergewiste gronden; dat desen Godt en gevreesden Maker ook regtveerdig is, en aan een soo ondankbaar schepsel syne wrake, en wel syne eeuwige wrake gedreigt heeft. Te meer, daar hy de wysheit van den konstenaar, die een enkel konstwerk of een Horologie, dat hy in de sak draagt, gemaakt heeft, het welk by de lugt geensints te gelyken is, niet soude derven in twyffel trekken. Ellendige Philosophen! die gedwongen syn te erkennen, dat het geen sy staende houden, sy nogh aan andere, nogh ook aen haar selfs, immer hebben kunnen bewysen; dat sy in tegendeel in ernstige overweginge van dese saak synde, altyd twyffelagtigh geweest syn; en dat meer de genegentheit van sulx te willen, als de magt om sulx met gerustheit te kunnen vast stellen, haar op dese onredelyke wyse doet spreken; dat, hoe veel de gedurige telkens tegen haar dank obborrelende tegensprekingen van haar eigen gemoet en reden haar ook gedurigh mogen ontrusten, sy egter met alle pogingen een onpartydigh ondersoek daar van vlieden; en alleen sigh uytleggen, om bewysredenen te vinden, die haar in dese sonder eenige reden opgevat- | |
| |
tede gevoelens kunnen sterken; en haar gewisse over de gedurige nepen, die sy anders op dese voor haar soo nare gedagten, of'er wel een Godt mogt syn, gedurigh in weerwil van haar selfs gewaar worden, ongevoeligh kunnen maken.
Of sy nu dit alles in haar niet menighmalen soo bevonden hebben, laat ik haar stilswygende by haar selfs beantwoorden; dewyl sy selden, ten sy somtyts op haar uiterste, wanneer sy de onmydelykheit van haar doot beschouwen, of anders door een ongewone werkinge Godts aangetast werden, tot eenige openbare bekentenisse van haar dwalingen en verkeerde driften te brengen syn. En dit alles niet kunnende geloochent werden, laat sy, bidde ik, noghmaal by haar selfs afnemen, sonder sigh vry tegen ymant anders te uitten, of den wegh, die sy bewandelen, veiligh is om na een eeuwigheit te gaan; die haar als de aldervervaarlykste moet voorkomen, indien sy sigh erinneren, dat de reden selfs ontegensprekelik leert, indien haar gevoelen vals is, dat sy sonder eynde ongelukkigh moeten syn; en sy egter van de waarheyt van het selve gevoelen niet een bewysreden, die eenigsins voldoenende is by kunnen brengen, en soo veele daer tegen sien dienen.
| |
§. 41.
Wy syn hier reets te lang ontrent de lugt, en desselfs vernevelingen geweest; van donder, blixem, regen en andere, sullen wy misschien by het water en het vyer nogh yets aanroeren.
Dit alleen sal ik alhier aan dese beklagelyke redenaers vragen; geschiet alles, wat in en door de lugt geschiet, alleen by geval en sonder bestieringe; hoe kunnen sy sonder een doodelyken schrik deselve lugt en daar in de minste vergaderinge van stoffen en wolken aanschouwen; en niet beven, als sy denken, dat het maer gevalligh is, dat den donder haar niet verniele, de blixem haar niet verbrande, de hagel haer niet verplette, en dat de gruwsame kragten der hemelen aan het bewegen geraekt synde niet alles tot een Chaos en mengelmoes onder malkander maken?
Noghmael ellendige Atheisten! welke, indien sy gerust sullen leven, de valsheit van haar eygen gevoelen moeten erkennen; nadien soo alles gevallig is, dit gevaar altyt tegenwoordigh is; en het soo groot ja een meerder wonder is, dat sy een dagh onder soo verwoestende lugt-gewelden onbeschadigt blyven leven; als dat door de selve de geheele aartkloot met alles wat daar op is, niet het onderste boven geworpen wort. Hoe veel gelukkiger moeten sy dan selfs erkennen soodanige te syn? welke des Albestierders goetheit hier in beschouwen; dat die groote en den gantschen kloot der aarde omringende lugt-zee, daar anders soo veel oorsaken van haar doot in syn, haar dient om te leven; en dat alle desselfs verhevelingen haar profyt en gemack toebrengen; dat de winden haar dienen om hare Scheepvaart te begunstigen, en de schatten en vrughten van andere werelts deelen aen haer toe te voeren, en ontallyke andere diensten doen; dat de regen haare gewassen doet groeijen; dat den dauw meermalen in groote
| |
| |
droogtens des selfs plaatse vervult; dat selfs de koude sneeuw dient om haar landen vrughtbaar te maken; dat de weerligten dienen om de lugt van quaade dampen te suiveren; en in ondragelyke hittens, de verschrickelyke vyeren van andersints soo schadelyke blixemen deselve meer verfrissende en koelder maken; dat het geluit des donders als eem stemme Godts is; waar door veele, die te weinig haren Schepperin erkentenisse houden, als uit desen dootslaap wakker geroepen werden. Soo getuigen de historien, dat de Godtvergetenste Atheisten, dat Caligula's, dat Nero's, schoon magtige Werelt-beheerschers en buiten vrees van alles andersints gestelt synde; alleen op het gehoor des donders gedwongen syn geweest met der daet te belyden, het welk sy met woorden noit hadden willen erkennen; namelyk, dat sy een oppermagt, die boven haar was, vreesden. Dit moet ik voor het laetst aan dese soo genoemde sterke geesten nogh vragen: of indien sy in stilheit de innige gesteltheit van haar eigen gemoet, met die van in haar oogen soo veragte godvreesende menschen vergelyken niet overtuigt syn? dat sy reden hebben om den gelukkigen stant van sekere eenvoudige, en op een dorp wonende oude vrouwe boven de hare te verheffen; die gevraegt synde, hoe het mogelyk was; dat in een van de alderverschrikkelykste onweders sy niet alleen gerust, maar ook blyde konde syn, en selfs singen; daar op antwoorde; dat sy sigh verheugde, dewyl den Heere des Hemels sigh nogh verweerdigde, om ondankbare, en hem niet genoegh erkennende schepselen van den Hemel door dese donder-stemme toe te spreken, en haar van haren pligt te vermanen.
Meermalen heeft my dit geval met verwondering doen denken; hoe verre dese consideratien van eene gantsch ongeletterde vrouwe haar konden boven het bereik van de verhevenste Philosophie opvoeren; die in de goedheyt van den Regeerder van alles berustende, sigh in een kalmte des gemoets bevont, op een tyt; als het gedugte gekraak van vervaarlyke donderslagen, en een by na alles in vyer schynende te setten blixemend onweder de stoutste herten dede sidderen. Een Ongodist late ook syne gedagten hier over gaan.
|
|