| |
| |
| |
XII. Beschouwinge.
Van eenige saken in opsigt van sekere Schriftuur-plaatsen.
§. 1. | SPieren werden door bloed en zenuw-sap bewogen. |
2. | Een mensch vertoont een Machine van altyd-durende beweginge. |
3. | Ook als men de vliesen tot bewegers stelt. |
4 | Overtuiginge uit het geseide. |
5. | Waarom egter de menschen sterven na soo weinigh tyds geleeft te hebben. |
6. | Rom. V. 12.
VI. 23.
Genes. II. 17. |
7. | Prediker. XII. 6. |
8. | Schynt op den omloop des bloeds en des zenuw-saps te sien. |
9. | Dese beide kortelyk beschreven. |
10. | Silvere koorde; eerste betekenisse. |
11. | Desselfs Ketenen. |
12. | Overtuiginge uit het geseide. |
13. | Sin van dese woorden. |
14. | Silvere koorde; tweede beteekenisse; en daar uit volgende sin. |
15. | Guldene schale in stukken gestoten: eerste beteekenisse en sin daar van. |
16. | Twee werkingen van het dikke Herssen-vlies. |
17. | De eerste bewesen. |
18. | De twede bewesen. |
19. | Tweeden sin deser woorden. |
20. | Alle beteekenissen by een genomen, en sin daar uit voortkomende. |
21. | De twee volgende uitdrukselen van Predik. XII. 6. |
22. | Kruike, de regte holligheit van het Hert. |
23. | Worstelt tegen de Long-slagh-ader aan. |
24. | Het radt aan de Born-put; beteekenisse. |
25. | Onordentelyke pols-slagh. |
26. | De sin van de laatste uitdrukkingen. |
27. | Overtuiginge uit dit alles. |
| |
§. 1.
EEr wy van het geen natuurlyk in het lichaam geschiet, tot de uiterlyke sinnen en andere saken overgaan, sal ik hier nogh twee aanmerkingen laten volgen; of, indien sy al geen Ongodist konde overtuigen, deselve mogten bequaam syn, om soodanige ongelukkige tot nadenken te brengen; welke wel eenen Godt en Hoog-wysen Maker uit syne werken erkennen, maar die egter ontrent de Goddelykheit van syn Woord nogh onseker henen leven.
Om dan een begin te maken.
In de voorige verhandelinge der Spieren, hebben wy 't geen men by ondervindinge in deselve gewaar wert, alleen in agt genomen; namelyk, dat hare draden in derselver werkinge korter en dikker werden. Hoe dit geschiet, hebben wy nagelaten te toonen, om dat de neerstigheit der ondersoekers, hoe verre sy ook gevorder waren, dit niet buiten twist tot nogh toe heeft kunnen stellen. Dit alleen heeft men by ervarentheit, dat tot dese uitsettinge en verkortinge der spier-draden vereist worden:
| |
| |
Eerst, een vogt die door de zenuwen loopt, of het soo genoemde zenuwsap; waar van te voren in de verbandelinge der zenuwen een ondervindelyk bewys by gebragt is.
Ten anderen ook het bloed felfs, dat door de Slagh-aderen na de Spieren loopt; volgens het nu by alle bekende experiment, toonende, dat indien den Slagh-ader, na een of meer spieren het bloed voerende, toegebonden wert, dese spieren haar beweginge verliesen; en dat sy die wederom oeffenen, na dat desen band los gemaakt synde, weder aan het bloed een vryen toeloop derwaarts gegeven wert.
| |
§. 2.
De gemaakte onderstellingen, en de verscheidene gedagten van veel geleerde Heeren, ontrene de wyse, op welke de twee vogten, het zenuw-sap en het bloed, tot de beweginge der spieren dienen, sullen wy hier niet ophalen. En of het door werkinge deser vogten op malkander, of door een enkele vervullinge van de holligheden der spier-draden, volgens waterwigtige wetten, of wel op een andere manier geschiet; laten wy, als te deser plaatse buiten ons ooghmerk synde, tegenwoordigh onaangeroert blyven.
Dit weten wy, dat sonder de beweginge deser beider vogten geen beweginge van spieren geschiet.
Nu het hert is een spier; in het welke dan den loop van het bloed en des zenuw-saps de beweginge veroorsaakt. En in tegendeel, veroorsaakt dese beweginge van het hert ook weder den omloop van het bloed en senuw-sap; soo dat alhier in dit werk-tuigh de oorsaak syn uitwerksel, en dit uitwerksel weder syn oorsaak voortbrengt. Het welk het regte gestel is, dat in een Perpetuum Mobile of in een machine, die sigh sonder ophouden bewegen soude moeten, vereischt werd. Soo dat men of het hert, of (om met wat meerder ruimte te spreken) het menschelyk lichaam voor soodanigh een wonderstuk moet aansien: hoe weinigh men ook van de oorsaak van desselfs bewegingen verstaan magh. En kan yder, die een Godt, als desselfs Maker erkent, uit des herts of des lichaams maniere van werken gerustelyk toestaan, dat het tot een eeuwighdurende beweginge gemaakt is.
Te meer, dewyl dagelyks blykt, dat in dese machine van ons lichaam de delen, andersints door soo veel en langduurende roeringen sullende versleten en onbequam werden, gedurigh door jongere, die in der selver plaatse komen, vernieuwt werden, door middel van de Voedinge; welke insgelyks ook door dit bloed en zenuw-sap geschiet.
| |
§. 3.
Indien men nu met veel geleerde Mannen in de laatste eeuwe, het hert alleen ten oorsaak stelt van den omloop en voortgangh van het bloed, en van alle vogten, die daar afgescheiden werden; schynt het voorgeseide een onbetwistelyke waarheit te hebben: en ook selfs, indien men met andere latere Ondersoekers, niet sonder veel aannemelykheit, stelt, dat het dikke herssen-vlies, (het welk behalven de Herssenen ook de zenuwen overal
| |
| |
omvat) of de Voorname bewegende oorsaak in ons lichaam is; of ten minsten, dat desselfs toeknypingen aan de andersints door het voortstoten van het hert traagh lopende zenuw-sappen, een meerder snelheit by setten, in gevallen, daar deselve vereist wert.
De reden is, om dat alle Ontleders weten, dat dit dik ke Herssen-vlies syne bloedvaten heeft; en de Heer Vieussens met andere, ook de zenuwen desselfs aangewesen heeft. Pacchionus heeft ook in het selve verscheiden lopen van spier-draden gevonden, en brengt veel ondervindingen by.
Soo dat 'er veel waarschynelykheit is; dat het selve, gelyk de vliesen der darmen en der slagh-aderen, enkel door het loopen van bloed en zenuw-sap bewogen wert.
Hoe dit in sigh selven bestaat, kunnen wy nogh in volkomenheit niet bepalen; dewyl in het ondersoek van het eerst bewegende onses lichaams, men altyd in den selven çirkel schynt te vervallen; namelyk dat de vliesen aan de voorseide vogten, en wederom deselve vogten aan de vliesen de beweginge geven. Het geen wederom om deselve reden, als boven gegeven is, ons tot de gesteltheit van een altyd durende beweginge leit; te meer, nadien het onwedersprekelyk waar is, dat der vogten loop ophoudende, de beweginge van de vliesen, van het hert, en andere vaste delen; en dese ook niet meerder bewogen werdende, die loop der vogten insgelyks ophout.
| |
§. 4.
Is het nu nogh nodigh, (om eerst een woord tot een Atheist te spreken) aan een ellendigh Godtloochenaar, meerder preuven, niet alleen van de wysheit, maar selfs van de ondoorgrondelyke wysheit syns Makers te geven? want siende en ondervindende een samenstel van soodanigh een machine, die, hoe onbekent sy magh syn, egter op een altyd-duren de beweginge wyst, en telkens syne werk-tuigen van onbequaam te werden bewaart; die van geen mensche nogh oit in een van dese beide omstandigheden heeft kunnen nagemaakt werden; hoewel sy tot nogh toe het voorwerp van soo veele weetgierige verstanden geweest is, sonder dat ymand tot het regte maaksel en het ware beginsel van hare bewegingen nogh heeft kunnen doordringen: kan hy dan nogh denken, dat de selve sonder wysheit, en door van sigh selfs en van al haar werkingen onbewuste oorsaken, of van een los geval haar in sigh selven soo seer verwonderlyk wesen verkregen heeft? wat sal men van soodanigh een kunnen seggen, als dat hy in een saak, die, volgens overtuiginge van alle verstandige, alle menschelyke wysheit te boven gaat, geen wysheit vinden kan? En of soodanigh ymant voor redelyk kan door gaan, behoeve ik hier niet verder te vragen. Dit rade ik aan dese ellendige en beklagelyke of blinde en hartnekkige; dat sy dogh wel gelieven te ondersoegen, of hier in soo veel andere gevallen, de onmagt van niet te kunnen, of de onwil om niet te willen sien, de ware oorsaak daar van is: het gewigte der sake is immers groot genoegh, om met aandagt daar op te letten. Is het by geval, wat schade sal het wesen? maar heeft den grooten Maker van alles
| |
| |
dit wonderstuk toebereid, om sigh boven al het menschelyke aanbiddelyk en ver wonderlyk in syne werken te toonen; wee hem! die desen gedugten Schepper op soo lasterlyk een wyse tragt te vertreden, en was 't hem mogelyk, van alle wysheit te beroven.
| |
§. 5.
Maar om verder tot soodanigh een yets te seggen, die uit het maaksel van een menschelyk lichaam wel desselfs verstandigen Maker en eenen Godt erkent; maar egter van het gesagh van syn H. Woord niet overredet is.
Indien hy uit het voorseide overtuigt is, dat het ondersoek van een mensch hem tot een onophoudelyke beweginge leit; immers, dat het een konst die noit nogh van eenigh mensche ten vollen heeft kunnen nagespeurt werden, in syn samenstel en werkingen vertoont: en hy egter siet, dat niet alleen door ouderdom (het geen hy aan de vergankelykheit van alle saken in de wereld soude kunnen toeschryven; hoewel de gedurigh in dit lichaam door voedingh vernieuwt werdende werktuigen daar tegen schynen te stryden.) maar ook door pestilentiale lugten, en door siekten, en ontelbare duisenden van andere oorsaken, (soo dat 'er niets soo geringh by na schynt te wesen, het welk hier toe niet onbequaam is.) dit groote wonderstuk van soo aanbiddelyken Maker menigmalen strax onherstelbaar ontstelt, en aan de verrottinge overgegeven wert.
Om een voorbeelt te geven, indien hy aan de wysheit van eenigh verwonderlyk Werkmeester niet konde twyffelen; en hy sagh, dat den selven, eenige boven gemeen konstige Horologien gemaakt hebbende, die alle op een uit stekende wyse haar werk deden, en nogh langh daar in konden volharden, egter veele en de meeste daar van met de voet vertrapte, en met onweerdigheit verwierp; sonder dat hy van een eenige dat gebruik wilde nemen, waar toe derselver gestel bequaam gemaakt was; soude hy niet moeten denken, dat het al een verwonderlyke reden moeste syn; welke soo wys een Werk-meester op soodanigh een maniere met syn werk dede handelen? en by gevolge, moet hy niet toestaan, dat 'er ook een onbekende reden in de Nature moet syn; waarom den alderwysten en grootsten Maker, soo voorname proefstukken van syne wysheit, als der menschen lichamen syn, en die tot een eeuwigheit gemaakt scheenen te wesen, soo meenighmalen na soo weinigh jaren, somtyds dagen en uuren, verwerpt, en aan de wormen tot spyse geeft.
Sal hem de gansche kennisse der gehele Nature de oorsaak ook daar van magtigh syn aan te toonen? om met de wysheit van den grooten Godt, die alles tot syn eere gemaakt heeft, en door syne Voorsienigheit bestiert en onderhoud, te kunnen over een brengen, het geen hy ontrent de menschen op dese wyse siet gebeuren: en indien men den grootsten Philosooph na de reden daar van vraagde; die nu soo verre gekomen is, dat hy geen los geval nogh sigh onbewuste natuurwetten, maar alleen een Goddelyke magt en regeringe ten oorsaak van alles stelt; soude hy yets anders kunnen antwoorden, als dat de selve aan hem onbekent was?
| |
| |
| |
§. 6.
Indien men nu in alle dese twyffelingen aan hem segt, dat 'er een boek is, den Bybel genaamt, waar in desen aanbiddelyken Maker de redenen van dese syne handelingen ontrent de menschen geeft; en dat men hem daar in doet lesen. Rom. V. 12. Dat door de sonde de dood in de wereld is gekomen, en tot alle menschen door gegaan is, en op een andere plaatse, Rom. VI. 23. Dat de besoldinge der sonden de dood is.
En verder, al eer den mensche oit gesondigt hadde, en wanneer hy nogh het voordeel genoot van syn gesegent maaksel, het welk sonder te sterven, magtigh was in alle geluksaligheit en in synen stant te volduren; dat Godt aan hem den dood al gedreigt hadde, indien hy sondigde en aan syn Schepper ongehoorsaam was. Genes. II. 17. Ten dage als ghy daar van (van den verboden boom) eet, sult ghy den dood sterven. Sal hy niet moeten bekennen, dat alle waarschynelykheden hem leiden, om te geloven, dat in dit woord, de ware oorsaak gegeven wert, waarom de menschen op dese wyse sterven? nadien ymand onpartydigh dese gesteltenis, die nu nogh toont, dar se gemaakt is om onsterffelyk te syn, beschouwende, niet kan na laten te denken, dat het seer waarschynelyk is; dat soo niet alle menschen, immers eenige daar van, indien niet sonder einde, ten minsten eenige eeuwen langh, heel anders als nu geschiet, souden leven; ten ware den Maker selfs sigh tegen de ongehoorsaamheit van dit Schepsel aankantende, aan het selve de dood tot straffe opgeleit hadde. En by gevolge, soo het hier uit niet volkomen bleek, dat dit Woord geheel Goddelyk was; dat het ten minsten eenigh ligt schynt te geven in yets, waar in de natuurlyke reden te kort schiet; en daarom dat het een verder en ernstigh ondersoek, van wat gesagh het sy, ten vollen weerdigh is.
En kan nu door dit alles behoorlyk te overwegen, een twyffelend verstant, alleen tot dit ondersoek bewogen werden, sal de belooninge van dien arbeid groot genoegh syn, vermits het na laten van neerstig dese soort van saken en andere bewysen van de Goddelykheit der H. Schriften na te speuren, de sterkste banden syn; die ongelukkige Redeneerders over dese alder-gewigtigste waarheden in twyffel houden.
| |
§. 7.
Om nu tot yets anders over te treden, by dese gelegentheit.
Ik hebbe langh in twyffel geweest, of, om te toonen, hoe verre de wysheit van het Heiligh Woord gaat, ik ook hier by moeste voegen, de gedagten van eenige Uitleggers, over de woorden, die men Pred. XII. 6. leest: Eer dan de silvere koorde ontketent werde, ende de guldeneschale in stukken gestoten werde, ende de kruike aan den sprink-ader gebroken wert, en het radt aan den born-put in stukken gestoten wert. Welke hoe wel de plaats in seer hoogdravende en oneigentlyke spreekwysen schynt uit gedrukt te syn, uit deselve niet sonder reden besluiten; dat al ten tyde van Salomon, den Geest Godts daar door den omloop des bloeds, ook heeft willen te kennen geven; hoewel deselve eerst soo veel eeuwen daar na, door de gelukkige neerstig- | |
| |
heit van Harveus ondervonden, en aan de Menschen openbaar gemaakt is.
Hier over kan na gesien werden, het geen Polus over deselve uit D. Schmidt met veel goedkeuringe aanhaalt; en 't geene in de werken van C. Bontekoe in het II. deel p. 197. daar van gesegt is.
Of nu de vertalinge van de woorden, die by desen laatsten Schryver van den Hebreeuschen text gegeven wert; met de eigenschap van die taal over een komt, laat ik aan meer ervarene. Egter dit is waar, dat de sin, met die van Polus aangehaalt is, het selve oogmerk heeft; en dat sy beide niet sonder waarschynelykheit meenen vast te stellen, dat in de geseide plaatse op den omloop des bloeds gesien wert; ten minsten schynt het woord Galgal, 't geen radt vertaalt wert, een sinne-beeld van yets dat omloop, of ook oorsaak van het omlopen van anderen is, seer bequaam uit te drukken; gelyk de H. Schmidt wil.
| |
§. 8.
Indien het nu geoorloft is myne gedagten ook hier by te doen, moet ik seggen dat het my voorkomt of den Geest Godts door dese sinne-beeldige manieren van seggen, syne wetenschap, niet van den omloop des bloeds alleen, maar ook van het zenuwsap en lympha heeft willen te kennen geven. De Redenen, die in dese duistere saak van eenigh ligt schynen te syn, dunken my onder verbeteringe, de navolgende te kunnen wesen.
| |
§. 9.
Hoewel de Circulatie van het bloed, de moeder-beweginge van alle andere schynt te wesen; soo dat alle vogten, (behalven haar bysondere hulp-middelen) door dese in een voortgaande beweginge gehouden werden; is het egter aan alle, die de ontdekkingen van dese tyden of gesien of gelesen hebben genoegsaam bekent; dat men den, loop der vogten tot twee voorname brengen kan: waar van de eerste die des bloeds, en de tweede, die des zenuw-saps en lympha is.
Van de eerste, die van het hert weder tot het selve door de Slag-aderen en Aderen geschiet, is te voren gesproken. De tweede, begint van de herssenen, daar het zenuw-sap afscheit, en gaat voort door het ruggemergh en zenuwen; welke sigh tot de meeste deelen uitstrekken, en in de Watervaten, of Vasa Lymphatica inplantende, hare vogt, met die in deselve is en uit de Slagh-aderen komt, vermengen. Waar over de waarnemingen van Vieussens kunnen na gesien werden, de Systemate Vasorum.
Dit mengsel dan onder deselve onveranderde naam van lympha in grooter vaten qq. Tab. I. Fig. 6. of L L L L Tab. IV. Fig. 8.) voort vloeyende, ontlast sigh in den Chyl-bak O (of D Tab. IV. Fig. 8,) en opwaarts gaande Tab. I. Fig. 6. (die wy nu alleen verder sullen gebruiken) door den Ductus Thoracicus of Chyl-voerder r r r, mengt sigh in u in de Vena Subclavia of ondersleutel-beenige Ader u x met het bloed; waar mede het langs x B na het hert A, en van daar weder, door de Slagh-aderen na andere delen, en na de hersenen toegaat; om aldaar weder afgescheiden te werden, en een nieuwen omloop te beginnen.
| |
| |
| |
§. 10.
Dit voor af vast gestelt synde, om ter sake te komen.
Kan men nu door dese koorde met veel andere verstaan, eerst het Ruggemerg en de Zenuwen, die als touwjes en koordetjes syn, en om haar witheit silvere kunnen genoemt werden.
Waar by men hier doen kan, dat de vaten, door welke het voedende bloed, en waarschynlyk eenige zenuw-sappen in het rugge-mergh gestort worden, op het volmaakste in haar maaksel een keeten vertoonen. Soo verre dat haren eersten Ontdekker Willisius Anat. nerv. pag. 163 dese woorden daar van in der selver beschryvinge gebruikt: Soo dat alle dese Slagh-aderen in de gansche lengte van het rugge-mergh (N B) als schakels van een keten, malkander volgen. Nu is het niet te denken, dat dien Heer op dese Schriftuur-text eenige de minste gedagten als doe gehadt heeft: en egter is het klaar genoegh, dat deselve woorden hier aan yder, die het verstaat, by een goed en seker gevolgh toonen; dat als dese keten der rugge-mergs aderen en slagh-aderen synen pligt niet kan doen, en daarom, als dese silvere koorde onketent is, de dood in weinigh tydts daar sal syn, en het sterven selfs begint.
| |
§. 11.
Die nu sien wil, dat desen Autheur sigh niet te onregt van dese gelykenisse bedient heeft, gelieve alleen by hem na te sien de figuren, waar in de Slagh-aderen en Aderen van het rugge-mergh afgetekent syn. En op dat niemant hier eenige uitvlugt mogte soeken, daar in, dat dese afbeeltsels uit Willisus den loop deser vaten in de beesten vertoonen, hebben wy de volgende figure uit Vieussens Neurographia hier doen overbrengen Tab. IX. Fig. 8. welke de Slagh-aderen van het rugge-mergh van een mensch afbeelt. Waar in men by S S S mede een nette gelykenisse van keten-schakels sien kan; die ook in de Aderen, by den Autheur kunnen gevonden werden.
| |
§. 12.
En sal nu ymandt dit kunnen lesen (met hoe ongemeene segh-manieren het ook uitgedrukt mag syn) die niet sien kan, soo men het rugge-mergh voor de silvere koorde neemt, dat den Geest, die Salomen heeft doen schryven, van dese ketens kennisse gehadt heeft? en by gevolgh, dat in dese spreekwys yets met klaare woorden gesegt wert, tot het welke aller Ontlederen neerstigheit in veele eeuwen daar na niet heeft kunnen doordringen.
En daarenboven, dewyl dese ketenen alleen haar gebruik in het heen en weder voeren, dat is in het omlopen des bloeds hebben; sal ymand, aan wie het strax geseide aannemelykt voorkomt, dan ook kunnen oordelen, dat die geheel buiten de waarheit spreek, die dese woorden tot een bewys stelt, dat aan den selven Geest, den omloop des bloeds moet bekent geweest syn? aan wie het gebruik van dese ketenen soo verre openbaar was, dat hy aan het onbequaam werden derselver tot haar gebruik, de dood ontwyffelykhegt. Te meer, dewyl oude en nieuwe Ontleders bevinden, dat het rugge-mergh, soo wel als de herssenen ook uit een asch-verwige stoffe ten dele bestaat; in de welke het zenuw-sap (gelyk in die van de herssenen) van het bloed door
| |
| |
dese slagh-aderlyke keten derwaarts gevoert synde, afgescheiden wert; 't geen ophoudende, de dood volgt.
De besluiten nu, die van dit geseide afgeleid kunnen werden, sullen uit het geen te voren nu meenigmal gedaan is, by yder kunnen gemaakt werden, ontrent de boven-menschelyke wysheit van dit Woord.
| |
§. 13.
Om dan voort te gaan, en dese te eindigen.
Siet men dan, dat, alles in dese betekenissen nemende, en door de silvere koorde het rugge-mergh, en door de keten desselfs keten-wys lopende Slagh-aderen en Aderen verstaande, in dese woorden eer dan de silvere koorde ontketent vierde, desen sin legt. En dan de nodige toevloed des bloeds aan het ruggemergh ontbreke, en daarom de afscheidinge deser tot het leven soo nodige zenuw-sappen ophoude.
| |
§. 15.
Maar een tweede aannemelyke betekenisse, schynt te volgen, indien men met de silvere koorde, den Chyl-voerder verstaat.
Om hier van eenigh ligt te geven; is het bekent: I. Dat Tab. I. Fig. 6. de Vasa Lymphatica q q in den Chyl-bak O sigh ontlast hebbende, desen Chylvoerder r r voor een buis verstrekt, waar door de lympha na de bloed-ader u x opgevoert wert.
II. Dat desen Chyl-voerder, ten sy de Chyl selfs na den eeten daar ook doorvloeye, een soort van de water-vaten is.
III. Dat deselve, gelyk de Water-vaten qq, sigh door syn menighvuldige klapvliesjes, als een geknoopte koorde vertoont; siet ook L L L L Tab. IV. Fig. 8.
IV. Dat sy in tyden, dat geen nieuw voetsel daar door gaat, van deselve vogt als de Vasa Lymphatica vervult is. Waar van Ph. Verheyen dese beschryvinge geeft, Cap. V. Tr. I. De Watervaten syn kleine pypjes, bestaande uit een seer dunne en doorschynende rok of vlies, brengende een seer klare en heldere vogt na het bloed toe.
V. Waar door dese Watervaten in yders oogh een seeraangename en silveragtige verwe vertoonen.
VI. En soo siet men dan, dat de eigenschap van een koorde en wel van een silvere koorde in het samenstel van desen Chyl-voerder en Water-vaten klaarlyk uitblinkt.
VII. Boven dit alles, soo men Tab. I. Fig. 6. let, hoe desen pyp in s, gelyk een schakel van een keten formeert; welke men in een hont meesten tyd een eenige, maar volgens het voren gemelde getuigenisse van Couwper, in een mensche meerder in getal bevint: schynt men met reden te kunnen seggen, dat desen buis des Chyl-voerders, of door het voorige, dese silvere koorde in een wel gestelt mensche geketent is.
VIII. Behalven dat elk Water-vat L L L Tab. IV. Fig 8. door syn schotdeurtjes en tusschen-plaatsen, ook een soort van kettingh of geketende koerde, kan geagt werden te vertoonen; indien ymand ook dit wil.
| |
| |
IX. Waarom dan alles in dese betekeningh genomen synde, de woorden, Eer dan de silvere koorde ontketent werde, ons tot desen gemeenen sin leiden: Eer den Chyl-voerder, waar door het voetsel na het bloed gaat, onbequaam tot synen pligt werde.
X. Nu is het aan alle die desselfs gebruik verstaan, kennelyk, dat deze silvere koorde ontketent, of onbekwaam synde, een gewisse dood volgt, en reets in syn aaukomste is.
Wy laten verder aan yders oordeel, die het afsonderlyk nemen wil, welk geval hy denkt hier met de woorden best over een te komen. Maar het schynt een meerder wysheit van den Schryver te toonen, indien men deselve in beide betekenissen te samen neemt.
Nadien beide dese saken daar in eenige overeenkomst schynen te hebben; dat het rugge-mergh het begin is van den wegh, die het zenuwsap, in de herssenen van het bloed afgescheiden synde, neemt; en den Chyl-voerder het einde desselfs, daar het selve, na synen omloop door de leden des lichaams gedaan te hebben, sigh weder in het bloed stort.
En nogh meerder schynt dit aannemelyk te syn; dewyle de volgende woorden: ende de guldene schale in stukken gestoten werde, na de nature der Hebreeusche tale ook twee verscheidene vertalingen lyden kunnen; waar van elke eenigsints opsigtelyk op een van de voorgaande schynt te wesen.
| |
§. 15.
Om dan van de eerste een begin te maken. Indien wy in aght nemen,
I. Dat het dikke Herssen-vlies niet alleen het rugge-mergh engroote zenuwen omringt; maar insonderheit, dat het de herssenen selfs, ontrent op deselve wyse als de herssen-pan, (die daarom ook wel Herssen-schale genoemt wert) gelyk een schale omvat.
II. Dat dit selve vlies, (volgens het geen Polus uit D. Smith aantekent) in syne couleur meerder met goud over een komt, als eenigh ander gedeelte van ons lichaam.
Soo sullen wy hier (met de meeste Uitleggeren) een schale, en in het bysonder een goudene schale in dese gelykenisse gevonden hebben.
Wy gaan andere gedagten, waarom dese schale een goudene genoemt wert, voorby, als by andere kunnende gesien werden.
Nu twyffelt niemandt, dat dese schale in stukken gestooten, of tot syn gebruik onbekwaam gemaakt synde, de dood niet verre kan wesen.
Maar insonderheit is hier nadrukkelyk, het woord Taruts (hier door aan stukken stoten overgeset) als men het van het grontwoord Ratsats doet afdalen; het welke Concutere, Quassare dat is schudden, en stotigh of hortigh bewegen betekent. In welk geval het woord Taruts een wederkerende sin of Sensus reciprocus kan hebben: waarom de Hr. Coccejus in syn Woorden-Boek het selve dus vertaalt. Et se quasset lenticula aurea, dat is, ende de goudene schale sigh hortigh en stotigh bewege.
| |
| |
En in dese sin schynt het de convulsien en trekkingen der leeden en peesen, gelyk men in de stervende, en dikwils by de plaats van de pols in den arm, gewaar wort, met een waren nadruk te betekenen: soo dat de sin dusdanigh soude wesen: Eer het dikke herssen-vlies sigh sonder order, en hortigh en stotigh bewege; en de doodts-trekkingen, daar uit voortkomende, sigh openbaren.
| |
§. 16.
Om dit wat klaar te doen sien, aan die in de hedensdaagse ontdekkingen der Anatomie niet ervaren syn; sullen wy kortelyk dese twee saken tragten aan te toonen.
Eerst, dat het dikke herssen-vlies tot de voortstuwinge van het zenuwsap, ontrent gelyk het hert tot die van het bloed, een groot werktuigh is.
Ten tweeden, dat het selve ontstelt synde, oorsaak van soodanige trekkingen is.
| |
§. 17.
Om van het eerste eenigh bewys te hebben, behoeft men alleen de Neurographia van de Hr Vieussens na te sien, pag. 270, 273, 274 (in octavo) alwaar hy na te voren geseit te hebben, dat het niet alleen de herssenen, maar ook het rugge-mergh omvat, verder het selve beschryft; als in syne binnenste syde, daar het naast aan het rugge-spier is, uit soo veele en soo groote vleesige draden bestaande (die de voorname werk-tuigen van de bewegingen onses lichaams syn) dat het by na de gansche couleur en het maaksel van vlees vertoont: en onder syne gebruiken ook dese heeft, dat het aan het zenuw-sap, in het aschverwige gedeelte des ruggemerghs van het bloed afgescheiden synde, eenige snelheit toebrengt, het voortstuwt in de zenuwen, die uit het ruggemergh spruiten.
Seggende verder van dit selve vlies, daar het de herssenen omvat, (pag 6.) dat de draden van beide de vliesen, daar het uit bestaat, met een schuinen loop malkander kruissen, en soo wedersyds, als een halven kloots oppervlak om de herssenen maken.
Die te voren nu het gebruik van de twee schuin op en nedergaande spieren des buiks verstaan heeft, sal sien, hoe seer dit gestel dient om de Herssenen samen te knypen, en het sap, dat daar in is, te doen voortgaan.
Maar die verder het Tractaat van Pacchionus van dit dikke herssen-vlies alleen handelende, en andere Ontleders van desen tyd gelesen heeft; sal niet alleen verscheide nieuwe uitgevonden spier-draden in het dikke herssen-vlies tot desen einde dienende daar in afgebeelt, maar ook seer veel Anatomische en Chirurgische waarnemingen en aanmerkingen daar in by gebragt sien, die om dit te bewysen, alleen daar verhaalt syn. Waarom wy hier niet verder gaan.
| |
§. 18.
Het tweede §. 16. gemelt is meerder bekent, en kunnen alle ervarene Chirurgyns getuigenisse geven, aan het geen den selven Pacchionus
| |
| |
pag. 92 segt: en wy leeren by ondervindinge, dat uit de quetsingen van het dikke herssen-vlies veroor saakt werden, braken, swaarheit van ademhalinge, hert-kloppingen, en NB. opspringinge der ledematen (Membrorum subsultus, waar onder ook de geseide trekkingen syn) en andere toevallen, beide de soorten van beweginge (dat is, die op en buiten den wil geschieden) rakende.
Het geen anders ook alleen uit het eerste soude kunnen afgeleit worden. Want stellende, dat het herssen-vlies, door sigh om de herssenen, ruggemergh en zenuwen toe te knypen, de vogt in deselve synde na alle plaatsen, daar sy openingh vint, doet voortlopen; en dat dese vogt in de spieren uitgedrukt synde, in deselve en hare pesen, trekkingen en werkingen veroorsaakt; behoeft 'er niet veel scherp sinnigheit om te sien, als dese bewegingen van het herssen-vlies onordentelyk of hortigh en stotigh, en als schuddende, geschieden, dat de pesen der spieren, die daar door bewogen werden, dese onordentely kheit in haar trekkingen moeten opvolgen. En by gevolge, dat het geen §. 15. gesegt is, niet sonder grond ter neder gestelt is.
En soo verre van de eerste betekenisse deser woorden, die op de silvere koorde van het ruggemergh en desselfs ader-kettingen opsight kunnen hebben.
| |
§. 19.
De tweede betekenisse nu van deselve Hebreeusche woorden, die hier vertaalt syn: Ende de goudene schale aan stukken gestoten werde; en opsigt hebben op den Chyl-voerder voor dese silvere geketende koorde genomen synde, is de volgende.
Indien men met andere Uitleggeren, die ook by Polus gemelt werden, en met de Hr Coccejus het woord Gullah, eerst schale vertaalt, nu overset door Wellinge of Water-wellinge, gelyk het in het meerder-getal gevonden wert, Judic. I. 15. en Josua XV. 19. (hoe wel ook den selven Heer Coccejus het selve dus in het een-getal overset; het geen ik hier by doe, op dat niemant soude tegenwerpen, dat dit alleen in het veel-getal gevonden werdende, daarom in het een-getal niet wel vertaalt wierde) en verder het woord Taruts, nu niet als boven van Ratsats maar van Routs afleidende, met de Hr Coccejus daar door verstaat, diffluat, dat is, wegvloeit, weg-loopt. Sullen dese woorden dit volgende schynen te seggen, Ende de guldene water-wellinge, of de wellinge des gouds weghvloeye of weghlope.
Of anders nemende het woord Routs voor lopen met snelheit in syn eigen betekenisse: Ende de guldene water-wellinge snellyk voortlope. Het welke beide hier toe met eenige overeenkominge schynt te kunnen gebragt werden.
Om nu het oogmerk van dese uitdrukkingen te toonen: Indien men sigh (het geen nu meermaalen aangeraakt is) weder voorstelt, dat de lympha, door de Vasa lymphatica qq Tab. I. Fig. 6. sigh in den Chylbak O vergadert; en van daar door den Chyl-voerder rr opwaarts loopt, en in de ader ux sigh in u ontlast: vindt men hier een soort van wellinge van een Water-gelykende voght, die uit den Chyl-voerder, als syne Sprink-ader, in u gedurigh, soo langh een mensche leeft, opwelt.
| |
| |
Een wellinge des gouds soude sy kunnen genaamt werden, (tot dat men misschien een meer eigene verklaringe gevonden heeft) Indien men het bloed, door de Ader ux lopende, om syne roode verwe by goud vergelykt, (dat by sommige in andere gevallen geschiet) nadien dit bloed door de vloed van dese lympha opwaarts in een gedurige wellinge gehouden wert.
Maar wanneer men sigh voorstelt, Eerst, schoon dese lympha, (gelyk bekent is) door de vliesen van hare buisjes doorschynende, sigh silveragtigh vertoont, dat egter den grooten Anatomist Ph. Verheyen. Tr. I. Cap. V. pag. 24. van deselve als sy buiten hare vaatjes gesien wert, segt: Dese vogt is eenigsints slymerigh en geelagtigh, voor de rest aan water seer gelyk. Door welke geelheit sy eenigsints de couleur van het goud na by komt. En ten anderen, dat dese lympha met haar eigen, en door de vliesen van hare vaatjes geensints in het uiterlyk aansien veranderde, dat is met een geelagtige couleur sigh met het bloed mengt. Sal men in dese wellinge even boven de openingh u in de ader een mengsel van twee vogten, het bloed en de lympha vinden; waar van de eene rood en de andere geelagtigh in sigh selven is: het welke ons eenigsints tot de verwe van het fynste goud schynt te leiden: waarom dan de wellinge ook een guldene wellinge kan genaamt werden. Immers dat het woord Goudt of Guldene alhier in een eigen betekenisse niet kan genomen werden, en men alleen op de coulenr moet sien, is klaar genoeg.
Waarom den sin deser woorden in dese laatste betekenisse genomen synde dese dan soude wesen: Ende de lympha, die anders in de Vena subclavia uit den Ductus Thoracicus, als een gedurige Springh-bron opwelt, en in het voorby vlietende bloed, een niet voor de dood eindigende wellinge veroorsaakt, weghvloeye, of weghlope, immers van haren gewonen loop ophoude.
Of wel dese; en de lympha in den Chyl-voerder hortigh voortgedreven werde, en alsoo eenig sints snellyk lope; nadien dese lympha in gesontheit, dewyl de vliesen van desselfs buisen daar te teeder toe syn, voornamentlyk ook door het perssen der na by gelegene deelen in haar loop voortgedreven wert; die dan door de onnatuurlyke doods-trekkingen der selver delen ook ongeregelder en snelder schynt te moeten werden. Nu is het blykelyk genoegh; dat in het sterven, als het zenuw-sap en lympha van syn loop ophout; of op dese wyse snellyk voortgedreven wert, ook dese water-wellinge een einde neemt, en met deselve het leven.
Ik late weder aan yders verkiesingh een van dese betekenissen voor de waarschynlykste te nemen.
| |
§. 20.
Maar op een heerlyke wyse, als men se alle by den anderen neemt, schynt hier de Wysheit van den grooten Ingever deses Woords uit te blinken; die om soo veelvuldige eigenschappen van het zenuw-sap in een stervende, alleen in twee uitdrukkingen te bevatten, daar toe soodanige gelykenissen en woorden heeft gelieven uit te kiesen; die in de betekenissen en vertalingen, welke sy lyden kunnen, genomen synde, die alle begrypen.
| |
| |
Soo dat in deselve een geheele reex en menigte van omstandigheden en de volgende sin te sien schynt te wesen.
Eer dan de silvere koorde (die in het ruggemergh, water-vaten en Chylvoerder bestaat, om dat het zenuw-sap in de eerste synen loop even onder de herssenen begint, en in de laatste, by de onder-sleutel-beenige Ader met de lympha eindigt) ontketent werde, (dat is van den toevloed des bloeds, die ook zenuw-sappen in het rugge-merg door de ketens-wyse lopende slagh-aderen stort, door het stil staan des selven bloets, berooft werde; waar door te gelyk den Chyl-voerder syne doorlopende lympha en vogt begint te missen, en alsoo minder opgespannen synde, syne knoopen en keten-schakels niet meerder vertoont, en daarom ook op syn wyse ontketent wert) Ende eer (het harde herssen-vlies) de goudene schale (die de herssenen rugge-mergh en zenuwen omvattende, door syne natuurlyke en ordentelyke bewegingen en toeknypingen de in haar synde zenuw-sappen voortstuwt) hortigh en stotigh bewogen werde; en alsoo de spieren en pesen, daar dit zenuw-sap soo hortigh en stotigh na toe geperst werd; daar door ook onordentelyk doe bewegen; en de doodstrekkingen en doods-stuipen (die in stervende sigh laten sien) vertoonen. Waar door te gelyk, (nadien door dese convulsive bewegingen van het herssen-vlies, het zenuw-sap door de zenuwen niet gedurigh na behoren voortgedreven wert; om van het asscheiden der lympha uit de slaghaderen nu niet te spreken) de soo nodige en guldene water-wellinge van de lympha in de onder-sleutel-beenige ader (soo langh het leven duurt) opwellende, ook weghloopt of ophout te loopen op syn vereiste wyse. Of wel ook anders door de trekkingen van de naast den Chyl-voerder leggende deelen (die den selven perssende, de lympha en het daar in synde zenuw-sap in gesontheit ordentelyk en sagtjes doen vloeyen) nu
hortigh en stotigh voortgeperst werd, en gelyk als veerdigh loopt met een soort van ongeregelde schielykheit en snelheit.
Dit laatste soo kort gestelt synde, hadde voor ervarene in de Anatomie misschien genoegh geweest. Maar ik hoope, dat hare redelykheit sigh aan dese andersints te grooten uitbreidinge niet stooten sal; nadien het ooghmerk hier is, gelyk ook in het volgende, om voor minder in dese soort van studien geoessende verstanden ook met eenige klaarheit te schryven; het geen wat meerder omslagh vereist.
| |
§. 21.
Om voort te gaan.
Gelyk nu de voorgaande op de zenuw-sappen, soo schynen de twee volgende uitdrukselen, en de kruike aan den Sprink-ader gebroken wert, en het radt aan den Bornput in stukken gestoten werde, wel het meeste op den omloop des bloeds te sien; en wel insonderheit op desselfs voornamen voortstuwer, namelyk het herte.
Soo weet men dat het hert twee holligheden heeft, de regter en de linker genoemt; en men siet ook dat alhier van twee holligheden gesproken wert, namelyk, de Kruike en den Born-put.
| |
| |
| |
§. 22.
Dese regter holligheit van het herte schynt I. wel die te syn, welke hier een kruike genoemt wert: Soo, om dat se het bloed, uit de aderen daar in gegoten werdende, ontfangt; als wel voornamentlyk, om dat sy niet soo seer een holligheit van het hert selve gelykt, als wel de linker, die in het lichaam van het hert uitgeholt is; maar eerder yets, dat als een kruike van buiten aan het hert gevoegt is. Den Professor Blasius in syn aantekeningen op de Anatomie van Veslingius pag. 151. segt, dat dese regter holligheit eer een byvoegsel van de linker holligheit schynt te syn, dan een ware holligheit. Waar uit het geseide niet alleen blykt, maar het is ook aan yder, die eenighsints op het maaksel van een hert let, genoegsaam openbaar.
II. Indien men sigh nu verbeeld, dat de Longs-slagh-ader G Tab. II. Fig. 3. als een pyp, op dese regter holligheit AA staat; waar door, als deselve holligheit sigh toeknypt, het bloed met kragt uitgespuit wert, gelyk het water uit een fontein-kraan; sal men hier een fontyn of sprink-ader, (want soo wert het woord Mabbouang vertaalt) asgebeelt sien; en ook de reden waarom dese regter holligheit de kruike by den Sprink-ader kan genoemt werden.
III. Indien nu dese gebroken wert, of tot haar gebruik onbek waam gemaakt wert, is bekent genoegh dat de dood tegenwoordigh is.
IV. Den Dr. Smith, volgens het uittreksel van Polus, verstaat door dese kruike de aderen selfs die het bloed bevatten; en in de regter holligheit uitgieten. Ik late in soo sware en duistere texten aan elk die daar door uit te leggen, waar door hy meent de kragt van de woorden, en het oogmerk best te voldoen.
| |
§. 23.
Maar dewyl hier een mensche niet als reets dood, maar in den tyd en stryd van het sterven selfs schynt aangemerkt te werden. Eerst, om dat in de voorgaande uitdrukkingen daar de doods-trekkingen en convulsien schynen afgemaalt te werden, sulx schynt plaats te hebben. Ten anderen, om dat van het lyk dat gestorven is, het volgende 7. vers eerst spreekt; daar het stof genoemt wert, dat weder tot aarde keert, gelyk het geweest is.
Schynen my dese woorden de omstandigheden van het sterven selfs met veel kragt uit te drukken, het geen eenigsints blyken sal: I. Indien men het woor Tischaber (hier verbroken werden) met den geleerden Coccejus overset door Luctari dat is worstelen, stryden, geyk dien selven Heer dit woord in Niphal verstaat, met een by gedane text Ezech. VI. 9. welke hy ook meint soo te kunnen vertaalt werden; in plaatse van dat het na de gemeenste betekenisse des grond-woorts by onse oversetters, door verbroken ben verduitst is. En verder, II. indien men het woord Gnal ('t geen hier Aan of By betekenende gevonden wert) alhier ook door Tegen uitdrukt; op welke wyse het eene groote menighte van malen in den Bybel voorkomt, als uit de Concordantie van Trommius te sien is. Want als dan sullen dese woorden ook desen sin kunnen hebben: Ende de kruike tegen den fontein aanworstelt. Waar door de laatste bewegingen van dese regter holligheit van het hert in een stervende seer eigentlyk schynen verbeelt te werden.
| |
| |
Het welk op dese maniere te begrypen is. Dewyl de kragt, waar door dese holligheit sigh toeknypt om het bloet in de longh te dringen, door het ontketenen van de voorige silvere koorde, en door het verminderen van de toevloet van het veryste zenuw-sap, allenxkens swakker wort; en der nogtans eenigh gewelt van noden is, om dit bloet door de nauwe engtens van de bloetbuysen in de longh te doen passeren; kan ymant sigh ligtelyk verbeelden, met hoe veel moeyte en worstelingen dit door een hert, dat nu begint te beswyken, moet uytgevoert werden; en dat men met dese vertalinge van de betekenisse des woorts, (namelyk, worstelen) niet behoeft af te wyken; daar, soo men die van gebroken werden behout, dewyl in de doot het hert onver-broken blyft, deselve weder een oneygentlyke uytlegginge verreysschen soude.
Den hier uyt volgenden sin soude dan dusdanigh wesen: ende de regter holligheit des herts, door den verminderenden toevloet van het zenuw-sap, die tot syne toeknypinge vereyst wert, in syne kragt beswykende, tegen den longs-slag-ader met veel moeite aangeworstelt, om het bloet door de longe synen loop, waar aan het leven hangt, te doen volbrengen.
Uyt welken gront de Genees-kundigen weten, dat ook het soo genoemde reutelen der borst of liever der longe, kan afgeleid worden; het welk in stervende soo veelmaalen gehoort wert.
| |
§. 24.
De laatste uitdrukkingen is eindelyk dus overgeset ende het radt aan den bornput in stukken gestoten worde.
I. Het woort bornput is in het Hebreeuwsch Boor, een Waterbak of bornput beteekenende; en (dat aan te merken staat) wel soodanigh een, als de ouden in steenen of rotsen of misschien andere stoffen gewoon waren voor sigh, by wyse van uythouwen te maken. Soo wort Deuteron. VI. 11. gesegt, dat Godt aan de Israeliten in Canaan geven soude, uitgehouwen bornputten, die sy niet uitgehouwen hadden; en Jerem. II. 13. werden sy geseyt, haar selven bakken uyt te houwen; daar de woorden bornputten en bakken het selve gront woort hebben als het voorgaande.
II. Dese aanmerkinge schynt ons in dese plaatse, op een seer nadrukkelyke wyse, tot de lincker holligheyt van het hert telyden; om dat dese niet, gelyk van de regter geseyt is, na een kruike of by voegsel van het hert gelykt; maar in het Vleesch van het hert selfs schynt uytgeholt, en als uitgehouwen te syn: strekkende sigh (heel anders als de regter) tot aan de onderste spitse van het hert toe. Siet hier van Verheyen Anatomia, pag. 248. in Octavo, en andere.
III. Met het woort Galgal, hier Radt vertaalt, en komende van het wortelwoort Galal, dat omwentelen of omrollen betekent (dewyl syn voorname eygenschap is om te lopen) verstaat daarom de Hr. Buxtorfius, yets dat rontom gedreven of bewogen wert; soo vertaalt hy dit woort, Psalm LXXXIII. 14. gelyk stof dat van een draywint omgedreven wort; en meent ook met Aber.-Ezra, dat het Ps. LXXVII. 19. voor den Hemel gebruikt wert, om dat die in het ronde bewogen wert.
| |
| |
IV. Indien wy nu ook hier met het woort Galgal yets diergelyks, dat in het ront gedreven wert, willen betekenen, sal het ons alleen tot het bloed leyden; dewyl 'er, behalven het selve, niets is in het gansche lichaam, het welk soodanigh volkomen in het ronde loopt; dat het syn loop weder ter selver plaatse eindigt, daar die begonnen was. Soo is bekent, dat het aan de linker holligheit des herts beginnende eerst door de slag-aderen; en door de aderen in de regter holligheit des herts, en verder door de longe omgedreven synde, weder in deselfde linker holligheit sigh instort, en eindigt: en gedurigh, soo langh het leven duurt, daar weder een nieuwen omloop begint.
V. Ik en betwiste hier weder aan niemant de vryheit van het woort Galgal voor den rontom beweger van het bloet, dat is, voor het hert, en het gansche samenstel der slagh-aderen en aderen te nemen, uyt aanmerkinge, dat men ook somtyts raderen siet gebruyken, om andere saken te doen ront lopen. En soo sal ook volgen, dat dit aan stukken gestoten, dat is onbequaam tot syn pligt geworden synde, de doot niet verre kan wesen.
't Geen egter om dat 'er in het sterven (soo veel men nogh weet) niets van dit alles verbroken wert, wederom nootsakelyk maakt, dat men het woort Venaroots, dat in stukken stoten betekent, eenigsints oneigentlyk versta.
VI. Maar in syn eigene beduidenisse schynt dit woort alhier seer nadrukkelyk te wesen. Als men het selve als boven, van het wortel-woort Ratsats, weder af doet dalen; dat, (gelyk als te vooren gesegt is) quassare, concutere of hortigh en stotigh bewegen betekent. En insonderheit, als men volgens de eerste eigenschap van een rad, met Galgal, yets dat lydelyk omgedreven wort, en door het woordeken el niet alleen aan of by, (gelyk het mede te regt vertaalt wert) maar ook door verstaat; gelyk het selve Jeremiae XXXIII. 4. gevonden wert, daar het een instrumentele oorsaak betekent; als by den Hr. Trommius te sien is.
VII. Soo dat de sin dan dese soude wesen; ende het omgedrevene aan en door den bornput hortigh en stotigh bewogen werde.
| |
§. 25.
En op dese wyse-schynt alhier van een tweede soort van onordentelyke en hortige bewegingen, namelyk van de trekkingen of stotingen in de pols; die men, behalven de voorgemelde in de peesen, ook in de stervende gewoonlyk ondervint, klaar genoeg gesproken te worden.
Om dit te doen sien.
I. Weet yder, dat de linker holligheit van het hert (of desen bornput) sigh toeknypende, door het bloet, dat daar door in den grooten slag-ader gedwongen wort in te gaan en in het ront omgedreven wert, den selven slagh-ader doet swellen; en den pols of den slagh der slag-aderen veroorsaakt.
II. En dat die gedurende de gesontheit een gereguleerden trant houdt, sonder oneffenheden.
III. Nu wanneer (gelyk te vooren getoont is) het hert, door het gebrek van
| |
| |
zenuw-sappen en hortige toeknypingen van het herssen-vlies, syn bewegingen, niet als worstelende en met veel ongelykheden uitvoeren, en sigh te samen trekken kan; is het blykelyk, dat ook het bloed, het welk door en aan de linker holligheit (of Born-put) andersints ordentelyk om gedreven wierd, nu door dese bewegingen ook hortigh en stotigh moet bewogen werden.
IV. En den slagh-ader alsoo op een hortige en stotige wyse telkens uitspannende, een soort van een pols-os ader-slagh veroorsaken; die de Doctoren onessen, inaequalis, of convulsif en onordentelyk, dat is, trekkigh en hortigh noemen.
Welke in de meeste stervende alsoo waargenomen kan werden.
| |
§. 26.
Soo dat dese woorden by een genomen synde, het volgende schynen te seggen: Eer het bloed (dat aan en door de linker holligheit des herts omgedreven wert) ongeregelt bewogen werde, ende den Slagh-ader hortigh en stotigh doende opswellen, de laatste, en de nabyheit des doods vertoonende onevenheden des pols veroorsake.
| |
§. 27.
Indien nu ymand al het geene van dese geheelen Schiftuur-text in de voorgaande, en nu van de laatste §. 26. gesegt is, by malkander gelieven te voegen, (het geen wy om het meermalen geseide niet weder te seggen, alhier nalaten,) gelieve hy selfs te oordeelen, of ymand, een stervende of zieltoogend mensche sullende beschryven, ook ligt in soo weinigh woorden soo veelvuldige omstandigheden, die sigh op de laatste tyd in hem bevinden, soude konnen begrypen: en of het ook waarschynlyk is (indien den sin in dese uitlegging eenigsints getroffen is) dat, nadien de twee eerste uitdrukkingen een kennisse van de eigenschappen des zenuw-saps schynen mede te brengen, de twee laatste, sonder die van den omloop des bloeds, soude kunnen beschreven syn.
Ik versoeke vergiffenisse aan die dit leest, dat ik hier soo langh in de ophelderinge van desen eenigen text geweest ben. De reden is eenigsints te voren §. 20. gegeven. En verder dewyl sy door den Geest Godts tot ons ondersoek, en verwonderinge over de veelvuldige wysheit des Aanbiddelyken Ingevers nagelaten is; en hare ware uitlegginge buiten twyffel uit de ondekkingen der Ontleed-kunde en Medecyne alleen afgeleid schynt te moeten werden: hebbe ik geoordeelt deselve in dese Beschouwingen niet wel te kunnen voor by gaan; te meer, nadien sy het voorwerp van de studien van soo veel geleerde Uitleggeren, al op een ernstige wyse, van over lange geweest is; en overmits by na alle woorden te ondersoeken stonden, daarom met de gewenste kortheit niet wel klaar genoegh konde verhandelt werden. Immers hoope ik, dat yder ons daarom in desen sal regtveerdigen, nadien geen kleine bewys-reden tot het groote ooghmerk, dat wy in desen hebben, dienende hier in gevonden wert, ingevalle dese uitleggingen eenigsints aannemelyk syn: niet tegenstaande de eene kragtiger en klaarder magh voorkomen, als de andere.
Want indien een Heiden of ander Ongelovige hier eenige redenen vint,
| |
| |
om na behoorlyk ondersoek te kunnen toestemmen, dat in dese woorden van den loop van het zenuw-sap en lympha, van de Vasa Lymphatica en den Chyl-voerder, van haar klap-vliesen of keten-knoopjes, van de ketens-wyse schakels in de laatste, en ook in de slagh-aderen en anderen op de ruggemergh, van soo veel eigenschappen van het hert, en insonderheit van die groote uitvindinge van den omloop des bloeds, gesproken wert: immers soodanigh, dat het gelooffelyk is, dat sonder kennisse van dit alles te hebben, dese woorden in dese omstandigheden niet wel soude hebben kunnen seggen, het geen sy nogtans seggen. Sal die sigh niet met veel redenen getrokken vinde om te geloven, dat dit woord van een meer als menschelyke en waarlyk Goddelyke Afkomst is? waar in hy soo veel saken uitgedrukt siet, duisenden van jaren te voren, eer dat de ondervindinge die aan de menschen geleert heeft; en eer ymand wist, dat'er zenuw-sap, dat'er Vasa Lymphatica, dat'er een Chyl-voerder, dat'er keten-schakels in de rugge-spiers aderen, dat'er een omloop van die vogten, en insonderheit des bloeds was. Selfs, indien'er maar een van desen alleen klaar en bondigh bewesen was, geeft het niet bewys genoegh van het Goddelyk Gesagh van dit H. Woord?
En soo'er egter nogh ymand soo ongelukkigh mogte wesen; die, om syn onredelyk gevoelen ontrent al het Goddelyke staande te houden, met dese uitlegginge (of die van andere geleerde Heeren, welke tot het selfde ooghmerk kunnen dienen) sigh niet voldaan seide te wesen; om dat het geen in sinne-beeldige manieren van seggen neder-gestelt staat, noit soo direct bewyst, immers een onwillige niet soo sterk tot het toestemmen van yetsschynt te kunnen dwingen: sal hy egter met soo veel gerustheit, als hy sigh inbeelt, dit niet in het geheel kunnen verwerpen; nadien de werk-woorden (Verba) alhier, terwyl sy dese groote saken ontdekken, alle in hare eigene betekenissen kunnen genomen werden.
En dit alles by dese al te vergeefs synde, sal ten minsten een twyffelend en opregt na waarheit soekend gemoed, na deminste overredinge, dit Boek syns naderen en ernstigen ondersoeks weerdigh agten; en die geloven, sullen nogh meerder, door het sien van de Wysheit Gods in syn woord, in haar eerbiedt ontrent het selve bevestigt werden.
|
|