| |
| |
| |
XIV. Beschouwinge.
Van het Gehoor.
§. 1. | ONbekentheit der Gehoor-tuigen. |
2. | Syn egter magtigh om Godts Wysheit te toonen. |
3. | Uiterlyk Oor-gestet. |
4. | Gehoor-pyp en Trommel-vlies. |
5. | Trommel-Holligheit, gehoorbeentjes en snaartje. |
6. | Hare bewegingen. |
7. | Openingen in den omtrek der Trommel-Holligheit. |
8. | Dool-hof. |
9. | Gehoor-zenuwe. |
10. | Gehoortuigen by malkanderen. |
11. | Gehoor-pyp vermeerdert het geluit. Experiment. |
12. | Geluit doet het Trommel-vlies beven. Experiment. |
13. | Andere daar toe dienende. Experimenten. |
14. | Trillinge der gehoor-beentjes. |
15. | En der vliesen in het Dool-hof. |
16. | Overtuiginge uit cenige bysonderheden. |
17. | Onderscheit der gehoortuigen in Kinderen en Bejaarde. |
18. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
19. | Wat door Geluit verstaan wert. |
20. | Josua. VI. 5.
Job. XXI. 12.
Psalm. LXXVII. 19.
1 Samuel. IV. 5.
Ezech. XXVII. 28. |
21. | Genes. XX. 8.
Genes. XXIII. 10, 13, 16.
XLIV. 18.
L. 4. |
22. | Lucas. I. 44. |
23. | Gehoortuigen onnut sonder lugt.
En overtuiginge daar uit. |
24. | Zenuw-snaartje beweegt in het Gehoor. |
25. | Gebruik desselfs. |
26. | Het vyfde paar zenuwen dient tot gemoeds ontroeringen. |
27. | Ook het dikke Herssen-vlies. |
28. | Als mede het agtste paar. |
29. | En de Gehoor-zenuwe. |
30. | De zenuw-snaars beweginge veroorsaakt ook driften. |
31. | Waarom het Gehoor boven alle andere sinnen daar toe bekwaam is.
2. Corint. V. 11. |
32. | Rom, X. 14. enz.
Deuter. XVIII. 15.
Lucas. IX. 35.
Matth. XVII. 5.
Galat. III. 1, 2. |
33. | Besluit en overtuiginge uit het geseide. |
34. | Kragt der Muzyke.
Experimenten. |
35. | Ook van andere geluiden. |
36. | Overtuiginge uit het geseide. |
37. | 1. Samuel. III. 11.
2. Koning. XXI. 12.
Jeremiae. XIX. 3. |
| |
§. 1.
INdien wy nu van het Gesigt tot het Gehoor overgaan om tesien, hoe weinigh nogh der Ondersoekeren arbeid gevordert heeft, om tot de ware maniere, op welke het laaste geschiet, door re dringen; sal het alleen nodigh syn dese eerste woorden van den soo beroemden Anato- | |
| |
mist du Verney, in de voorreden van syn by yder gepresen schrift over de werk-tuigen van het Gehoor, na te sien: Onder alle de Werk-tuigen, welke de Dieren tot hare diensten gebruiken, syn aller minst bekent die van de uiterlyke sinnen; dogh geen van allen noghtans is met soo veel duiserheit omringt, als het werktuigh des Gehoors; 't geen ook na desen van Valsalva erkent wert. Men behoeft dan niet te denken, dat men de Wysheit des aanbiddelyken Makers of geheel, of selfs soo verre als ontrent het gesigt geschiet is, hier sal kunnen voorstellen. Dit sal nogh een aangename besigheydt wesen voor de volgende eeuwen; wanneer het den grooten Schepper sal gelieven, dit raadsel voor haar te ontvouwen en haare naspeuringen, na meer ontdekkingen ontrent Gehoor, Geluid en Muzyk-Instrumenren, verder te segenen.
| |
§. 2.
Om egter te toonen, niet tegenstaande der menschen wysheit nogh niet magtigh geweest is door te dringen tot de regte gebruiken van alles dat in de Gehoor-tuigen voorkomt; dat egter het Gehoor-gestel bekwaam is om aan een Soeker der waarheit, des Makers verwonderlyke wysheit te doen sien; en een Godloochenaar, indien hy niet meer hartnekkigh als onwetende is, te overtuigen; nadien wy alhier niet voorgenomen hebben, een volkomen Anatomie van dese delen te beschryven, sal het niet ondienstigh syn dese volgende Figuren uit de Tafelen van Valsalva hier over te brengen; welke het samen-stel van de Instrumenten die tot het Gehoor dienen, in derselver opsigt ontrent malkander na het leven eenigsints vertoonen. Soo dat uit dese, nevens eenige andere, welke wy tot meerder klaarheit hier by sullen voegen, een ruw begrip daar van sal kunnen gemaakt werden.
| |
§. 3.
Laat ons van het uiterlyk gestel van het Oor, dat elk in anderen sien kan, beginnen.
Kan ymand denken, dat het sonder ooghmerk en gevalligh, of by een nootsakelyk en onverstandigh gevolgh van oorsaken, toegekomen is; dat aan het hoofd van alle menschen twee ooren gemaakt syn? welke dienen, om de geluid brengende lugt in te vangen: het geen in veel Dieren gesien wert; die, als het geluit van sekere plaatsen komt, gewoon syn de holligheit van hare ooren derwaarts te keren; en ook in menschen, die als sy een oor missen, het gebrek desselfs met de holle hand daar agter te houden tragten te vergoeden. En kan hy sonder een voornemen des Makers daar in te erkennen, sien; dat als de geluit-dragende lugt in de holligheid van het buitenste oor gekomen is, sy by de mont van de Gehoor-pyp een bewegelyk uitsteeksel ontmoet, (Tragus by de Ontleders genoemt) waar door deselve lugt belet wert desen ingangh des Gehoor-pyps voor by te gaan; en gedwongen in desselfs openingh in te lopen?
Nadien nu het oor uit een sagte slappe stoffe, gelyk de vliesen syn, alleen bestaande, over de openingh van de Gehoor-pyp nederhangen soude, en het gehoor beletten; of van een harder, gelyk been synde, in het leg- | |
| |
gen en andere gevallen ongemak geven; met het beoogde einde des Makers aan yder daar uit niet openbaar syn, dat het selve gansche oor uit vliesen, met krakebeen gevoert, bestaat? Op dat dit krakebeen een veerige en te ruggespringende kragt hebbende, (dat yder gewaar werden kan, als hy het oor van boven na beneden met de hand nederbuigt en weder los laat) sigh in alle gevallen in syn stant soude kunnen herstellen; en misschien ook (gelyk sommige willen) de trillingen van de geluid-makende lugt soude kunnen op volgen, en voort doen gaan. Immers dat de gehoor-pyp, in den beginne, uit het selve krakebeen van het oor ook gemaakt wert, dogh verder innewaarts alleen uit been bestaat, is by de Ontleders bekent genoegh.
| |
§. 4.
Om van dese verder yets te seggen: Laat Tab. XI. Fig. 3. den randt van het buitenste oor syn L L, en K de rontagtige holligheit, die in het selve sigh vertoont (Concha of Schelp genoemt) en van buiten genen kan werden; waar in ook de opening is van een pyp AC, die inne waarts in het hooft strekt, Geboor-pyp genoemt.
Dese by het oor, ontrent A van krakebeen, en daar na tot C toe van enkel been bestaande, is van binnen met een vel of vlies bekleet; het welk in dese figure alleen sonder het been en krakebeen vertoont is: en wert dese pyp aan het einde by F met een vlies, dat ront, droogh, dun, vast, en doorsigtigh is, het Trommel-vlies gewoonlyk genoemt, gesloten. Hoewel eenige seggen, dat dit vlies een kleine openingh heeft; het geen eenighsints waarschynlyk schynt gemaakt te werden, om dat men menschen vint, die den rook van tabak uit de mond door de ooren kunnen doen uitgaan.
En dus siet racn dan, dat de geluit-makende lugt, door het buitenste oor L L gevangen, en in desselfs schelp K vergadert synde, in de gehoor-pyp ingaat; en van A tot C gekomen synde, aldaar tegen het Trommel-vlies F aanloopt en het selve beweegt.
| |
§. 5.
Agter dit Trommel-vlies, volgt na binnen in het hoofd een sekere holligheit, by de Ontleeders den Trommel of Tympanum genoemt, op welke men sigh moet verbeelden, dat dit Trommel-vlies gelegen is, ontrent (om een grove gelykenisse te geven) gelyk het vel op een ketel-trom.
In dese Trommel-holligheit merken de Ontleders verscheiden wonderlyke saken aan; waar van eenige binnen deselve begrepen syn, en andere in desselfs omtrek gesien werden. De eerste die in deselve begrepen werden, syn de vier gehoor-beentjes, en een zenuwtje, de snaar van de Trommel of Chorda Tympani genoemt; om hier van de spicren en andere daar synde seldsaamheden nu niet te spreken. De andere saken bestaan meest in openingen, die in het been van des Trommels omtrek syn; waar door desselfs holligheit met andere, het sy met of sonder tusschen-komende vliesen gemeenschap houd.
Dese Gehoor beentjes Tab. XI. Fig. 4. werdea vier in getal bevonden, C S den Hamer genoemt; B P het aambeelt; P V den slyghbeugel, gelyk by die.
| |
| |
te peerde ryden gebruikt wert, geheten; tusschen welk aambeeld en styghbeugel in P een seer klein rondagtigh beentje gelegen is, het welk het vierde in getal maakt.
Tusschen twee van dese Gehoorbeentjes, siet men in de Tab. XI. Fig. 3. het klein zenuw-takje E O of de Trommel-snaar lopen.
| |
§. 6.
Indien men sigh nu verbeelt, dat de steel S van den Hamer C S vast gehegt is aan dit Trommel-vlies, het welk men daar onder siet; soo siet men met een, dat dit Trommel-vlies door het geluit, dat in de Gehoor-pyp A C komende daar tegen aanstuit, bewogen synde den Hamer C S, en dese het aambeelt B P bewegen moet; door welk laatste, en het vierde beentje P Tab. XI. Fig. 4. den stygh-beugel V P mede bewogen moet werden: Ook. moet het zenuw-snaartje E O Tab. XI. Fig. 3. als den Hamer C S en het aambeelt B P door het Trommel-vlies geroert werden, der selver bewegingen altyd opvolgen, en van gelyken bewogen werden.
Soo dat hier door blykt, dat tot alle dese beentjes, en tot dit zenuw-snaartje E O, de beweginge van het Trommel-vlies over-gaat.
| |
§. 7.
Om van den omtrek van de holligheit des Trommels (die een onervarene wel van het Trommel-vlies moer onderscheiden) een goed begrip te maken, dewyl de Heer Valsalva dit niet in syn geheel heeft laten aftekenen, maar alleen de openingen die in deselve syn; kan men deselve sigh als een hol dat agter het Trommel-vlies volgt, Tab. XI. Fig. 3. en dese beentjes bevat, voorstellen; ontrent of een halve neute dop op dit papier nedergeleit was: en kan ymand daar over de figuren van de Hr Verney, die daar toe dienen, nasien; welke hier alle op te halen te veel uitleggingen verreisschen soude.
In desen omtrek van desen Trommel-holligheit bevinden de Ontleedcrs dan:
I. De openingh van het innerlykste van den Gehoor-pyp A C Tab. XI. Fig. 3. welke met het Trommel-vlies F gestopt is.
II. De openingh H van den pyp H G I, de basuin van Euslachius genoemt, welke in I in het agterste van het Verhemelte des mondts eindigt; soo dat de lugt door dese uit de mondt van I tot H gaande, in de holligheit des Trommels komen kan; en ook daar door uit deselve uitgelaten werden.
Wonderlyk is de Wyshet des Formeerders hier geweest; die de openingh in het Verhemelte soodanigh gemaakt heeft, dat aan de versche lugt door de Neuse ingeademt werdende, de wegh door een klein uitsteekseltje derwaarts gewesen wert; en als sy vol dampen uit de longe komt, deselve daar door gemakkelyker dese openingh voorby, als ingaat.
De Heer Valsalva toont by ondervindinge, dat deeze geslopt synde, het oor aan die syde straks doof is; en geopent synde, men weder hoort.
| |
| |
En is dese na alle waarschynlykheit de doorgangh van het geluid, waar door men ook volkomen dove menschen een muzyk-Instrument somtyds siet op syne toonen brengen, en eenige door de mond siet hooren; waar toe dikwils een klein stokje tusschen de tanden genomen met het eene einde, of tegen de tanden aangeset veel dienst doet; dewyl het ander einde op het Instrument rustende, daar door drillende bewogen wert.
Ook schynt men hier de wegh van de Tabaks-rook uit de mond na het oor re kunnen afnemen; waar van te voren yets gesegt is.
III. Is het gedeelte van het been D een syde van een inham, die de trommel-holligheit groter maakt, en van dese tot de holligheden van een been, (Apophysis Mammillaris of Mastöides genoemt) sigh uitstrekt. In de eerste mond van desen inham rust het spitse einde van het ambeelt, gelyk by D te sien is.
IV. In het bovenste van desen inham heeft de Heer Valsalva,verscheidene gaten gevonden; waar door tusschen de holligheit van den Trommel, en die van het bekkeneel selfs gemeenschap onderhouden wert: waar van desen Autheur breder kan nagesien werden.
V. Nogh twee openingen synder in den omtrek des Trommels: de eerste wert genoemt het ovale venster, Tab. XI. Fig 5. met o getekent, en wert dese openingh met den stygh-beugel gestopt.
VI. De andere wert genoemt het ronde vensier, alhier p getekent; het welk met een vlies, gelyk het Trommel-vlies, gesloten is. Men moet sigh voorstellen dat de beide openingen o en p, of beide het ovale en ronde venster, alhier in een been syn; het welke een deel van den omtrek des Trommel-holligheits uitmaakt. En dat alle dese drajen en pypen 1, 2, 3, 4, geheel buiten de Trommel-hollligheit syn; die, om het gesigt van dese niet te beletten, wegh-gevylt of wegh geslepen is.
| |
§. 8.
Dese twee (het ovale cn ronde venster) openen aan de Ondersoekers de weg tot de laatste en binnenste holligheit van het oor; en wert dese holligheit om syne wonderlyke gedaante het Dool-hof genoemt. Sy vertoont sigh van het omleggende been ontbloot synde, gelyk in de figuur; alleen dat het einde of de punt van dese slakken-hoorns trek 4,wat opreysend uit het papier moeste getekent syn, en niet in het seltde vlak met alle syne drajen leggen; even gelyk men inde slakken-hoorns de punt allenxkens siet oprysen. Ik doe dese aanmerkinge hier by, om dat de Hr. Valsalva die gedenkt. Men kan deselve beter getekent sien Tab. XII. Fig. 1. dogh met deselve fout Tab. XI. Fig. 6. Ook syn, om alles beter te toonen, dese doolhoven verscheidentlyk gekcert.
Dese delen Tab. XI. Fig. 5. van dese laatste holligheit (het doolhof) werden gemeenlyk in drie onderscheiden; namelyk, I. in die drie half rond loopende buisen 1, 2, 3; II. in den slakken-hoorn, Cochlea 4; en III. in een holligheit Vestibulum of het Portaal genoemt) die tusschen dese twee is, en die men tot meerder klaarheit geopent siet Tab. XI. Fig. 6. Om van elk yets te seggen:
| |
| |
Men siet, dat dese half circulare buisen 1, 2, 3, in het portaal aan elk einde een openingh hebben; dogh dat twee an deselve 1, en 2, in 5, 6, in eenen buis te samen komen: en daarom dat geen ses, maar vyf opningen van haar alle syn.
Ten anderen, siet men aan de tegen over syde van het portaal den slakkenhoorn 4. Dese wort met een soort van een schelp-trekkige plaat, volgens syne langte en kromte, in twee verscheiden soorten van stoffen bestaat. De eene is vlies-agtigh, welke Valsalva (siet by syn Ed. Tab. VIII. Fig. 7, 8) meent seer waarschynelyk te bestaan, uit een tak e van de sagte gehoor-zenuwe, in een vlies uitgebreid, Tab. XI. Fig. 7. en de andere van dese stoffen is droogh, dun, en brosch volgens Verney, en ontrent in vastigheit tusschen is krakebeen en vlies, gelyk Valsalva daar van segt.
Dit schynt waar te syn, dat dese stoffe desen schelp-trekkigen plaat seer bekwaam maakt, om de drillinge van het geluit op te volgen.
Van de twee pypen, die door dese plaat in den slakken-hoorn 4 gemaakt werden, wert de eene met een vlies gesloten; en is het ronde venster p, daar boven Tab. XI. Fig. 5. van gesproken is, de openingh desselfs: soo dat tusschen dese pyp, of liever tusschen de halve holligheit van den slakken-hoorn (wiens lengte door de geseide schelp-wys loopende plaat in twee holligheden of pypen gedeelt wert) en de Trommel-holligheit niet als dit vlies gevonden wert.
OOk is r Tab. XI. Fig. 6. de openingh van de andere pyp, die in het portaal open is.
Men noemt beide dese pypen, daar de holligheit des slakken-hoorns 4 ingedeelt is, Scaloe of trappen; by de Ontleders.
Ten derden bevint men, dat het portaal (behalven de vyff openingen van he half circulare buisen, een van den slakken-hoorn, en nogh vyf andere, waar door de gehoor-zenuwen in deselve ingaan, en daar door dese openingen stoppen) nogh eene heeft Tab. XI. Fig. 5. met o, en Fig. 6. met q getekent, namelyk het voorgemelde ovale venster; welkde door het eene gehoor bentje, den stygh-beugel genoemt, gestopt wert; nogtans soodanigh dat het vlies, het welke tusschen het selve beentje en den 1 and van dese ovale openingh of venster is, toelaat, dat den stygh-beugel op en neder kan bewogen werden.
| |
§. 9.
Eer wy verder gaan moeten wy van de gehoor-zenuwe nogh yets seggen; welkers sagte gedeelte c d Tab. XI. Fig. 7. in vyff takken gedeelt synde, door de voorseide openingen in het portaal ingaat, die, daar het vlies van dit portaal uitgebreid synde maken; van welk vlies ook andere vyf vliesen voortkomen, die in de half circulare buisen ingaande, in deselve met malkander van wedersydts komende, tot een vlies vereenigen. Men kan deselve in dese figure sien, die uit de Fig. 6. sigh genoegh openbaart deselve te syn; als men maar in plaats van de pypen, de vliesen, die daar in syn, en
| |
| |
van de uitgebreide gehoor-zenuw gemaakt werden, sigh verbeelt te sien. Soo geeft ook (voollgens Valsalva) het zenuw-takje e in den slakken hoorn het vlies g; het geen wy te voren desegt hebben de eene syde te maken van de schulp-trekkige-plaat, die den gehelen slakken-hoorn in twee pypen scheidt.
| |
§. 10.
Om nu na dit alles ymand het gestel van de Gehoor-tuigen in verbandt met malkander te doen sien; en met een kortelyk de gedagte van voorname Ontleders ontrent het gebruik derselver, sal de Tab. XII. Fig. 1. dienen: welke wel te geloven is, dat aan de Hr. Valsalva, om se dus in de saken selfs tot een voorbeeld te toonen, niet weinigh moeite gekost heeft; gelyk syn Ed. daar van segt.
Men vint dan hier het Oor in deselve vertoont, soo als het van voren, of daar het na het aangesigt strekt gesien wert; nogtans een weinigh na het agterhooft gebogen, om alle andere saken klaarder voor het ooge te brengen.
A A is dan het Oor, dat het geluit vangt; en B de schelp daar dese geluit-makende lugt in vergadert wert; die daar uit in de gehoor-pyp CC komende, tegen het Trommel-vlies cgo aanloopt, en door syn beweginge het selve vlies doet beven.
| |
§. 11.
Men gelieve niet te denken, dat men dit sonder gront segt; nadien het seer waarschynelyk is, dat de lugt door de schelp B en gehoor-pyp CC (die te samen een natuurlyke gehoor-hoorn in desen maken) doorgaande, het trommel-vlies, het welk de laatste sluit, veel sterker aandoet, als of deselve sonder door dese pypen te gaan tegen het geseide vlies aankwam
Het geen blykelyk is in die doof syn; en somtyds om beter te hooren een kromme of regte pyp, die voor wydt is, en agter nauw toeloopt, tegen het oor aansetten; waar door sy ymand, die voor deselve spreekt, verstaan kunnen.
En indien ymand, die niet doof is, dit insgelyks ondervinden wil, kan by een van dese in de voorgaande eeuw uitgevondene roep-pypen A E Tab. XII. Fig. 2, met de openingh of mond-stuk A op het oor setten; en ymand in E, of aan het andere wyde einde seer sagt doen spreken; en hy sal bevinden, schoon dese pyp ontrent ses voeten langh is, gelyk de myne, dat hy den Spreeker seer klaar horen en onderscheidentlyk verstaan sal; ook dan wanneer andere personen, die veel nader aan des Sprekers mondt staan, en met veel aandagt luisteren, den selven om de sagtheit van syn stem in 't geheel nogh horen nogh verstaan sullen.
Op die wyse siet men ook, dat het geluit, het welk door het blasen op een Trompet, Basuin, of Hoorn gehoort wert, door dese pypen onglyk grooter wert; als het welk ymand op het mond-stuk alleen, sonder verder pyp, blasende maken kan.
| |
§. 12.
Om nu verder te toonen, dat de lugt door dese natuurlyke gehoor- | |
| |
pyp AABCC Tab. XII. Fig. 1. met meerder kragt op het trommel-vlies c g o werkende, het selve bevende of trillende doet bewegen; soude men eerst de maniere kunnen bybrengen, op welke alle geluidt-makende lichamen bewogen werden; die snellyk heen en weder gaande, dat is ook bevende, tegen de rontom synde lugt-delen aanstoten, en dese trillinge daar in oversetten.
Dese selfde trillende bewinge kan men in klokken, en snaren, en andere saken, met de hand, vinger, of yets anders daar op te leggen gewaar werden, als sy geluit maken.
En seer uitdrukkelyk siet men dit, in die bekende ondervindinge van het geluid, dat een wyn-glaasje of kelkje, daar een weinigh water in is, geeft; als men het op een tafel set, en met een nat gemaakte vinger romtom langs den rant gaat met eenige drukkinge: wanneer men, als het geluit geeft, door de andere hand, met welke men den voet van dit kelkje op den tafel nederhoud, de drillinge daar van sal gewaar werden.
En om eenige gelykenisse te sien van de maniere, op welke de lugt door dit geluid-makend glas bewogen wert; heeft men alleen het water in het selve soo hoog te gieten, dat het maar weinigh beneden den rand staat, wanneer men als het glas door het omgaan des vingers geluit maakt, de drillingen door het glas veroorsaakt, oogenschynlyk in het water sien sal; welke anders, als het water wat minder in het glas en lugt in dese plaatse was, de lugt op gelyke wyse bewegen souden.
| |
§. 13.
Om egter alhier over de nogh niet ten vollen bekende Nature des geluits niet te diep en te langh te redeneren; het is seker genoegh, dat hoedanigh de beweginge der lugt wesen magh, als sy geluit maakt, deselve bequaam is, om lichamen, tegen welke sy aankomt, te doen beven.
Men wert (om hier niet te spreken van die beweginge der lugt, die het geluit van een kanon doet horen, en deuren en glasen, met meer andere vaste lichaamen doet beven en trillen) dit seer klaar gewaar, als men op een Musyk-Instrument, by voorbeeld een Vioole, een snaar met de vinger doet geklank geven; wanneer men desselfs houte gestel met de hand vattende, ondervinden sal, dat het selve door dit geluit eenigsints bevende wert.
Dogh om sulks in eenige gelykformigheit, met het oor, waar van wy nu spreken te doen sien; laat het mond-stuk A,B,C, van de spreek-trompet Tab. XII. Fig. 2. afgenomen, en in desselfs plaats een droge dunne verkens blaas over de openingh gladt en styf despannen werden: en indien, gelyk in sommige, den rant B C met een soort van tanden tot cierrad gemaakt is, en men vreest den blaas in het overspannen daar door te breken; kan men een vierdubbelt papier, in welkers midden een groote ronde openingh is, onder deselve op dese tanden leggen. Dit gedaan synde, laat de pyp met syn wytste openigh D F op de kant van twee stoelen geset werden, soo dat hy regt op waarts staat en de blaas in B C boven is.
| |
| |
In gevalle men nu op dese blaas 3 of 4 veseltjes van een penne, die nogh eenigsints aan malkander kleven, legt; en men ymand op de rugge, met het hoofd tusschen dese twee stoelen en met de mond regt onder het midden der pyp E op de vloer leggende, doet roepen of hart spreken; sal men sien, dat het geluit tegen dese blaas aanlopende, deselve, en de pen-veseltjes daar op leggende doet bewegen; welke beweginge of bevinge ook gevoelt wert, als men den pyp inde handt hout, of de vinger in B C op de blaas legt, wanneer ymand, wiens Mond in E is, spreekt.
En dus siet men dan, nemende de spreek-trompet voor de Gehoor-pyp A A B C C Tab. XII. Fig. 1. en de blaas voor het trommel-vlies, het welke in cgo over den gehoor-pyp gespannen is; dat het selve vlies door het in het oor komende geluit al bevende moet bewogen werden, gelyk ook den Hamer n, wiens steel aan het trommel-vlies vast gehegt is.
| |
§. 14.
Nu door desen Hamer moet het zenuwtje C 7 sigh alhier tusschen den Hamer n, en het Aambeeld m vertonende ook bewogen werden; waar van wy hier na nogh yets seggen sullen. Dogh insonderheit is blykelyk; dat den Hamer n door de drillinge van het Trommel-vlies ook bevende, dese bevinge aan het aambeelt m moet overgebragt, en daar door den stygh-beugel p ook bewogen werden.
Den stygh-beugel p, welke alhier de ovale openingh, in het portaal 4, door sigh selfs en even om sigh lopend vlies stopt, (dese openingh wert hier niet wel gesien, maar Tab XI. Fig. 5. met o, en Fig. 6. met q aangewesen) nu door het geluit, en door de drillinge van het Trommel-vlies en verdere gehoorbeentjes, mede dus drillende, siet men ook dat de lugt in het portaal 4, en verder in de drie half ronde buisen 1, 2, 3. en in de eene pyp, of de helft van den slakken-hoorn 5 bewogen moet werden; en ook de ronde openingh p Tab. XI. Fig. 5. de lugt in desselfs andere pyp, niet gelyk als de vorige, Tab. XII. Fig. 1. door de gehoor-beentjes, of door den Hamer n, aambeelt m, en stygh-beugel p, maar door de beweginge van de lugt in den trommel-holligheit, die tusschen het Trommel-vlies, en dese ronde openingh sigh bevint: welke lugt bewogen synde door het Trommel-vlies, ook het vlies, dat de ronde opening p, Tab. XI. Fig. 5. sluit, en de lugt Tab. XII. Fig. 1 daar agter in de anderen halven pyp van den slakken-hoorn 5 synde, bewegen moet. Dit is de gedagte ontrent het ronde venster van de Hr. Verney, waar van de Hr. Valsalva in dese eenigsints verschilt: die lust heeft kan se beide nasien, of wagten tot nader ondervindingen de onsekerheit van het gebruik van dese ronde openingh wegh nemen. Om dan voort te gaan:
| |
§. 15.
Dese lugt nu in dit gansche Dool-hof, 1, 2, 3, 4, 5; Tab. XII. Fig. 1. bewogen werdende, moet noodsakelyk de vliesen (die in deselve syn en Tab. XI. Fig. 7. vortoont werden) of liever de gehoor-zenuwe 6 bewegen; welke Tab. XI. Fig. 1. door 5 openingen, waar van drie op dese syde van het portaal als puncten gesien werden, tot in dit Doolhof ingaat; en daar
| |
| |
binnen synde, en syne zenuw-takken tot vliesen uitbreidende (wanneer deselve door de lugt bewogen werden) soo in het portaal, als in de drie half-ronde buisen, en den slakken-hoorn, daar door het Gehoor veroorsaakt.
Soo dat eigentlyk dese zenuw-vliesen in alle de holligheden en pypen van dit Dool-hof 1, 2, 3, 4, 5, de werk-tuigen schynen te syn, waar door; en dit Doolhof de plaatse, alwaar het gehoor geformeert wert: om dat in het selve, de beweginge van het geluidt de gehoor-zenuwe, of de vliesen door desselfs uitbreidinge gemaakt synde, aandoet.
Dat nu dit niet sonder gront by veele dus gestelt wert, schynt eenigsints bewesen te werden, door een waarneminge van de Hr. Valsalva in het lyk van een dove gedaan; Cap. II. §. X; alwaar het vlies, dat rontom den stygh-beugel is, en met hem de ovale openingh sluit, bevonden weird gansch been geworden, en daarom den stygh-beugel onbewegelyk te syn; 't geen by hem de oorsaak van dese doosheit gehouden wiert te wesen. Waar by men nogh doen kan, dat het trommel-vlies, gebroken synde, het gehoor niet straks ophoud, maar alleen na veel tyd; wanneer de andere gehoor-tuigen aan de lugt te veel bloot gestelt synde, misschien bederven. Soo dat eigentlyk het Trommel-vlies, voor het naaste werk-tuigh van het gehoor, niet schynt te kunnen gehouden werden.
| |
§. 16.
Ik laate nu selfs aan het oordeel van een Atheist, hoe veel saken nogh ontrent de gebruiken van dese gehoor-tuigen mogen verborgen syn; of het geen daar van bekent is, en het maaksel der selve, als het aandagtigh nagespeurt wert, hem kan toelaten, dat hy sigh daar in gerust stelle, dat dit alles sonder eenigh oogmerk en wysheit, dus op die plaatse, daar het alleen dienst kan doen, by malkander gekomen is. Heeft hy oit het maaksel van en gehoor-hoorn, daar een dove sigh van bedient, aan een los geval of onverstandige oorsaken derven toeschryven? en sal hy dese, die in aller menschen oore L L, gemaakt is, en door de schelp K Tab. XI. Fig. 3. en gehoor-pyp A B C vertoont wert, en sonder welke de gehele wereld, als sonder gehoor synde, in de uiterste verwarringe sigh soude bevinden met een geruste gewisse voor soodanigh kunnenagten; en met eenigen schyn van reden dit gevoelen staande houden?
Te meer als hy weet, welk een ongemak kleine saken of diertjes in de gehoor-pyp gekomen synde, kunnen veroorsaken; en daar by siet, dat dese buis by A met een menigte kleine kliertjes omringt is, die eigen buisjes hebben, uit welke een taje en geele stoffe gedurigh uitsypelt, niet alleen om desen pyp in even behoorlyken stant van vogtigheit te houden, op dat sy door de lugt niet te droogh, nogh indien de vogt dunder was, te slap en te vogtigh soude werden. Maar insonderheit, om den wegh na het binnenste van het oor, voor vliegjes en andere diertjes, door dese tayheit en de aldaar ook uit wassende hairtjes te belemmeren; en die in het begin der selver mogten
| |
| |
ingedrongen syn, door de bittere smaak van dese stoffe van verder te gaan af te schrikken.
De wonderen van dit gehoor-gestel voor soo veel de kleine daar geplaatste spiertjes aangaat, kan men by die daar over geleerdelyk geschreven hebben, als Valsalva, Verney en andere nasien. d Is een der selver Tab. XII. Fig. 1. die hier van de beene-pyp, in welke sy gelegen is, ontbloot vertoont wert; welke ook dient, om den hamer te trekken, en daar door het Trommel-vlies meer of minder te spannen; ook om met den anderen spier ff te samen, de pyp HI, die van de Trommel-holligheit na het agterste van het verhemelte loopt, na behoren en op syn tyden te openen: by g siet men een spiertje, dat in het hoofd van den styg-beugel vast is; en het vliesje dat rontom den selven de ovale openingh sluit ook meerder of minder spannen kan; om beter aan de geluits bewegingen dienst te doen. Dogh dit gaan wy hier voor by.
| |
§. 17.
Immers, of de wysheit des Makers uit dit alles niet handt-tastelyk uitblinkt, laat ymand, die redelyk is, oordeelen; als hy siet, dat Tab. XII. Fig. 1. de gehoorbeentjes n, m, p, en die het Dool-hof 1, 2, 3, 4, 5 uitmaken, in een klein kint en een mensch van jaren deselve grootheit hebben: daar nogtans alle andere beenen meest met het lichaam aanwassen; tot dien einde, soo het schynt, op dat, als de gehoor-tuigen veranderden, de stemmen van de kinderen selfs, van hare ouders, en andere geluiden, die aan kinderen bekent waren, met het grooter werden deser Instrumenten niet aan haar ongewoon en onbekent souden werden, en dus verwarringe veroor-saken.
En om te sien, dat dit met ooghmerk en alleen door des Makers wysheit geschiet is, behoeft men alleen te letten, dat, alwaar in een kint en in even bejaarde alles het selve moeste blyven tot een beter gebruik, sulks alhier in dese beentjes geschiet: dogh daar met nuttigheit eenige veranderingh vereist wierde, dat men deselve daar vint: soo is het in bejaarde nodigh, dat de gehoor-pyp B C C, tot aan het Trommel-vlies c, g, o, c, gansch open, en het Trommel-vlies selfs droogh en niet te slap sy; maar indien dit in de kinderen dusdanigh plaatse hadde, soude de vogt, waar in sy voor haar geboorte leven, tegen het Trommelvlies aanstaande, het selve te vadsigh en te slap maken, om na haar geboorte te kunnen dienen: Waarom de Ontleders bevinden, dat in eerst-geboren kinderen de gehoor-pyp nauwer, en door eenige andere stoffen gestopt is; soo dat de vogt des lyf-moeders tot het Trommel-vlies niet geraken kan: welke stoppende stoffe binnen eenige weinige dagen na de geboorte bevonden wert van selfs weggenomen te werden, om de kinderen allengskens tot de beweginge van de lugt tegen het Trommel-vlies en alsoo tot het gehoor te gewennen: het welke sy even na haar geboorte, soo langh dese verstoppinge van haar Gehoor-pyp duurt, missen.
| |
§. 18.
Een ongelukkigh Godtloochenaar vrage nu sigh selfs, of dit ook.
| |
| |
aan nootsakelyke, en van alles onbewuste oorsaken (even geval geloof ik niet dat iemant hier soude derven staande houden) kan toegeschreven werden? dat daar het Gehoor in oude en jonge gehoor-tuigen vereischt, die ook van deselve grootheidt en maaksel syn; en daar nodigh was dat eenigh verschil sigh bevondt, men niet alleen daar een verschil siet, maar selfs soodaanig een, dat het alder-nutste voor Kinderen en Bejaarden was.
Immers, die niet alle billykheit verloochent heeft, schynt dit alleen van des Formeerders Goedheit en Wysheit te moeten afleiden; en (wat ook ymand daar tegen mogte willen seggen) van de aanbiddelyke kentekenen en voetstappen van een Goddelyken Schepper versekert te moeten syn; soo dat voor den alderhartnek kigsten Atheist niet meer van noden schynt te wesen, als dese eerste sigure Tab. XII. met ernst te beschouwen; en daar by te denken, dat dit het verwonderlyk samen-stel is, het welk, gelyk even Beelt-houwers werk, in het alderhartste been, in alle menschen als uitgehouwen is, en al wat leeft doet horen en gelukkigh maakt.
Het eenige dat aan dese beklagelyke Philosophen overig kan syn om een uitvlugt op te maken, is dan alleenlyk, dat de gebruiken, waar toe alle dese bysonderheden eigentlyk dienen, niet ten vollen aan de Ondersoekers nogh bekent syn: soo dat alleen dese gedagten aan haar nogh eenige hoop soude kunnen geven, van een verschrikkelyken en by haar soo veel malen gelasterden Godt, in der menschen gehoor-gestel niet te moeten vinden, als of het geen sy niet volkomen verstaan, wel by geval of sonder wysheit gemaakt konde wesen.
Om hier op te antwoorden: hy denke selfs, of niet al wie redelyk was, dese manier van uit syn onwetenheit alleen, soo ongerymt een besluit te maken, soude moeten als een volkomen sporeloosheit veroordeelen; en hem seggen, dat verre van syne eigen begrips swakheit tot een gront te nemen, om te besluiten, dat dit sonder wysheit gemaakt was; de groote nuttigheit van het gebruik deser saak selfs hem ontegensprekelyk moeste leiden om daar uit vast te stellen, dat den Maker niet alleen Wys, maar in veel grooter trap wys was, dan hy die dit oordeel van soodanig een wonder-stuk velt; en het prysselyker soude syn, sigh met yver te beneerstigen om dit alles te verstaan, en die voor hem nogh verborgene, dogh daarom niet minder voor yder verwonderlyke wysheit na te speuren.
Weet hy nogh wel regt en klaar; Hoe een Schalmei, hoe een Trompet, een spreekpyp werkt; en als het geluit daar in soo merkelyk vergroot wert, hoedanig de bewegingen der lugt daar door geschieden? Syn hem nevens de alderbeste Philosophen met ontelbare saken, ontrent de werktuigen, die het geluit maken, desselfs tonen veranderen, en wat meerder daar aanhangt, nogh onbekent? En soude hy haar maaksel, als hy haar gebruik siet, wel van een onverstandige oorsaak of een geval derven afleiden, en vast stellen, dat sy op soodanigh een wyse geworden waren?
| |
| |
Als hy dan even soo seer aan alle menschen nodigh gestel der gehoor-tuigen, en dac in soo groote en menigte van deselve siet; schoon hy, nogh yemant die tot nogh toe regt verstaat; laat hy om tot beter gedagten te komen, sigh selfs ondersoeken; indien hy een mensche, welke hy niet te vresen hadde, tot oorsaak daar van met eenigen schyn konde stellen; of hy dit wonder-maaksel aan de wysheit van dese, niet met veel minder tegenspreken van syn gewisse, als aan een sigh onbewuste of gevallige oorsaak soude kunnen toeschryven, en daarom, of het niet meerder is de vreese, van een Aanbiddelyk en Regtveerdigh maker tegens synen wil te sullen moeten erkennen, die hem wederhout; dan het ware getuigenisse van syn gemoet; hoe seer hy voorgeeft, dat dit hem aanset om in dit alles, alle oogmerk en wyshet te moeten loochenen.
Laat, segh ik noghmaal, een soo ongelukkigh Philosooph dat te regt en soo veel mogelyk is, nauw ondersoeken; vermits aan het selve, niet allen syn eeuwich wel wesen, daar hy nogh schynt mede te spotten, maar selfs al syn genoegen, vermaak en gerustheit ook in dit leven volkomen hangt. Want de sake soodanigh synde, dat hy meer uyt vreese, om een groot en voor syne Vyanden soo verschrikkelyken Godt hier in te ontmoeten, als uyt overredinge van syn oordeel weigert synen gedugten Maker te erkennen; en egter voortvaart in hem en syne volmaaktheden, soo veel in hem is, onwaardelyk te lasteren, en was het mogelyk te vernietigen? hoe wert hy immer van dese vrese ontslagen? Hoe komt hy oit tot eenige geruste sekerheit in syn leven? Daar hy niet alleen in eene voorkomende saak, maar in duisenden andere, selfs in alles wat hy hoort, siet, ruikt, smaakt, gevoelt, gedurig deselve bewysredenen sal moeten soeken, om syn gemoet tegen de daar in uitstralende wysheit, magt en goedheit des groten Formeerders gerust te stellen: en waar van elk, indien hy maar iets van dese volmaaktheden daar in beschouwt, hoe duister het hem ook nogh schynen magh, aan hem een oorsaak tot een nieuwe, en soo tot een gedurige schrik moet strekken. En dewyl hy syn gevoelen, dogh met geen andere redenen bewysen kan, als dat hy onovertuigt blyft in een saak, daar soo veele verstandige belyden van overreet, en daar door alleen gelukkigh te syn; moet hy niet op de beschouwinge van het minste schepsel, in dese syne onsekerheit, of niet wel die even Godt erkennen en dienen, de waarheit aan haar syde mogten hebben, gevoelen; dat een gedurige twyffelingh sigh in weerwil van al syn pogingen telkens verheft; en hem, indien syne gedagten ongegront syn, met het uiterste verderf en ongenade van den Schepper van alles dreigt? Soo datter niet overblyft, als noit sigh tot beschouwinge van iets, het sy Godt of Schepsel, in te laten; schoon een gedurige beschouwinge van alles (die haar als tot een gestadige
straf van hare Godtloosheden schynt te strekken) nogtans het gewoone werk van veele Atheisten is, om iets te kunnen vinden, dat haar gerust stelt: of anders indien sy oit sigh tot eenigh ondersoek begeven, altyt in een tegenwoordige vreese en schrik voor het toekomende te leven.
| |
| |
Ik laate aan haar selfs te oordeelen, of dit geseide geen waarheit is; en hoe beklagelyk haren staat moet syn. Immers of den Schepper selfs niet met seer groote reden ook de oore gebruikt, om soodanige te overtuigen, in de nu by het gesigte boven gemelde plaatse, Psalm. XCIV. 8, 9. Aanmerkt ghyONVERNUFTIGE onder den volke, en ghy DWASE; wanneer sult ghy verstandigh worden? Soude die de oore plant, niet horen? die de ooge formeert, niet aanschouwen; bidde ick dese ongelukkige, dat sy dog gelieven in regten ernst by haar selfs te overleggen.
| |
§. 19.
Of nu den Geest Godts in syn woort, ook de voorname eigenschappen des gehoors gelieft heeft aan te raken, is, om dat deselve in de nature nogh niet volkomen openbaar syn, als nogh niet bekent: dit is waar, dat het gene tot nogh toe seker is, daar in schynt gevonden te worden.
Om hier iets van te seggen.
Het is blykelyk, dat het geen gehoort wert, alleen een soorte van geluit is. Dit hebben wel eer de oude natuur-ondersoekers, als een hoedanigheit van het lichaam aangemerkt: dogh het nader en onderscheidentlyker naspeuren der Schepselen hoeft aan de latere eeuwen bekent gemaakt, dat met het geluit een tweederhande sake in het gemeen verstaan moet worden.
Eerst, een beweeginge, die in de geluit-gevende lichamen is; welke de lugt beweegt, die weder de gehoor tuigen doet trillen, door het Trommelvlies daar sy eest tegen aanstoot. En dese soort, die niet anders als in de bewegingen bestaat, noemen sy Sonus Primus, of het eerste geluit. Siet Bohnius en Bergerus, in het geen sy van het gehoor seggen.
Ten anderen, wert met het woort geluit verstaan dat gevoelen, het welk wy door dese bewegingen in ons gewaar werden; waar in ons horen van geluit bestaat. Soo dat men niet moet meinen, dat soodanigh iets als wy Horen, in de lichamen of lugt rontom ons is; waar in niets als een sekere soort van beweginge bevonden wert te syn; even gelyk men door de beweginge van het steken van een spelde, niet kan denken, dat 'er een soodanige pyn, als wy gevoelen, buiten ons in de spelde of ander lichamen is, die dese pyn in ons veroorsaken: maar dat het geen wy het gevoelige of hoorbare geluit noemen, wel in onse ooren door dese beweginge der lugt aangevangen wert; dogh insonderheit van de ziele, die aan ons lichaam op een onbegrypelyke wyse vereenigt is, waargenomen synde, de ware eigenschappen van dit geluidt verkrygt. En wert dit Sonus Secundus of tweede Geluidt geheten.
Soo dat'er, om hier over het werk der ziele nu niet te redeeren, soo veele het lichamelykeaangaat, een geluidt is, dat in de lichamen; en een ander geluit, dat in het oore en wel insonderheit in den Doolhof, door de vliesen, die van de uitgebreide gehoor-zenuwe gemaakt, en in deselve syn; maar eygentlyk door de aandoeningen, die de Ziele daar van lydt, geformeert wert en syn wesen krygt.
| |
| |
Indien ymand nu met andere wilde stellen, dat dit alles te samen tot het selve geluit behoort, die kan dat, met alleen de namen te veranderen, sonder misslagh doen. Ten minsten is het waar, niet tegenstaande het alles moet by den anderen komen, om een volmaakt geluit in al syn omstandig-heden voort te brengen; dat egter de naam van geluidt aan beide by de hedensdaagse Philosophen gegeven, en daar door veele eigenschappen desselfs met veel gemak en kortheit beschreven worden.
| |
§. 20.
Om nu het geseide ook in de H. Schrifture te sien; Dat alle dese eigenschappen aan den Grooten Ingever van het H. Woord bekent geweest syn, is uit de spreekwysen by de selve gebruikt, genoeghsaam af te nemen.
Soo wert de beweginge der geluit-makende lichaamen meermalen genoemt, het geluit der Basuine, des Orgels, des Donders &c. Josua. VI. 5, Job. XXI. 12, en Psalm LXXVII. 19. Om niet meer op te halen.
Dat nu de beweginge deses geluits, als vooren getoont is, even bevinge en drillinge in de omleggende lichaamen veroorsaakt, siet men uit de plaatse, 1 Samuel. IV. 5. Soo juigte gansch Israël met een groot gejuich, alsoo dat de aarde dreunde: En Ezech. XXVII. 28. Van het geluit des geschreeuws uwer schippers, sullen de voorsteden beven.
| |
§. 21.
Maar dat'er ook een geluit in ons geformeert wert, en dit aan den Autheur des Bybels niet en is verborgen geweest, schynt blykelyk af te nemen uit veel plaatsen, daar spreeken VOOR de Ooren in de Nederduitsche oversettinge gelesen wert, als Genes. XX. 8. XXIII. 10, 13, 16. XLIV. 18. L. 4. alwaar in de gront-tale weder de Beth, die In betekent, in syn regte beduidenisse gevonden wert. Soo staat'er Genes. Cap. XXIII. 13. in het Hebrecusch na de eigentlyke betekenisse, En hy sprak tot Ephron in de ooren van het volk des lants, en soo in de andere plaatsen. Het welk hier syn eigene en woordelyke betekenisse kan hebben; om dat alleen het geluit, of het spreken van Abraham (het welk een soort van geluit stelt) in de ooren, of in den doolhof van het oore des Volks van een enkele beweginge tot een hoorbaar geluit wierde.
Om niet meer te seggen. Ik hebbe dese plaatse uit het eerste Boek Moses en oudste Schrift boven andere verkoren op dat men te beter sien mogte, dat den aanbiddelyken Ingever van dit Woord dit van geen menschen geleert hadde; als reets dit seggende voor alle tyden, in welke men weet, dat eenige Philosophen van dese gedagten geweest syn.
| |
§. 22.
Insgelyks schynd het selve ook in de Griekse tale Luc. I. 44. niet duister af tenement te syn, uit die woorden: als de stemme uwer groetenisse in myne ooren geschiede. Eigentlyk segt het woord Phonee (alhier stemme) een geluit sonder juist even sekere stemme van gearticuleerde woorden te beduiden; gelyk het 1 Cor. XIV. 7. aldus, en Apoc. XI. 9. met gedruis vertaalt wert.
Nu het word Ginomai (alhier geschieden) betekent ook Fio, Nascor, dat is
| |
| |
worden, geformeert of geboren warden; waaromme de plaatse dusdanigh genomen synde, alsoo soude luiden: Als hel geluit uwer groetenisse binnen in myne ooren een wesen kreegh of geformeert wierde, om dat het woord Eis ook Intra of Binnen betekent. Siet Scapula en Trommius. Uit welken sin ten minsten schynt te blyken, dat die onder soo groot een overvloet van Griekse Woorden dese heeft gelieven uit te kiesen, niet onkundigh is geweest op welke maniere het geluit in de oore geformeert wert. Men passe hier toe, het gene in de voorgaande Beschou winge over de Texten, die van het gesigt spreken, gesegt is.
| |
§. 23.
Gelyk nu het ooge sonder ligt; alsoo is dien soo seer verwonderlyken toestel der gehoor-tuigen by na sonder eenigh gebruik; ten sy het den grooten Besorger van syne Schepselen gelieft hadde, de aarde waar op sy leven met een Zee van lugt te omringen. Sal dan dit ook aan ymand geen reden geven om hier in syn Scheppers Wysheit en Goetheit te loven? die dese werk-tuigen des gehoors, soodanigh heeft gelieven te maken; dat sy, wyl de menschen in de lugt leven, juist de bequaamheit hebben om dese beweginge derselver, by middel van een aandoeninge die het geluit in ons veroorsaakt aan ons op soo wonderlyk een wyse bekent te maken; en tot dit gehoor in desen alleen opsigtelyk syn.
Heeft ymand oit derven seggen, als hy een wel toegetakelt Schip sagh zeilen; dat de Touwen, Zeilen, Blokken, en wat'er verder vereischt wort, om deselve gepast na den Windt te setten, by geval of sonder einde te beoogen, in haar stand gekomen waren, en dat dit alles sigh alleen gevalligh na alle Winden schikte, en egter op alle die wysen syn groot gebruik hadde in het Schip te doen voortgaan? En is dan de ongerymtheit niet immer soo groot; als men dit van dese vry meer verwonderlyke, en tot nog toe in haar manier van werken voor alle naspeuringe ondersoekelyke saken, staanden soekt te houden? die sigh niet na een grove en aan het gevoel openbare beweginge der lugt, gelyk de Wint is, maar na een veel meer verborgene roeringe des selfs gedurign schikken, door verscheiden spieren, die deselve spannen en los laten: wanneer men ondertusschen moet bekennen, dat hier uit veel grooter nuttigheit als het voortgaan van een Schip, niet alleen by eenige weinige, gelyk op een Schip geschiet, maar by hondert duisenden, ja by alle menschen op de gemakkelykste wyse en selfs sonder eenigh toedoen of moeite van ymand genoten wert.
| |
§. 24.
Om nu over te gaan tot het gene, waar van wy in het voorgaande gesegt hebben nogh yets te sullen by brengen.
Te voren Tab. XI. Fig. 3. is getoont, het kleine zenuwagtigh lichaamtje E O, (dat Tab. XII. Fig. 1. met c7, is getekent.) Dit siet men tusschen de twee gehoor-beentjes, den Hamer CS en het aanbeeld B P, dwars over het Trommel-vlies lopen; en dewyl de Hamer CS aan het selve Trommel-vlies vast, is het openbaar genoegh, dat het Trommel-vlies door het geluit be- | |
| |
wogen werdende, dese beweginge tot den Hamer en ook nootsaketyk tot dit zenuwagtigh strengetje E O moet overgaan: Soo dat in alle bewegingen van dit Trommel-vlies, dat is, elkemaal, als een mensch yets hoort, dit zenuwsnaartje E O moet trillen en bewogen werden.
| |
§. 25.
Over het regte gebruik van het selve syn verscheiden gedaghten by de Ontleeders, die het genoeghsaam voor yets dat. duyster is aansien
By de Oude is het de snaar des Trommels genoemt, (Chorda Tympani) en gehouden als of het deselve dienst dede, welke de snare in de Oorlogs-trommelen doet.
De Heer Joann Maurit. Hofmannus in syn Ed. Idea Machinae Humanae, p. 232 brengt over dit zenuw-snaartje, de verscheidene gedagten van geleerde Mannen by. Fallopius segt hy was onseker, wat het was; B. Eustachius nam het voor een zenuwtakje van het vierde paar; en dit niet tegenstaande, bekent de Hr. Caspar Hofmannus openhertigh, dat hy niet en wist, welk een lichaamtje dit was, en tot wat einde en waar het ingeplant wierd; en dagt dat het selve een onseker werk van een spelende Nature was, en dat veele daar ontrent bedrogen waren. Waar op nader hand Riolanus antwoordende, segt, dat het een zenuw-draad is van de gehoor-zenuwe afkomende. Eindelyk heeft de Heer du Verney ontegensprekelyk getoont, dat dit zenuw-snaartje ook een tak is, van het vyfde paar; welke verder gaande, sigh met de harde gehoor-zenuwe te samen voegt.
Desselfs gebruik stelt den selven Hr. du Verney (de Organ. Audit.) pag. 12, 15, dat het selve aan de spiertjes, van de gehoor-beentjes, en 't geen meer in de Trommel-holligheit is, takjes tot beweginge geeft.
De Heer J.M. Hofmannus, meent dat het dient, om het Trommel-vlies te bewegen en te doen gevoelen, immers het selve behoorlyk gespannen te houden.
Over dit snaartje kan men sien, dat de Hr. Valsalva, die na dese voorgaande Heeren geschreven heeft, in syn naukeurige beschryvinge van het oor Cap. II. §. XXII. al met veel ernst syn gedagten heeft laten gaan. Dit syn de woorden welke men aldaar vint: ‘Voorder, dat dit zenuw-takje, soo bloot en ongedekt, soo enkel en alleen, soo regulier, en soo ten allen tyden, door de holligheit des Trommels henen loopt, en voornamelyk, dat het tusschen de gehoor-beentjes soodanigh is, dat het in hare bewegingen ook aanstonds moet bewogen werden; nadien dese alle saken syn, die toonen dat in dit takje eenige verborgentheit der Nature (aliquod Naturae Mysterium) verholen is; soo hebben sy my angeset, om het selve dikwils met oogen en gedagten te beschouwen; sullende tragten; of misschien yets nieuws ontrent desselfs ontledinge, of ten minsten de oorsaken van het selve uit te vinden. Waar op syn Ed. segt, welke gedagten wel over het selve gemaakt, en wat daar ontrent hadde beginnen te ondersoeken; en daar
| |
| |
na eindigt met dese woorden; ‘Maar nadien ik nogh geen gelegentheit gehadt hebbe, om tot dese sake soo veel moeite, als ik wilde en nodigh was, te doen; sal ik my te vreden houden met myn begeerte en voornemen hier bekent gemaakt te hebben, en voor tegenwoordigh niet meer daar van seggen.
Desen Heer erkent ook, dat dit takje tusschen het wyfde paar en de harde gehoor-zenuwe legt; dogh segt niet te kunnen sien, waarom men het soo wel niet voor een tak van dese gehoor-zenuwe na het vyfde paar, als van het vyfde paar na deselve gehoor-zenuwe gaande moet nemen; dogh het sy men het eerste of het laatste met de Hr. Verney stelt, het is seker, dat het selve zenuw-snaartje ook met het vyfde paar gemeenschap hout; en dat het selve door het geluit bewogen synde, dese beweginge sigh niet kan nalaten tot het vyfde paar en dese gehoor-zenuwen ook uit te strekken.
Ik hebbe hier in het ophalen van de gedagten der voorname Ontleders wat breder geweest; op dat aan yder blyken mogte, dat dit zenuw-snaartje seer ernstige bespiegelingen by verscheidene veroorsaakt heft; en dat veele yets wonders en dat buiten het gemeene is, daar in vermoedt hebben te wesen. En soude ik myne gedagten ontrent het werk, dat dit snaartje doet, en het einde waar toe het schynt te kunnen dienen, alhier niet voortgebragt hebben; ten ware dese beide aan yder van dien nadruk schynen te moeten voorkomen, dat, indien door het gestel en oogmerk van het selve een Atheist en Ongelovige niet volkomen sigh wil laten overtuigen (hoe wel daar in tegen hare gevoelens een groot bewys schynt te leggen, indien sy maar de moeite gelieven te doen, van deselve in ernstige aanmerkinge te nemen) egter een Christen en swak-gelovige buiten twyffel daar yets in vinden sal, dat niet alleen verwonderlyk, maar in synen Autheur aanbiddelyk is.
Om dan dit kortelyk voor te stellen:
| |
§. 26.
Hoe veel het vyfde zenuw-paar doet tot het opwekken van de passion en driften der menschen, in opsigt van de tusschen-ribbige zenuwe; die dikwils met een dubbelen tak uit dit vyfde paar spruitende, genoegsaam aan alle delen onses lichaams takken geeft, en bewegingen daar in veroorsaakt; is uit de woorden van den grooten zenuw-Ondersoeker Vieussetts) pag. 236 in VIII) eerst af te nemen, seggende: ‘Dat het selve niet alleen na de Oogen Neus, Verhemelte, Tongh, Tanden, en alle delen des Mondts en Aangesigts sigh uitstrekt; maar dat het ook na alles wat in de Borst en Buik is, syne takken sent, en selfs, door de tusschen-ribbige tot de voeten nederdaalt. Doende pag. 327 daar by, dat, dese gemeenschap van de takken van het vyfde paar, onder anderen ook oorsaak is, waarom volgens de verscheidene bewegingen, die in de herssenen voortgebragt werden, alle de deelen des lichaams en insonderheit der borst verscheidentlyk aangedaan, en de tekenen van onse driften in het aangesigt ingedrukt werden, het welk na die passien geheel gevormt wert; nadien het selve door ver- | |
| |
anderingen van gesigt en verwe, verscheiden gemoets ontroeringen van liefde en haat, van blydschap en droef heit, van grootmoedigheit en vrese klaarlyk uitdrukt.
| |
§. 27.
Ten anderen, hoe veel ook om dese lydingen en veel onstelde gedagten in ons te veroorsaken, de bewegingen van het dikke herssen-vlies toebrengen, het welk alle zenuwen omringt, is uit het aanraken desselfs in de Chirurgie bekent; gelyk ook in de Genees-kunde; die menighmaal getoont heeft in de siekte Phrenitis genaamt, dat een ontstekinge van dit vlies (waar door desselfs spanninge vermeerdert, en de manier van beweginge verandert wert) verwarde gedagten en sporeloose passien, nu tranen van droef heit, dan schielyk uitbarsten in lagchen, nu vreesagtigheit, dan stoutheit en gramschap, en ontelbare andere onordentelyke bewegingen in daden en woorden in den selven ellendigen lyder, somtyds en sonder eenige uiterlyke reden voortbrengt.
Nu dit groote werk-tuigh van soo veel actien, dit dikke herssen-vlies heeft. seer veele van syne zenuwen uit dit vyfde paar; gelyk by den selven Vieussens op meer dan een plaatse aangewesen is; soo dat het door deselve ook bewogen wert.
| |
§. 28.
Ten derden, dat nu in vele gevallen de zenuwen van het agtste paar by de ouden de dwalende genoemt, die van het vyfde paar in hare werkingen vervangen; en daarom op veel plaatsen, door het tusschen komen van zenuw-takjes, die van het agtste in de tusschen-ribbige (welke uit het vyfde paar voortkomen) ingeplant werden, kan by Vieussens pag. 347 gesien worden. En hoe seer daarom die van het agtste paar ook dienen om driften te veroorsaken blykt uit den selven Autheur pag. 347, 348, alwaar hy segt: ‘Dewyl dit agtste paar ontrent desselfs oorspronk, met de gehoor-zenuwe gemeenschap heeft; dat de reden blykt, waarom na de verscheidentheden der geluiden, niet alleen verscheiden passien in de ziele opgewekt worden; maar ook waarom daar door het Hert en andere deelen, ja het geheele lichaam verscheidentlyk aangedaan worden.
| |
§. 29.
Ten vierden hoort men, pag. 339. den voorgepresen Heer Vieussens ook van de gehoor-zenuwen spreken op dese wyse: ‘Dese gehoor-zenuwen spruiten digt by de wortel van het agtste of dwalende paar, met het welke den sagter tak (van dese gehoor-zenuwe) samen loopt; waar door het geschiet dat 'er soo grooten medelydentheit, (Sympathia) tusschen het oor en de ingewanden is, welke van dit agtste paar versien werde. Dat na de verscheidenheden der klanken, niet alleen in de herssenen, maar ook in de borst, en dikwils in het gehele lichaam verscheidene bewegingen voortgebragt, en daar door (namelyk by gelegentheit van dese bewegingen) verscheidene begrippen in de Ziele verwekt werden.
Boven dit alles bevint men ook, dat de harder geboor-zenuwe behalven de takken, die deselve na het gehoor-gestel geeft en andere, ook in het agt- | |
| |
ste en vyfde paar ingeplant wert, en mede een tak na het harde herssen-vlies sent. (Vieussens pag. 340, 341.)
| |
§. 30.
Uit al het welke dan blykelyk is, dat door de beweginge van het vyfde paar, en door die van de gehoor-zenuwen passien in de menschen opgewekt werden: en dat het vyfde sulx doet soo uit sigh selfs (§, 26.) als om dat het verscheiden takken na het dikke herssen-vlies (§, 27) en seer vele na het agtste paar sent, het welk uit sigh selven ook driften veroorsaakt, (§. 28.) gelyk ook de gehoor-zenuwe daar toe dient, om dat deselve in het vyfde en agtste paar, als mede in het selve Herssen-vlies ingeplant wert. (§. 29.)
Dewyl nu §. 24. en 25. getoont is, dat het trommel-vlies, het welk op elk geluit bewogen wert, geen beweginge kan ondergaan; ten sy de gehoorbeentjes, en daar door het te voren gemelde zenuw-snaartje E O Tab. XI. Fig. 3. en C7. Tab. XII. Fig. 1. te gelyk bewogen werden. En nadien Verney en Valsalva dit beide een tak hebben getoont te syn, die tusschen het vyfde paar en de harde gehoor-zenuwe gelegen synde in beide ingeplant is; soo blykt, dat dit snaartje, door het hooren altyt bewogen synde, ook daar door dese beide zenuwen aan dese beweginge moeten deelagtig syn: waarom dan openbaar is, dat het werk van dit zenuw-snaartje ook onder andere daar in bestaat, om het lichaam, door dese zenuwen in gemoeds bewegingen of passien te brengen, of daar toe gereet en bekwaam te maken.
| |
§. 31.
Meermalen is my met veel verwonderingh voorgekomen, daar het gesigte de verhevenste der sinnen in het gemeen geagt wert; en de ondervindinge selfs tot een spreekwoord gemaakt heeft, dat een getuige, die yets gesien heeft, meer te agten is, als tien die het gehoort hebben; welke de reden dan mogte wesen, dat aan het gehoor, ook selfs boven het gesigte, een bekwaam heit en toestel in syn maaksel gegeven is, om driften en gemoets-roeringen in de menschen te verwekken.
Maar denkende, dat het den grooten Godt na syne oneindige Bamhertigheit en Wysheit goed gedagt hadde, het Saligh-makende Gelove in Synen Aanbiddelyken Soone, door middel van het Gehoor voort te planten; soo wel, eer hy in den vleesche gekomen, als voornamelyk, na dat hy de wereld verlaten hebbende, in syne Heerlykheit ingegaan was; scheen het my toe, (indien men van de einden des Almagtigen yets magh seggen, wanneer sy niet ten vollen openbaar syn) of wel de gehoor-tuigen om dese reden, een soodanigh van alle andere sinnen verscheiden samen-stel mogten ontsangen hebben. Want om het selve tot soo ondenkelyk groot een werk bequaam te maken, waren dese eigenschappen daar in nootsakelyk:
Eerst, dat het Gehoor onder alle sinnen die bekwaamheden hadde om afweefende saken, dat is toekomende of voorledene, door middel van het geluit der woorden aan ons indagtigh te maken, en als aanwesende te doen begrypen; daar het gesigt en andere sinnen niet als door het tegenwoordige aangedaan werden.
| |
| |
| |
Ten anderen, dat ook desselfs werk-tuigen daarenboven dit bysonder maaksel hadden, om alle onse driften te ontroeren en onse kragten en vermogens op te wekken, en alsoo ook (de woorden onder andere betekenissen die sy hebben, ook in dese genomen synde) door denschrik des Heeren de menschen tot het gelove te bewegen; gelyk den grooten Apostel Paulus 2 Corinth. V. 11. segt te doen. Want dat het gehoor op een bysondere wyse, boven andere sinnen daar toe moeste bequaam wesen, kan uit devervolgingen, die de Christenen ondergaan moesten, afgenomen werden.
De eerste eigenschap is by ondervindinge openbaar. De laatste is uit het zenuw-snaartje, en de gehele gehoor-tuigen in het vorige aangetoont. By het welke misschien nogh soude kunnen als een andere oorsaak gevoegt werden. Eerst dat het Trommel-vlies selfs uit de samen-voeginge van twee andere vliesen bestaat; waar van het eene het vel van de gehoor-pyp is; en het andere een gedeelte van het dikke herssen-vlies selve, het welk sigh tot daar toe uitstrekt. Ten tweeden, dat de lugt, die van het geluit geroert wert, door de gaten in de Trommel-holligheit, en door de pyp, die van deselve tot het Verhemelte strekt, dit harde herssen-vlies onmiddelyk kan aandoen; welke beide ontdekkingen men aan de Heer Valsalva schuldigh is. Dogh dit late ik aan verder overdenkingen van geleerde Heeren; het sy hier genoegh, dat het vorige, waar door getoont is, dat het gehoor bekwaam is, om driften in ons voort te brengen, een behoorlyke sekerheit heeft.
| |
§. 32.
Alleen was het nu nogh nodigh te toonen, dat Godt het gehoor als een middel heeft willen doen dienen, om het gelove onder het Menschdom voort te planten. Voor ervarene Christenen wert dit niet vereischt; dogh wie hier van niet ten vollen overtuigt is, gelieve Rom. X. 14. na te sien het geen de H. Geest, door Paulus segt; Hoe sullen sy dan [hem] aanroepen, in welken sy niet gelooft en hebben? En hoe sullen sy [in hem] geloven, van welken sy niet gehoort en hebben? En hoe sullen sy horen, sonder die haar predike, en besluit daar na vers 17, Soo is dan het Gelove uit het geboor.
Dat nu dit door de gehele Heilige Schrifture volstandigh bevestigt wert, is daar uit onder andere blykelyk af te nemen; dat de gansche leere der Saligligheit door het Woord, en desselfs onderwys door Prediken soo veelvuldige malen in deselve uitgedrukt wert; waar over die dit sien wil, de Concordantie van Trommius kan na-slaan. Nu dat de namen van het Woord en Prediken, alleen opsightelyk op het Gehoor syn, kan aan niemandt onbekent wesen.
Ook schynt een groot bewys daar in te leggen van het geseide, dat den Godt des Hemels, als hy de doorlugtigste blyk van des Heeren Jesu Majesteit, die oit gegeven is, aan der Discipelen oogen op den Bergh geliefde te vertoonen, niet gesegt heeft (het geen anders om dese sigtbare Heerlykheit hier insonderheit scheen te passe te komen) SIET HEM. Maar Matth. XVII. 5. en Luc. IX. 35, HOORT HEM. Soo verre dat selfs den grooten
| |
| |
Godt ook in de tyden, als hy soo veel wonder-daden geliefde te doen, Deuter. XVIII. 15. aan de Joden gebood, dat sy den Propheet, die hy haar verwekken soude, souden HOREN.
En op dat niemand (het geen anders met de reden wel soude schynen over een te komen) hier mogte denken, dat soo wel door de Heere Jesus en syne daden af te schilderen, en daarom door het gesigt dese Heilige geloofs lere konde voortgeset werden, als door het gehoor; siet men dien selven groten Apostel, door den Geest Godts sprekende, Galat. III. 1, 2. nader toonen, dat de predikinge, die niet het gesigt maar het gehoor raakt, alleen het regte middel is, om den Heere Jefus af te schilderen, seggende, O ghy uit sinnige Galaten, &c. den welken Jesus Christus voor de oogen te voren geschildert is geweest, onder u gekruist synde? tot hier toe schynen dese woorden het gesigte te raken; maaar op dat men weten mogte, dat dese spreek-wyse on-eigentlyk en alleen in opsigte van de klaarheit, waar mede de Heere Jesus onder haar gepredikt was, moet opgenomen werden, doet hy aanstonts daar op volgen: Dit alleen wil ik van u leeren, hebt gy den Geest ontfangen uyt de werken der wet, of uit de predikinge des geloofs? Het welke ook daar na vers 5 herhaalt wert.
En dit meenen wy dan tot tot ons ooghmerk alhier genoeghsaam te wesen.
| |
§. 33.
Om dan eindelyk een besluit te maken.
Die nu siet, na dit alles gelesen en verstaan te hebben, dat soo veel Christenen, die hy selfs niet weigeren kan voorverstandigh te houden, met den Man Godt Jacobus (Hand. XV. 18.) belyden, dat Gode syne werken van eeuwigheit bekent syn; en dat aan hem dishalven ook is bekent geweest, dat eenmaal door syne wyse ordonnantie, het gehoor soude strekken, om het gelove onder de menschen voort te setten; waar van in het Goddelyke Woord soo veelvuldige herhaalde bewysen te vinden syn.
Kan hy dan, schoon hy nogh swak in het gelove mogt syn, als hy het geen de Schifture van het gehoor segt, met dese bysonderheden, die in de werk-tuigen des gehoors aangetoont syn, vergelykt, na laten te erkennen; dat desselfs Gesagh, en Godts Wysheit daar door in meerder ligt gestelt wert?
En is hy een Atheist of Ongelovige; moet hy niet, indien hy niet alle billykheit verloochent heeft, erkennen waar te syn? Eerft, indien een gelove, gelyk dat der Christenen is, tegen alle pogingen der Opper-magten, tegen soo veel vervolgingen, tegen de alderongehoorste wreedheden en pynelykste dooden aan, in de wereld voortgeplant moeste werden; en wel door menschen van niet de minste aansienlykheit of magt; en die meest alle, na den oogenschyn op een ellendige wyse, om dit gelove selfs of als ballingen omgesworven hebben, of aan haar einde gekomen syn; dat om dit einde te bereiken nodigh was, een soodanigh middel daar toe te gebruiken, het welk
| |
| |
een sterken drift, die de vrese van dit alles te moeten ondergaan overwinnen konde, bekuaam was in den mensche te verwekken.
En Ten anderen, indien den Bybel de waarheit spreekt, die segt dat dit alles door het gehoor soude geschieden (het geen ook de ondervindinge in alle Kerkelyke Historien onwedersprekelyk getoont heeft, door de predikinge des woorts, en daarom door het gehoor, in veel eeuwen alleenlyk geschiet te syn) of hy niet moet bekennen, dat het als dan ontwistelyk vereischt wierde, dat dit gehoor boven alle andere sinnen een bequaamheit hadde, om de gemoets-bewegingen van ymant, die hoort, gaande te maken; en door een ware grootmoedigheit en onvertsaagtheit hem alle dreigende gevaren te doen veragten.
Nu, indien by overeenkomende met dit alles verder moet toestemmen, dat geen der uiterlyke sinnen in syne werk-tuigen een soo seer dienende gesteltheit daar toe, als het gehoor in desen heeft, volgens het geneboven getoont is; sal hy dit alles overdenkende, met een gerust gemoet kunnen voortgaan de belydenisse van het Christendom, en de Goddelykheit van het heiligh Woord te veragten en te belagchen, volgens de gewoonte van veele van dese ongelukkige? En sal hy, (alles met malkander vergeleken hebbende) kunnen loochenen, dat tusschen dit soo bysondere gestel der gehoor-tuigen en tusschen de wysheit van een Godt, die in syne werken selfs, en in het maaksel van aller menschen gehoor-gestel, getuigenisse aan de waarheit van syn woort heeft willen geven, ten minsten een seer groote en blykelyke overeenkomste is; en een bewys, dat men soodanige? die een Godt en syn Wood erkennen en belyden, voor soo geheel en in alles ongegrondt niet en kan aansien?
Ik bidde dese beklaagelyke en ongekikkige Redeneerders dit aan haar selfs in stilheit en eenigheit te vragen.
| |
§. 34.
Te meer dewyl, indiensy eenige lust tot ondersoek hebben, de kragt, die het gehoor (insonderheit der muzyke en van het gespeel der snaren) op de gemoets roeringen van yder doet, aan haar niet onbekent kan wesen; na dien sulks van Oude en Nieuwe aangemerkt is. Een menigte daar van kunnen by Polus, over de plaatse 1 Sam. XVI. 16 gevonden werden. Ook siet men 2 Kon. III. 15. dat den Almogenden selfs het snaren-spel heeft gelieven tot een middel te laten gebruiken, om de Lichaam en Ziels-vermogens van den Propheet Elisa bekwaam te maken, om syne Goddelyke openbaringen te kunnen ontfangen.
Dogh dewyl dit by Godtloochenaars van geen gewigt is, kunnen sy dese kragt van het gehoor op de gemoets-bewegingen en lichaams-gesteltenissen, met veel ondervindingen, by andere bewaarheit sien. Soo vint men in de Acta van de Franssche Academie in den jare 1707, (onder den Tytel van Observatien over de generale Natuur-kunde) een verhaal van een groot Muzykant; en 1708 nogh een van een Dansmeester; waar van de eerste van een gedurige
| |
| |
koortse, en waken met een groote rasernye bevangen; en den laatsten door een seer sterke koortse, met een soort van doodslaap, (Lethargus) en daar na met een groote en stomme dulligheit verselt, aangetast was. En dat sy beide de eerste door een Muzyke, en de andere door het speelen op een Vioole volkomen herstelt wierden.
Insgelyks syn tegenwoordigh ook bekent verscheiden waarnemingen van menschen, die van de Tarantula (een dierken als een groote spinne in Italien) gestoken waren; welke in haar verstant, bewegingen, en levens kragten de uiterste verwarringe lyden; dikwils met swartwerdinge van aangesigt, handen en voeten, als beroerde en doode, sonder sprake leggende; of gansch droevigh synde de eenigheit en begraaf-plaatsen soekende; somtyds kuilen gravende en water daar indragende, in welken slyk sy sigh als verkens rontom wentelen; eindelyk na ontelbare ellenden uit gestaan te hebben, hare qualen niet dan met haar leven verliesende.
Ik sal over de oorsaken daar van niet redeneeren; maar de ervarentheit leert, dat dit groote kwaad, daar nogh geen andere hulp-middelen voor bekent syn, door niet anders, dan door het geluit van snaren-spel genesen wert: het welk een verscheiden wyse of trant vereischt; na dat de dieren, die gestoken hebben, van verscheiden aart en couleuren syn.
Die meerder hier van gelieft te weten, gelieve het geen de Heer Baglivus daar over geschreven heeft, na te sien.
Terwyl ik dit schryve geeft my seker geleert Heer, ook seer ervaren in de Muzyke synde, de eere van syn besoek; welke by occasie, dat het discours op dese stoffe viel, aan myn geliefde te seggen, dat den voornamen Italiaanschen Musykant Angelo Vitali aan syn Ed. verhaalt hadde een ware Historie te syn: Dat seker Luitspeelder te Venieten sigh beroemt hebbende, dat hy een Toehoorder door syn speelen buiten het gebruik van syn verstant soude kunnen brengen; daarom by den Dogue, die ook een Beminner der Muzyke was, ontboden wierde; en belast in syn tegenwoordigheit die konst in het werk te stellen. Waar op hy na eenigen tydt seer aangenaam en tot verwonderingh gespeelt te hebben, eindelyk begon een klagende wyse of Air (gelyk men die noemt) te laten horen, met ooghmerk, om soo veel hem mogelyk was, synen Toehoorder tot droef heit te disponeren; en dit wat geduurt hebbende, straks een andere om den selven tot vrolykheit en danssen te bewegen; wanneer na by beurte dit eenige malen herhaalt te hebben, hy van den Dogue, die dese strydige bewegingen, welke hy in sigh gevoelde, niet langer scheen te kunnen verdragen, gelast wierd op te houden.
Dat nu dese schielyke veranderingen van een diergelyke maniere van spelen, waar, door men het eene minute tyds hartklemmende droevigh, en het andere uitgelaten en boven gewoonte vrolyk gemaakt wert, al een seer wonderlyk uitwerksel op ymand moeten doen; sullen sigh die wel kunnen verbeelden, die de kragt vaneen wel uitgevoerde Muzyke oit ondervonden hebben.
| |
| |
Immers, hoe veel het gehoor tot het verwekken van passien doet, is hier uit en uit ontelbare diergelyke voorvallen openbaar.
Selfs by de Hovelingen van Saul den Koningh Israels was het reets bekent; dat het geklank van snaren-spel in gedurige schrikkingen verligtinge geeft, en de ontroeringen des gemoeds stilt. Want daar staat 1 Sam. XVI. 14. Een bose Geest van den Heere verschrikte hem.
Of nu de ongestalte van Saul, daar hem dese bose geest mede plaagde, van dat soort is geweest, het welk men te deser tyd Melancolia Hypochondriaca noemt; die meermalen een onnatuurlyke spanninge en krampagtige gesteltheit van zenuwen, vliesen, en andere deelen by sigh heeft: welke op de trillingen door het geluit van een aangenaam snaren-spel in de gehoor-zenuwe, en die van het vyfde en agtste paar (die dogh in dese siektens bekent syn het meeeste te lyden) veroorsaakt synde, sagtelyk weggenomen wert, betwisten wy hier niet. Dit is ten minsten waar, dat net Hebreeusche woord Rang, alhier gelyk meermalen boos vertaalt, Nehem. II. 1, 2, door treurigh, en Genes. XL. 7. door qualyk gestelt of gelyk uit het voorgaande vers blykt, ontstelt overgeset weit. Waarom dan een ongesteltheidt die den Koningh droevigh en ontstelt maakte, hier schynt aangewesen te werden.
| |
§. 35.
Uit dit alles gelieve egter niemand te denken, dat om dese ontroeringen en passien, in een mensch te verwekken, altyd een welgeordineerde Muzyke vereischt wert; dewyl men ook hef selve van enkle andere geluiden siet geschieden; het gehoor van trommelen, weet yder, dat een mensche ontroerenkan; en wat het geluit van musquetterie, en kanon in desen magtigh is te doen, om die het gedurigh horen, in eenongewoone driften gemoeds-roeringe te brengen, weten, die Belegeringen en Velt- of Zee-slagen naby bygewoont hebben.
Ook kan de ondervindinge in de Genees-kunde veel diergelyke voorbeelden geven. Soo siet men Vrouwen, die gelyk men segt met opstyginge gequelt (Hystericae) syn, meermalen op het toeslaan van een deur, het vallen van een boek, of eenigh ander schielyk geluidt, aanstonds seer ontroert werden, en tot opspringens toe verschrikken; het welk aan alle, die hare klagten over dese ongesteltheit gehoort hebben, by ervarentheit kennelyk is.
Soo syn'er my voorgekomen, die van dese droefgeestige siekten aangetast synde, niet alleen vol vrese sigh geduurigh bevonden; maar uitdrukkelyk klaagden, dat selfs een gewoone stemme van een mensch, die met haar sprak, aan haar als een swaar en doordringend geluidt van een groote klock, in de ooren klonk; en haar lichaam met veel benautheit dikwils ontstelde.
| |
§. 36.
Ik denke dat wy hier langh genoegh geweest syn, om de kragt, welke het gehoor heeft om driften in een mensch te verwekken, buiten twyfel te stellen, by verhaalde ondervindingen; het welke wy tevoren, al- | |
| |
leen door het gesagh van de schriften van beroemde Ontleders en andere bewesen hadden.
Indien nu een Atheist het geen wy boven van de overeenkomste van de gehoor-tuigen met het geen den Bybel ontrent het gelove segt, voorgestelt hebben, niet voor genoeghsaam bewesen wil agten; laat hy ons een andere reden geven, die met soo veel geschiedenissen en met de gehele Kerkelyke Historie overeenstemt; waarom het gehoor boven andere sinnen tot het ontroeren van onse passien soo seer dienstigh, en daar toe van de nodige werktuigen alleen versien is: en by sigh selfs overwegen, of ten minsten dan de waarschynelykheit van het voorgeseide niet gewigtigh genoegh by hem behoort te wesen, om hem aan te setten, dat hy de andere gronden, waar op die een Godt in alle syn volmaaktheden en Goddelyke afkomst van den Bybel erkennen, hare belydenisse vesten, eens met ernst ondersoeke. Het welke alleen aan sommige tot gelegentheit van verdere volkomen overtuiginge gestrekt heeft.
| |
§. 37.
Hier soude ik eindigen, ten ware uit het gene §. 28, 29, en 30 gesegt is, namelyk, dar de gehoor-zenuwen mee het agtste en vyfde paar gemeenfchap door inplantingeen tusschen-komende takken met malkander hebben, en door de aandoeningh van de eene de ander moet aangedaan werden, de plaatse 1 Samuel III. 11. eenigh ligt scheen te kunnen ontfangen. De woorden syn, Ende de Heere seide tot Samuel, Siet ik doe een dingh in Israël dat al wie het horen sal, [dien] sullen syne beide ooren klinken. Diergelyke uitdrukkinge vint men 2 Kon. XXI. 12. en Jerem. XIX. 3. Den Almagtigen wil hier blykelyk de grootheit en geweldige ontroeringe van een schrik en benautheit in die het hoort op het kragtigste uitdrukken: nu in dese gevallen wert, gelyk by alle Ontleders en uit de vorige aangehaalde getuigenissen derselver blykelyk is, het vyfde paar met syn daar uit voortkomende tusschen-ribbige zenuwe en het agtste paar voornamelyk aangedaan.
Om dan de grootheit van dese schrick te toonen, wort 'er by gesegt dat dese zenuwen soo kragtigh daar door sullen bewogen werden; dat ook dese beweginge tot de takken van andere, gelyk de gehoor-zenuwe, die (gelyk boven getoont is) in de voorgaande ingeplant wert, sal overgaan, en soo een klinken der ooren veroorsaken; dat in opstyginge en schielyk schrikken van vrouwen om deselve reden ook veelmalen waargenomen wert. Waar by nogh gevoegt kan werden, dat dese schrik en benautheit soo groot sal syn, dat niet een gedeelte, maar dese zenuwen in al haar uitgestrekt heit daar door beroert sullen welen; en alsoo niet eene gehoor-zenuwe aan de eene syde, maar die beide wedersyts sullen aangedaan werden; en daarom ook niet eene, maar beide de ooren sullen klinken.
Die de samenhangh van dese zenuwen sien wil, kan de Tab. IV. Fig. 6. nasoeken, of anders de XXIII. Tafel van Vieussens en Willisius, En hy sal daar door een goet begrip van de kragt van dese spreekwyse kunnen verkrygen.
| |
| |
Het is wel waar, dat het aan veele en insonderheit aan die eenige ervarentheit in de geneeskunde, en het gestel der zenuwen hebben, genoegsaam bekent is; dat het klinken van de ooren en wel van beide de ooren door een schrik, een gewis bewys geeft, dat deselve seer ontroerende is: en daarom dat het gene hier gesegt wert, soo veel uitlegginge niet vereischt. Om hier op te antwoorden, gelieven, die sigh hier aan stoten, te weten, dat ons oogmerk geweest is, dese plaatsen ook aan ongeoeffende in haren gront te doen verstaan. Dogh insonderheit, indien ymant van die gedagten met sommige mogt syn, dat de Schrifture de natuurlyke saken watruw en dikwils alleen na de gevoelens van het gemene volk behandelt, sonder sigh aan de juiste waarheit in desen soo veel te binden; om dat desselfs oogmerk yet anders is, als de Natuur-kunde te onderwysen: was het voorgenomen einde ook alhier om aan deselve te toonen, dat men egter uit dese plaatsen kan sien, dat dese H. Schrift na haar gewoonte, ook overeenkomende met de waarnemingen der naukeurigste Anatomie spreekt, schoon sy alleen van saken handelt, die of gemeen en aan veele bekent schynen; of by sommige niet dan voor een Hyperbolische dat is, een vergrootende wyse van spreeken sou gehoude werden.
|
|