| |
| |
| |
XVII. Beschouwinge.
Van de menschelyke Passien of Driften, en kortelyk van de Voort-teelinge.
§. 1. | PAssien en Driften. |
2. | Haar verscheidenheit. |
3. | Haar overeenkomste. |
4. | Liefde tot syn Vaderland. |
5. | Veragten van gevaren. |
6. | Overtuiginge uit het te vorengeseide. |
7. | Jeremiae. X. 23.
Proverb. XVI. 9. |
8. | Lust tot Voort-teelinge.
Genes. I. 28. |
9. | Genes. III. 16. |
10. | Liesde.
Matth. XXII. 37, 38, 39,
VI. 9. |
11. | Matth. XI. 29. |
12. | Waarom in het vorige van de voortteelinge niet breder gesproken is. |
13. | Grontformeersels der dieren. |
14 | Overtuiginge uit het geseide. |
15. | Psalm. CXXXIX. 16. |
16. | Ephes. I. 22, 23.
IV. 11. tot 16.
Coloss. II. 19. |
17. | Wegneminge van eenige swarigheden. |
18. | Overtuiginge uit het voorgaande. |
19. | Overgangh tot een bewys tegen het geval. |
20. | Tafel der gedoopte kinderen tot Londen. |
21. | Gedagten op deselve. |
22. | Eerste wiskundigh bewys, dat de wereld niet by geval bestiert wert. |
23. | Swarigheden, die by sommige daar over souden kunnen gemaakt werden, weggenomen. |
24. | Tweede en naukeuriger wiskunstigh bewys van het selve. |
25. | Uitgerekent na de gemeene manier. |
26. | Verkortwegh in dese verdrietige rekeningen. |
27. | Overtuiginge uit het geseide. |
28. | Uitdrukkinge van het gevonden getal in gemeene bewoordingen. |
29. | Geen onkundige natuur-wetten hebben hier plaatse. |
| |
§. 1.
NU scheen den Mensche, van al dit vorige door de goedheit synes Scheppers soo mildelyk voorsien synde, op een hoogen trap van geluk geplaatst te syn. Syne verstandige siele op soo wonderlyk een wyse aan syn lichaam vereenigt, oeffent haar begrip en oordeel ontrent alle voorkomende saken; syne uiterlyke sinnen geven hem kennisse van al het stoffelyke; syne verbeeldinge en geheugenisse stellen hem afwesende en voorledene saken te voren; syn hart en slaghaderen slaan; syne ingewanden, en wat meer tot syn leven nodigh is, werken gedurigh door de magt van synen Schepper,
| |
| |
en sonder in al syn levens-tyd hem het minste te vermoeyen; de andere leden luisteren na syn wil; en maken hem bekwaam om synen Maker met dankbaarheit te verheerlyken, en aan sigh selven en syne mede-menschen behulpsam te syn.
Dit laatste nu soude aan hem eenigsints schynen lastigh te moeten werden; als de eenige beweginge synde, waar door hy vermoeit wert. Dogh op dat hy in syn eigen geluk en dat van anderen, die hy life heeft, te bevorderen, niet en soude verflauwen; maar het selve tragten voort te setten door alle bekwaamheden, welke door den goeden Schepper aan hem gegeven syn: heeft het den selven gelieft alle des menschen kragten, daar toe niet alleen werksaam, maar, dat meer en weder een bysondere weldaat is, ook met vermaak werksaam te houden; en daar toe verscheiden Driften en passien in hem te leggen, die hem, tot het geen nodigh is, met veel yver aansetten.
Soo bevinden wy in ons, een begeerte of verlangen en hoop na het goede, dat wy als toekomende aansien; een blydschap, als wy het verkregen hebben; een liefde daar toe, als wy het besitten: en in 't tegendeel, een vrese voor het toekomende kwaad; een droefheit, als het ons overkomt; en een haat tegen die oorsaken, welke het selve ons doen byblyven. Om se nu alle hier by namen niet op te halen, kan ymand scherper spooren voor sigh bedenken, om voor sigh selfs, en voor die men lief heeft, het goede na te tragten, en het kwade af te weeren? En hoe seer een mensche daar door kan aangedreven werden, leert ons de dagelykse ervarentheit; en de dikwils treurige exempelen van die ongelukkige, welke door een verbystert oordeel goed voor quaad of quaad voor goed aansiende, van dese soo nutte passien een verkeert gebruik maken.
Kunnen (om dit al weder te vragen) van een los geval of yets dat nogh wetenschap nogh verstand heeft, dese prikkelen in ons geleit wesen? die, om ons gelukkiger te maken; aan ons niet alleen onse actien met soo veel yver doen uitvoeren; maar die ook de werk-tuigen van onse bewegingen in veele gevallen, felfs buiten onsen wille, werksamer en levendiger maken. Of legt hier voor alle redelyke menschen geen reden van dankbaarheit in, aan de goedertierenheit des Formeerders? die in ons, als het hooft-stuk van syne werken synde, niets heeft willen laten ontbreken; waar door wy ons, en onser even-menschen wel-syn, selfs met vermaak en genegentheit kunnen bevorderen.
| |
§. 2.
En indien iemand mogte denken, dat dese vrage te veel onderstelde, om vast te bewysen, dat in dese passien de wysheit en goedheit des Scheppers alleen, en geen gevallige of van sigh selfs en alles onbewuste oorsaken plaatse hadden; die gelieve met ons alleen dese twee of drie volgende saken in aanmerkinge te nemen: waar uit de regeringe Godts, en het uitvoeren van syne wysselyk beoogde einden, soo klaar schynen uit te blinken; dat een ongeloovigh Heiden of een ander die hier aan twyffelt, wanneer hy alleen in
| |
| |
redelykheit wil oordeelen, geen breder bewys daar van met eenigen grondt schynt te kunnen vorderen.
Want, is'er geen Godt, die alles na syn voorsienigheit bestiert; hoe komt het by, dat de menschen, welkerslichamen en vogten uit deselfde voedsels, en daarom uit deselfde stoffen bestaan, egter in gevallen, daar het nut van de menschelyke samen-wooninge sulks vereist, soo verscheiden van driften en genegentheden syn; dat se elk met lust yets bysonders by de hand vatten, om met de beooginge van haar eigen vermaak en profyt aan haar mede-menschen dienstigh te syn, en gemak te kunnen toebrengen?
Dewyl nu niemands leven langh genoegh, nogh ymants gelegentheit of magt groot genoegh is, om alles voor sigh selven te besorgen, 't geen tot syn onderhout en wel-wesen nodigh is; kan men hier geen bestieringe in merken, op dat de menschen aan malkanderen, in 't geen haar gebreekt souden te hulpe kunnen komen; dat elk, uit een drift en verkiesinge, die hem aanport, ook als hy syn eigen winste ten doelwit heeft, het syne daar toe by-brengt? Soo siet men in dese genegentheit tot studien; waar van de eene de Godtgeleertheit; een ander het ondersoek der Wetten en Regten; een deide de Genees-kunde verkiest; een vierde vint sigh door syn genegentheden aangeset tot het ondersoek der Schepselen en der werken Godts; andere tot het lesen der geschiedenissen der wereld, en der veranderingen, die in voorgaande eeuwen voorgevallen synde, tot een voorsigtige beleidinge der saken in haren tyt kunnen verstrekken. Veele wederom vinden sigh tot gansch andere besigheden aangedreven; die de studien soo veel niet beminnende meerder vermaak in handel en koopmanschappen vinden; welke weder na de verscheiden passien der menschen verscheidentlyk verkoren werden. Andere begeven sigh tot konsten, schilderen, bouwen, en handwerken, waar van de soorten insgelyks verscheiden en meenighvuldigh syn.
Kan nu ymand dit by geval oordeelen te syn? dat menschen, van alle de welke men om de gelykheit van haar gestel en van haar voedsel, niet als het selve schynt te kunnen verwagten, soo verscheidentlyk aangeset werden om hare saken te doen? en hoe wonderlyk dit ook aan yder, die het ter eerster opslagh aanmerkt, magh voorkomen; leert de bevindinge niet, dat dit van een volstrekte noodsakelykheit is voor het gansche menschdom? en indien sy alle genegentheit tot het selfde hadden, en by voorbeelt niet als lieden van deselfde studie, niet als kooplieden in deselfde waaren, niet als konstenaars van het selfde handwerk gevonden wierden, dat het gemak en genoegen van de gansche wereld niet alleen gebrekkelyk, maar volkomen weggenomen soude syn?
Kan men in dit alles geen Regeeringe van een Opper-Bestierder sien uitblinken? welke, om alle menschen van syn goedertierenheit te overtuigen elk tot dienst van anderen doet leven; en aan yder, 't geen hy voor sigh selfs niet besorgen soude kunnen, door andere laat toedienen; en to dien einde,
| |
| |
op dat men syne wonder-werkende hand te klaarder sien, en soo nut een saak niet ligtelyk aan een los geval of onverstandige natuurlyke oorsaken soude toeschryven, soo verschillende genegentheden, in menschen, die in haar manier van voortkominge, in haar onderhoudinge en maaksel, soo weinigh verschillen, geplaatst heeft.
| |
§. 3.
Tegen dit alles soude misschien een ongelukkige, die niet meerder vreest, als gedwongen te syn een Regeerder van alles, en by gevolge de gewisse wrake desselfs over syne lasteringen en Godtloocheninge te moeten vinden, desen uitvlugt soeken te maken; dat de ondervindinge leert, dat soo groote verscheidenheden van driften aan alle menschen ingeboren syn, en daarom uit derselver maaksel alleen afvloeyen.
Maar om aan dese klaarlyk te doen sien, dat dit alles meer een uitwerksel van een wyse bestieringe is, als van een geval, of sigh onbewuste natuurwetten; laten sy met ons verder gaan, en sigh selven vragen: indien dese verscheidenheit van driften uit het maaksel der menschen alleen voortspruit, hoe het komt, dat het tegendeel plaats heeft in soodanige saken, daar de verscheidenheit der genegentheden aan het gemeen schadelyk soude syn. Waarom hebben alle menschen een en deselfde lust om spyse met vermaak te nemen? Waarom werden menschen en selfs beesten, alle met deselfde en een dikwils toomelose drift, tot de voorteelinge aangevoert? Waarom hebben sy deselfde liefde tot hare kinderen?
Immers sal niemand ontkennen; ten sy dese passien in alle menschen bevonden wierden deselfde te syn, en indien hier soo veel verscheidenheit, als in de andere plaatse hadde; of, om by de aangehaalde saken te blyven, indien de lust tot spyse alleen in weinige gevonden wierde, dat het voedsel by veele niet anders als een medicament tegen de dood, die op den honger volgt, soude genomen werden. Nu met hoe veel walginge dit in veele geschiet, ook als de siekten dese geneesmiddelen nootsakelyk maken, is bekent genoegh; en daar uit ligt te besluiten, dat veele te langh met het nemen van voedsel wagetende, haar kragten en bek waamheit om saken te doen souden verliesen. Indien 'er ook soo weinige tot de voorteelinge genegen waren, als men 'er siet, die deselve levenswyse en besigheden verkoren hebben; moet men niet bekennen, dat de aarde haast van haar meeste bewoonders ontbloot en ontvolkt soude wesen? Was insgelyks de liefde der ouderen tot hare kinderen soo seldsaam, als de lust by de menschen om deselfde levensmaniere en beroep te aanvaarden; hoe veel kinderen, schoon reets geboren synde, souden by gebrek van vereist gemak weinigh tyd na haar begin haar einde vinden?
En om dit alles met een woord te besluiten, laat een hartnekkigh Atheist aan sigh selfs op dese vrage antwoorden; of daar in geen wysheit van een groot Bestierder te sien is; en of hy, fonder datsyn medeweten hem tegenspreekt, in volkomen overtuiginge seggen kan, dat het hem voorkomt alleen toevalligh te wesen, dat in de menschen een verscheidenheit van driften gevonden
| |
| |
werd, daar dese verscheidenheit van nut voor het menschely ke geslagt is; en ter contrarie dat sy daar alleen deselfde in alles syn, daar dese eenselvigheit nodigh is, en de verschillende passien den Aartkloot geheel woest soulden maken. Ten minsten laat hy ons seggen, indien hy ten besten van het menschdom, dit door alle syne wysheit ordineeren moeste, of hy wel een beter en dienstiger wegh tot dien einde soude kunnen inslaan: en wanneer hy dit aan een los geval, indien'er soodanigh een gevonden wierde, overliet, of hy selfs wel denken soude, dat een soo voordeelige aan hem en alle menschen, en soo nutte geschiktheit van driften, daar uit oit soude voortkomen.
Dogh om dat men aan veele Godtloochenaars selden met vrugt een vrage doet, die sy niet kunnen beantwoorden; dewyl sy, immers veele onder haar, ongelukkigh genoegh syn om liever alles, hoe lasterlyk het wesen magh, staande te willen houden; als eenige gelegentheit te geven, waar door de menschen denken souden, dat sy van gevoelen veranderden: op dat sy dogh dien ingebeelden roem van sterker geesten te syn, als het gemeen (gelyk sy het noemen) niet en mogten verliesen: bidden wy haar derhalven, dat sy dit dogh in eenigheit, met het geene hier verder tot haar overtuiginge bygebragt is, in ernstige overweginge gelieven te nemen: dewyl'er na dit leven nogh een eeuwigheit volgt; en haar conscientie, hoe seer sy sigh daar tegen wapenen, aan haar niet nalaat te seggen, dat het niet veiligh is, sigh soo (gelyk de Fransche seggen) Teste baissée of met de hoet in de oogen te trekken, als wanhopende, in deselve neder te werpen. Ten minsten, of dit met soo groote verstanden, als sy vermeenen te wesen, overeenkomt; laat alle, die redelyk syn, oordeelen.
| |
§. 4.
Wat nootsakelykheit kan men uit eenige natuurlyke onwetende oorsaken afleiden; uit welke het volgen moet, dat alle menschen een soo heerschende genegentheit tot de landen, in welke sy geboren syn, gevoelen? en hoe is het mogelyk, dat die koude, dorre, Noortsche deelen der Wereld, daar boven dit alles een groot gedeelte des winters niet als een nare duisternisse is, tot nogh toe van haar inwoonders niet ontbloot syn; en dese sigh niet na Zuidelyker landen, daar de lugt sagter, en alle levens-nootsakelykheden en verquikkingen overvloediger syn, al overlangh begeven hebben: en dat meer is, dat veele, na de aangenaamheden van de laatste gesmaakt te hebben, sigh weder na de eerste kunnen begeven; indien het den wil des groten Bestierders niet en is, dat het Aardryk ook daar van menschen bewoont werde.
| |
§. 5.
En kan dit alles ymand nogh van geen verstandiger Regeeringe der wereld, als die onwetende nootwetten of een geval ten oorsaak heeft, overtuigen; laat hy voor het laatste sien, of hy uit desen grond kan afleiden, die roemwaardige en verbaastmakende drift, welke alle eeuwen in de daden van hare Helden met ontroeringen beschouwt hebben; en die de menschen
| |
| |
aanset, om de grootste gevaren te ondergaan; en de dood selfs, welke dogh voor een natuurlyk mensche by na het alderverschrikkelykste is, dat hy sigh voorstellen kan, met een onvertsaagt gemoet, als van na by onder de oogen te sien en te tarten.
Om nu niet te spreken van soodanige, die uit noot gedwongen syn den oorlogh te volgen; kan ymand sonder verwonderingh denken, hoe het mogelyk is, dat groote Mannen en doorlugtige Personages (die andersints in staat syn, om door hare besetene rykdommen alle de vermaken des ganschen Werelds in overvloet te kunnen genieten, en ondertusschen een langsame dood in een hoogen Ouderdom af te wagten) met soo veel edelmoedigheit en yver sigh aan ontelbare gevaren des oorlogs bloot stellen: alwaar sy dagelyks door een verschrikkelyke ondervindinge in anderen dat lot sien, het welke haar misschien morgen of eerder sal kunnen treffen, van gedoot, of anders door verminkinge ellendigh te werden.
Indien men hier op andwoord, dat de adelyke sugt tot eer al de tegenstrydige bewegingen in dese overwint; betoont dit egter een hooge bestieringe, die door het leggen van dese genereusheit in soo groote voorwerpen, syne wyse einden en voornemens uitvoert. Nadien dogh dese passie, hoe sterk sy ook die brave Helden kan aandoen, in sigh selfs daar gansch onbekwaem toe is: overmits niemand van haar oit sigh vleyen kan, dat dit streven na eer haar van een kogel of ander doodelyk wapen-tuigh beschermen sal; en, hoe aangenaam den lof van kloekmoedigheit en bravoure haar ook in de oogen magh blinken, moet het egter by haar seker syn, dat sterven sterven is, en daarom in sigh selfs verschrikkelyk; immers hoe hoogh men de roemrugtigheit van een krygs-glorie ook magh verheffen, dat sy na haar dood voor haar selfs het minste genoegen daar van niet kunnen genieten. Te meer, dewyl aan haar niet onbekent kan syn, dat de eer, die men stervende in den oorlogh behaalt, meest, soo niet alleen, de naam van eenige weinige vergeslschapt, die de hoogste Bevelhebbers syn geweest; terwyl andere, die tot soo hoogen trap nogh niet opgestegen syn, schoon in haar leven edelmoedigh en manhaftigh, terwyl hare Vrienden, hare bedrukte Weduwen en Weesen alleen haar ontydigh sterven beklagen, na haar dood in een eeuwige vergetelheit, soo wel na haar naam en glorie, als na hare lichamen begraven werden.
En dit alles niet tegenstaande, siet men veele en die aan de verkregen eere in een battaille, indien sy daar in vallen ensneuvelen, weinigh deel sullen hebben, en andersints met gemack-en vermaak haar leven schynen te kunnen eindigen, sigh aan de gevaren des oorlogs overgeven.
Aan een los geval en onwetende natuur-wetten de oorsaak van soo roemwaardige kloekhertigheden toe te schryven, is soo groote Mannen, welkers wysheit niet minder als haar moedigheit, aan de wereld soo veel stoffe van verwonderingh gegeven heeft, al te ondankbaar en onwaardiglyk handelen.
| |
| |
Van sterker driften dit af te leiden, is ook, als straks aangehaalt is, niet mogelyk, om dat in al wat leeft de vrese voor de dood, als maar het leven sonder schande geschieden kan, de sterkste drift van allen is. Wat reden is 'er dan van dit alles uit te vinden; als de regeringe en albeheerschende Wil des Opper-Bestierders? die aan eenige, welke syne Voorsienigheit tot soo groote saken wil gebruiken, de regte gronden van een ware genereusheit en kloekmoedigheit inftort; haar doende sien, dat hy haar uit een oneindigh getal van andere verkoren heeft, en dien pligt op haar gelegt, van de wreedheit der dwingelanden en verwoesters tegen te gaan,en haar vaderland en bondgenooten by hare Vryheit en Godtsdienst, selfs met gevaar van haar eigen leven, te beschermen en voor te staan. En die andere wederom, schoon alleen het uitvoeren van haar eigen genegentheden beoogende, en geen ander einde als Rykdommen en Glorie, gelyk veele Heidenen, sigh voorstellende, op een voor yder onbegrypelyke wyse, de dood en gevaren doet veragten; en daar door deselve ongevoeligh dwingt aan syne Voorsienigheit en Aanbiddelyke voornemens dienstbaar te syn.
| |
§. 6.
Laat ymand, die tot nogh toe aan Godts Regeeringe getwyffelt, heeft, dit groote wonder met ernst overdenken; en sien, of hy het geen van den loop deser driften in de menschen by ondervindinge blykt waar te syn, uit een gevallige samen-loop van veselen, en de wetten van een domme, en niet het minste ooghmerk in al hare werken sigh voorstellende Nature kan affeiden; en ons seggen, op wat wyse het geschieden kan, dat op desen grondt soo wonderlyke en aan het menschelyke geslagt soo nutte en nodige saken soo stantvastelyk kunnen uitgevoert werden; en in alle eeuwen, londer dat eenige ongestadigheit, die dogh aan het losse geval in alles enaltyd eigen is, sigh oit daar in vertoont heeft.
| |
§. 7.
En soo een ongelovige, die, hoewel een Godt erkennende, nogtans van de Goddelyke Wysheit van het H. Woord niet en is overtuigt gegeweest, egter de waarheit in dit gewigtigh stuk met ernst tragt te weten; laat hy overleggen, of de ervarentheit in alle het voorgeroerde hem niet onwedersprekelyk toont, dat de Schrifture dese sake, welke sonder ondervindinge niemand ligt soude geloven, tot haar regte, hoe vreemd sy ook aan y der magh voorkomen, en haar ware oorsaak brengt; als men daar in dese uitdrukkingen vint, Jerem. X. 23. Dat by den mensche syne wegh niet is, en dat het niet en is by eenen man die wandelt, dat hy synen gangh rigte. En laat hy sien, of dit alles overdenkende, men een andere doorgaande reden daar van geven kan, als den van Godts Geest gedreven en in wysheit soo beroemden Salomon Proverb. XVI. 9. in dese wonder-spreuke doet. Het herte (of de aanporrende passie en genegentheit) des menschen overdenkt synen wegh, maar de Heere stiert synen gangh. Laathier ook tegen in vergelykinge gestelt werden, al het geene de gansche menigte der Philosophen daar over geredeneert heeft; en een verstandige overdenke dan, of tegen de meininge en gevoelen, van die dit alles alleen van onver- | |
| |
standige oorsaken, of van het overwigt van andere heerschende driften willen doen afdalen, niet altyd een onoplosselyke menigte van kragtige tegenwerpingen overblyft: en of'er ook in alle de swarigheden, die souden kunnen voortgebragt werden, een eenige soo voldoende reden oit gegeven is, als die de Schrifture in de straks bygebragte plaatsen leert.
| |
§. 8.
Kan uit alle dit geseide ymand nogh niet sien, dat de driften, die men in de menschen gelegt vint, hoe seer sy ook verdorven syn en tot verkeerde oogmerken dik wils aangeleit werden, haren oorspronk aan eene hoger dan menschelyke wysheit verschuldigt syn? welke dese tot hare groote oogmerken willende doen dienen, tegen alle hinderpalen aan, die doet plaatse houden; en ten dien einde de bitterste saken, die uit haar selfs niet als vrese in yder, die se ondergaan moet, souden kunnen veroorsaken, met de begeerlykste aanlokselen, om onse passien daar toe niet tegenstaande dit alles te doen strekken, als met een aangename sausse, heeft gelieven smakelyk te maken. En om dit volkomen buiten twyffel te stellen, laat hy boven 't geen wy straks van het veragten van alle gevaren in den oorlogh geseit hebben, met ons de oogen slaan op die drift, welke de menschen tot de voor-teelinge in haar gevoelen.
Indien het nu de wil niet geweest is van een groeten Al-Bestierder, dat het menschelyke geslagt, het welk ander sints in yeder derselver een einde nemen, en met de leeftyd van een eenigh mensche geheel uitsterven moeste, in de nakomelingen soude onderhouden werden; hoe komt het, dat men by na alles wat leeft, met een genoegsaam alle andere overtreffende passie daar toe aangedreven vint: Maar om verder te gaan, hoe is het bedenkelyk, daar in het dragen en baren van kinderen, de vrouwen niet alleen soo veel ongemakken en pynen, maar telkens een merkelyk gevaar van haar leven moeten uitstaan, dat'er nogh een eenige gevonden kan werden, die na de benaude ervarentheit daar van gehadt te hebben, nogh wederom daar toe kan komen? Wat vrouwe leeft'er, die na eens by andere gelegentheden soo veel pynen uitgestaan en op den oever van de dood soo blykelyk geweest te hebben, deselve niet soo veel haar mogelyk was voor altyd soude vlieden? En hoe komt het dat sulx in desen niet geschiet, ten sy het den groten Regeerder geliefde het eens in den beginne gesproken Woord Genes. I. 28. Weest vrugtbaar en vermenighvuldigt te doen stand houden, en soo de waarheit van syn H. Woord door ondervindinge te staven. Te vergeefs soekt men hier andere redenen van. Dit aan een geval of onwetende oorsaken toe te schryven, schynt de onredelykheit selfs te wesen voor ymand, die dit alles in syn om standigheden aanmerkt. Kan ymand oordeelen (om niet alles hier op te halen) dat het fonder eenigh oogmerk is, dat'er juist tweederhande menschen gevonden werden; in alles met malkander over een komende, en alleen in die deelen verschillende, welk tot Voort-teelinge vereist werden; en dat men buiten dese twee genoeghsaam gene oit weet gevonden te werden. Aan de wel- | |
| |
lust dit alles in het geheel toe te schryven is onmogelyk, voor ymand die weet hoe groot een beletsel van dese hertstogt de vreese is: en kan oit een vrouwe sonder deselve aan het
voortbrengen van kinderen regt en ernstigh denken? daar een gedurige en dagelykse ondervindinge haar moet leeren, hoe doodelyk menighmalen de gevolgen daar van syn.
| |
§. 9.
Aan wie is het onbekent, met hoe veel pogingen alle menschen de minste occasien, daar sy denken smerten en de dood te sullen ontmoeten, gewoon syn te ontvlugten? En egter siet men, dat niet tegenstaande dit alles, de vrouwen door eigen drift en passie sigh daar toe begeven. Kan soo groot een kloekmoedigheit in soodanige, die men onder de menschen voor de vreesagtigste houden moet in andere saken, by geval en uit de wetten van een onwetende natuurloop voortgekomen syn? en ondertusschen de ware oorsaak en de eenigste wesen, waar door soo groot een einde, als het is het gansche menschelyk geslagte van een gemeenen ondergangh te bewaren, op soo onbegrypelyk, hoe wel een gewoonelyke wyse uitgevoert wert; en in alle eeuwen sonder op eenige andere wyse oit geschiet te syn, uitgevoert is?
Wonderlyk syn de woorden Genes. III. 16. alwaar tot de vrouwe gesegt wert: Met smerte sult ghy kinderen baren, en tot uwen man sal uwe begeerte syn. Soude wel oit eenigh mensche soodanigh een taal derven voeren? en niet denken, dat hy by al de nakomelingen voor dwaas altyd soude gehouden werden? seggende, dat in volgende eeuwen voor altoos plaatse soude hebben; dat vrouwen, soo kleinmoedige Schepselen, sigh aan soo veel moeite, soo veel pynen en gevaren, ja aan de dood selfs, met een alle andere te bovengaande herts-togt souden bloot stellen; en sulks niet eens, maar meermalen; ook selfs nu dat sy dit dik wils in andere gesien en in haar selfs ondervonden hadden. Hoe is dit met eenige waarschynely kheit over een te brengen? Laat hier een ongelovige ons selfs seggen, als hy dese wonder-spreuk met de gedurige ondervindinge vergelykt; of in dese woorden, niet yets voorsegt is, het welk tegen syn en aller menschen geloof soude stryden, ten sy ons dit een noit afgebroken ervarentheit bevestigde; en of over sulks, die deselve woorden over soo veel duisenden van jaren gesproken heeft, en deselve tot dese tyden toe heeft doen stand houden ook alleen een enkel mensche kan geweest syn? Immers, indien 'er oit een teken van de Goddeiykheit van een Geschrift kan gevordert worden, ofmen de voorsegginge van soodanigh een ongelooffelyk, en egter dagelyks blykende wonder, daar voor niet houden moet?
| |
§. 10.
Een gansch boek soude men kunnen schryven, dat alleen vervult was met verdere tekenen van de Goddelykheit der H. Schrifture; als het alhier de tyd en plaatse was om die wysheit voor te stellen, welke in deselve ontrent het reguleeren van onse passien soo veelvuldigh gevonden wert, om die tot eere des grooten Makers, en tot ons eigen geluk te doen dienen.
| |
| |
Om 'er alleen een eenigh voorbeeld van te geven, dewyl dit uitvoeriglyk te doen tot een andere verhandeling behoort: Ik beroepe my op den ongelovigsten Heiden; en onder haar op de wyste Philosooph, indien hy voorgenomen hadde hem selven en alle menschen sonder onderscheit op het hoogste gelukkigh te maken; of, dewyl dogh het grootste geluk van yder natuurlyk mensche ten grooten deele in het gevoelen van lieffelyke en aangename passien bestaat, hy daar toe een dienstiger regel aan haar in het gemeen soude kunnen voorschryven, als die Matth. XXII. 37, 38, 39. gelesen wert, namelyk, Godt lief te hebben met geheel syn herte, met geheel syn ziele, en geheel syn verstand, en synen naasten lief te hebben, als sigh selven. Hoe vreemd dit nu aan ymand, die het gevolgh daar van niet siet, magh voorkomen, kan egter niemand loochenen, indien dit van allen betragt wierde, dat 'er geen gelukkiger staat als dese, voor alle menschen kan bedagt werden. Want behalven dat de liefde een onuitsprekelyke soetigheit selfs geeft aan ymand, die se betoont; indien men aan het geseide nogh eenigsints mogte twyffelen, laat ons aan ons selven verbeelden, dat yder van alle menschen in de wereld ons lief hadde, als sigh selven: soude niet om ons gelukkigh te maken elk syn uiterste vlyt aanwenden; soo wel en nogh vry meerder, als wy nu bevinden, dat onse liefhebbende ouders van kinderen, en die met ons in een huwelyk vol liefde gepaart syn, daar toe, al het geen haar mogelyk is, tragten toe te brengen? Wat rykdom, wat eere, wat voorspoed, wat andere segeningen, hoe dierbaar sy mogten wesen, soude ymand ter wereld besitten? waar van wy ons deel niet soo veel als de meeste souden genieten, indien wy aan yder soo lief waaren, als elk aan sigh selfs is.
Maar 't geen dit alles oneindigh en tot in het onbegrypelyke te boven gaat, dewyl Godt lief heeft die hem lief hebben, en hy meer als overvloedelyk doen kan boven al het geen wy bidden, of denken; is 'er ook ymand die magtigh is figh voor te stellen de geluksaligheit van alle menschen, indien sy hare liefde geheel en al op hem konde vesten;
Siet men dan hier geen overtreffende wysheit in? dat den groote Soone Godts, de eenige oorsaak van alle Heil voor alle menschen, syne Discipelen, als Hy haar leerde Godt om 't geen haar nodigh was te bidden, Hem beval aan te spreeken met den naam van Onse Vader Matth. VI. 9. Waar van het woord Vader ieders liefde tot Godt, en het woord onse die van elk tot syn naasten medebrengt, als erkennende haar voor broeders en susters, en die alle voor kinderen Godts.
Indien nu desen grooten Leeraar en syn woord, al by een Heiden niet gehouden wiert van Goddelyke Authoriteit te syn; moet hy egter, na dit alles te verstaan, niet bekennen? dat alle Philosophen, die soo veel ophef van haar Zede-kunde en het hoogste goed der menschen gemaakt hebben, niet een eenige lesse oit gedagt hebben na te laten; die het gansche menschdom tot soo hoogen trap van Geluk en Zaligheit konde opvoeren, als dese: en dat
| |
| |
dese Bybelsche Philosophie alle menschelyke oneindigh te boven gaat; indien des selfs voorgeschreven regulen alleen by haar konden gehoorsaamt werden.
| |
§. 11.
Dogh nadien de verdorventheit en verkeerde eigen liefde van yder, de volkomen oeffeninge daar van onmogelyk heeft gemaakt; en wy, gelyk wy anderen niet als ons selfs beminnen, ook van onse medemenschen die liefde-pligten niet te verwagten hebben: op dat de syne egter niet in gedurige en lastige ontroeringen wegens 't geen haar dagelyks ontmoet, souden leven, heeft het dien grooten en goedertieren Leeraar een andere bestieringe van hertstogten gelieven aan haar aan te wysen: welke alle, die sigh volgens deselve dragen, in alle voorkomende gevallen in een geruste en gelukkige kalmte des gemoets bewaren kan; in gvolge van welke de nodige ruste van hare sielen, niet van andere, maar door syne hulpe alleen van haar selven af hangt: stellende sigh selfs tot het volmaaktste voorbeelt om na te volgen, Matth. XI. 29. Leert van my, dat ik sagtmoedigh ben, en nedrigh van herten, en ghy sult ruste vinden voor uwe sielen. Soude ook den groosten Zedenformeerder aan ymant in korter woorden, een vaster en beter middel konnen voorschryven, om gerust en gelukkig te leven, als den toorn, die dogh in den boesem der dwasen rust; en by de oude Heidenen al voor een korte dulligheit aangesien is, te myden; en van sigh selfs, syne ydelheit, syne onwaardigheit nederigh te denken? ende daar door overtuigt te syn, dat al het goede, het welk hem ontmoet, verre boven syne verdiensten gaat; ende dat hy het quaat, het gene hem met regt bejegent; om dat hy in een gedurige ondankbaarheit tegen synen Godt en groten weldoender leeft, dubbelt waardigh synde, groote reden heeft om sigh te verwonderen, dat hem niet veel swaarder ongevallen overkomen? Welke gedagten alleen bekwaam syn, om ymant ten hoogsten, ja meer als vergenoegt in synen staat te maken: het geen alleen schynt vereist te werden, om ymant in de werelt gelukkigh te doen syn.
Laat uit het aanmerken van dese twee directien en lessen een twyffelende aan de Goddelykheit van dit Woord selfs oordeelen; of het selve, dat in de natuurkunde des grooten Ingevers wysheit soo aanbiddelyk vertoont, ook hier in zedelessen alle het menschelyke niet en overtreft, en daarom, of dit alles by een genomen synde, dese groote saak syn ondersoek op alle maniere niet waardig is, namelyk, of dit woord van Goddelyke afkomst is, of niet. En dit alleen by hem in onverweginge komende en met ernst uit alle blyken, die daar van alhier en by andere te vinden syn, nagespeurt werdende, sal hy door dit eenige reets daar in verre gevordert wesen.
| |
§. 12.
Het sal misschien aan ymant, die dit leest, met eenige bevremdinge voorkomen, dat wy van de voort-teelinge der menschen, in al het voorgaande genoegsaam niets gesegt hebben, hoewel in de selve de voorsienig- | |
| |
heit, wysheit, en magt des groten Makers sigh op een blinkende, en byna outgensprekelyke wyse vertoont. Dogh dese gelieve te weten, dat de selve oorsake, welke ons te voren van veele saken, (als de maniere, op welke de afscheidinge der vogten, de swellinge der spieren, de wyse van de uiterlyke sinnen te oeffenen, of de bepalinge van het soo genoemde sensorium commune, en seer veel andere) heeft doen swygen, ook alhier plaatse heeft: namelyk, om dat de waarheit door ondervindingen nogh soo verre niet heeft kunnen vast gestelt werden, dat niet nogh veele verschillen daar ontrent onder de grootste mannen overgebleven syn.
| |
§. 13.
Het sy nu dat het eerste beginsel van een Mensche moet gesogt werden, onder de diertjes, of sonder leven synde en bewogene deeltjes (want dus verscheidentlyk werden dese by voorname Natuur-Ondersoekers genoemt) welke de vergrootglasen in het zaat van alle mannelyke dieren, die nogh ondersogt syn, doen sien: het sy het selve in de eyeren van de vrouwen te vinden is, gelyk andere willen: het sy de samenvoeginge van beyde de sexen tot de formeringe van dit beginsel nootsakelyk vereischt wert; alle het welke wy hier niet en bepalen: dit egter heeft sekerheit genoegh, en is by alle hedensdaagsche Naauur-Beschouwers, na soo veel ondersoeks aangenomen; dat alle dieren uit een beginsel of grontformeersel voortkomen, in welke de leden van het lichaam, als in een opgerolt kluwen, op een gepakt en in een gerolt syn: welke door een werkinge van by komende stoffen en vogten, als opgevult en uitgerolt werden; tot het samenstel van alle de leden de grootheit van een volwasschen lichaam bereykt heeft.
Men kan om hier van overtuigt te syn, de waarnemingen van den groten Harveus nasien, soo in menschen, als in dieren, die niet alleen levendige jongen, maar ook eyeren voortbrengen, Tract. de Generatione animalium. en na desen den naukeurigen Malpighius, daar hy van een bebroeit ey, en over de formeringe van een kuyken in een ey syne ondervindingen beschryft.
Dus vint men by den eersten, Exercitat. XV. dat het grontformeerseltje syns wetens, eer hy dit waargenomen hadde, by niemant voor de eerste oorspronk van het kuyken aangesien is: en laat Malpighius in de laatstgenoemde verhandelingh, by de 1 en 2 Figure, na 't geen hy waargenomen hadde beschreven te hebben, dese woorden volgen: waarom men moet bekennen, dat het grondformeersel (stamina) eigentlyk de scheeringe (gelyk die van het linden als het tot syn volmakinge door den wever, niet anders als een stoffe tot inslagh en opvullinge van noden heeft.) van een kuyken reets voor het broeyen in het ey is; en daarom een hoger oorspronk verkregen heeft, op de selve wyse, als in de eyeren van planten. Dus noemt hy, om de volkomen gelykformigheit met de beginselen der dieren, de zaden der gewassen. In welke laatste hy ook om deselve reden, sommige deelen met de naam van Uterus of lyfmoeder, van placenta of nageboorte, en soodanige, die aan dieren anders alleen eigen syn, gewoon is te noemen.
| |
| |
Het sal hier genoegh syn, dese twee groote Mannen tot bevestigingh van de waarheit van het voorgemelde by gebragt te hebben; die de eerste naspeurders daar van schynen geweest te syn: en dat alle voorname Natuurkundige van desen tyt, door der selver en haare eigene verder ondervindingen overtuigt syn geweest, dat het begin van alle dieren in een grontformeersel, gelyk boven beschreven is, bestaat, soude men hier met ontelbare plaatsen kunnen aanwysen; die hier van seker wil syn, kan selfs de schriften van dese Heeren nalesen.
Ik soude hier ontrent wat breder op dese plaatse syn, die anders de regte schynt te wesen, om dit te verhandelen: maar dewyl de opgroeyinge der dieren, uit dese grontformeerseltjes, een groot ligt verkrygen kan uit de zaadplantjes, of grontformeersels der gewassen, welke men in elk zaad vint; sal het best syn de XXIV Beschouwinge of liever de waarnemingen ontrent de planten van de vermaarde ondersoekers N. Grew en M. Malpighius selfs na te sien: alwaar men ervarentheden genoegh vinden sal, die toonen, dat een plant uit een grontbeginsel en zaad-plant, ende de dieren uit haar eigen grontformeersel voortkomen, of (om de by haar gewoone spreekwys te gebruiken) uitgerolt werden; gelyk men ook in een Zyd-worm siet, alwaar den Vlinder of Uyl uit het popje of tonnetje uitgerolt werd; welk laatste alle de deelen van de Vlinder in een gerolt bevat. Siet Malpighius de Bombyce.
En dewyl men reets ondervindelyke sekerheit heeft, dat een dier tot syn voort-teelinge een mannelyk en vrouwelyk dier van noden heeft, laate ik aan die gelegentheit hebben verder te ondersoeken, wat elk van dese afsonderlyk tot de voort-teelinge doet; en ook in het ey van een vrouw, de vaste delen van het grontformeersel van het toekomende dier gevonden werden; en het selve door het zaad van den man levendigh gemaakt, en aan het bewegen, volgens de in het zaad synde wetten, gebragt wert.
Het geen eenigsints een begin van waarschynelykheit schynt te verkrygen, om dat men weet, dat het Lichaam van een mensche niet alleen uit vaste en vloeyende deelen bestaat; maar ook daar en boven sekere wetten in sigh heeft, volgens welke alle deelen bewogen werden. Soo dat daar door het selfde brood, dat eerst volgens de wetten, die het in een plant te voren ondergaan heeft, tarwe of rogge was, daar na van een Hoen gegeten synde, volgens andere wetten Hoender-vlees werd; en eindelyk, dit Hoen weder van Menschen ten spyse gebruikt werdende, eens Menschen vlees uitmaakt: en dus in andere gevallen.
Het welke wel eenige gedagten soude konnen geven, of het geen men met een vergrootglas in het mannelyke zaad bevint, (wanneer men het selve voor bewoogene deeltjes en niet voor soo veel grontformeerseltjes van diertjes houd, met den nauwkeurigen P. Verheyen Part. II. p. 69.) wel niet die stoffe mogte syn; welke volgens de wetten, die den Formeerder van alles in elk
| |
| |
bysonder dier en mensche gelegt heeft, bewogen synde, (gelyk een vyer, dat andere stoffen aansteekt; of gist, die andere vogten doet gisten en na syne wetten bewegen) de wetten der vereischte beweginge in de verdere stoffen inbrengt en onderhoud: nadien de waarneminge van den Heer Hartsoeker, by den selven Verheyen aangehaalt; hier toe seer aanmerkelyk is; waar door het blykt, dat dit bewogene in het mannelyk zaad, in koude eenige uren lang syne beweginge behoud, dogh in warmte die strax niet meer vernomen wert. Het welk beter met deeltjes, die uitwasemen in warmte, als met diertjes, die gemeenelyk warmte van noden hebben, en eerst in warmte geweest syn, schynt over een te komen. Ten minsten als men dese deeltjes, sonder dierlyk leven, en alleen in beweginge stelt te syn, kan dit ongerymde gevolgh, dat in het zaad van een man duisenden van menschen moeten verloren gaan, als een eenige voortgeteelt werd, voorgekomen werden.
En schynt met het vooren gesegde (dat van de vrouwe de stoffe, en van de man die delen, welke de wetten der beweginge in deselve brengen, voortkomen) ook die ondervindinge over een te stemmen; dat een Merrypaard met een Esel een Muyl, en een Geyt met een Ram, een Lam met een harder vagt voortbrengt. Men sie dit in den strax aangehaalde Heer P. Verheyen pag. 71. Dogh dit sal genoegh syn van waarschynelykheden, dewyl dogh (myns wetens) nogh niemand magtigh is dit volkomen te bepalen.
| |
§. 14.
Alleen, dewyl het nu by na van alle soorten van planten en dieren, welke men ondersogt heeft, ondervindelyk waar bevonden werd; dat de eerste uit saad, de andere uit grontformeersels, en gene van allen uit losse en toevallige oorsaken, gelyk verrottingen en diergelyke, haren oorspronk hebben; het welk by alle, die werk maken van de wonderen des grooten Schepperste ondersoeken, na soo menighvuldige ervarentheden met reden vastgestelt werd: hebbe ik niet kunnen nalaten by dese gelegentheit een beklagelyk Godt lochenaar, indien hy nogh eenigsints overtuigt wil wesen, te versoeken; dat hy al dit gesegde in ernst aan sigh gelieve te vertegenwoordigen; en dan selfs te oordeelen, of ook een los geval, of andere oorsaken, die niet wisten dat sy yets deden, wanneer sy dit deden, alle dese grontformeersels der menschen (op dat wy hier van die der planten, en andere dieren niet en spreken) met soo veel konst, en in soo grooten menigte kunnen voortgebragt; en in een lichaamtje, dat misschien in de beginne de grootheit van een eenigh santje niet gehadt heeft, alle de leden van soo verwonderlyk een machine, als het menschelyk lichaam is, by een gevoegt en in een gerolt hebben; soodanigh dat deselve door vogten opgevult en gevoedt, of (om het gemeene konst-woord te gebruiken) uitgerolt synde, dit lichaam in syn, tot soo veel groote einden afgeregte, samenstel hebben kunnen uitmaken. Immers schynt het, dat ymant erbarmlyk blind moet
| |
| |
syn, die hier in geen wysheit van den aanbiddelyken Maker, met een overredende klaarheit kan gewaar werden. En die nogh segt door dit alles onovertuigt te blyven, vrage sigh selfs; of hy voorby een winkel gaande, daar hy houte, steene, wasse, of andere beelden, selfs soo veragte kleine poppetjes, als tot speeltuigh aan de kinderen dienen, te koop siet staan, by ymant, die hy voor verstandigh en syne eerbiedt eenigsints waardigh agt, soude derven staande houden; dat dese alle sonderwysheit van een sigh des verstaanden Konstenaar haar gedaante en gestel gekregen hadden: en nogh meer, indien de delen der selver volgens soodanige wetten door veeren en raderen bewogen wierden, dat sy maar eenige beweegingen der menschen konden nabootsen, en een Ongodist segge ons, of hy geloven kan, dat ymant de bewegingen van de beeldetjes, in de soo genoemde Doolhoven tot Amsterdam, oyt aan sigh van alles onbewuste oorsaken met eenigen schyn heeft kunnen toeschryven: en of hy soodanigh een in goeder meyninge dus horende spreken, denselven niet volkomen spooreloos soude geloven te wesen. Hy make nu selfs de toepassinge, en denke, op hoe swakke gronden het Atheistendom steunen moet, het welke hem dwingt soo onredelyke gevoelens te moeten voorstaan; indien hy de valsheit van het selve niet gedwongen sal syn te erkennen
Hoe veel groote verstanden nu uit dese grontbeginsels der menschen, dieren, en planten, de grootheit van derselver Maker in hare schriften met openbare belydenissen erkent hebben, kan hem niet onbekent syn; indien hy deselve gelesen heeft: nadien by na by yder, die in diergelyke ondersoekingen yets voornaams gedaan heeft, deselve gevonden werden. Nu is het een van beide waar, of dat in desen een seker en vast bewys der Godtheit legt; of dat soo vermaarde Mannen alle niet geweten hebben, waar de kragt van een bewys in gelegen is; en volkomen visionaires, dat is, ten naasten by sotten geweest syn. Dit laatst moet een Atheist weder van de meeste beroemste verstanden van dese en de laatste voorgaande eeuwe vast stellen; indien hy aan syn ongelukkige gronden wil blyven hangen: hy denke dan selfs, waar voor hy by al wie redelyk en billyk is moet doorgaan.
| |
§. 15.
Eer ik verder gaa, gelieve een ongelovige, die nogh aan het Goddelyk gesagh van het H. Woord twyffelt, met my aan te merken; dat den Geest Godts den Sanger Israels in den CXXXIX Psalm. vers 16. van het eerste grondbeginsel synes lighaams spreekende dese woorden doet gebruiken: Uwe oogen hebben mynen ongeformeerden klomp gesien; van welke vertalinge van het woort Golem wy hier na nogh yets sullen seggen. Maar het geen yder alhier in verwonderinge schynt te moeten opnemen, is, dat dit selve woort Golem, alhier door ongeformeerden klomp met de seventigh Vertaalders overgeset, eigentlyk een in, enop een gerolt kluwen betekent.
Men kan bevinden, dat dit ook de waare bediedenisse deses woort is, by Robbertson; die het segt eerst een kluwen (Glomus) te syn; en daar na een
| |
| |
ruwen en geformeerden klomp, welke nogh niet tot syn regte gedaante uitgerolt is; soo dat ook dese voorname taalkundige het selve konstwoort van Evolvi of uitgerolt worden gebruikt; het geen by alle, die volgens de Hedensdaagse ondervindingen van het groeyen van eene vrugtje spreken, seer gemeen is.
Op deselve wyse siet men ook by Piscator het woord Glomus in syne aantekeningen vertaalt; soo verre dat, om aan dese eygene betekenisse van het woort eenigen gront te geven, hy na het gevoelen van synen tyt daar by doet; dat de kleine vrugt of grontbeginsel (Embryo) daarom yets opgerolts of dat op een gepakt is genoemt wert; om dat de saden van vader en moeder daar in als by een gerolt en te samen gepakt syn.
Ook betekent het wortel-woord Galam, van het welke dit woort Golem af komt, yets te samen rollen, op een kluwen en bundel in een rollen.
Uit het welke dan klaar genoegh is, dat (behalven een ongeformeerden klomp) dit woord een op een gerolt kluwen in syne eygene betekenisse segt; selfs den naukeurigen Trommius in de concordantie voegt dit beyde met Latynsche woorden (Glomus, Massa rudis) by den anderen; latende egter dat van een op een gerolt kluwen of Glomus voorgaan.
Indien nu aan ymant de waarnemingen van de vorige eeuwe, ontrent de grontbeginsels der planten, dieren, en menschen bekent waren; en hy wiste, dat de selve bestonden alleen uit de saam-gerolde en op een gepakte delen van het geen daar na, by manier van opvullinge en uit rollinge, door de volgende voedinge en groeyinge uit het selve moet voortkomen; soude hy ook met een klaarder uitdrukkinge, als hier geschiet is, alle het selve kunnen te kennen geven?
En om uit dit alles een besluit te maken; een ongelovige gelieve hier te denken, of niet yets, meer als menschelyk, sigh in dese spreekwyse klaarblykelyk vertoont; welke van het grond-beginsel der menschelyke lichaamen al in die tyden met soo verstaanbare woorden yets segt; het geen niet als een menigte van eeuwen daar na, en veel daar van door het gebruyk van als doe onbekende vergrootglasen, aan de Natuur-ondersoekers bekent geworden is. Immers dat van de in een gerolde grontbeginsels nogh taal nogh teyken in de schriften der oudste Philosophen gevonden wert; meen ik niet dat yemant sal kunnen tegenspreken: hy denke dan, als hier soo uitdrukkelyk en naukeurigh een woort daar toe verkoren is, of dit van ymant, die met alle menschen van die tyden daar van on wetende moest syn, kan afgekomen wesen; en of dese spreek-maniere syne Hoger, als een menschelyke afkomst niet overtuigende aan yder die dit verstaat, bewyst.
| |
§. 16.
Dat nu dese uitrollinge, door welke een grontbeginsel in alle syn op een gepakte delen, (gelyk in een plant,) ook tot een dier wert, aan den grooten Ingever van het H. Woord, in syne omstandigheden mede bekent geweest is, sal klaarder kunnen blyken; na dat wy eenige saken, die by erva- | |
| |
rentheit bevonden syn plaats in dese uitrollinge te hebben, voor af hebben laten gaan; en verder eenige texten daar mede vergelyken.
Den Heer Dodart. Ao. 1701. in de Historie van de Koninglyke Franssche Academie pag. 25, 26. segt I. dat een kleyn by hem ondersogt vrugtje, het welk men seker wiste niet boven 21 dagen oud te syn, 7/12 van een duym langh was; en dat het hooft alleen een derdendeel van desselfs lengte hadde.
II. Dat ook de heupen, benen, en armen nogh niet uirgerolt waren; maar dat op elke plaatse van dese sigh yets, gelyk een kleyn vratje (Verue) vertoonde.
III. Nadien de Schilders aan het hooft van een welgemaakt mensche â…“, en aan dat van een jong kint ¼ van de lengte van elks lichaam geven; en het hooft van dit misgeboortje daar van was; dat het hier uit bleek, dat hoe jonger een vrugt is, hoe meer grootheit syn hooft na proportie van het lichaam heeft.
IV. Dat de delen, die de naaste aan het hooft syn, altyt groter en meerder uitgerolt bevonden werden, als andere; en dat de voeten altyt minder na het hooft geproportioneert syn, als te verre daar af synde.
V. Het selve vintmen ook waargenomen te syn by andere Ontleders, onder andere by den nauwkeurigen Harveus: van welke wy Beschouw. XXX. §. 6. nogh yets sullen seggen.
VI. Een diergelyke siet men ook by Malpighius. de form. pulli in ovo; alwaar hy segt, dat in een gedeelte van een nogh onbebroeyt ey, tegen de Sonne gehouden synde, reeds het hooft met de scheersels van de daar aanhangende kiel (stamina carinae) klaar te sien was; uit welke laatste weinigh daar na den rugge-graat uitgerolt wierde; soo dat na ses uren broeyens, dit sigh nogh soodanigh vertoonde; maar na twaalf uren dit grontformeersel gesien wierde, met een uitstekend groot hooft (insigni capite); en de beginselen, van de herssenen en rugge-graat sigh begonden op te doen.
VII. Uit alle welke naspeurigen den Heer Dodart op de aangehaalde plaatse, en anderen afleyden, dat waarschynelyk het hooft tot het uitrollen van het grontbeginsel het voornaamste werktuig is.
Niet alleen, om dat, wanneer een grontformseltje tot meerder grootheit moet vervult en overkleet of uitgerolt werden, het hooft altyt in opsigt van andere delen veel groter is; dogh wanneer de wasdom ophoud, en het hooft niet meer behoeft te dienen, als om het lichaam sonder meer te groeyen in stant te houden, en bequaam tot syne diensten te doen syn, het selve altyt kleinder in dit opsight is, gelyk uit No. III. gesien kan werden.
Maar ook, om dat de ondervindingen in de geneeskunde meermalen aan tonen; dat, de gemeenschap tusschen het hooft en de leden belet synde, in kinderen den wasdom ophout; en in volwassene een vermagering, lammigheit, gevoelloosheit, en selfs in cenige gevallen een gehele verstervinge (sphacelus) somtyts gewoon is te volgen: soo dat ik, alleen op het ontleden
| |
| |
van twee kleine wervelbenen (door een val op den rugge-graat, welke de hooft - en zenuw-vogten beletteden tot de delen te komen) een seer verschrikkelyke verstervinge hebbe sien volgen; die alle de spieren, welke rontom het Dye en Heupe-been waren, op een ellendige wyse bedorven hadde; soo dat de Heupe-benen selfs daar door gantsch afschuwelyk stinkende en swart geworden waren.
Dewyl nu, na alle dese ondervindingen wel in agt genomen te hebben, genoegsaam blykt, dat het hooft de in een gerolde leden van het grontformeersel, en het verdere nog groevende lichaam van een kint uitrolt en vervult; en de stoffen, die ook door de slag-aderen in meerder gevorderde derwaarts gebragt werden, bequaam tot dese vervullinge en voedinge maakt, (welk laatste by R. Vieussens de systemate vasorum met veel ondervindingen, door vergrootglase bevestigt is) siet men daar uit klaar genoeg, dat een lichaam van een mensche met regt de vervullinge van het hooft genoemt kan werden.
Soude nu ook den Geest Godts met meerder klaarheyt volgens dese waarnemingen kunnen spreken, als in het eerste Capittel van den Brief aan de Ephesiers vers 22 en 23? alwaar wy dese woorden vinden: En de Godt heeft hem (den Heere Jesum) aan de gemeynte gegeven tot een hooft boven alle dingen. vers 23. Welke syn lichaam is, en de vervullinge des genen, die alles in allen vervult. Soo dat hier ook de gemeynte, synde het lichaam, waar van de Heere Jesus het hooft is, gesegt wert de vervullinge van hem te wesen; en daarom nogh te nadrukkelyker, om dat men by Scapula sien kan, dat door dit woort pleerooma, hier vervullinge, in het Grieks complementum en Impletio, dat is, vervulsel en vervullinge beide betekent wert. In welke twee betekenissen de vervullende vogten ten opsigt van het hooft ook kunnen genomen werden. Soo betekenen sy op de eerste wyse dat gene, waar door de Heere Jesus tot een volmaakt persoon gestelt wert, bestaande uyt hooft en Ledematen; in welken sin de geleerde Kant-tekenaars het ook nemen. Dogh in de tweede betekenisse segt dese Impletio die daat, waar door het hooft het grontformeersel of een kinderlyk lighaam, tot dat van een volwassen mensche vervult: het welke in een gelykformigen en geestelyken sin, ontrent de Heere Jesus in opsigt van syne gemeynte, ook eene by alle ware Christenen ontwyfelyke waarheit heeft; en waar toe de woorden die alles in allen vervult ook seer gevoegelyk kunnen gebragt werden in dese omstandigheden.
Seer nadrukkelyk schynt hier ook op geoogt te werden Ephes. IV. van het 11 tot het 16 vers ingesloten: alwaar uit den selven gront, dat Christus het hooft is vers 15., gesegt wert vers 11. dat hy Leeraars enz. gegeven heeft, onder anderen vers 12. tot opbouwinge des lichaams Christi. Welke volgens dese gelykenisse, vers 13. verder beschreven wert: tot dat wy sullen komen tot een volkomenen (in kragt, siet Polus, eenen volwassenen) man, na de mate der grootheit der volheyt Christi; 't geen anders
| |
| |
ook segt, na de mate der grootheyt der vervullinge Christi; om dat het selve woord Pleerooma hier ook gevonden wert, het welk Ephes. I. 23. met vervullinge vertaalt was: dat is, volgens dese betekenisse, tot dat wy alle sullen komen tot een volwassenen man, na de mate van die grootheit of stature (gelyk dit woord mede betekent) tot welke de Heere Jesus ons nogh kinderen synde, gelyk het hooft het lichaam, sal gelieven te vervullen en te doen opwassen.
Dat nu dese werkinge van het hooft in het vervullen en uitrollen der delen van een kind, om het te doen opwassen, alhier het ooghmerk is, blykt nogh meerder uit de volgende 14, 15, en 16 verssen: op dat wy (vers 14.) niet meer (Neepioi) kleine kinderen souden syn, maar (vers 15.) allesints souden opwassen in (of door) hem, die het hooft is, [namelyk] Christus. Dogh insonderheit vers 16; alwaar de voorseide maniere, op welke een kind door het hooft tot een volkomen man vervult, overkleed, en uitgerolt wert, nader schynt aangewesen te syn. Dit syn de woorden: Uit het welke (hooft) het geheele lichaam, in een overeenkomstige proportie te samen gestelt synde (het welk een gront-formeersel of lichaam van een klein kind schynt uit te drukken.) en tot een onderlinge samen-hanginge gebragt synde, door alle de rakingen der toebrenginge (en schynt dit te sien op het vervullen en uitrollen van een grondformeersel of eens klein kints lichaam, door het gene daar toe gebragt wert, in staat te stellen, dat het malkander rake, en dus een grooter lichaam daar uit doe werden.) na de werkinge van een ygelyk deel in syne mate den wasdom des lichaams maakt, tot syn selfs opbouwinge in de liefde.
Dat ook het voorgeseide des Apostels op de gelykenisse en werkinge des hoofds eigentlyk siet, schynt daar uit nader afgenomen te kunnen werden; om dat hy Coloss. II. 19 by na deselve spreek-wysen gebruikt: En het hoofd niet behoudende, uit het welke het geheele lichaam door raakselen en samen-bindingen van het geen toegebragt wert, voorsien en tot een onderlinge samen-hanginge gebragt synde, opwast met een Goddelyken Wasdom.
Ik sal hier alleen by doen, dat ik de woorden van de naukeurige Duitsche Oversettinge niet verandert hebbe, als om soo veel mogelyk is, door een andere woordelyke uitdrukkinge van deselve sake aan eenigen misschien wat meerder klaarheit te geven. Want die de grond-woorden by Scapula nasiet, sal bevinden, dat Sunarmologeoo door congruente rationum proportione construo; het woord Epichoreegeistai door Rebus suppeditatis & subministratis instrui; eindelyk Aphee door Tactus aldaar vertaalt is.
Gelyk wy nu te voren getoont hebben, dat den Geest Godts door den Prophete David syn grond-formeersel Golem of een Kluwen na de aldernaukeurigste ondervindingen laat noemen; soo bevinden wy hier ook, dat de maniere om het selve door het hoofd, als het voornaamste werk-tuigh, te doen uitrollen en vervullen aan hem volkomentlyk is bekent geweest: niet tegenstaande het meeste van dit alles alleen onder de uitvindingen van de laast voorgaande eeuwe kan gestelt werden. Men leere dan hier uit, met
| |
| |
hoe groot een wysheit en nauwkeurigheit dit woord van natuurlyke saken spreekt; en soodanige dingen segt, ook ontrent het voorname gebruik van het hoofd in den wasdom des Lichaams; dat niemand, die redelyk is, deselve aan eenigh mensche in die tyden levende, met regt soude kunnen toeschryven.
| |
§. 17.
Dat nu een gront-formeersel, het welk misschien in den beginne maar een santje (of minder) in grootheit bevat, tot de grootheit van een lichaam van een man van ses voeten hoogh kan uitgerolt werden, sal een Wiskundige wel willen, en selts een Atheist, indien hy de Wis-kunde verstaat, moeten toestaan. Maar dewyl andere en ook eenige welmenende Christenen dese groote uitrollingh van soo kleinen gront-formeersel misschien niet wel aan sigh souden kunnen verbeelden, en daarom veel ligt dit geseide onmogelyk souden agten; schynt het voor ymand, die hier swarig heit in maakt, nut te sullen wesen, indien wy de mogelykheit daar van toonen.
Men stelle dan voor af:
I. Dat de Goddelyke Almagt een bepaalde grootheit van stoffe (by voorbeeld, die van een santje of minder) in soo veel en meerder deelen van een scheiden kan, als eenigh mensche met een bepaalt getal kan uitdrukken. Dit sal niemand loochenen, en selfs een Atheist moet erkennen, dat in opsigt van dit santje dese deelinge nogh tegenseggely kheit nogh onmogelykheit insluit.
II. Dat een voet in 10 duimen gedeelt synde, elk van dese duimen in lenghte 100 sanden bevatten kan; het welk veele andere met ons stellen.
III. Dat het lichaam van een man, die ses voeten hoogh is, gestelt synde ses lichaamelyke voeten te bevatten, men het selve, om de daar insynde holligheden, niet te klein stelt te wesen.
IV. Dewyl nu 100 sanden eenen duim in lengte, en 10 duimen eenen voet uitmaken, sullen 1000 sanden in eenen voet in lengte gaan: en by gevolge (stellende gemaks-halven de sanden, gelyk kleine teerlinkjes) 1000,000,000, of (om met meer kortheit dit getal, of de eenheit met negen nullen uit te drukken) 109 sanden eenen lichamelyke voet uitmaken. Welke dan sesmaal genomen synde, komt 6000,000,000, of 609 voor het getal der sanden; die in een menschelyk lichaam, ses lichamelyke voeten groot synde, bevat kunnen werden.
Waar uit blykt, indien een grond-formeerseltje, dat maar een santje groot is, in 6000,000,000 deelen gedeelt was, dat in elke ruimte van een santje in dit Lichaam, een deeltje van het selve sandje souden kunnen geplaast werden.
V. Dogh om verder te gaan, dewyl uit A. van Leeuwenhoek (Beschouw. XXVI. §. 16.) te sien is, dat 1/1000 van een sants lengte ontrent het uiterste is, dat door een Vergroot-glas onderscheiden kan werden; Laat ons, om yets te hebben, dat met reden voor niet onderscheidentlyk sigtbaar kan gehou- | |
| |
den werden, 1/1000 van dese lengte nemen, soo sal als dan 1/100000 van een sants lengte door geen Vergroot-glas mee onderscheit kunnen gesien werden.
Dewyl 'er nu van soodanige deeltjes (of weder gemakshalven teerlinkjes) 1013 in een sant gaan; soo sullen 'er in het geseide menschelyk lichaam van ses lichamelyke voeten, 6027 lichamelyke soo kleine ruim tens syn, die met geen vergrootglas om haar kleinheit kunnen onderscheiden werden.
En wanneer men nu in elk van dese kleine plaatsjes een millioen deelen van een sant stelt te wesen, sullen in dit menschelyk licham van ses lichamelyke voeten dan 6033 van dese santdeeltjes gaan.
VI. Indien dan het grontformeersel van een mensche, het welke wy nu een santje groot stellen te wesen, in soo veel of in 6033 deelen gedeelt wert; sal het soodanigh in syne deelen kunnen geplaatst en uitgerolt werden, dat in elke kleine ruimte van een menschelyk lichaam van ses lichamelyke voeten, welke om haar kleinheit door het als nogh bekende beste Vergroot-glas met onderscheit niet gesien kan werden, egter nogh een millioen van dese zant-deeltjes gevonden wert. En dewyl de tusschen-plaatsen tusschen dese deeltjes van het grontformeersel nogh soo veel kleinder syn, als de voorgeseide ruimtekens; sullen sy daarom nogh minder door een Microscopium, en gevolgelyk, voor het ooge by na gansch niet sigtbaar syn; immers, sy sullen geensints onderschiden kunnen werden.
VII. En dus is blykelyk dat het mogelyk is, dat een soo klein gront-formeerseltje van een sant groot, tot een gelykformigh samen-stel van een menschelyk lichaam van ses lichamelyke voeten kan uitgerolt en gebragt werden; welk lichaam in alle syne stoffe niet meerder als de groote van dit eenige santje bevat, soodanigh nogtans dat niet een sigtbaar plaatsje soo klein in het selve is, in het welk niet meerder als een millioen deelen van dit gront-formeerseltje bevonden werden: tusschen welke deeltjes egter soo veel ledige plaatsjes overgelaten werden, dat dit om syne ligtheit by na schaduwagtige lichaam, soodanigh kan vervult werden door de vloeyende en by komende deelen, die sigh in dese tusschen-plaatsjes setten, en de deelen van dit gront-formeersel overkleden; dat het selve de swaarheit van een gemeen lichaam van een volwassen mensche bereikt.
VIII. En op dat niemant dese verdeilinge van de grootheit van een santje vreemt mogte agten; kan hy by den Professor Keil. introduct. pag. 55, yets vinden, dat een ongelyk grooter wonder aan hem moet schynen; en waar van aldaar de mogelykheit egter betoogt is: namelyk, hoe niet alleen ses lichamelyke voeten, maar selfs dat onmetelyke ruim, het welk den sterren-hemel in synen omtrek bevat, en indien men wil, vry een veel grooter, door de stoffe van een eenigh santje soodanigh vervult en duister kan gemaakt werden; dat niet een eenige ligt-straal (hoe dun sy ook wesen magh) tusschen de deelen van dit zant soude kunnen doorgaan. Men verbeelde sigh derhalven, hoe verre dit, al het geene wy geseit hebben in dit lichaam te kunnen gebeuren, overtrest.
| |
| |
IX. En om dit selfs by een diergelyk experiment te doen sien, sal ontrent het Ligt in de XXVI. Beschouw. §. 15. aangetoont werden; dat een stukje kaarssmeer, het welk de grootheit van een sand heeft, wanneer het verbrant, in veel meer als de voorige 6033 deeltjes waarlyk gedeelt wert.
Om dit alhier kortelyk te bewysen, kan men op de straks aangehaalde plaatse sien; dat eenen lichamelyken duim kaars-smeer een getal van 26961704040 ligtdeelen uitgeeft. Nu (N. IV) syn 'er 1000,000 sanden in de grootheit van desen lichamelyken duim, en derhalven komen uit een santsgrootheit kaars-smeer 26961704034 ligt-deelen.
En (N. VI) was het gront-formeersel, dat ook een sant groot was, gestelt in 6033 deelen gedeelt te wesen.
Door welk getal, dat der ligt-deelen, die uit de grootheit van een zand komen, of 26961704034 gedivideert synde, sal komen 44936173 met een kleine breuk. Waar uit blykt, dat elk deeltje van dit gront-formeersel, hoe klein het ook wesen magh (om een ront getal te nemen) nogh in meer als 44 en by na 45 millioenen deeltjes soude moeten gedeelt syn; eer elk van deselve de kleinheit van een ligt-deeltje, dat dagelyks uit een brandende kaars vliegt, verkregen heeft.
Dat nu ook soo kleine deeltjes om hare kleinheit niet onnut syn, maar tot groote saken in het Heeel-Al gebruikt werden, sal hier na in de XXVI. Beschouwinge getoont werden; en is uit die van het Vyer openbaar, welke sigh by na overal in de sighbare wereld bevinden, en aan den grooten Regeerder desselfs tot soo verwonderlyke, soo wel als ontsagchelyke, einden dienstbaar syn.
En dus sal, soo ik meine, blykelyk genoegh wesen, dat wy in dese uitrollinge en verdeelinge van dit gront-formeersel op verre na tot die kleinheit niet gekomen syn; waar in men ondervindelyk siet, dat andere lichamen in de werelt gedeelt werden.
| |
§. 18.
Wy bepalen alhier de wyse niet, van welke Godt sigh in het uitrollen van syne gemaakte gront-formeersels gelieft to bedienen; maar laten deselve aan syne Hooge Wysheit, wiens wegen insonderheit ook in desen, onnaspeurelyk syn; en hebben in het bybrengen van het geen wy §. 17. daar over gesegt hebben, geen ander oogmerk gehadt, als om Ongodisten van haren Maker te overtuigen; en eenige ophelderingh ook aan sommige Christenen te geven, die juist niet gewoon syn de saken na de maniere der Wiskundigen sigh voor te stellen; en daarom in het uitrollen van soo kleinen gront-beginsel tot de gelyk-formige gestalte van een volwassen lichaam eenige swarigheden mogten vinden.
Een ongelukkigh Philosooph, die nogh uit al het vorige geen Al-bestierenden Godts heeft willen erkennen, ga nu weder in stilheit en eenigheit by sigh selfs nedersitten; beschouwe met aandagt syn eigen lichaam; en oordeele dan selfs, of hy denken kan, dat het sonder wysheit en bestieringe
| |
| |
kan geschiet syn, dat uit soo klein en teder een gront-beginsel by wyse van het selve uit te rollen, en met andere stoffen te vervullen en over te kleden, syn soo wonderlyk tot soo veel gebruiken bekwaam gemaakt lichaam in alle syne deelen en leden voortgekomen is. Wat heeft het maken van een uurwerk uit alle syne te samen-gesette stoffen, dat by dit wonderlyk formeeren van een menschen lichaam kan gelyk gestelt worden? en nogtans, heeft ymand oit soo onsinnigh of (om wat sagter te spreken) soo beklagelyk ongelukkigh geweest, dat hy in tegenwoordigheit van verstandige soude hebben derven staande houden, dat syn Horologie, dat hy in syn sak draaght, op soodanigh een maniere sonder eenige wysheit of oogmerk geworden was?
Den Almagtigen noemt Jesaiae XXIX. 23. de kinderen (hoewel misschien volgens de gedagten van veele Godts-Geleerden aldaar van die der wedergeboorte sprekende, in welke dit ook syn volkomen waarheit heeft) uitdrukkelyk het werk syner handen; en eigent dus aan syne wysheit en maght alleen, het maken, uitrollen en vervullen van een gront-formeersel toe; en kan ook den alderscherpsinnigsten Atheist een andere aannemelyke oorsaak geven? insonderheit, als hy stelt gelyk hy stellen moet, dat deselve niet geweten heeft wat sy dede, als sy dit dede.
Selfs de Ouders, die niet weeten, hoe haar kind in syn gront-formeersel gesteld, overkleed, en opgevult wert, kan men de ware en eerste oorsaak daar van niet noemen, en indien sy, hoe wel het HOE niet wetende, nogh maar wisten, of sy een kind voortbragten of niet; soude men haar nogh met de naam van tweede oorsaken kunnen verëeren: gelyk ymand, die aan een welgestelt Repeteer-Uurwerk trekt, en weet dat hy het sal doen slaan, een tweede oorsaak daar van genoemt kan werden. Maar dewyl alle Ouders niet alleen onkundigh syn, op hoedanigh een wyse een kind voortgebragt wert, maar selfs niet weten, dat sy het voortbrengen, als sy het voortbrengen; soo dat selfs in onwettige versamelingen meermalen een kint ook tegen haren willen voortgebragt wert; wie kan met reden haar meer als instrumentele of occasionele oorsaken daar van noemen? En daar dogh dit voortgebragte in alles waar uit het bestaat, syns Aanbiddelyken Makers Wysheit aan yder, die eenige redelykheit heeft, vertoont; Wat kan men van soodanige seggen? die geen ware oorsaak in de gansche wereld onder alle de Schepselen kunnende aantoonen, welke tot het formeeren van een Mensche bequaam is; en egter dit duisenden van malen door sigh des onbewuste instrumenten siende geschieden, nogh geenen Godt, die haar met verstand geformeert heeft, willen erkennen. Ellendige! ja meer als ellendige blintheit! daar in men die geene siet vallen, die haren Godt verloochenen en verlaten.
| |
§. 19
Dogh hoe weinigh ontrent de maniere van de Voort-teelinge der menschen nogh bekent magh wesen; legt egter in het geen men dagelyks daar ontrent siet geschieden, en het geene verre by de meeste nau- | |
| |
welyks in eenige opmerkinge komt, nogh een seer voornaam en kragtigh bewys van een Goddelyke en alles tot syn wyse einden schikkende Voorsienigheit en een klaar betoogh, dat de Wereld geensints by geval bestiert wert.
Eer ik dan het selve voorstelle, vinde ik my verpligt alhier te seggen, dat men de vindinge daar van schuldigh is aan de gedagten van den Heer Arbutnot seer voornaam Wis-kundige, Lidt van de Koninklyke Societeit, en Lyf-Docter van de Regerende Koninginne van Engeland: welke de goedheit wel heeft gelieven te hebben, van deselve, door handen van den Heer Burnet, waardige Zoon van den by de geleerde wereld met soo veel roem bekenden Heer Bisschop van Salisbury, insgelyks groot Mathematicus en mede Lidt der selver Koninklyke Societeit aan my toe te senden: en geve my dan de eere, (hoe wel ik nu berigt werde, dat het selve in de Acta van deselve Societeit daar na gedrukt is) van dese verhandelinge daar mede te verçieren.
| |
§. 20.
Den gront van dit bewys bestaat in een Tafel, welke den Heer Arbutnot heeft laten opmaken uit de Registers, die tot Londen s'jaarlyks werden gehouden, van de Jongetjens en Meisjens, die dagelyks ten doop werden gebragt; begrypende 82 agter een volgende Jaren, van de Jaren 1629 tot 1710 beide ingesloten, welke wy, om dat deselve eenige voorname bysonderheden behelst, alhier laten volgen.
| |
Tafel
Man het getal van Jongetjens en Meisjens, in 82 Jaren, elk Jaar tot Londen gedoopt.
Anno |
Jongens |
Meisjens |
1629 |
5218 |
4683 |
30 |
4858 |
4457 |
31 |
4422 |
4102 |
32 |
4994 |
4590 |
33 |
5158 |
4839 |
34 |
5035 |
4820 |
35 |
5106 |
4928 |
36 |
4917 |
4605 |
37 |
4703 |
4457 |
38 |
5359 |
4952 |
39 |
5366 |
4784 |
40 |
5518 |
5332 |
41 |
5470 |
5200 |
1642 |
5460 |
4910 |
43 |
4793 |
4617 |
44 |
4107 |
3997 |
45 |
4047 |
3919 |
46 |
3768 |
3395 |
47 |
3796 |
3536 |
48 |
3363 |
3181 |
49 |
3079 |
2746 |
50 |
2890 |
2722 |
51 |
3231 |
2840 |
52 |
3220 |
2908 |
53 |
3196 |
2959 |
54 |
3441 |
3179 |
1655 |
3655 |
3349 |
56 |
3668 |
3382 |
57 |
3396 |
3289 |
58 |
3157 |
3018 |
59 |
3209 |
2781 |
60 |
3724 |
3247 |
61 |
4748 |
4107 |
62 |
5216 |
4803 |
63 |
5411 |
4881 |
64 |
6041 |
5681 |
65 |
5114 |
4858 |
66 |
4678 |
4319 |
67 |
5617 |
5322 |
| |
| |
Anno |
Jongens |
Meisjens |
1668 |
6073 |
5560 |
69 |
6506 |
5829 |
70 |
6278 |
5719 |
71 |
6449 |
6061 |
72 |
6443 |
6120 |
73 |
6073 |
5821 |
74 |
6113 |
5738 |
75 |
6058 |
5717 |
76 |
6552 |
5847 |
77 |
6423 |
6203 |
78 |
6568 |
6033 |
79 |
6247 |
6041 |
80 |
6548 |
6299 |
81 |
6822 |
6533 |
82 |
6909 |
6744 |
1683 |
7577 |
7158 |
84 |
7575 |
7127 |
85 |
7484 |
7246 |
86 |
7575 |
7119 |
87 |
7737 |
7214 |
88 |
7487 |
7101 |
89 |
7604 |
7167 |
90 |
7909 |
7302 |
91 |
7662 |
7392 |
92 |
7602 |
7316 |
93 |
7676 |
7483 |
94 |
6985 |
6647 |
95 |
7263 |
6713 |
96 |
7632 |
7229 |
97 |
8062 |
7767 |
1698 |
8426 |
7626 |
99 |
7911 |
7452 |
1700 |
7578 |
7061 |
1 |
8102 |
7514 |
2 |
8031 |
7656 |
3 |
7765 |
7683 |
4 |
6113 |
5738 |
5 |
8366 |
7779 |
6 |
7952 |
7417 |
7 |
8379 |
7687 |
8 |
8239 |
7623 |
9 |
7840 |
7380 |
10 |
7640 |
7288 |
In dese Tafel is aanmerkelyk:
I. Dat tot Londen in dese 82 agter een volgende Jaren, elk Jaar, het getal der Jongens, dat van de Meisjens heeft te boven gegaan.
II. Dat het verschil derselver altyd tusschen twee niet verre van een synde palen sigh uitgestrekt heeft. Soodanigh, dat
III. Altyd eenige Jongens meer geboren syn als de helft van alle kinderen op een jaar bedraagt. En
IV. Dat de meerderheit van de Jongens boven die van de Meisjens noit soo groot geworden is, dat meest alle de Kinderen Jongens geweest syn.
| |
§. 21.
Dewyl nu door Velt- en Zeeslagen, door andere gevaarlyker beroepen, insonderheit door een meerder onder de mannen in swangh gaande ongematigt leven, een veel grooter menigte der selver daagelyks omkomt; als van de vrouwen, door de bysondere siektens, die aan haar boven de mannen eigen syn: kan ymand denken, dat het sonder bestieringe van eenige wysheit geschiet, dat 'er juist altyd meer Mannen als Vrouwen geboren werden?
En (dat te verwonderen is) egter maar soo veel meerder, dat genoegsaam voor elke Vrouw een Man van haar jaren, in haar land, en van haar conditie overblyft; het geen een gedurige ervarentheit ten genoegen van yder, die redelykheit gebruikt, bevestigt.
Waar by den Heer Arbutnot aanmerkt, dat hier uit een merkelyke reden schynt openbaar te syn, dat de Polygamia, wanneer eer man meer vrouwen neemt, soo wel tegen de Nature, de bestieringe der Wereld, en het Gemeene best, als tegens de Wetten stryt; om dat een Man veel Vrouwen
| |
| |
hebbende, soo veel andere mannen ongehuwt moeten blyven; behalven, dat veel Vrouwen soo wel niet by eenen, als wel elk by haren man schynen vrugtbaar te kunnen wesen.
| |
§. 22.
Dogh om eindelyk tot het voornaamste bewys tegen een gevallige oorsaak, dat in desen legt, te komen; dewyl de gewigtige affaires van den Heer Arbutnot niet toe en lieten, dese Tafel in alle desselfs bysonderheden op te volgen, en de rekeningh daar op te maken (het welke na de gemeene wyse eenige maanden gedurigen arbeit vereisschen soude; gelyk bekent is, by die de rekeningen in het speelen van geluk verstaan) stelt syn Wel Ed. gemakshalven.
I. Als een even getal penningen opgeworpen wert; dat 'er even veel kans is, om 'er soo veel kruis als munt te doen vallen; als 'er is, dat onder soo veel kinderen, ook even in getal synde, even veel Jongetjens als Meisjens souden ter wereld komen; indien ook dese geboortens by geval geschieden.
II. Toont desen Heer, indien ymand, (die wy A sullen noemen) eenige duisend penningen sullende opwerpen, genomen hadde even veel kruis, als munt te doen nedervallen; en 'er D ingeset was? dat dese A een seer geringe kans souden hebben om syne weddenschap, of om D te winnen; en dat de waardye van syn kans veel minder soude syn als ½ van D.
III. Maar om dat de vorige onderstellinge, dat het getal der Jongetjens en der Meisjens jaarlyks gelyk is, de kans van A, die dit neemt, te veel vermindert; stelt wederom den Heer Arbutnot, om dese verminderingh te vergoeden, dat de kans van A (die anders veel minder waard getoont was te syn als ½ van D, in elk jaar, of elkemaal) nu waarlyk soo veel meerder, en syn waardye volkomentlyk ½ van D is.
IV. Dit nu gestelt synde, indien ymand, als A (wiens; kans is ½ van D, als hy yets met dese penningen eens neemt te doen) sulks wedt 82 malen aan een te sullen geschieden; of liever dat 82 jaren na den anderen soo veel Meisjens en Jongetjens t'elkens sullen geboren werden; gelyk hy te voren gewedt hadde, dat in een jaar soude te wereld komen; weeten die de kansrekeninge verstaan, dat syn kans sal syn, gelyk ½ twee-en-tagtigh malen met sigh selfs, en daar na met D gemultipliceert: of dat'er een soo groot getal (als men verkrygt, wanneer men het twee-getal 82 malen in sigh selfs multipliceert en de eenheit daar aftrekt) tegen een staat; dat sulks by geval op die wyse geen 82 malen agter een sal geschieden. Het welke dan een getal uitmaakt van 25 agter een volgende Cyffer-letters; waar van de vyf eerste syn 48357; het geen door de Logarithmi met weinigh moeite blykelyk is. Die het nette wil hebben; kan het door deselve Logarithmi verder uitrekenen, of het tweegetal 82 malen in sigh selfs multipliceeren, en de eenheit daar aftrekken.
Indien 'er nu soo veel tegen een staat, dat dit geen 82 jaren agter een tot Londen moet gebeuren; gelieve ymand te denken, die in dese rekeningen ervaren is, hoe groot een getal tegen een moet staan, dat sulks niet door de
| |
| |
gehele wereld, en soo meenighmalen 82 jaren agter een sal geschieden; en dan te oordeelen, of het geval hier plaatse kan gelooft werden te hebben. Want dat sulks veel eeuwen na den anderen, en op alle plaatsen der werelt Waarlyk geschiet is, kan met veel waarschynelykheit af genomen werden; om dat altyd en over al de mannen aan de selve gevaren boven de vrouwen onderworpen syn; en egter aan alle vrouwen ook mannen van gelyke jaren in hare landen insgelyks hebben kunnen gebeuren.
| |
§. 23.
En soo verre den Heer Arbutnot. Welkers korte aanmerkinge op het geen volgens dese Tafel gebeurt is, een bewys van een verstandige Regeeringe der wereld met soo veel nadruk behelst; dat het selve voor yder, die dese rekeningh begrypt, genoegsaam voldoende behoort te syn. Dogh nadien Ongodisten, die de kragt van dit argument soude tragten te ontwyken, dese swarigheit hier souden kunnen maken; dat den Heer Arbutnot, om soo veel moeiten te ontgaan, de kans van ymand, die wedt dat sulks in een jaar geschieden soude, stelt gelyk te syn aan ½ D; het geen juist letterlyk met de Tafel niet over een komt: gelieven dese te weten, dat de eenige misslagh, die men soude kunnen seggen daar in begaan te syn, alleen dese is; dat desen Heer aan ymand, die een geval in desen stelt, al te veel heeft toegegeven; stellende syn kans gelyk ½ D; en dat daarom het getal by syn Wel Ed. op dese onderstellinge gevonden, dat tegen een staat, seer veel kleinder is, als het selve door een naukeuriger rekeningh volgens deselve fondamenten, voortgekomen soude hebben; indien dien Heer daar de vereischte tyd toe hadde kunnen geven. Het welke by alle, die dese rekeningh regt verstaan, kennelyk is; vermits aan syn Wel Ed. tegenparty de helft van de kanssen gevende, dese sal kunnen winnen, als'er alleen meer penningen kruis als munt vallen of meer Jongetjens als Meisjes geboren werden, sonder eenige palen; wanneer het getal van al de penningen of kinderen oneven is: en in even penningen of kinderen soude de tegenpartye nogh daar en boven voor sigh hebben de helft van alle die gevallen, die even veel penningen kruis als munt, of even veel Jongetjens als Meisjens geven: daar nogtans volgens de Tafel (om de palen, tusschen welke de meerderheit der Jongetjes sigh waarlyk bevind) seer veel gevallen, in welke meer Jongetjens als Meisjens syn, hem souden doen verliesen; en
ook alle de gevallen, die even veel van beide souden geven: 't geen niet en behoeft bewesen te werden, voor die alleen in de beginselen van dese rekeningen ervaren syn. Ik hebbe van myn pligt geoordeelt dit hier by te moeten voegen, om dewyl dese rekeningh wel volkomen kragtigh, maar egter met oogmerk om niet te veel tyd daar aan te moeten besteden gemaakt is, deselve van alle tegenwerpingen, die ymand, welke sigh daar tegenstelt, soude kunnen maken, te bevryden.
En sal het te voren geseide, namelyk dat de Heer Arbutnot om de moite van soo groote en soo veel tyd vereischende rekeningen te ontgaan, aan syn tegenpartye seer veel meer toegegeven heeft, als nodigh was, oogenschynlyk
| |
| |
kunnen blyken uit de uitrekeninge, die den uitmuntenden Wis-kundige de Hr. en Mr. Willen Jan 's Gravesande op een bysondere wyse daar over heeft gelieven te maken; welke den by na ondoenly ken arbeid en langdurigen tyd, die de gemeene maniere van dese saken te behandelen nootsakelyk vereischt, seer veel verkort.
| |
§. 24.
Desen Heer dan, om sigh door geen onderstellinge, als de vorige, te bepalen, en met een nader opsigt tot de getallen van de Tafel selfs, het getal te vinden, het welke tegen een staat, dat het geen te Londen in dese 82 jaren geschiet is, niet en moeste geschieden, indien alles by geval bestiert wierde; addeert eerst alle de kinderen, die in dese 82 jaren tot Londen geboren syn, in eene somme tot malkander: en vint het twee-en-tagtigste deel daar van te bedragen 11429. Welk getal dan een middel-getal is; het welke, indien 'er jaarlyks soo veel geboren wierden, in 82 jaren wederom het selve getal Kinderen geven soude, gelyk de Tafel in syn geheel begrypt.
Verder vindende in de Tafel, dat in den jare 1703 het verschil tusschen de Jongetjes en Meisjes, na proportie van de veelheit der kinderen, het minste geweest is, en dat'er in dat selve jaar 15448 kinderen, en daar onder 7765 en 7683 meisjens geboren syn; neemt syn Wel Ed. voor het tafel-getal 15448, het gevonden middel-getal 11429; en vint men na dese reden of onder die 11429 Kinderen, 5745 Jongens en 5684 Meisjens.
Op gelyke wyse siende in de Tafel, dat in den jare 1661, het na de menigte der kinderen geproportioneerde verschil tusschen de Jongens en Meisjens het grootste geweest is; indien men deselve weder in opsight van het middel-getal 11429 uitrekent, sullen voor dat jaar 6128 jongens en 5301 Meisjens komen.
De eerste vrage dan die hier te beantwoorden is, kan op dese wyse voorgestelt werden:
A wed tegen B, als 11429 penningen opgeworpen werden, dat'er niet minder als 5745 en niet meer als 6128 met het kruis sullen boven vallen; of, dat onder 11429 kinderen, die elk jaar (volgens dese gemiddelde rekeningh) terwereld komen, niet minder als 5745, nogh meerder als 6128 Jongens sullen wesen.
Men vraagt na de waardye van de kans van A? of liever hoe veel tegen een staat? dat het geen A gewedt heeft niet geschieden sal, wanneer alles van het geval af hangt.
| |
§. 25.
Om hier op het vereiste antwoord te vinden, weten die de hedensdaagse rekeningen van 't geluk verstaan, stellende k kruis, en m munt, of k een knegtje, en m een meisje te betekenen:
I. Dat men het Binomium k + m eerst moet brengen tot de magt, waar van 11429 het Exponens is, of het selve 11429 maal met sigh selfs multipliceeren.
II. Dat alle de Cöefficienten of Genituren van alle de termen te samen geno- | |
| |
men, of de magt van het twee getal, waar van 11429 het Exponens is, de menighte geven van alle de gevallen, die ontrent 11429 penningen gebeuren kunnen. Men noeme deselve p + q.
III. Dat alle de Cöefficienten soo van beide de termen, in welke men k6128 m5301 en k5745 m5684 vint, als van alle de termen, die tusschen dese twee syn, te samen in eene somme genomen, het getal uitmaken van alle de gevallen, die A doen winnen. Men noeme dese p.
IV. Dat alle de gebeurelyke gevallen, behalven die A doen winnen, de selve A doen verliesen, en ten voordeele van B syn. En moeten dese dan q genoemt werden.
V. Derhalven, als D ingeset is, dat de waardye van de kans van A is D; wanneer A gewedt heeft, dat dit in de op geworpen penningen eenmaal, of met de kinderen in een jaar sal gebeuren.
VI. Maar wanneer A nu verder gaande wedt, dat dit 82 malen, of 82 jaren na den anderen sal geschieden; dat de waardye van de kans van A als dan sal syn twee-en-tachtigh malen met sigh selfs en daar na met D gemultipliceert.
VII. En staat daarom de kans, dat het geen A gewedt heeft, sal geschieden, tot de kans, dat (alles by het geval bestiert werdende) sulks niet en moet geschieden; of tot de kans van B, die het laatste tegen A gewedt heeft, als p82 tot - p82 of om sigh door de eenheit, volgens de in de vorige vrage gebruikte uitdrukkinge, te bedienen, als 1 tot - 1; dat is, gelyk de eenheit tot een getal, het welk men verkrygt, als men de menigte van alle de gebeurlyke gevallen, divideert door p, of door de veelheit van alle die A doen winnen; en van dit quotient, 82 malen in sigh selven gemultipliceert synde, de eenheit aftrekt.
| |
§. 26.
Het welke alles, gelyk te voren gesegt is, niet onbekent kan syn by die in de rekeningen der kanssen in het spelen ervaren syn. Maar ook sullen dese met volkomen sekerheit weeten, dat hoe kort ook de oplossinge van dit vraag-stuk in Woorden en Algebraische letters schynt te wesen, egter den besten Rekenaar, om de grootheit en menigte der getalen die gevonden moeten werden, daar toe niet minder als eenige maanden van noden soude hebben; indien hy dit in getallen behoorlyk soude uitdrukken, en eenige gerustheit sal willen hebben; dat 'er geen misgrepen in syne rekeningen sullen wesen. Waarom den Heer 's Gravesande na desselfs seer groote ervarentheit in de Wis-kunde sigh van eenen merkelyken verkort-wegh in desen heeft bedient; die seer verre het meeste van dien verdrietelyken arbeit wegneemt, welke anders de boven getoonde en gemeene wyse nootsakelyk na sigh sleept: toonende wiskonstelyk, met onvergelykelyk minder moeite, dat de reden van de kans van A tot die van B, te voren §. 25. gevonden,
| |
| |
als 1 tot - 1 (niet alleen met de vereiste naukeurigheit, maar doende selfs eenige seer kleine breuken; die anders souden kunnen veragt werden, alle ten voordeele van A strekken, om geen tegenseggen onderworpen te syn) kan uitgedrukt werden door de reden van de een-heit tot een getal; het welk men bekomt, als men twee-en-tachtigh malen in sigh selven multipliceert, en daar na de eenheit daar aftrekt. Soo dat men door de Logarithmi met seer weinigh moeite sien kan, dat 'er een getal van 44 aan een volgende letters, (waar van de vyf eerste syn 75598) tegen een staat; dat het geen te Londen in dese 82 jaren gebeurt is, niet en moeste gebeuren, indien alles by geval geschiede.
De Heer 's Gravesande, die dit getal verder door de selfde Logarithmi nagerekent heeft, vint 75, 598, 215, 229, 552, 469, 135, 802, 469, 135, 802, 469, 135, 802, 469, tegen een.
| |
§. 27.
Een yder nu, die de grootheit van dit getal aan figh voor kan stellen, gelieve te oordeelen; of hy geen reden heeft om te denken, dat hier in alleen een wyse bestieringe en geen los geval plaatse heeft: te meer, als hy weet, hoe veel dit getal grooter moet werden, indien dit niet alleen te Londen, maar door de gehele Werelt, niet alleen eens 82 jaren, maar meermalen twee-en-tachtigh jaren geschiet is; het geen om voorgegeven reden seer waarschynelyk is.
Immers blykt hier; dewyl dit getal meerder is, als alle de sanden, die eenige millioenen Aardklooten souden kunnen vervullen; dat die gelooffelyk stelt te syn, dat het geene alleen te Londen geschiet is, by een enkel geval geschiet is; ook moet seggen, dat het by hem gelooffelyk is, dat ymand blind en sonder gevoel synde, of immers die niet den minsten gront heeft, volgens welke hy syn hand soude kunnen bestieren, en daarom alles aan het los geval moet overlaten, uit dien onverbeeldelyk grooten, en alleen gevalligh op een gestorten santhoop, een eenigh sant-korreltje, dat onder alle andere alleen aan hem nut konde doen, ter eerster malen soude kunnen uittrekken. Of dit nu eenige waarschynelykheit heeft, behoeft men maar aan ymand, die redelyk antwoorden wil, selfs te laten oordeelen.
Hoe wel nu den Heer 's Gravesande my de eere gedaan heeft van de behoorlyke niet alleen, maar selfs verscheidene op een ongemeene wyse hier toe dienende betogingen aan my toe te senden; hebbe egter deselve alhier voor by gegaan, niet alleen om dat ymand in dese rekeningen eenigsints geoeffent synde de gemeene maniere §. 25. kortelyk aangewesen sal vinden; en die dese rekeningen niet verstaat, uit de bygebragte Demonstratien selfs geen ligt soude kunnen bekomen; terwyl ondertusschen dese verhandelinge daar door seer veel grooter soude werden: maar ook, om dat dese by syn Wel Ed. gebruikte betogings-wyse en verkort-wegh, sonder tusschenkomend beletsel, onder andere Werken van den selven Heer haast in het ligt staat
| |
| |
te komen; waar van ymand, die bequaamheit en genegentheit heeft, sigh als dan sal kunnen bedienen.
Ondertusschen sal uit dit laatste yder het bewys kunnen afnemen, van het geen §. 23. om de maniere, by de Heer Arbutnot gebruikt, buiten tegenspraak te stellen gesegt is.
| |
§. 28.
Eer ik hier afscheide, dewyl onder die ongelukkigh genoegh syn om alles aan het geval toe te schryven, ook soodanige wel gevonden werden, die niet gewoon syn eenige bespiegelingen op getallen te maken; en aan welke de gewoone expressien van Bimillioenen Trimillioenen &c. niet verstaanbaar, en daarom sonder indruk soude voorkomen; sal het hier misschien dienstigh syn, om aan deselve een overtuigender begrip van het getal by den Heer 's Gravesande §. 26. gevonden, te geven, de uitdrukkinge van desselfs grootheit met aan yder bekende bewoordingen te doen.
Ten dien einde weet men, wanneer dit getal van 44 letteren synde, door de eenheit met 39 daar aan volgende nullen gedivideert wert, dat 'er (volgens §. 26.) 75598 uit sal komen, en daar en boven nogh een breuk overblyft. Waar uit volgt, indien men een getal van hondert duisent maal hondert duisent millioenen, eerst met hondert duisent maal hondert duisent milloenen multipliseert; dat men tien millioenen van dese soo groote getalen nogh meer als vyf-en-seventigh duisent vyf hondert en agt-en-tnegentigh malen sal moeten nemen; eer men het getal bekomt, het welk tegen een staat, dat het geen tot Londen alleen in dese 82 Jaren gebeurt is, soodanigh niet en moeste gebeuren; indien het geval de geboorten der Mannelyke of Vrouwelyke kinderen bestierde.
Indien nu ymand het voorige al niet mogte begrypen, als van syne studien niet synde, laat hy dese straks uit gedrukte grootheit van dit getal sigh voorstellen, en denken, of het gelooffelyk is, dat in allen desen een van sigh geheel onbewust geval, als oorsaak van het geen geschiet is by ymand, die reden gebruikt, kan erkent werden.
| |
§. 29.
Ik hope niet, om dit voor het laatste hier by te voegen, dat een Atheist nogh soo verre ongelukkigh sal syn; dat om syne tegensprekende gewisse te stillen (die hem toont, dat in dese geen geval met eenigen schyn plaatse hebben kan) deselve geboortens en hare bysonderheden van een onverstandige Natuur-wet soude willen afleiden: waar door dese geboortens, hoewel tegen de loop van het geval aan, egter dusdanigh en niet anders nootsakelyk moesten gebeuren. Want behalven, dat alle wetten (insonderheit aan welke, gelyk in desen, soo veel verscheidene saken moeten gehoorsamen, eer sy haar uitwerksel kunnen voortbrengen) met veel klaarheit ons wysen op een Wet-gever, die deselve ingestelt heeft en onderhoud; om in geen scherpsinnigheden hier tevervallen, dewyl het niet te loochenen is, dat elk menschelyk lichaam een veel konstelyker machine is, als het alderbeste Ho- | |
| |
rologie; indien een soodanigh Philosooph in een kamer gebragt wierde, daar een menigte Horologies in waren en haar werk ordentelyk deden, soo nogtans, dat deselve alle (gelyk de menschen uit twee geslagten) ook uit twee soorten bestonden; en waar van de eene soorte (by voorbeelt) met een dagwyser, slag-werk, of andere bysonderheit, alle de overige sonder deselve de uren en wat dies meer is aanwesen: Laat dese ons opregtelyk verklaren, schoon hy den maker van geen van allen kende, of hy in het aanhoren van verstandige soude derven seggen, dat het aan hem aannemelyk voorkwam, dat beide dese soorten van Horologies, en elk in sigh selfs alleen door een nootsakelyke Natuur-wet, sonder eenige wysheit van een sigh des verstaanden Maker, voortgekomen waren, en haar konstigh maaksel verkregen hadden; en of hy dan nogh soude kunnen geloven, selfs voor verstandigh by andere te kunnen doorgaan. Ik behoeve de toepassinge, die van selfs volgt, niet verder aan te dringen.
|
|