| |
| |
| |
XI. Beschouwinge.
Van de Beenderen.
§. 1. | OVergangh tot de Beenderen. |
2. | Bekkeneel en Hooft-beenderen. |
3. | Rugge-graat. |
4. | Gebruiken van desselfs maaksel. |
5. | Wervel-beenen. |
6. | Ribben. |
7. | Heupe-beenen. |
8. | Dye-been. |
9. | Tanden. |
10. | Prediker XI. 5. |
11. | Beenderen in ongeboren kinderen. |
12. | Beenderen uit vogten oorsprondelyk. |
13. | Psalm. CIX. 18. |
14. | Job. XLI. 3. |
15. | Job. XL. 13. |
16. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
17. | Job. X. 11.
Ezechiel. XXXVII. 6, 8. |
18. | Benen sonder zenuwen. |
19. | Mergh. |
20. | Water en Olye dienen te samen om gladt te maken. |
21. | Komen beide in de gewrigten. |
22. | Overtuiginge unit dit geseide. |
23. | Job. XX. 23, 24. |
24. | Overtuiginge uit dese plaatse. |
25. | Job. XXX. 30. |
26. | Proverb. III. 7, 8. |
27. | Jesaiae, LVIII. 11. |
| |
§. 1.
HOe veel konst en wysheit sigh nu vertoont, in het geen van het lichaam gesegt is, en met hoe veel glans die daar in uitblinken magh; van hoe grooten nuttigheit ook de Aderen, Zenuwen, Spieren en andere deelen syn mogen; soo soude egter al dien verbaastmakenden toestel geheel vergeefs wesen, en het gansche lichaam, gelyk een natten sak op malkander nedersygen, en by gevolgh, niet in staat syn, om byna eene beweginge met order te doen, nogh een voet verre uit syn plaats te kunnen komen; waarom het wel een seer konstigh te samen gestelden, maar egter ook een seer onnutten, seer ellendigen en medelydens waardigen weereloosen romp vertoonen soude: ten sy her den goedertieren Stigter gelieft hadde, het selve door de stevigheit der beenderen te ondersteunen, en tot syn pligt en bedryven bequaam te maken.
Kan nu een ongelukkigh Atheist, dit al mede, als by geval soo geworden, aanmerken? of denken, dat dese beenen met al de wonderen, die sigh daar in veertoonen, juist op die plaatsen daar sy dienst kunnen doen, en in die forme die vereist wert, sonder eenigh oogmerk des Formeerders, van een onverstandige oorsaak gestelt en gemaakt syn?
| |
§. 2.
En om hier maar eenige aanmerkingen op de beenen te maken; dewyl ontelbare, uit het geen de Anatomici ontdekt hebben, kunnen afgeleid werden.
| |
| |
I. Kan men denken, dat 'er geen wysheit gebruikt is geweest, als men siet, dat de herssenen, die van soo sagt een stoffe syn, dat se ligtelyk ten koste van het leven, van yets van buiten kunnen gequetst of gekneust worden, om dit gevaar voor te komen, van een bekkeneel, dat hart en van been gemaakt is, omkleet syn?
II. Dat dit bekkeneel niet uit een eenigh hart stuk bestaat, maar van soo veel delen samen geset is, welke door een soort van tusschen-loopende naden van een gescheiden syn; op dat sy in ongeboren kinderen; bewegelyk ontrent malkander wesen, en sigh niet tegen haren uitgangh in het baren stellen souden; en alsoo menighmalen aan Moeder en Vrugt, den dood veroorsaken.
III. Dat dese bewegelykheit, met het wassen der jaren ophout, wanneer sy schadelyk soude werden; en de naden alleen voornamelyk behoeven te dienen, om gemeenschap te onderhouden tusschen de vliesen, die de herssenen en het bekkeneel omvatten.
Een groot bewys siet men hier van, dewyl boven op het hoofd, daar en pyl-naad, en kroon-naat malkander kruissen, een openingh tusschen de beenen, en in de eerstgeboren kinderen alles met een vlies bedekt, gevonden wert: waar op men de vinger leggende, het geklop der deelen, in het hooft leggende, voelen kan; en die met de jaren door ern vast been vervult en gestopt wert.
IV. Dat in het bekkeneel over al van soo vast; een substantie synde, egter aan alle plaatsen, daar sulxs vereist wierde, gaten gemaakt syn, om het rugge-mergh uit de Herssenen en Bloed-vaten enz. door te laten gaan. Insonderheit dat men by de ooren, soo veel winkelagtige holen in soo harde beenen, als in rotsen, met die konst uitgehouwen siet, die vereist wort, om de wonderlyke werktuigen des gehoors in die ordre te plaatsen, daar men se in bevint.
V. Dat 'er door het opper kakebeen, een openingh gemaakt is; langs welke de lugt door de neus in de longe kan komen; sonder welke geen kind gemaakkelyk suigen, en by volwassene selfs geen vogt of vogtige spyse langh in de mond konde gehouden werden.
Om hier niet meer van te seggen, aan yder sal bekent syn, welk een ongemack het toebrengen soude, wanneer een mensch alleen met de openingh des Mondts, en niet door de Neus konde adem halen.
Die nu verder de moeite neemt van de beenderen des hoofts tot haar minste omstandigheden te beschouwen; en sigh uit de Anatomie, het gebruik, welk der Ondersoekeren neerstigheit tot nu toe ontdekt heeft, daar van laat leeren; en siet dat 'er onder al die menigte geen uitsteekseltje, geen holligheitje, geen gaatje, soo klein is, of het heeft syn nodigh gebruik; niet alleen tot het wel wesen en gemak, maar menigmalen selfs rot het onder- | |
| |
houden, van ons soo geliefde leven. Kan soodanigh ymand dit alles nogh oordelen, sonder eens Makers voornemen en wysheit, syn wesen en soo wonderlyk tot alles dienende gedaante gekregen te hebben?
| |
§. 3.
Maar gelyk nu de herssenen, om niet ligt van buiten ongemak te lyden, als met een beene kas, omvat syn; scheen dit beschutsel tegen uiterlyk gewelt niet minder vereist te werden, voor het ruggemergh, het welke uit der Hersene sagte stoffe bestaande, nederwaarts dalen moeste, om door het uitsenden van zenuw-pypen na veele delen, de geestryke herssen-vogt tot deselve te voeren.
Aan dit oogmerk scheen een holle beene pyp, gelyk een schinkel, te kunnen voldoen; die wel bequaam was om het selve te omvatten, en voor uiterlyk gewelt te beschermen. Dogh wederom konde, wanneer dit dus geschiede, niet voorgekomen werden, dat het lichaam, als op een stok, onbewegelyk soude moeten staan, en gansch buiten staat syn, om sigh op eenige wyse te kunnen buigen.
Indien nu weder hier toe in desen pyp, die het rugge-mergh omringt, gewrigten gemaakt wierden, als in den elleboog en in de vingeren; was weder dit nadeel daar in:
Eerst, dat de deelen deser pyp met malkander nauwe hoeken makende, of geheel tot malkander neder gebogen werdende, het rugge-mergh dese buigingen soude moeten volgen, en alsoo den loop van het zenuw-sap in dese scherpe hoeken gestuit werden; 't geen van hoe grooten gevolgh het is, weten, die door den beletten loop desselfs, lammigheden, niet alleen, maar selfs het koude vier, bedervinge der beenderen, en een ellendige dood hebben sien veroorsaken.
Ten anderen, hoe wel al geen van dese ongemakken volgde; soude het lichaam door dese soort van gewrigten; wel voor over en eenighsints agter over, dogh op generhande manieren soo wel syd-waarts over kunnen gebogen werden; 't geen men in den Elleboogh en Vingeren dus siet gebeuren.
Indien verder de Articulatien geschieden, gelyk men se in den schouder en heup bevind; en dat (gelyk strax nader sal getoont werden) den knop van de eene pyp in de holligheit van een ander bewogen wierde, is ligtelyk te sien, dat de buigingen na alle kanten souden kunnen geschieden: maar ook met een is het waar, dat in geen gestel het rugge-merg meer lyden soude; nadien het selve door de dikte van de been-knop heen moetende lopen, niet konde ontgaan, om door desselfs beweginge seer benauwt en geperst en haast onbequaam tot syn gebruik te werden.
Om dan alle dese ongemakken voor te komen, en het lichaam na alle syden buigsaam te doen te syn, en nogtans met het maken van eenige nauwe hoeken het kreuken van het ruggemergh te vermyden, en boven dit alles het selve rontom tegen alle bejegeningen te beschermen; laat den verstandig- | |
| |
sten Ingenieur, of den grootsten Wis-konstenaar sigh bedenken, en ons seggen; of hy dit groot Problema Mechanicum beter Solveren, en alle dese oogmerken in een constructie volmakter soude konnen bereiken, als de gedugte Wysheit des Grooten Makers alhier gedaan heeft.
Die nu hier eenigh kort begrip van gelieft te ontfangen, besie de Tab. IX. Fig. 1. alwaar den rugge-graat vertoont wort, bestaande uit een menigte van kleine wervel-beenderen op malkander gestelt; waar van elk in het midden een groote openingh heeft, om het rugge-mergh door te laten; soo dat se daar, door alle de openingen te samen, een hollen pyp van boven tot beneden formeeren: welke voor over of andersints gebogen synde, om de kleinheit der wervel-beenen, by na gene hoeken, of immers veel minder nauwe hoeken maakt: op deselve wyse by na, als men in een veelhoek A E B F C G D, Tab. IX. Fig. 2. een allenxkens sigh buigende kromte siet; die, als men desyden nogh kleinder, of voor A E weder twee of meerder andere syden nam, seer na soude komen aan de rondte van den cirkel; welke sonder eenige hoeken is, immers die van menschen kunnen waargenomen werden.
Dewyl nu hier uit blykt, dat als men in een cirkel een veelhoek inschryft, van weiniger en grooter syden, als A B, B C, C D, de hoeken A B C, B C D &c. veel nauwer en scherper syn, al de hoeken A E B, E B F &c. die gemaakt werden, als men den omloop des veelhoeks uit meerder en kleinder deelen doet bestaan: siet men ook dat, om de nauwe hoeken voor te komen, het alhier nodigh was, de wervel-beenen seer klein, en daarom menigvuldigh in getal te maken.
| |
§. 4.
Kan ymant nu denken, dat het verdeelen van dese pyp in soo kleine deeltjes, als elk wervel-been is (het geen juist alhier van noden was, en niet op andere plaatsen) sonder eenigh overlegh van een eind beoogende Maker ook juist alleen hier, en op geen andere plaatse soodanigh geordineert is?
Verder om dat dese rugge-graat, niet door gewrigten bewogen werden, maar sonder hoeken te maken buigen moeste; op dat dit na behoren geschieden, en met een des Stigters Wysheit getoont mogte werden; siet men eenigsints ook in de figure, hoe hy elk wervel-been, aan elk van dat onder en boven naast aan hem is, met een tusschen-komend krakebeen vast gehegt heeft.
Het geen dese drie hier soo nodigh vereiste gebruiken heeft:
I. Dat het door syn tusschen-komste het wryven en soo het slyten van twee wervel-beenen op malkanderen belet.
II. Wyl nu in het buigen der rug-graat, (by voorbeeld na de regter syde) de wervel-beenen aan de selve syde nader aan malkander moeten gebragt werden; en aan de tegen over staande linker syde, op deselve tyd, verder van malkander afwyken: dat dit krakebeen dese eigenschap heeft, dat het tot dit beide dienen kan; en toelaten, dat het aan de regter syde wat meer,
| |
| |
door de malkander in de buigingh naderende wervel-beenen, kan in een gedrongen, en alsoo dunder gemaakt, en aan de andere linker syde, ter selver tyd wat uit gerekt, en gelyk als dikker werden.
III. En 't geen insonderheit alhier vereist wierde, dat dit krakebeen ook een Elater, dat is een veerige kragt heeft; die het selve aan de regter syde in een gedrongen synde, weder uit set, en aan de linker uitgerekt synde, weder intrekt.
Soo dat dese krakebeenen, gelyk sy bequaam syn om het buigen van den rugge-graat gemakkelyk te maken, alsoo ook dienen om een merkelyk geweld te doen, tot de herstellinge van deselve, na de buiginge, in syne voorgaande regtheit.
Beklagelyk is hy; wiens vooroordeel of driften hem niet toe en laten in allen desen een verstandigh Maker te kunnen beschouwen: en die soo verwonderlyk een gestel voor een by geval of sonder eenige wysheit en door sigh van sigh selfs en van haar doen onbewuste oorsaken, te samen gekomen hoop kan houden: het welk by seer groote Mathematici, die het selve met veel verwonderingh en vlyt ondersogt hebben, met regt voor een konst-stuk aangesien wert. Borellus, §. LVIII. de Motu Animalium noemt het Artificium structurae spinae dorsi, of het konst-werk van het gestel des rugge-graats, en begint desselfs ondersoek, met dese en meer saken aan de Wysheit des Goddelyken Bouw-meesters toe te schryven.
Ik weet wel, dat in het disputeren tegen Godt-loochenaars authoriteiten seer weinigh kragt tot overtuiginge hebben. Maar wanneer men groote mannen, juist dit oogmerk in het schryven van haar boeken niet hebbende, egter hoort soodanigh spreken; is het immers seer gelooffelyk, dat men dit niet anders, als aan een onwederstandelyke overredingh van haar gemoed kan toeschryven; en daarom schynt ten minsten een ongelukkigh Philosooph, indien hy nogh aan eenige redelykheit en billykheit plaatse geeft, door het selve daar toe te moeten gebragt werden, dat hy, 't geen aan soo groote verstanden tot overtuiginge gestrekt heeft, met een regten en behoorlyken ernst ondersoeke; en by sigh selfs overlegge, of niet meer, het gebrek van ondersoek en van kennisse, als een bondige redeneringe aan hem gront tot syne gevoelens, met die van seer geleerde Wis-konstenaars soo seer strydig synde, oorsaak gegeven heeft.
En dit is ook het einde, dat wy met het schryven van dese beschouwingen beoogen; in hoope dat het dien gedugten en Goddelyken Stigter van dit alles mogte gelieven sigh haarder te ontfermen, en haar onder dien vloek niet te laten, dat sy het ondersoek, van het geen een Godtheit aan haar kan bewysen, halsterrighlyk verwerpen, soo dat sy oogen hebbende nogtans niet en sien.
| |
§. 5.
Wy slaan nu over de wonderen, die men soude kunnen aanmerken in de uitsteeksels der wervel-beenderen, in welke de spieren tot de bewegingen
| |
| |
ingeplant werden; en in de gaten, die daar in syn, om bloed-vaten door te laten; gelyk ook de openingen, die tusschen elke twee wervel-beenderen syn, en waar door de zenuwen uit het rugge-merk spruitende; na haar bescheiden delen toe gesonden werden: schoon het minste van die alle geen geringe stoffe tot verwonderingh over des Scheppers wyse oogmerken verschaffen kan.
Insonderheit is wonderlyk het maaksel van de twee hoogste wervel-beenen van den hals; die, om dat het hier soodanigh vereist wierde, indien de beweginge des hoofts onbelemmert voort soude gaan, elk van een bysonder maaksel en verschillende van de anderen syn. En waar van de tweede een uitsteeksel heeft, dat voor een spil verstrekt, om het hooft, door middel van het eerste wervel-been, gemakkelyk daar op te doen drajen.
Die hier van verder gelieve onderrigt te syn, kan de boeken der Ontleders, in yders handen synde, na slaan: en indien aan hem het ondersoeken van syn Makers Grootheit en Heerlykheit ernst is, daar syn gebruik van maken.
| |
§. 6.
Om ons hier nu niet uit te breiden, over het gebruik der ribben; die de ruime holligheyt van de borst formerende, om aan het hert en longe plaats tot derselver bewegingen te geven, met een, tot een beschuttinge voor het uiterlyk gewelt aan dese laatste dienen. Laat ymand sigh selven vragen, of hy denken kan, dat het by geval is, dat dese ribben, ten dele, daar sy aan het krakebenigh borst-been gehegt syn; ook van krakebeenen gemaakt syn; welke in het bewegen der ribben, in de inhalinge des adems, door de spieren gemakkelyker kunnen gebogen werden, en door den Elater of veerige kragt, die in haar is, na dat de spieren ophouden te werken, haar selfs weder in dien stant herstellen, daar sy te voren in geweest waren; en door dit middel tot de uit-ademinge seer veel helpen.
Van hare werkinge en kragten, kan men sien, wat den geleerden Borellus geschreven heeft, in syn II. Deel.
| |
§. 7.
Om de beenen in het ruwe over te loopen, en de heupe-beenen over te slaan; welkers nodigen dienst alleen genoegsaam soude betaalt wesen, als sy niet anders deden, als in de vrouwen de lysmoeder, waar in alle menschen het begin van haar wesen ontfangen, te bewaren en vastigheit daar aan te geven; en in alle, soo wel mannen als vrouwen, een onbeweeglyk steunsel te verschaffen aan de dye-, scheen-benen en voeten, die het lichaam dragen.
Soo schynt nu alleen overigh het gestel van armen en beenen, van welke als ook van hare Articulatien en gewrigten reets yets gesegt is by de Spieren, dewyl dese laatste sonder eenige kennisse van de eerste, met de vereiste klaarheit niet wel konden verhandelt werden; het welke dan aldaar weder kan nagesien werden, indien iemand dit nodigh vint.
| |
§. 8.
Laat dan verder een waarheit in desen sockend Philosooph Tab. IX. Fig. 3. een dye-schenkel AE in de hand nemen; waar op men soo dikwils
| |
| |
op kerk-hoven en been-huisen syn oogen sonder opmerkinge slaat; en sien in dit alleen des grooten Scheppers verwonderlyke schikkinge, tot soo veel nutte gebruiken.
Soo sal hy bevinden:
I. Dat deselve seer stevigh is, om het lichaam te kunnen dragen; egter hol, om door syn swaarheit geen moeyelykheit in de beweginge te geven; en met een om een voorraad van het soo nodige mergh te kunnen bewaren, en tot den dienst die het doen moet, by der hand to doen syn: waar van hier na.
II. Dat Tab. IX. Fig. 4. den been-knop A ront is; en in de holte van het heupe-been (Os Ischii) B soo net passende, dat sy in deselve in het rond drajen kan, en na alle kanten bewogen werden.
III. Om dit gewrigt, dewyl de figuur daar toe dient, enigsints te beschryven; siet men hier geen wysheit in? Dat eerst, desen kop A rontom, gelyk als met een gladt gepolyst krakebeen omkleet is, op dat de beweginge desselfs sonder tegenstant en pyn soude kunnen geschieden. Ten anderen, dat om vastigheit aan dit gewrigt te geven, desen been-knobbel A met een sterken band b, die egter de beweginge niet belet, als met een pees of touw, in de holligheit vast gehegt is En eindelyk, dat een rontom het gehele gewrigt loopende breden band a, die in dese figuur doorgesneden vertoont wert, dit alles (noghmaals behoudens de vryheit der beweginge) by den anderen hout.
Soude nu ymand kunnen denken, dat hy voor wys doorgaan soude, die staande wilde houden, dat die stelsels van kleine Microscopia, welke door kopere klootjes in passende holligheden bewogen werden, als hy eenige in een konst-winkel sagh, alle by geval daar gegroeit, en sonder verstand van een Meester soo toebereid waren? en hoe is het dan te begrypen; dat andere ymand, die redelyk verstandigh is, dit van dese gewrigten, die in alle menschen op deselve wyse gevonden werden, soude kunnen denken?
IV. Om nu in de beschouwinge van dit dye-been Tab. IX. Fig. 3. voort te gaan; daar het met het scheen-been, onder in de knye een gewrigt maakt, heeft het selve twee uitsteeksels D D, of hoofden; die ook rontom, om te gemakkelyker en gladder te kunnen glyen, beide met krakebeenen beset syn. Dese twee hoofden DD of b b, in de Tab. IX. Fig. 5. hebben tusschen haar een vry diepen inham e, en passen beide in twee holligheden c c, die boven in het scheen-been K syn: het welk weder een verhessinge heeft, leggende tusschen dese dieptens c c, die in den inwaarts springende hoek e, tusschen de hoofden b b van het dye-been gemaakt, insgelyks past, en ingaat.
Behoeft men nu meer te seggen, om het oogmerk des Goddelyken Bouwmeesters klaar te kunnen sien? en die eenigsints dit begrepen heeft, moet hy niet overtuigt wesen, dat dit gewrigt op een verscheiden wyse, als dat van
| |
| |
het dye-been, en wel op dese wyse moest samen gestelt syn? alsoo de knye sigh alleen voor en agterwaarts moeste bewegen en geensints uitwaarts na de syden, gelyk het dye-been; het welk een seer wankelbaren gangh soude veroorsaken.
V. Om nu niet te spreken van de banden; de (ontrent, gelyk in het gewrigt des dye-beens met het heupe-been) dit alles voor ontledingh bewaren. Nogh ook van de knie-schyve, wiens noodsakelykheit die best weten, welke by ongeluk deselve gebroken hebbende, daar door van de meeste kragt van dit gewrigt berooft syn.
Soude ymand kunnen sien, dat die kleine bultjes B en C Tab. IX. Fig. 3. van soo veel noodsakelykheit waren, om te dienen tot inplantingh van pesen van voorname spieren? en nogh sigh kunnen inbeelden, dat dit been sonder voorgenomen einden syn forme verkregen hadde? waar in niet een uitsteekseltje, niet een in-hoekje gevonden wert; 't geen op een andere wys gemaakt synde, niet soude nalaten aan de menschen een merkelyk ongemak te geven. Soude hy dit wel van de uitsteeksels en in-hoeken, of de tanden van een eenigh radt in een welgaande Uurwerk derven staande houden.
Nogh meer; indien soo een lidt te weinigh is, om een Godtloochenaar te overtuigen, en hy dit gevalligh kan agten; laat hy de oogen op de elleboogh, op alle de leden der vingeren, en teenen slaan: en denken, of het eenigsints aannemelyk is, dat onder soo veele, elk een diergelyk maaksel, waar toe soo veel moet samen komen, om een vaste en onbelemmerde beweginge te maken, by geval en sonder verstand verkregen heeft?
Indien ymand een soodanigh stelsel met gemak gelieve te sien behoeft hy alleen in een poot van een hoen, het dye-been, en 't geen daar het met beide syne einden aan vast gehegt is, te beschouwen: alwaar hy aan het geseide een vry gelyk-formigh maaksel vinden sal. En laat hy, dit te regt in alle dese omstandigheden met oplettinge siende, oordelen; of het niet soo billyk is, des Makers wysheit hier te erkennen, als wanneer het van koper of ander metaal gemaakt was? 't welk hoewel het voor dese dieren van dat gebruik niet soude syn, egter minder tegen-spreken van dat soort van Philosophen soude lyden.
Dat dit laatste waar is, weten die met haar omgegaan hebben; maar ook, dat dit vreemt en wonderlyk is, dat sy in een minder konst-werk een meesters verstant erkennen, en sulx weigeren in een grooter, sal niemant konnen loochenen. Wat kan men dan hier van seggen? als dat haar staat beklagelyk is, en sy de ongenade van een soo onredelyk verloochende Godtheit, tot nogh toe hartnekkigh en blint synde, sekerlyk dragen.
| |
§. 9.
Te deser plaatse souden kunnen by gevoegt werden de bysondere eigenschappen van de beenen, die de tanden uitmaken; en waar in sy van andere beenen verschillen moeten, om tot haar gebruiken bekwaam te syn.
| |
| |
Indien nu een geval of oorsaak sonder verstant werkende dese hadde voortgebragt, waarom syn sy, die vereischten andere hoedanigheden te hebben, juist met deselve voorsien? en wel soodanige als van noden waren, om haar tot den dienst die sy doen moeten, bekwaam te maken? en waarom komen sy selden lyk in het suigen voor de kinderen, en pynlyk aan de moeders souden wesen; en beginnen sigh te vertoonen, als der suigelingen maagh bekwaam wert, om eenigsints vaster spyse tot voetsel te nemen?
Die meer hier van gelieft te sien, kan het geen te voren by de mond en het kauwen aangemerkt is, na slaan.
| |
§. 10.
De neerstigheit der ontleders, heeft vele saken in de beenderen der kinderen voor haar geboorte, ontdekt; en het onderscheit, dat'er tusschen die van nieuws-geborene en van bejaarde menschen is, in verscheiden gevallen klaarlyk aangetoont; egter is het tot nogh toe onbekent gebleven, van mengestelt syn; tot dat sy hare hardigheit en reghte wezen verkregen hebben: en insonderheit welke de ware oorzaken van dit alles syn.
Soo dat het niemand, die de Goddelyke af komst van het H. Woord gelooft, wonder sal geven; dat den Aanbiddelyken Geest, waar door het ingegeven is, dit selve heeft gelieven tot een bewys en voorbeeld te gebruiken, om aan de menschen de geringheit van haar wetenschap te toonen, in de woorden Predik. XI. 5. Gelyk ghy niet en weet, welke den wegh des Wints sy, of hoedanigh de beenderen syn in den buik van een swangere vrouwe, alsoo en weet ghy het werk Godts niets, die het alles maakt.
| |
§. 11.
En op dat dit seggen aan die by inbeeldinge alles denken re weten, (want soo ongelukkige synder) niet als ongegront voorkomen magh, en alleen toepasselyk op die tyden, in welke de Philosophie soo hoogen top nogh niet bereikt hadde: laat die dit in kragt wil bewaarheit sien, de ondersoekingen van den neerstigen Malpighius nalesen; daar men niet sonder verwonderingh de vormingh der beenderen van een kuiken in een ei sal sien. Dogh om niet soo verre te gaan; de weinige waarnemingen, die men in menschen heeft kunnen doen, tonen klaar genoegh de ondervindinge van dese woorden Salomons; wanneer men den grooten en wegens syne beroemde ontdekkingen by allen vermaarden Harveus (de ord: part: in generat.) aldus by ervarentheit hoort spreken: Inde eerste maanden syn eenige beenen sagt, andere krakebeenigh, de armen syn korter, als dat de vingeren op de borst geleit, tot malkander souden kunnen raken; en de beenen op de buik geleit synde, reiken niet tot de navel toe. En dit is van dat de vrugt naulyks de lengte van een nagel van een vinger heeft, tot dat sy ontrent die van een vorsch of muis bereikt.
In het eerst werden in een slym dikke veselen geformeert, die daar na zenuwagtigh, verder krakebeenigh, en eindelyk harde beenderen werden. In de twee-
| |
| |
de de maand syn de menschelyke vrugtjes, (volgens des genoemden Autheurs verscheiden ondervindingen) seer groot van hooft, en seer kort van voeten; en haar gehele stoffe soo sagt en slymerigh, dat sy met geen handen kan behandelt, en om te ondersoeken, in water moeten geleid worden; en sonder eenige hardigheit van beenen syn.
Soude nu ook de meest van syn verstand gevoelende Philosooph, hier derven denken, niet alleen, dat het aan hem bekent was, maar, dat het aan hem oit te regt bekend soude werden, hoedanigh de beenderen in den buik van een swangere vrouwe syn? en sal hy eenigsints redelyk synde, niet overtuigt syn, dat dese stellinge, om tot bewys van de kleinheit der menschelyke wetenschap te strekken, volkomen doorgaat en met wysheit tot dit oogmerk uitgekosen is? En om dat deselve niet alleen aan de Philosophen van die tyd, maar selfs aan die soo veel eeuwen daar na souden leven, toont waar have kennisse bepaalt en gebrekkelyk is, en soodanigh in weerwil van al haar weetgierigheit en rusteloos ondersoeken blyven sal; sal hy niet moeten erkennen, dat aan den grooten Ingever van dit Woord, den toestand der saken, en de palen der menschelyke wetenschap, ook in de volgende eeuwen bekent syn geweest; en gevolgelyk, dat hy meerder als een mensche, en niet anders als Godt kan geweest syn, aan Wie alleen het toekomende bekent is?
| |
§. 12.
Eer wy voortgaan, laat ymand die dit leest, by sigh denken; of het te geloven is, dat hier geen bestierende magt en voorsienigheit plaatse moet hebben; wanneer uit een slymerige vogt, die uit een voetsel, enkel uit water en brood bestaande, syn oorspronk alleen hebben kan, soo harde niet alleen, maar 't geen nogh meer verwonderlyk is, tot soo veel gebruiken geschickte beenderen kunnen voortkomen, en soo meenighmalen kunnen voortkomen, in al haar, tot de minste kleinigheden toe, vereiste maaksel.
Want dat de beenen uit vogten, hoe hart sy ook mogen syn, voor een merkelyk gedeelte bestaan, leert ook de Chymie overvloedigh; die uit deselve, droog en sonder eenigh toeset van de minste vogt gedistileert synde, een groote menigte olye, en nogh meer wateragtige vogtigheit (waar in haar vlugh sout gesmolten is, en die daarom haar geest genoemt wert) doet te voorschyn komen: gelyk by yder, die eenigsints daar in ervaren is, genoegh bekent is,
| |
§. 13.
Met hoe nauwkeurigen kennisse nu, selfs van dese innerlyke gesteltenisse der beenderen, dit H. Woord op andere plaatsen spreekt, sal yder middagh klaar kunnen sien; die uit de Chirurgische ondervindingen weet, dat'er genoegsaam niet schadelyker voor een bloot gebeente is, als olyen of vogtigheden op deselve te leggen, die een ellendige bedervinge daar in veroorsaken. 't Geen de reden is, waarom de ervarenste Heel-meesters in het behandelen van de ongemakken der beenderen dickwils haar Leesers
| |
| |
daar voor met alle sorghvuldigheit waarschuwen.
Om hier van een voorbeeld te sien, behoeft men de woorden van G:F: Hildanus, alleen te lesen: Ab omnibus autem humidis & oleaginosis in denudatis ossibus in quacunque corporis parte, planè ut abstineat Chirurgus necesse est, (Pag. 816.) dat is, een Chirurgyn, moet sigh nootsakelyk in alle ontbloote beenderen, welke sy ook syn mogen, van alle vogtige en olyagtige dingen wagten. Ook van A. Parè, (pag. 560.) Voorts soo konnen de beenderen ook besmet worden, door onbehoorlyke applicatien van eenige Olyen, of door eenige vogtige Medicamenten.
Ik hebbe het getuigenisse alleen van dese twee Heeren alhier by gebragt, om dat se van yder onder de alderberoemste en ervarenste in dese konst met veel reden gestelt worden.
Want lesende (om weder ter sake te komen) Psalm CIX. 18. de volgende woorden: Hy sy bekleet met den vloek, als met syn kleet, en dat die gaâ tot in het binnenste van hem, als water, en als olye in syne beenderen; sal ymant, die dese caries Ossium of verrottinge der beenderen in eenigen trap van grootheit in een levendigh mensche oit gesien heeft, en weet dat deselve, door vogtige en olyagtige middelen kan, of veroorsaakt, of verergert worden, niet moeten toestaan, dat, om de woede des vloeks Godts af te malen, geen meer gepaste gelykenisse kan gegeven werden? als synde beide de bederffelykste saken voor het gebeente, water en oly alhier te gelyk in het selve vers aangehaalt. En by gevolge, dat sonder kennisse van dese bysondere gesteltheit der beenderen, dese woorden soo niet konden ter neder gestelt syn, in een geval, waar in gelyk uit het voorgaande 17de vers blykt, aan ymand het verderf door den vloek, toegewenscht wert.
| |
§. 14.
En tot meerder vertooninge van de hooge wysheit, die in dit Goddelyk Woord gevonden wert, laat ymant sigh weder in gedagten brengen, het geen te voren, in het gestel der Spieren van de beenderen gesegt is: namelyk, dat men se ondervint in de bewegingen der gewrigten, een soort van hoekige Handboomen, te syn; gelyk sy Tab. VI. Fig. 1. & 3. vertoont werden.
Dese noemen, met den Wis-konstenaar Borellus, veele andere van deselve sprekende, by na geduurigh, met het Latynsche woord Vectis; dat ook een Handboom, op de wyse van een Balance werckende, beteekent.
Wanneer nu den Alwysen Ingever van dit Woord, de leden en gewrigten, in de heilige Taal, willende aanwysen, het woord Baddim (dat Vectis, in 't Latyn, en in het Neder-duis een Hand-boom, of Hef-boom segt) gebruikt, (van welke laatste eigenschap van dit woord, te voren by de spieren ook yets gesegt is) laat ik aan yders overdenkinge, of dit kan geschiet syn, sonder dat aan den grooten Autheur daar van dese samen-stellinge der leden bekent geweest sy?
| |
| |
Soo siet men in die heerlyke beschryvinge van de leden des Leviathans, Job. XLI. 3. het woord leden door Baddim of Vectes, Hand-boomen uitgedrukt; welke woorden dus luiden: Ik en sal syne leden niet verswygen, nogte het verhaal syner sterkten, nogte de bevanlligheit syner gestaltenisse.
Dat dese nu de meninge van die dit segt, geweest is; schynt men te kunnen afnemen, uit de volgende woorden; alwaar sterkten in het meerder getal (gebouroot) gemeld werden; die eigentlyk, of op de kragten van dese Hand-boomen in dese Leviathans gewrigten, of anders, op die van syne groote en sterke spieren, schynen te sien, gelyk in de Betoginge der Kragt der Spieren (24.) aangetoont is. Want indien hier alleen van de sterkte des Leviathans in het gemeen gesproken wierde, soude een enkel een-getal daar toe genoegh geweest syn; en schynt van dese laatste eigentlyk in het. einde van dit vers gesproken te werden, nadien het woord Chjin, met bevalligheit vertaalt, by Robbertson met het latynsche Robur of Kragt overgeset wert, en het woord Gnerech, hier Gestaltenisse, mede en dik wils Dispositio of Gestel betekent. Soo dat de fin deser plaatse dan de volgende soude syn:
Ik sal de Hef-boomen [syner groote leden en gewrigten] niet verswygen: nogte het verhaal [aller syner] sterkten, nogh de [daar uit voortkomende] kragt van syn gestel. Want dat hier insonderheit op een verhevene maniere van des Leviathans sterkte gesproken wert, is uit meer als een van de volgende versen openbaar.
| |
§. 15.
Dogh op dat men geheel niet twyffelen soude, of dit woord ook alhier met dit oogmerk gebruikt was; siet men dat in dit selve Boek, dese plaats door een andere genoegsaam verklaart, ende uitdrukkelyk de beenderen selfs. by Vectes of Hand-boomen vergeleken werden. Soo spreekt den grooten Schepper Job. XL. 13. van de kragt des Behemoths; en deselve beschryvende, segt hy: syne gebeentens syn als ysere Hand-boomen, Vectes Ferrei. Soude men het gene te voren in het gestel der gewrigten van de beenen gesegt is, met meerder kragt en eigener woorden kunnen uitdrukken? te meer dewyl hier selfs een ander woord Methil, dat men in geen andere betekenisse, als Hand-boom of Vectis vertaalt vint, daar toe gebruikt wert.
En om volkomen overtuigt te syn, dat hier uitdrukkelyk van het maaksel der beenen gesprooken wert, behoeft men alleen de even voorgaande woorden te lesen, syne beenderen syn als vast koper, 't geen de Heer Coccejus met regt uit de kragt van het grontwoord Apik (dat ook diepe kolken Psalm. XVIII. 16. betekent) met holle buisen van koper vertaalt; schoon het ook vast betekent, 't geen ook een voorname eigenschap der beenderen is. Soo dat de plaats als dan dus soude luyden: syne beenderen syn, als diepe kolken en vaste buisen van koper, syne gebeenten syn als ysere Hand-boomen.
Dit nu dus opgemaakt synde, denk ik niet, dat ymand meerder bewys sal vereischen, om toe te stemmen, dat de drie voornaamste saken, die van de beenderen geseit kunnen werden, in dit vers begrepen syn.
| |
| |
| |
§. 16.
Eer ik hier afgaâ; nadien alle Ouden, en de verstandigste onde haar, waar van een reex by Borellus aangetekent is, de beenen noit als Hand-boomen hebben kunnen begrypen; en in deselve regt tegen de hedensdaagse ervaringen aan, gelyk ook in de spieren, altyd een ander soort van werk-tuigh hebben onderstelt; dat met weinigh kragt van sigh selfs een groot geweld konde doen, waar toe de menschelyke ondersoekingen meest altyd gestrekt hebben. En indien het waar is, dat men in dese laatste eeuwe, eerst recht ondekt heeft, dat sy een soorte van ware Hand-boomen syn: Laat een yder redelyk (hoewel tot nogh toe ongelovigh) Waarheit-Soeker sonder drift in overweginge nemen; dewyl dit geschrift yets segt met klaare woorden, dat in die tyden aan alle niet alleen onbekent was; maar dat ook selfs daar na, van die voor de grootste verstanden gehouden wierden, geheel anders te wesen begrepen is; of een text een ondervindinge, na soo veel eeuwen eerst aan de menschen sullende bekent werden, soo duidelyk seggende, ook van eenigh mensche kan voortgekomen syn? en daarom of sy niet van ymand, die meerder kennisse van dese gesteltheit der beenen, dan alle menschen, gehadt heeft, en daarom van Godt moet afgedaalt wesen.
| |
§. 17.
Uit hoe verscheiden deelen ons lichaam, behalven syne vogten, by de Ouden wierd gelooft samen gestelt te syn, weten, die hare schriften gelesen hebben. De nader ontdekkingen van dese tyden, hebben se alleen in vloeibare en vaste doen onderscheiden; en het H. Woord van de vaste delen sprekende schynt te stellen, dat dese alle alleen uit zenuwen en beenen bestaan. Soo leest men Job. X. 11. Met vel en vlees hebt ghy my bekleet; met beenderen ook, en met senuwen hebt ghy my samen gevlogten.
Over de eerste uitdrukkingen is geen verschil, dewyl het aan het ooge van yder openbaar is; maar de laatste schynen eerst nu ter tyd in de ontleedkundige ondervindingen haar klaarheit te krygen.
Om hier van yets te seggen; is het bekent, dat al het geene uit witte, taeje of buigsame draden (of buisjes, indien men soo wil) in het lichaam bestaat, in het gemeen zenuw-agtigh genoemt wert; indien men nu hier by doet, dat alleen de Beenderen in sigh selts onbuigsaam en daarom niet zenuwagtigh syn, heeft het seggen van den H. Job in dese syn volkomen waarheit; schoon het niet waarschynlyk is, dat dit in die tyden aan de menschen is bekent geweest; dewyl het spuiten en andere behandelingen van de hedensdaagse Ontleders, en het geen men in ten uitersten vermagerde lichaamen na de dood bevonden heeft, in de laatste tyden eerst heeft aan den dagh gebragt; dat die delen, welke de Oude Sanguineas partes of uit bloed geworden noemen, als het vlees, &c. of die de naam van Parenchymata dragen, als de lever &c., soo wel als de andere uit witte vlies-en zenuw-agtige delen bestaan; wanneer men deselve van haar bloed en andere vogten gesuivert heeft.
En dus siet men, dat het woord zenuwen in dese betekenisse genomen synde, de Schrifture hier iets segt, 't geen selfs in latere eeuwen nogh aan de
| |
| |
Ondersoekers der menschelyke lichaamen is onbekent geweest; en dat sy derhalven een ygelyk, die haar leest, om een hoger dan menschelyke af komst moet doen denken.
Maar in nauwer sin heeft men daar na het woord zenuwen genomen, als men het selve alleen bepaalt heeft, tot die witte lichamen; welke uit de herssenen en rugge-mergh haar oorspronk nemende, ook van binnen Merghagtigh en van buiten met de verlengde vliesen van de herssenen omringt synde, sigh na de meeste oorden des lichaams touw- of tacks-gewyse uitstrekken.
En heeft het later ondersoek der lichaams delen, by de doorsigtigste verstanden selfs, seer aannemelyk gemaakt, dat alle vaste delen uit een samenweefsel van dese, ook in dien nauwen sin genomen, zenuwen bestonden.
Ik soude hier ('t geen ik nu kortheitshalven voor by gaâ) meer, als een vermaart Heer kunnen bybrengen, die niet alleen alle de vliesen, en by gevolgh alle buysen die van dese vliesen gemaakt werden, en daarom ook vlees, klieren en delen, uit dese vliesagtige pypjes of blaasjes samen gestelt werden, na vergelykinge van alle hedensdaagse ondervindingen, uit de zenuwen stellen te bestaan: maar selfs rondt-uit seggen, dat alle vaste delen in ons lichaam zenuw-agtigh syn. Siet den Heer Boerhave, institut. 339, & 238, 307, 308. &c.
Dat nu dese uitdrukkinge by den Geest Godts op meer plaatsen gebruiklyk is, blykt Ezech. XXXVII. 6. 8. Alwaar Godt aan den Propheet in een gesigte willende vertoonen, hoe hy seer dorre beenderen soude tot levende lichamen en menschen maken, doet vers 6. tot dese beenderen seggen: Ik sal zenuwen op u leggen, en vleesch op u doen komen, en een huit over u trekken, en den Geest in u geven. Waar op vers 8 volgt, daar wierden zenuwen op deselve, en daar quam vlees op, en hy trok eenen huit hoven over haar. Uit al het welke blykt, dat de dorre beenderen daar synde, de zenuwen alhier het eerst gestelt werden, op haar geleit te werden; die, gelyk de hedensdaagsche Anatomici bevonden hebben, vliesen maken, gelyk de huit en de meeste pypen; van welke vliesige of zenuwagtige pypjes eenige vol bloed synde, het vlees en spierdraden uitmaken. Siet P. Verheyen van de Circulatie van het bloed.
| |
§. 18.
En dit dusdanigh synde, kan ymand sonder verwonderingh sien, dat den H. Schryver hier toont, dat de beenen alleen daar van uitgenomen moeten werden? Welke volgens den seer geleerden Heer Verheyen, sonder gevoel syn, en daarom van zenuwen ontbloot schynen; die dogh (wy betwisten hier niet, of dit door haar mergh, haar vogt, of haar vliesen die se omvangen, geschiet) by alle voor werk-tuigen van het gevoel gehouden werden: het welk van den voorname Ontleder Clopton Havers, (hoewel ontrent het gevoel der beenderen eenigsints met het voorgaande verschillende) in syn nieuwe Been-beschreyvinge niet duister ondersteunt wert, pag. 29. seggende, dat hy alles op het aldernaukeurigst ondersogt hebbende, in de beenderen geen zenuwen heeft kunnen ontdekken; maar getragt te toonen, hoe
| |
| |
dit afwesen der zenuwen kon vervult werden, gelyk hy ook pag. 102. van de zenuwen der tanden sprekende, segt, dat andere beenderen geen zenuwen aan haar schynen te kunnen toe-eigenen.
Ik hebbe dit niet konnen voorby gaan, om te toonen, met hoe veel door-dringentheit tot het minste toe, dit H. Woord van de Schepselen spreekt; als netter het lichaam en de vaste delen, daar het uit bestaat, beschryvende, dan vele van de naukeurigste hedensdaagse Genees-Heeren. Welke, indien sy willen, dat ymandt in haar schriften lesende, dat alles uit een samenvlegtingh van zenuwen bestaat, hy egter de beenen daar onder niet tellen en moet, evenwel, soo veel my bekent is, dit soo nodigh onderscheit daar niet altyd by gedaan hebben; immers verscheidene van haar, hebben soo naukeurigh niet geweest, dat sy, gelyk het H. Woord alhier soo uitdrukkelyk doet, de beenderen daar van met name uitgesondert hebben; dat egter volgens de straks aangehaalde ondervindingen geschieden moet.
| |
§. 19.
Om dan, eer wy dese aanmerkingen op de beenen besluiten, nogh yets van het Mergh te seggen.
Kan ymand ook denken, dat de beenen sonder oogmerk hol gemaakt syn? die daar door als tot bewaarplaatsen dienen van een mergagtige vettigheit, of smeer; het welke de leden in haar bewegingen gladt kan houden, en beletten, dat de krakebeenderen in de gewrigten, die op malkander glyen, door een gedurigh wryven, als sy droogh waren, niet verhit of versleten mogten werden; gelyk men in de assen van Wagens en Molens siet, die daarom gesmeert werden.
Om hier niet te seggen, dat door het selve Mergh de beenen selfs, die anders te droogh synde, brosch souden werden, en ook mede de Ligamenten of bintselen door dit bevogtigen met dese olyagtige stoffe in haar stant gehouden werden; gelyk men siet, dat by de Snaren-speelders olye gebruikt wert, om voor te komen, dat de snaren in het gebruik door te veel droogheit niet en breken.
Toont sigh dan boven alle het vorige des gedugten Scheppers Wysheit alhier niet middagh-klaar? dat 'er tot dien einde in soo hard een stoffe, als de beenen, passages en leidingen gemaakt syn, door welke dit olyagtige Mergh uit de pyp-agtige holligheden der beenderen in de juncturen of gewrigten uit kan sypelen.
Die dit seer vast en ondervindelyk bewesen wil zien, leese de voor-aangehaalde nieuwe Been-Beschryvinge van Clopton Havers, Pagina 203, 204.
Het schynt my toe, dat men alhier geen andrangh van verder redenen behoeft om een redelyk mensch te doen toestemmen; dat dese soo nodige schikkingh van dit alles door geen geval nogh onverstandige oorsaken op dese wyse haar maaksel en wesen verkregen heeft. Daar de saak selfs schynt te
| |
| |
spreken. Wat kan ymant hier meerder, als behoorlyke aandagt en regt opletten, stellen van noden te wesen?
| |
§. 20.
Die de lugtpompen handelen, (welke men, om hier voor onervarene wat klaarder te syn, in haar maaksel, gelyk groote spuiten, begrypen moet) weten, dat men densuiger derselver eerst in water legt, om die tot syn vereiste dikte en sagtigheit te doen uitswellen; daar na, dat men, om deselve gladt en veerdigh te doen heen en weder gaan, die met wat olye bestrykt. Hier uit is blykelyk, als desen door water opgeswollen suiger in de pyp des lugtpomps, die wat nauwer is, met eenige kragt ingedrongen wert, dat het water uit dit geperste leder uitsypelen, en sigh met de van buiten opgestreken olye vermengen moet.
Soude nu ymand, die noit ondervindingen daar van gehadt heeft, wel geloven, (om hier yets seer aanmerkens waardigh by te doen) dat dit mengsel van olye en water veel bequamer is, als de olye alleen, om twee op malkander wryvende lichamen, gladder en veerdiger over malkander te doen lopen? en dat dit nogtans waar is, leert dese geseide ondervindinge: waarom het ook veel nut geeft, den nu met olye bestreken stamper of suiger, eer men hem in de pyp des lugt-pomps indringt, eens even in het water te dopen.
Den eersten Waarneemer daar van is den grooten en noit genoeg wegens het ondersocken der Schepselen geroemden Heer Robbert Boyle; die in het voorberigt (Prooemium) van syne Experimenta Physico-Mechanica, pag. 7. in de Keulsche Editie van dit mengsel van water enolye, om de bewegingen syner lugt-pomp veerdigh te maken, aldus spreekt: By welke gelegentheit, men hier niet moet voorbygaan, (want het schynt een wonder) als nogh water nogh olye, alleen gebruikt, konde te wege brengen, dat de suiger gemakkelyk bewogen wierde; dat een meng sel uit beide (verscheiden male tot onse verwonderinge) dese begeerde uitwerkige gehadt heeft.
Dus siet men, dat soo niet den grootsten, immers in den rangh den aldergrootsten by yder gestelt werdende Philosooph, by redeneringe, volgens genoegsame eigen bekentenisse, dit niet soude uitgevonden hebben; ten ware de ondervindinge, aan hem (tot syne verwonderinge, dat hier wel aan te merken is) sulks geleert hadde.
| |
§. 21.
Laat nu den alderhoogst van syn verstant gevoelenden Atheist, of den aldersterksten Geest, (gelyk sy sigh noemen) alleen,sonder aan enkcle hartnekkigheit en driften plaats te geven, by sigh selfs overleggen; of hy dit alles ook met eenigen schyn van reden aan een los geval of onverstandige oorsaken kan toeschryven; wanneer hy met zyn oogen siet, dat om de gewrigten met gemak te doen bewegen, en dat daar toe vereiste water en olyagtigh mengsel uit te maken, in en by deselve gedurige Spring-bronnen gevonden werden; uit welke eene soort de olye van het merg, (waar van wy boven gesproken hebben) en uit de andere een taeje slymerige vogt (Mucilago noemt se den Vin- | |
| |
der Clopton Havers) in dese gewrigten, tusschen de twee op malkander wryvende krakebeenderen gedurig uitvloeit. Want dat se niet t' onregt wateragtigh genoemt wert, bewyst den selven Autheur by ondervindinge pag. 237; daar hy segt, dat na het water, nauwelyks een dertigste deel in het uitdampen desselfs overblyft.
Laat (om dit noghmaal te seggen) soodanigh een ongelukkigh Godtloochenaar in eenigheit by sigh selfs gaan, (daar de schaamte van een langh-voor-gestaan en by hem vast-gehouden gevoelen te moeten herroepen, hem niet wederhouden sal) en overleggen, of hy denken kan; dewyl dese slymerige en wateragtige vogt van soo groonten nuttigheit is, dat al dien toestel van soo veel klieren, die in de gewrigten gevonden werden, en door de beweginge der beenderen sagt gedrukt synde, dese vogt, als geperste spongien, uitgeven, ook by geval en sonder eenigh beoogt einde daar gemaakt is: en in tegendeel, of hy geen Wysheit nogh voornemen des Makers daar in sien kan?
I. Dat dese klieren (waar van de Figure Tab. IX. Fig.. 6. eene uit het lidt van den elleboogh, en de Fig.. 7. die uit de knye in a a a, by de knye-schyve C leggende, met het vlies aldaar in bbbb synde vertoont) juist soo geplaatst syn, dat sy door het drukken der beenderen geen schade kunnen lyden. Waar toe den grooten Formeerder eene komme of een holligheit, die deselve omvat, en in groote bewegingen en andere gevallen voor verbryselinge bewaart, voor haar gemaakt heeft.
II: Soodanigh nogtans, dat als 'er groote buigengen en veel werks door de gewrigten gedaan moeten werden, sy sagjes om haar vogt, die als dan meerder vereist wert, overvloediger uit te geven, kunnen geperst werden; en als de leden in ruste syn, deselve meer in sigh kunnen bewaren, om se niet vergeefs te verspillen.
Die van dit alles een seer naukeurige en op ondervindelyke ontdekkinge steunende onderrigtinge begeert, lese de meer gemelde Osteologia Nova, van den te voren geroemden Schryver, van pag. 227 tot pag. 232.
| |
§. 22.
Hoe veel overtuiginge nu van de Wysheit en Goedtheit onses grooten Makers, de beschryvinge van dit Mergh en Klier-gestel aan ymant magtigh is te geven, kan men uit de woorden van den Ontdekker derselve pag. 238 afnemen. Welke ik hier sal by voegen, op dat een ongelukkigh Philosooph magh versekert wesen, dat indien hy niet overtuigh wert, sulks niet aan de geringheit der sake, maar of aan hartnekkigheit, of redeloose driften, of 't geen hier verschirikkelykst is, aan de door syne lasteringen getergde, en nu op hem rustende wrake des Almagtigen toe te schryven is; die hem laat siende blint, en onder soo veel overredende bewysen ongevoeligh blyven.
De woorden des Autheurs syn dan dese, pag. 238:
En hier kunnen wy niet afwesen om de sigtbare en tastelyke tekenen en voet stap-
| |
| |
pen van een oneindige Reden te erkennen; dewelke, gelyk sy op het diepste in het Geheel Al syn ingedrukt, soo syn sy soodanigh nogh veel meer en bysonderder, in dese soo redelyke beweeg-kundige werkingen, welke sigh in de dieren vertoonen. En noit sullen wy ons weerdighlyk genoegh kunnen verwonderen, over de Wysheit en Voorsienigheit van onsen aldergoedertierensten en aldergrootsten Schepper, die aan alle delen van dese levende Wesens, niet alleen soodanigh een samenstel gegeven heeft, waar door sy alle nootsakelyke beweginge, en de werkinge, waar toe sy geschikt syn, bequamelyk volbrengen konnnen: maar die daarenboven aan haar soodanige Weldaden en Voorregten verleent heeft, waar door sy en sigh selfs onderhouden, en 't geen haar te doen staat, op de lighste wyse kan uitgerigt werden.
Ik late dese betuiginge sonder meer aandrangh van redenen te gebruiken, aan de aandagtige overlegginge van yder.
| |
§. 23.
Indien nu op het vertoonen van alle dese wonderen, nogh ymand soo ongelukkigh gebleven is, dat hy in dit alles genen Godt kan sien; laat hem, hoe blind en ongevoeligh hy ook syn magh, hier komen, en sien of syn verhadinge ook soo hoogh gaat, dat sy hem beletten kan de voetstappen van den Geest deses groonten Scheppers te erkennen, in de woorden van Job. Cap. XXI. 23, 24. die te vooren tot een ander oogmerk nogh eens aangehaalt syn. Alwaar dien Man Godts, sullende een mensch beschryven, die in de kragt syner volkomenheit, dat is volgens der Hebreen sprekwyse, in syn volkomen kragt, en daarom gesont, geswint en veerdigh in syne beweginge was; eerst, laat voorgaan dese woorden, syne Melk-vaten waren vol melk: 't geen wy ter voorseider plaatse getoont hebben, dat een van voetsel versadigt, en by gevolgh een met de nodige vettigheit verciert lichaam kan betekenen. In het welke uit de ondervindingen van Clopton Havers pag. 205 blykt, dat het vette des Merghs in meerder overvloet, en het selve daarom in beter staat is, om in kragtiger bewegingen, die dit merg in grooter veelheit vereischen, de gewrigten gladder en bekwamer tot haar gebruik te maken.
Maar, daar wy in het bysonder het ooge op hebben, is als men voortgaande dese woorden leeft, het merg syner beenen was bevogtigt. Welke wel uitdrukkelyk volgens de eigenschap der Hebreeusche tale mede brengen, niet dat het Mergh in sigh selven vogtigh of vloeibaar was; 't geen ook wel vereist wierd, om uit de holligheden der beenderen door nauwe passages in de gewrigten te kunnnen komen: maar bysonderlyk, dat dit Mergh lydelyk door een andere vogt, bevogtigt was.
Nu heeft men uit het voorgaande gesien, dat in de gewrigten door dese wateragtige slym (Mucilago) uit die klieren tot geswinder bewegingen dit Mergh bevogtigt wert.
Kan ymand nu eenigsints twyffelen, of dien Grooten en Aanbiddelyken Geest, die den H. Job daar heeft doen spreken, ook onwetende van dese klieren en van dese bevogtigende slym geweest is; die in soo uitgedrukte
| |
| |
woorden van deselve spreekt? En schynt het daar uit niet blykelyk genoegh te syn, dat dit geschrift van een hooger wysheit, als van menschelyke afgedaalt moet wesen? nadien te voren getoont is, dat de werkinge van dit gladmakende mengsel van olie of Mergh en een water of wateragtige stoffe, nogh in een onvolmaakter trap by een soo groot Philosooph, als Boyle, ondervonden synde, deselve meer als eens syne verwonderingh daar over doet bekennen.
Maar het geen nu hier toe van de meeste kragt is, is dat dese klieren, die dit olyagtige Mergh door haar wateragtigh slym bevogtigen, voor ontrent het einde van de laast voorgegane eeuwe, aan geen menschen bekent geweest syn. En, soo veel aan Clopton Havers kan blyken, sy van niemandt waargenomen, nogh van ymandt beschreven syn, siet pag. 219.
| |
§. 24.
Indien nu dit H. Woord voor soo veel duisenden van jaren ontegen sprekelyk van deselve gewagh maakt, wanner nogh geen levendigh mensche van dese eenige kennisse gehadt hadde; kan ook ymand ontkennen met overredinge van syn gemoed, dat in dit geschrift alhier straalen van desselfs Goddelykheit, als den helderen middagh blinkende, sigh opdoen?
Want de ontdekkingen deser klieren soo nieuw en jongh synde, schynt een van beiden onbetwistelyk te moeten volgen; of dat dese woorden, het Merg syner beenderen was bevogtight van yets anders, als van dese bevogtiginge door dit klier-sap spreken; of dat deslve van geen sterffelyk mensche kunnen voortgekomen syn.
Dat nu van het eerste dit niet kan gesegt werden, hoopen wy dat yder, die redelyk is, als hy wil, met ons sal kunnen sien. Of anders laat hy toonen, welke andere bevogtiginge van het Mergh tot de volkomene geswindheit onser leden nodigh is, en in ons lichaam plaatse heeft.
Waarom in desen korten omtrek van woorden in het 24. vers, (te meer, als men het te voren ontrent de Melk-vaten geseide daar by doet) soo grooten bewys van de Wysheit en Goedertierenheit Godts, en van de Goddelyke Afkomst van syn Woord, schynt opgesloten te syn; dat, om van deselve overtuigt te werden, men aan den beklagelyksten, en selfs den alderhartnekkigsten Atheist (ten sy hy volkomen aan sigh selfs overgelaten en het quade daarom over hem ten vollen besloten was) niet anders schynt nodigh te hebben, om te recommanderen, als dat hy met aandagt op deselve en op de sake, die sy bevatten, gelieve te letten.
| |
§. 25.
Dat nu op dese bevogtiginge der beenderen, in meer andere plaatsen der H. Schrifture geoogt wert, sal eerst uit Job. XXX. 30. eenigsints kunnen afgenomen werden; daar hy over syne magerheit, uit de swartheit syner huit, en andere ellenden klagende segt: Myn gebeente is ontsteken van dorrigheit. Welk laatste woord, (gelyk in de Concordantie te sien is) ook door
| |
| |
droogte en hitte meermalen vertaalt wert. Waarom hier in kragt schynt van de beenderen gesegt te werden, dat de vogten door magerheit ontbrekende, nogh merg nogh klier-vogt tot de bewegingen genoegh is, en derhalve, dat sy dor, droogh, en daar door verhit moeten werden.
| |
§. 26.
Soo hoort men ook Salomon, Proverb. III. 7, 8. seggen: Vreest den Heere en wykt af van het quade. 8. Het sal een Medicyne voor uwen navel syn, en een bevogtiginge voor uwe beenderen. Welk laatste letterlyk genomen synde, ook uit het voren geseide syn verklaringe schynt te kunnen verkrygen.
| |
§. 27.
Maar gansch nadrukkelyk vint men de bevogtiginge der beenderen in haar omstandigheden ook afgemaalt; Jesaiae LVIII. 11. De Heere sal uwe siele versadigen in groote droogten; en uwe beenderen veerdigh maken; ghy sult syn, als een gewatert hoff; als een sprink-ader der wateren, welkers wateren niet en ontbreken. Welke, hoe wel dit by gelykenisse op andere voorspoeden kan toegepast werden, sal niemand kunnen loochenen, wanneer men dit van de natuurlyke welgesteltheit des lichaams verstaat, die sonder de veerdigheit der beenderen van weinigh vrugt kan syn; dat het geen de neerstigheit der Ondersoekers van onsen tyd, daar ontrent ontdekt heeft, hier als in eenen bondel te samen schynt gebragt te wesen. Immers, dewyl hier van ver sadinge en wel der siele, of dat de siele selfs niet meer begeren soude, gesproken wert, nadien dese versadinge de moeder van de vettigheit; en daarom ook (volgensClopton Havers waarnemingen) van de veelheit des merghs is; blykt dat daar door de beenderen soo veel veerdiger kunnen gemaakt werden. Waar by, indien men voegt, de voorige waterige slym-klieren, die als soo veele Sprink-aders der wateren in de gewrigten syn; sullen soodanige menschen met regt by een gewatert hoff kunnen vergeleken werden. Te meer, wanneer men aanmerkt, dat door de versadinge ook een veelheit der vogten veroorsaakt werdende, het een goed gevolgh is, dat van dese sprink-aderen der wateren of klieren geen water ontbreken sal.
Soo dat de Schrifture, eerst soo uitdrukkelyk Job. XXI. 23, 24. sprekende, en daar na op meer als eene plaatse toonende; dat dese bevogtiginge der beenderen; en de kennisse van de oorsaak en wyse, waar door en hoe deselve geschiet, by haaren Ingever soo veel eeuwen, eer het van menschen uitgevonden was, bekent is geweest, een voornaam hoofd-bewys van hare Goddelykheit geeft.
|
|