| |
| |
| |
IX. Beschouwinge.
Van de Zenuwen, en kortelyk van de Water-vaten, Klieren, en Vlieren.
§. 1. | OVergangh tot de Zenuwen. |
2. | Verscheiden gedagren van't geen door deselve loopt. |
3. | Experiment tot bewys van een zenuwzap. |
4. | Overtuiginge uit het te vooren geseide. Experiment ontrent de beweginge. |
5. | Marc. VII. 34. |
6. | Gehoor-zenuwen gaan ook na de tongh. |
7. | Smaak-zenuwen. |
8. | Zenuwen die volgens, en buiten onsen wil werken. |
9. | De dwalende en tusschen - ribbige zeunwen. |
10. | Overtuiginge uit het geseide. |
11. | Job: VI. 9. |
12. | Ongelukkigen staat der Ongodisten. |
13. | Zenuwen van het middel-rist. |
14. | En van den Endel-darm. |
15. | Water-vaten. |
16. | Klieren. |
17. | Vliesen. |
18. | Het dikke Herssen vlies. |
16. | Buigsaamheit der vliesen. |
| |
§. 1.
BY de voorseide afscheidinge der vogten van het bloed, was het wel de regte tyd geweest, om die van de Herssen- en zenuwvogten, als een soort daar van, kortelyk te verhandelen, dogh in opsigt op het oogmerk dat wy alhier hebben, is het soo gewigtigh gebruik derselver, het soo verwonderens waardige maaksel van het gansche Zenuw-gestel, 't welk aan dese vogt, (gelyk de Slagh-aderen aan het bloed) tot buisen dient om door te passeeren, veel te groot om alleen in het voorby gaan aangemerkt te werden, sonder yets in het bysonder daar van te seggen.
Om dan een ongelukkigh Philosooph van de Volmaaktheden, en de wyse Oogmerken van synen Maker te overtuigen, schynt 'er niet meer vereist te werden, als hem daar toe te bewegen; dat hy de naspeuringen en waarnemingen der Anatomici, en insonderheit van de Heeren Willisius en Vieussens na sla; en van den samen-hangh van dit wonder-gestel, van de ontelbare menigte van zenuw-takjes, waar van niet een sonder een groote nootsakelyk heit tot den dienst van het lichaam gemaakt is, een net begrip tragte te krygen. En dit geschiet synde, voor soo veel het tot dese tyd toe, aan de menschen uit haar genomen ondervindingen mogelyk is; schoon nogh eenige, ja vele saken niet volkomen bekent syn, schynt egter genoegsaam te sullen wesen om een yder, die nogh eenigsints na de Waarheit zoekt, en niet hartnekkighlyk weigert overreed te werden, de wysheit van synen Formeerder te doen erkennen.
| |
| |
Om hier yets van te toonen; laat hem de oogen op Tab. IV. Fig. 6. slaan; en denken soo elk van dese fyne takjes syn dienst doet, en sommige soodanig een dienst, met welkers ophoudinge het leven ophoud; of dese op het oogh van een onervarene soo verwarde, dogh in sigh selfs soo wel geordineerde mengelingh, waar van nogtans niet een, ja niet het minste spruitje sonder gebruik is, by geval kan geworden syn. Die nogh meer reden van overtuigingh begeert, kan de groote Figuren van de Heer Vieussens na sien.
Latende nu de verdere bysonderheden, die hier by gevoegt souden kunnen werden, over, aan de studien van die't geen de voorseide Schryvers daar van geseit hebben, sullen gelieven na te sien; sullen wy alleen eenige weinige saken, om niet te langh te syn in opmerkinge nemen.
| |
§. 2.
van ouds is wel bekent geweest, dat alle de zenuwen een soort van buisen moesten syn; waar door sekere stoffe van de herssenen in de spieren nederdalende, of een volstrekte, of een mede oorsaak was van der selver beweginge: om dat een zenuw afgesneden, verstopt, of andersints hier toe onbekwaam synde, de spier, daar deselve na toe loopt, tegen alle pogingen aan, sonder eenige beweginge blyft.
Dese stoffe is by allen wel vloeibaar, maar by eenige onder de gedaante van een wint, of geest begrepen; en daarom dierlyke Geesten (Spiritus Animales) genoemt; die met een groote snelheit door de zenuwen, als een blixem gelooft wierden voort te vliegen; vermits men anders de onbedenkelyke veerdigheit der bewegingen, die men in de dieren siet, in die tyd niet wel konde met een traagh voortlopende vogt over een brengen. Op desen gront wierden Valvulae of Schot-deurtjes in de spieren, en veel andere saken onderstelt; welke geestryk genoegh waaren, indien se met een, waarheits genoegh gehad hadden.
Dogh dese gedagten syn weder in twyffel getrokken; als eerst, de Chymische experimenten ten vollen betoonden; dat tot veerdige en geweldige bewegingen, niet altyd een soo seer vlugtige stoffe nodigh was. Soo sagh men door dese, dat olye van koperrood, en zout van wynsteen, waar van het eerste weinigh, en het andere by na geen vlugheit hadde, te samen gegoten, een geweldige en schielyke opbruisinge maakten. Soo leerde ook de ondervindinge, dat de salpeter, swavel en kolen, die men onder soo seer vlugtige niet tellen kan, in het buskruit te samen gemengt, bewegingen veroorsaakten, die in veerdigheit en gewelt nogh geen gelyk gevonden hebben. Soo bewees ook het glas van Antimonie, dat een stoffe die soo vast of weinigh vlugh is, dat se soo langen tyd (als aan de Chymici bekent is) een seer sterk vuur heeft kunnen uitstaan, bequaam is om soo grote roeringen en trekkingen in het menschelyk lichaam te wege te brengen; en selfs in soo klein een quantiteit, dat die het ondervonden hebben dit voor een wonder moeten aansien; behalven dat veele andere de beweginge der spieren uit Hydrostatische gronden afleiden; welke dan ook soo grooten vlugtigheit in de zenuw-sappen niet behoeven te stellen.
| |
| |
Ten anderen, de loop der zenuwen door de Anatomici meer bekent wordende, bevonden de Practici, uit de klagten van de lyders; dat het waarschynelyk was, dat een langsaam bewogen stoffe door deselve vloeide; 't geen eenigsints scheen meerder gelooflykheit te krygen, als men sagh, hoe weinigh bekwaamheit de vogtige stoffe, waar uit de herssenen en zenuwen gemaakt syn, vertoonde, om aan yets, 't geen als een wint, met soo ondenkelyk een snelheit daar door wayen moeste, een vryen doorgangh te geven.
| |
§. 3.
Dogh insonderheit scheenen de ondervindingen, daar na genomen door de Heeren Bellinus en Malpighius, buiten gissinge te stellen; dat 'er een taeje vogt (succus nerveus of zenuw-sap genaamt, in tegenstellinge van de Spiritus animales of dierlyke Geesten) door de zenuwen liep.
Want indien men aan een, nogh een weinigh levendigh, of even gestorven dier de borst opsnyt, en de zenuw van het middelrift met de vingers van de eene hant toedrukt; soo dat 'er van de herssenen niets na het middel-rift door dese buis neder kan dalen: en men nu verder langs het deel deser zenuwe, het welk tusschen de persende vinger en het middel-rift is, de vingers van de andere hand doet met een drukkinge voortgaan, soo dat 't geen in de selve besloten is, na het middel-rift voortgedreven wert; sal men sien dat het selve syn nagelaten bewegingen weder hervat: tot dat dit einde der zenuwe ledigh gemaakt synde van syn zenuw-sap, dese beweging volkomen ophoud.
Indien men egter nu de eerste vingers ook los laat, en een nieuwe doortogt geeft aan 't geen van de herssenen komt; sal men na eenigen tyd bevinden, dat men dit zenuw-sap als te vooren, weder na het middel-rift voortstrykende, het selve op nieuw sal doen bewegen. Siet hier van ook de Hr. Bergerus pag. 160. En op dat men eenigen vasten gront soude hebben, dat het geen in de zenuwen is, van de natuur van een vogt, en niet van een geest of wint is; heeft den grooten Ondersoeker M: Malpighius, de eerste getoont; hoe men de einden der groote zenuwen, die in de staarten der Ossen lopen, drukkende, deselve voor de vinger kan doen opswellen; en een openingh gemaakt hebbende een taje vogt, als therebinthyn daar uit perssen. Welk Experiment van den Heer Bergerus meermalen na gevolgt en op dese wyse bevonden synde, het geseide gansch aannemelyk maakt, en buiten alle twyffel stelt.
| |
§. 4.
Ik vrage nu aam ymand, die dit verstaat, wie hy ook syn magh; of het aan hem kan gelooffelyk voorkomen, dat het alleen gevalligh of sonder verstant te wege gebragt is; dat een vogt, die in de herssenen van het bloed scheid, door soo veel en ontelbare kanalen en pypen, na by na elk deel van het lichaam geleid wert, om daar eenige beweginge vereist wert, deselve te veroorsaken? Om hier van de gistinge der spysen, de voedinge, en soo veel andere gebruiken, die den loop van dit zenuw-sap nootsakelyk maken
| |
| |
niet te spreken; is het sonder oogmerk, dat dese vogt een soo wonderlyke eigenschap heeft, (meerder kan men hier nogh met geen sekerheit van seggen) dat se bekwaam is om met het bloed der Slagh-aderen dese bewegingen in de spieren te doen geschieden?
Want dat dit bloed hier ook seer veel toe doet, blykt uit het Experiment van de Heer Bartholinus; waar door men siet, dat een lidt soo wel lam en sonder beweginge wert, als men de Slagh-ader toebindende, het bloed belet in de spieren te komen; dan wanneer men sulks aan de zenuwe doet. En soude ymant dit niet in een, maar in alle menschen en dieren op een soo verbaast-makende wyse kunnen sien gebeuren, en soo veel wonderen daar door geschieden, als de bewegingen der dieren, in haar gaan, swemmen, vliegen, in de roeringen van haar Hert, Slagh-aderen, Maagh en Darmen, en soo veel andere delen, die tot haar onderhout en voorttelingen dienen, in een ontelbare menigte vertoonen? en dan nogh dit alles aan een los geval en onverstandige oorsaken toe schryven, sonder te denken, dat hy by alle verstandige voor blind, of onredelyk en hartnekkig soude moeten doorgaan?
| |
§. 5.
Om hier nu met een woort yets anders tusschen te voegen: is dit ten minsten onbetwistelyk waar, en by veelvuldige ondervindingen bekent; dat zenuwen afgesneden of toegebonden of andersints verstopt synde, de delen na welke haar vogt anders henen moeste vloeyen, buiten staat syn om haar vereiste dienst te kunnen doen: welke, soo men se herstellen wil, de zenuwen weder moeten geopent, en dese verstoppingen of baletselen in deselve weggenomen werden.
Menighmalen syn my derhalven, de woorden Mart. VII. 34. van den aanbiddelyken Zalighmaker der Werelt, in het genesen van een doven en stommen ofbeswaarlyk sprekenden uitgesproken, voorgekomen, als op de verstoppingen siende, die in de zenuwen tot het gehoor en beweginge der spraakdelen dienende, in dit geval schenen te wesen: wanneer hy alleen seggende Epphatah of wort geopent aan dien ellendigen syn gehoor en sprake geliefde weder te geven. Toonende met het selve dat aan hem, als den Schepper van alles, het innigste gestel der zenuwen, insonderheit de gemeenschap, die de gehoor-zenuwen met andere hebben, welke na de tongh en andere spieren loopen die de spraak formeeren, (waar van hier na straks nogh yets gesegt sal werden) en ook de oorsaak van dese sware quale, grondigh en tot het binnenste toe volkomen bekent was. Dat nu de verstoppingen in de zenuwen boven andere swaar syn om te genesen, weten alle, die deselve oit behandelt hebben. Waarom dese wonderlyke herstellinge soo veel kragtiger konde dienen, om de Aanschouwers van de Godelyke Magt van desen grooten Genees-Heer te overtuigen; schoon hy by allen voor ymant, wiens opvoedinge en betragtinge dit aan hem niet konde geleert hebben; gehouden wierde.
| |
§. 6.
Laat nu verder yder by sigh selfs overleggen, of het groote einde
| |
| |
des Makers, om den mensche tot alle vereiste noodwendigheden volmaaktelyk toe te rusten, sigh hier niet blykelyk in vertoont.
I. Dat, (om maar eenige weinige staaltjes aan te halen) de gehoor-zenuwen ook takken geven na de spieren, die het oor bewegen; op dat als het geluit ons door de gehoor-zenuwen waarschout, strax de andere werk-tuigen in staat mogen syn, om het oor op te regten, en beter te kunnen luisteren: 't geen men in het opregten der ooren in veel dieren, als men haar roept, gewaar werden kan. Om dese redenen gaan ook takken na de oogen, om op het gehoor van yets ongewoons strax rontom te kunnen sien; en ook als 'er antwoord, of hulproepinge van noden syn, sonder vertoevinge gereet te kunnen wesen; waar toe deselve gehoor-zenuwe, met die van het vyfde paar, en de delen die de spraak formeeren, gemeenschap heeft.
| |
§. 7.
II Dat de zenuwen; die tot de smaak dienen, en het 5. en 6. paar volgens Willisius uit maken, om alle werk-tuigen, die tot het kauwen vereist worden, op de aandoeninge der smaak, levendigh en gereet te houden, ook takken aan haar senden; gelyk mede na de neus en oogen, om op de spyse, die men tot sigh nemen sal, met reuk en gesigt te kunnen letten. Dat eindelyk, als dese voorige alle in actie syn, op dat'er dogh niets ontbreken soude, andere takken na de quyl-klieren toegaan, om dese vogt in overvloet by der hant te hebben, en onder het kauwen en smaken, de mont en keel te bevogtigen.
| |
§. 8.
III Kan ymant sonder verbaastheit aansien, dat zenuwen, die uit deselve stoffe gemaakt schynen, en uit deselve spys en drank onderhouden werden, soo verscheidentlyk haren dienst kunnen uitvoeren? dat de eerste, die uit het rugge merg, 't welk uit de voor-herssenen komt, haar oorspronk hebben, in het veroorsaken van haar beweginge, in armen, beenen, enz. volkomen na onsen wille luisteren; en volgens desselfs begeerte de spieren doen werken, of van haar werkinge ophouden. Daar de andere, die uit de agter-herssenen (Cerebellum) haaren oorspronk hebben, sonder dat onse Ziel daar over eenigh gebiedt heeft, onophoudelyk en rusteloos voortgaan met de deelen, na welke sy toegaan, soo langh het leeven duurt, te bewegen.
| |
§. 9.
Een kleine preuve sullen wy hier Tab. IV. Fig. 6. doen sien, die ons alleen yets weinighs daar van toonen kan om hare kleinheit. A B is de dwalende zenuwe, (Vagus), soo genoemt by de Oude, om dat se na soo veel deelen strekt, by Willisius het agtste paar. Waar van A de bovenste zenuwknoop, en B de volgende vertoont. Na eenige afsetsels aan de spieren van den Slok-darm en den hals, gaat uit A een tak a na het bovenste der strot. Uit B komen verscheidene, die sigh na het Hert, syn omringend vlies (Pericardium) en de oortjens en bloed vaten desselfs strekken, en nogh eene die grooter is C, welke na de Hert-zenuw knoop F toe gaat. Uit dese knoop B spruit ook de wederkerende zenuwe D in de regter syde, en E uit de zenuw-stam selfs aan de linker syde, die de strot bewegen.
| |
| |
Behalven dese komt in c een groote tak na de Longh-ader, en na het Hert in d; en uit dese Hert-zenuw-knoop F, komt een tak e na de Longs-slagh-ader en seer veele f na het hert.
Verder komen uit dese zenuw veel spruiten g na de Longh, en de Aderen en Slagh-aderen en Lugt-pypen in de selve, en eenige h na de Slok-darm.
Eindelyk deelt sigh dese zenuwe wedersyds in twee takken G en H; welke daar na weder samen komende, in I in de Maagh een seer groote en ontelbare menigte van takken verspreiden; en na eenige spruiten na de zenuw-knopen in de buik leggende gesonden te hebben, aldaar voor soo veel men heeft kunnen naspeuren, eindigen.
Het vyfde en sesde paar der zenuwen (5, en 6, getekent) waar van het eerste byna alle delen des aangesigts en des monts met zenuwen voorsiet, maken door haar uitgesonden takken een groote zenuwe; welke men gewoon is (hoewel niet seer eigentlyk) de tusschen-ribbige (intercostalis) te noemen; dese na een knoop boven in i gemaakt, en uit die een tak na de sluit-spier der Slok-darm gesonden te hebben, gaat voort na een twede knoop K; die in den hals legt, en eenige veselen λ na de Slok-darm en Strot uit sigh gelaten hebbende, verder groote takken L na de hert-zenuw-knoop F send. Wyders dese zenuwe een derden knoop in N gemaakt hebbende, gaat nederwaarts door de borst, daar eenige zenuwen n, n, uit de rugge graat in deselve ingeplant werden; en in den buik komende, send twee groote takken PP na beneden; die in S, T, V, u andere knopen maken, en daar uit zenuwen aan al de inge wanden des buiks geven, gelyk rr hier na de darmen gaan.
Om een einde hier te maken; niet een ingewand is 'er in de borst, nogh buik; het welk van dese twee zenuwen, die hier beschreven syn, (de dwalende en tusschenribbige) geen takken ontfangt. Alwie deselve tot het minste toe beschreven en afgetekent wil sien, kan het voorname werk van de Heeren Willis of Vieussens nasien; welkers figuren van tak tot tak, met de loop der zenuwen in een lichaam, voor het uitgeven, selfs door een ander daar toe versogt groot Anatomicus, vergeleken; en na het openen van meer als 400 lichamen in 15 jaren tyds, eerst gemeen gemaakt syn.
Ontelbare aanmerkingen soude men hier kunnen maken, over elke leidinge van dese zenuwen, over haar in-plantingen in malkander, over de verscheiden delen, die van deselve takken haar zenuwen ontfangen; over de knopen, die men in haar vint; welke uit den samenloop van veel zenuwen van verscheiden oorspronk bestaan; gelyk in F, die te gelyk van de spruiten van het dwalende en tusschen-ribbige paar gemaakt is; op dat het hert, 't geen daar door bewogen wort, soo eenige zenuwen onbekwaam wierden, door de andere zyn toevloedt van zenuw-zap ontfangen mogte. En om niet meer te seggen, kan ymand ook dese schikkinge oordeelen sonder eenige wysheit geschier te syn?
| |
§. 10.
Een dingh kan ik niet nalaten nogh te vragen, aan ymand, die soo onge- | |
| |
lukkigh is, dat hy uit dit alles synes Makers Wysheit niet heeft kunnen leren kennen; namelyk, of hy sonder beven daar aan denken kan, dat al dit groote samenstel van dese dwalende tusschen-ribbige zenuwen, die syn hert, longh, aderen, maagh, darmen, lever, nieren, en verder alles, wat tot onderhout van syn soo dierbare leven behoort, bewegen, gansch buiten syn wil en toedoen werkt? en dat aan hem by na alleen het gebied over de zenuwen, die tot syn uiterlyke daden dienen, overgelaten is; sonder dat hy in staat is, om die zenuwen, waar door hy leeft, een oogenblik in haar werkinge te doen volharden. Soude hier den alderhartnekkigste Godtloochenaar, den aldersterksten Geest (L' Esprit le plus fort, gelyk sy sigh noemen) eenigen uitvlugt voor syn ongeruste conscientie kunnen vinden, om deselve wys te maken, dat hy niet volkomen in de hand van een ander is, van wie syn leven ten allen tyden af hangt? daar hy by ondervindinge moet bekennen, dat alle bewegingen, die daar toe dienen, sonder en buiten syn wil, door zenuwen, welkers werkinge hy nogh direct stuiten, nogh voort kan doen gaan, in hem gewrogt werden.
Indien nu desen grooten Beweger, Wys en Magtigh is; 't geen alleen uit den loop en werkingen der zenuwen, uit haar schikkingen tot hare diensten, uit de noodsakelykheit tot ons leven en onderhoud, onwedersprekelyk schynt; kan hy, sonder dat een koude schrik syne leden bevangt, daar aan gedenken; dat hy alles aan een geval, of yets dat sonder Wysheit en Wetenschap is, toeschryvende, aldus synen gedugten Maker, soo veel in hem is, van syne volmaaktheden berooft, en was het mogelyk Hem met voeten vertreet? moet hem syn eigen gewisse niet voorseggen, dat hy dese Magt, welke volkomen eens anders is, en die hy tot onderhoudinge van syn wesen soo nootsakelyk bevint, eenmaal regtveerdighlyk tot syne rampsaligheit en straffe sal ondervinden? waar van hem soo weinigh eenigh Schepsel, of hy selfs sal knnnen verlossen; als hy nu bekwaam is syne dood voor te komen, wanneer het desen grooten Onderhouder gelieven mogte, de machine syns lichaams niet verder in haar beweginge te laten voortgaan; en de zenuwen, die alleen door syne handt haar werkinge doen, daar van te doen ophouden.
| |
§. 11.
Veel beter hadde den Geest Gods dit aan den H. Job doen begrypen; als hy om de dood wenschende, Cap. VI. 9. in dese woorden sigh uitdrukte: Ende dat het Godt geliefde dat hy my verbryselde, en op wat wyse? Liete syne hand los, en een einde met my maakte. Siet men hier niet een volstrekte belydenisse, dat alles, waar aan ons leven hangt, alleen en onmiddelyk de werkinge des Almagtigen ten oorfaak heeft? die dese beweginge en de daar toe dienende zenuwen, daar wy straks van gesproken hebben, als met syne handt, ondersteunt en vast hout; soo datter om een einde met hem te maken niet anders, als het loslaten der selve, vereischt wierde.
| |
| |
Kan ook de grootste Philosooph, en Anatomicus sigh oit korter, kragtiger en met meer waarheit uitdrukken, ontrent de oorsaak van dese bewegingen, die hem doen leven, als in dese woorden geschiet is?
| |
§. 12.
Hoe veel gelukkiger is dan soodanigh een! die uit de beschouwinge van 't geen uit het gestel van syne zenuwen volgen moet, sigh soo verre heeft leeren kennen; dat hy ondervindelyk overtuigt is, dat synen Goedertieren Formeerder, alle zenuwen, welke tot syns lichaams onderhoud, tot het bewegen van syn hert, longh, maagh, enz, tot den omloop en afscheidinge van syn vogten en verdere levens noodwendigheden dienen, door een onmiddelyke kragt, en niet alleen sonder syn wil, maar selfs buiten syn weten, en buiten syn gewaarwordinge en gevoelen, doet tot dit einde werken? en die verder waargenomen hebbende, hoe veel zenuwen aan hem door des grooten Scheppers wyse ordonantie overgelaten syn, om andere leden daar door na het gebiedt van synen wille te bewegen, sigh verpligt oordeelt, om dese alleenlyk tot verheerlykinge van synen Aanbiddelyken Maker te gebruiken?
En hoe veel geruster (om dit nogh eens te herhalen, dewyl het noit genoegh overdagt kan werden.) moet soodanigh een dese syn eigen gesteltheit, syn leven, en syn dood, die hy siet volkomen in de hand van desen Godt te syn, kunnen aanmerken? wanneer hy uit het eene soort van zenuwen, waar door hy leeft, en die buiten syn magt alleen van synen Onderhouder bewogen worden, syne gedurige afhankelykheit leert; en door de andere, die eenigsints in hare werkingen aan synen wille hangen, synen pligt van dienst en dankbaarheit aan synen grooten Heer tragt te volvoeren; als ter contrarie, wanneer hy tegen alle dese bewysen, die op soo onwederspreekelyk een maniere toonen, dat'er een Godt is; tegen alle dese overredingen aan, in het eene des grooten Scheppers Magt, over 't geen hy gemaakt en tot nogh toe onmiddelyk onderhouden heeft, onbeschaamdelyk loochent: en in het andere, syn tonge, en andere leden, in plaatse van die tot eere van soo Heerlyk een Godt te gebruiken, tot syne veragtinge lasterlyk besteet. Och, dat een beklagelyk Ongodist, dit dogh te reght verstaan en bedenken mogte!
| |
§. 13.
En kan dit alles ymand niet overreden, om de oogmerken van een Wysen en Goeden Maker in het gestel der zenuwen te sien; soo gelieve hy dan de oogen op de Tab. IV. Fig. 7. te slaan; welke wy tot desen einde alleen hier hebben laten aftekenen, en het middel-rift vertoont.
Om nu desselfs rontlopende spier A A, en een andere B, desselfs peesagtigh gedeelte C, de doorgangh van den Slok-darm D, en voor de holle ader E, ook desselfs bloed-vaten die het voeden, G, H, I, hier niet aan te merken; waar van andersints om het voornemen en wyse uitwerkinge des grooten Formeerders te toonen, yder, die derselver gebruiken verstaat, meerder kan seggen. Soude ymand soo blind en ongelukkigh gevonden kun- | |
| |
nen werden? die wetende hoe noodsakelyk het is, dat dit ons middel-rift na onse wil in syn bewegingen luistere, wanneer een buiten-gewoone ademhalinge, in singen, in spreken en in andere gevallen vereist wort, hier siet; dat twee zenuwen KK, spruitende uit de nek-zenuwen (die uit het ruggemergh komen) en daarom onder die aan onsen wil onderworpen syn behoorende, aan dit middelrift daar toe gegeven syn. En daarenboven overtuigt synde, dat het niet min nodigh is, dat het groote werk van onse adem-halinge, altyd, en ook selfs in den staap, synen voortgangh hebbe; en hoe ongemakkelyk het wesen soude, dat als wy waken, en onse aandagt op andere saaken gevestigt houden, men telkens gedwongen soude syn om op het halen van onsen adem te letten, en alsoo geduurigh onse gedagten derwaarts te wenden, en van het voorgaande af te keeren; soude hy, sonder dit goedertieren voornemen des Makers te moeten erkennen kunnen sien; dat twee andere zenuwen LL aan het middel-rift gegeven syn; die het selve (gelyk de Darmen, Hert, enz:) sonder ons toedoen, wanneer wy selfs daarom niet denken, in syn beweginge doen volharden; en daar toe uit de tusschen-ribbige, die hier toe gemaakt syn, haren oorspronk hebben?
| |
§. 14.
Het selve siet men, behalven in andere deelen, ook in den Endeldarm; die een beweginge uit sigh selfs, en sonder onsen wil van noden hadde, om 't geen in deselve is voort te setten; en nogh een andere, die op onse wil volgt, om ten tyde van ontlossinge ons daar van met meerder kragt te kunnen bedienen.
De woorden van den naukeurigen Anatomicus P. Verheyen syn daar ontrent aanmerkelyk, seggende: De darmen hebben onder anderen haar zenuwen van de groote zenuwe knoop in het scheil, en dienen alle tot bewegingen, die buiten onsen wil geschieden, (Functiones involuntari˦) maar den Endeldarm, en waarschynlyk ook het deel des kronkel-darms, 't welk naast daar aanpaalt, heeft ook zenuwen uit het onderste van het rugge-mergh, door welkers hulpe wy de ontlastingen des buiks met onsen wil (voluntariè) bevorderen.
Kan ymand denken, dat dit alles by geval, sonder voornemen van eenigh einde, en sonder wysheit dus geschikt is? Welk een konst-werk soude het dan niet moeten syn; het geen hy niet met meer reden souden kunnen oordelen, sonder eenigh Werk-meester geworden te syn?
| |
§. 15.
Gelyk nu het bloed, dat door de Slagh-aderen na de deelen gaat, door deaderen weder te rugge gevoert wert; soo hebben ook de Natuur-Ondersoekers niet sonder groote waarschynlykheir vast gestelt, dat de vogt in de herssenen van het bloed afgescheiden, en door de zenuwen na alle delen gebragt synde; weder door een ander soort van buisen (Watervaten of Vasa lymphatica genoemt) te rugge na het bloed loopt; en alsoo gelyk een anderen omloop volbrengt.
Of nu dese Lympba of heldere vogt uit de kleinste syd-takskens van de Slagaderen voortkomt; in elk van welke sigh te gelyk een zenuw spruitje ontlast,
| |
| |
sullen wy hier niet nader ondersoeken, en die sulks begeeren te doen, tot het tweede werk van de Hr Vieussens wysen. Ten minsten is dit waar, dat men dese Water-vaten byna uit alle deelen der dieren, (de herssenen, daar men nogh aan twyfelt, daarom uitgesondert) siet voortkomen: gelyk ook dat de loop van haar vogt in qq van de deelen Tab. I. Fig. 6. na de ductus Thoraceus O rr en soo na de Vena Subclavia ux, en op andere plaatsen regt na de aderen gaat; dat sy ontelbare schotdeurtjes hebben, om het te rugge gaan van de vogt te beletten; en soo als geknoopte kettingkjes sigh vertoonen qq; dat se in haar loop veel klieren aan doen, of ook uit sommige voortkomen. Die hier af eenige verbeeldinge wil tragten te verkrygen, besie de Tab. IV. Fig. 8. die vertoont, hoe dese Water-vaten LLL enz. uit de Nieren BB, en van andere deelen des lichaams komende, met de Klieren F, G, H, I, K gemeenschap hebben, en sigh in de ontfangplaatse des Chyls D ontladen; om haar vogt verder door den Chyl-voerder E, (die hier afgesneden vertoont wert) na het bloed te brengen; en ondertusschen, als boven al geseitis, tot een stroom, die de Chyl voortvoeren kan, te dienen.
Hoe veel nu nogh onbekent magh syn ontrent den waaren oorspronk deser buisen; dewyl de meeste ondervindingen in dieren gedaan syn, en volgens deselve afgebeeld worden, nadien seer selden gelegentheit is, om menschen soo kort na haar dood te openen, dat dese vaten (die strax onsigtbaar syn) nogh kunnen gesien werden: waarom voorname ontleders der selver loop met het opspuiten van een daar toe bereit Quik-silver hebben tragten te vervolgen. Ten minsten is dit waar, dat al haar vogt sigh in het aderlyke bloet ontlast, en den straks geseiden dienst aan de Chyl doet; waarom het seker genoegh schynt, dat onder redelyke menschen, die na billy kheit oordelen, weinigh sullen gevonden werden, die eenigsints twyffelen, of sy ook dit gansche soo teder en soo nodigh buis-gestel, aan een onwetende oorsaak, of aan een wys Formeerder sullen moeten toeschryven.
| |
§. 16.
Het Klier-gestel, als in voorname saken nogh te veel verschillen onderworpen, slaan wy hier over; het welke misschien aan de Nakomelingen nogh nieuwe middelen, om hares Formeerders Wysheit aan ongelovige te kunnen toonen, verschaffen sal. Het schynt ten minsten met geen los geval, of onverstandinge oorsaak over een te komen; dat deselve tot soo veel afscheidingen van vogten, soo niet tot alle, gebruikt werden: en dat dit tot nogh toe onbekende wonder in haar geschiet; dat een bloed, het welk van weinigh smaak is, door de bloed-vaten daar gebragt werdende, de daar afgescheidene vogt met soo verscheide smaken en eigenschappen uit dese klieren te voorschyn komt. Soo is het geen in de nieren scheid, sout; gelyk ook de tranen, en sweet, die uit de klieren der oogen en die van de huit voortvloejen; uit de lever komt een bittere gal; uit de klieren der vrouwe borsten, een soete Melk; uyt de Quyl-klieren, een onsmakelyk Quyl, en soo woort.
| |
| |
Nu weet yder, dat een van desen allen ophoudende, sware siekten en somtys de dood na sigh sleept: en dat se meest alle, hoe verscheiden sy ook wesen mogen, tot een gesont leven nodigh syn. Kan ymant dan dese soo konstryke werk-tuigen, als gevalligh en sonder eenigh oogmerk gemaakt aanmerken? En leeren ook de zenuwen en slag-aderen, die na deselve bloed en zenuw-sap toevoeren; of sigh daar in ontlasten; de aderen en watervaten, die het bloed en lympha, of't geen daar van afscheid uit haar te rugge afgescheiden vogt na de plaatse, daar sy dienst doen kan, tot een wegh verstrekken, niet overvloedelyk; dat sy tot een bysonder einde geformeert, en juist op die plaatsen, daar sy van gebruik kunnen wesen, gelegt syn? te meer, dewyl de Ontleders ondervinden, (siet Vieussens in 8ten p. 238) dat, schoon sy weinigh beweginge en gevoel hebben, egter in opsigt van haar grootheit, meer zenuwen in deselve samen komen, als in eenigh ander deel van het lichaam.
| |
§. 17.
Veel soude men hier van de Vliesen kunnen seggen, dat tot ons voorgenomen einde kragtelyk soude dienen; indien men alle de hedensdaagsche ontdekkingen, die als nogh in haar geboorte schynen te staan, en hare volkomenheit nogh niet bereikt hebben, hier wilde voorstellen. Dit is waar.
Dat se haar gebruik hebben, I. om eenige delen te bekleden; gelykm en in de borst van de Pleura, in den buik van het Peritonaeum siet geschieden. II. Om vaten en buisen te formeren, als in de Bloed- en Water-vaten en de Darmen te sien is. III. Om eenige deelen aan malkander te hegten; soo werden door het Schyl de darmen aan malkanderen en sy alle te samen aan de rugge vast gehegt. IV. Om holligheden in meerder delen te scheiden; soo scheit het Mediastinum de borst in twee ruimtens; waar toe men ook de vliesige klap-vliesjes in het Hert, Aderen, Water-vaten, en diergelyke brengen kan. Om nu niet te seggen, dat se V. by veele voor de regte Werktuigen van het gevoel, en misschien der andere uiterlyke sinnen, gehouden werden; is 'er ten VI. nogh een grooter dienst die sy doen; namelyk, dat veele van haar uit veselen bestaan, die door haar toeknypinge, wanneer sy buisen of andere holligheden maken, bequaam syn om het geen in dese vliesen besloten is, voort te doen gaan; dit siet men in de Mage, de Darmen, de Blase, de Slagh-aderen en andere.
| |
§. 18.
Dese bequaamheit toont de Hr Pacchionus, dat men volgens Anatomische en Practische observatien reden heeft, om aan het dikke hersenvlies ook toe te eigenen, die de voortstuwingen van de afgescheiden vogt. in de herssenen, na de zenuwen, aan het selve toeschryft. En dewyl dit vlies alle de zenuw-takken, hoe menigh sy ook syn mogen, rontom als een buis, bekleet; is het by hem seer aannemelyk, dat door een samen-trekkinge van desselfs veselen (gelykformigh aan de Motus peritalticus, die in de
| |
| |
darmen geschiet) het zenuw-sap in de zenuwen voortgedrongen wert. Ik late dese saak overig aan een nader ondersoek; dogh soo men hier yets volgens waarschynelykheit seggen magh, schynt het, dat, ten sy yets diergelyks den voortgangh van het zenuw-sap veroorsaakte, men dese kragt niet wel van de beweginge des herts, alleen soude kunnen afleiden: vermits de stoffe, daar het rugge-mergh en de zenuwen uit bestaan, aan een taeje en therebintynagtige vogtigheit (dusdanigh ondervint se Malpighius) niet ligt een genoeg veerdigen doorgangh schynt te kunnen toelaten, Ten anderen, scheen het te moeten volgen, indien het hert alleen of ten grooten dele oorsaak van desen voortgangh des zenuw-saps was, dat een zenuwe toegebonden synde (gelyk de Slagh-aderen en Aderen doen) tegen de band moeste opswellen, 't geen veele, die dit besogt hebben, klagen, dat niet geschiet. Maar indien de toeknypinge van het harde herssen-vlies, het welk de zenuwen omvat, sonder merkelyke hulpe van het hert, alleen door syne toetrekkinge dese vogt voortperst; sal het yder bekent syn, dat het gelooffelyk is, dat dese Motus peristalticus of voortstuwende beweginge, door het knypen van een nauwen bant gedwongen soude werden stil te staan; waar op dan, 't geen men bevint, volgen soude; namelyk, dat de zenuwen tegen den bant, niet soude kunnen door de voortgeperste vogt opswellen en uitgeset werden.
Ik soude hier tot nader ophelderiugh eenige Practische gevallen kunnen bydoen; die sonder dat men dese beweginge in de zenuw-vliesen stelde, onverstaanbaar scheenen; en egter op dese gront in haar genesinge behandelt werdende, door den Zegen des Almagtigen, als verscheiden andere middelen te vergeefs aangewent waren, een gewensten uitslagh gehadt hebben. Dogh van dese saken te spreken is hier ter plaatse de tyd niet; een yder overlegge maar by sigh selven, of hy de bekende en onwedersprekelyke gebruiken der vliesen siende, van de wysheit van synen Schepper niet overreed moet werden.
| |
§. 19.
Om 'er yets van te seggen; dewyl het nodig was tot het onderhoud van ons leven, dat het bloed en zenuw-sap door het lichaam na alle delen en weder te rugge gevoert wierde; was het ook nodigh, dat daar toe buisen, als de Slagh-aderen, Aderen, Zenuwen, en Water-vaten geformeert wierden: maar dewyl boven dit het lichaam bewogen moeste werden, en daarom in syne leden buigen moeste en hoeken maken; scheen het vereist te werden, dat dese pypen te gelyk buigsaam moesten syn; op dat by voorbeelt, de Slagh-aderen in denarm en hand soo wel voor een door-gangh aan het bloed konden verstrekken, wanneer men den Arm in den Elleboogh buigende, en syne Handt, door het buigen van de Vingers in alle haare Leden tot een Vuist formeerende, dese Slagh-aderen soo veel hoeken en bogten verkrygen; dan - wanneer men den Arm en Handt recht uitstekende, dese pypen oock in een byna rechte linie uitgestreckt leggen.
| |
| |
Laat nu een yder sigh selven vragen, als hy dit geseide moeste observeren, en pypen tot alle dese gebruiken bequaam synde uitvinden; of hy wel denken soude, dat het genoegn soude wesen, niet anders hier in waar te nemen, als het geen een losse en onverstandige oorsaak mede bragt? En of in tegendeel de grootste Konstenaar niet veel overleghs en studie soude moeten aanwenden, om alle dese einden te gelyk te bereiken? En soude hy dan, siende dese pypen, van soo digte en sterke vliesen gemaakt, en dat se op alle wysen buigende, niet alleen egter haar dienst, als buisen, kunnen doen; maar ook bequaam syn, om 't geen sy omvatten gedurigh voort te perssen, nogh kunnen voor aannemelyk houden, dat deselve by geval en sonder verstant gemaakt waren? En selfs niet moeten toestaan, dat syn onredelykheit sigh hier onwedersprekelyk toonde? als die moetende bekennen, dat tot de uitvindinge der selver een groote wysheit vereist wierde, nogtans wanneer hy se op de beste wyse uitgevonden en gemaakt siet, hartnekktghlyk staande houd, dat dit alles sonder wysheit geschiet is.
Andere aanmerkingen ontrent dese vliesen en klieren slaan wy hier over, als reets langh genoegh geweest synde, gelyk ook al het gene men verder van een menigte andere saken, als de Ligamenten of banden, die de beenderen aan malkander hegten, van het vet, van het vel, en syn oppervlies, en soo voort hier soude kunnen by voegen. Die gelieft te ondersoeken, het geen daar van ontdekt is, sal oorsaak genoegh vinden om de wysheit en goedheit van synen Schepper te verheerlyken; indien hy niet geheel in een verkeerden sin overgegeven is.
|
|