| |
| |
| |
VIII. Beschouwinge.
Van het Ader-gestel.
§ 1. | OVergangh tot de Aderen. |
2. | Loop der Slag-aderen. |
3. | Loop der Aderen. |
4. | Overtuiginge uit dese beide. |
5. | Bloets omloop, ruw aangewesen.
Experiment in een Aal. |
6. | Hoe dikwils het bloed in een uur omloopt |
7. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
8. | Bysonderheden.
I. | Openingen voor de syd-takken. |
|
9. |
II. | Slagh-aderen werden nauwer. |
|
10. |
|
11. |
IV. | De pols-slagh wert niet gevoelt. |
|
12. | Job. XXX. 17. |
13. | Job. IV. 15. |
14. |
V. | Samenloopinge der Aderen. |
|
15. |
VI. | Slagh-aders verdeelinge in Hairpypjes. |
|
16. | Nauwheit der pypen mindert de snelheit.
Experiment did betonende. |
17. |
|
18. |
VIII. | Schotdeurtjes in de aderen. |
|
19. |
IX. | Beweeg-draden, in Slag-aderen en aderen. |
|
20. | Overtuiginge uit het geseide. |
21. | Gebruiken des bloeds in 't gemeen. |
22. | Verscheiden vogten opgetelt. |
23. | Wegh van de Urina. |
24. | De borsten der vrouwen. |
25. | Het saad-gestel. |
26. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
27. | Voedinge en beweginge nogh niet volkomen bekent. |
28. | Genes: XXXV. 11.
1. | Kon: VIII. 19. |
2. | Chronic: VI. 9. |
|
| |
§. 1.
HEt voorgaande scheen meer als genoesaam te syn, niet alleen om een twyffelende te regt te brengen, maar selfs ook om het alderhardnekkigste ongeloof, daar van te overreden, dat ons lighaam eenen wysen Maker moet gehadt hebben; en dat niet minder, als aan een losse en gevallige, of sigh selfs onbewuste oorsake desselfs oorsprongh kan toegeschreven worden. Indien egter nogh ymand overigh was, die of door niet wel op het geseide gelet te hebben, sigh van dit alles nogh ongeraakt, en daarom onovertuigt gevoelde; of schoon dit alles verstaan hebbende, nogh weigerde syn toestemminge tot het daar uit gemaakt besluit te geven; laat hy met ons nogh een trede verder gaan, en sien, of hy sonder tegenspreeken van syn eigen conscientie, het verwonderlyk, en tot soo veel oogmerken dienende gestel van de pypen, door welke het bloed omgevoert word, kan beschouwen; en nogh denken, dat den Formeerder van het selve met regt soodanigh een by hem kan gehouden worden, die dit makende, geen einde sigh voorgestelt hadde, waarom hy dit maakte; en die niet en wiste, wat hy selfs was, of wat hy gemaakt hadde.
Want indien een ongelukkigh (selfs een wreveligh en hartnekkigh) God- | |
| |
loochenaar alleen maar sigh bevint soo verre overtuigt te syn, dat hy het strax geseide, tegen de beginselen der overredinge, die hem ook in syn weerwil somtyds hoe weinigh het ook syn magh ontroeren, niet en derft met gerustheit van syn gemoet staande houden; en alleen sigh op soodanige tyden genootsaakt vint, om by sigh selfs te denken, dat het wel eenigsints gelooffelyk schynt, dat syn lichaam met wysheit gemaakt is; synder geen subtiliteiten meer van noden, om hem soo verre te brengen, dat hy sidderen moet, denkende dat hy soo Wysen, soo Magtigen, soo Goedertierenen Maker, in wiens hand hy volkomen is, niet alleen tegen soo groote bewysen aan, niet heeft willen erkennen, maar selfs tot nogh toe soo lasterlyk geloochent heeft; en syn eigen geweten sal hem de straffe, die hy te vreesen heeft, haast schrikkelyk genoegh voorstellen, zonder eenige verdere redeneringe van noden te hebben.
| |
§. 2.
Op dat hy dan versekert moge werden van de onredelykheit van syn gevoelen; laat hy met ons in ernstige overweginge nemen, of het te denken is, dat de buis I, Tab. II. Fig. 3. welke men Aorta, Arteria magna of grote Slag-ader noemt, sonder verstant en oogmerk syn forme gekregen heeft, soo als sy Tab. III. Fig. 4. vertoont wert uit P. Verheyen, in de bysondere gedaante, die sy in een mensche heeft.
Boven andere wonderen, die wy hier niet aanraken, weet men dat'er niet een eenigh deel des lichaams nogh bekent is; of men bevint, dat het bloed door de takken van dese groote slagh-ader daar heenen gevoert wert tot voedinge, beweginge, ook wel afscheidinge van andere noodige vogten, en meerder gebruiken. Sal ook ymandt dit gansche Slagh-ader-gestel dan kunnen dencken by gevallige of sigh van alles onbewuste oorsaken dus geworden te syn?
Om nu van dese Figuur, die anders aan onervarene wat verwart soude schynen, in het ruw eenigh begrip te geven; laat ons hier het begin A O van dese Slagh-ader ons verbeelden, als by O van het hert afgesneden synde; soo sal men sien, dat uit deselve by a a twee kleine Slag-adertjes, Kroon-aderen genoemt, na het hert sigh wenden; die wat grooter met de letters B B afgebeelt syn, Tab. II. Fig. 11.
Dan eenigsints regt op gaande Tab. III. Fig. 4. siet men uit dese buis, de Carotides bb spruiten, welkers pols-slagh men met de vinger ter syden de strot voelen kan; dese verder in het voorby gaan eenige takken aan de strot, en naby gelegen deelen gegeven hebbende, scheiden sigh elk in twee takken, waar van de eene ee na binnen in het hoofd, na het dikke Hersen-vlies, de Slym-klier, de oogen, het binnenste van het oor, en na de Hersenen gaat; en de andere tak dd, na de deelen, welke het hooft van buiten uytmaken; en is mede die, welke men in de slaap van het hoofd voelt bewegen.
Wyders siet men, daar dese groote Slagh-ader by A sigh begint te krom- | |
| |
men, om in de linker syde na beneden te gaan; dat 'er wedersyds twee groote takken D en L sigh vertoonen, Subclaviae geheten; welke gelyk in F,in twee groote takken weder gedeelt worden, waar van de eene by de elleboogh schynt te eindigen, en de andere, E aan de verderen arm, en de gansche hant tot het uiterste der vingeren toe, bloed verschaft. Doch voor dese verdelinge in F, Laat dese Subclavia verscheiden takken uit sigh; als na beneden den tak m, die na de borsten, en n, die door syn syd-takken de bovenste tusschenribbige uitmaakt: verder gaan na boven toe de Cervicales cc, anders Vertebrales genoemt; welker syd-takken in ii in een anderen gemeenen buis h, die langs de rugge-grant, kettingswyse na beneden loopt, haar bloed uitstorten; eindelyk gaan dese Vertebrales na de herssenen. Om nu van alle de kleine takken, k na de spieren van den hals, o en p na het schouderblad van buiten en van binnen, en al die men uit de Slagh-aderen van den arm siet uit komen, niet te spreken.
De groote Slagh-ader sigh nu in B en C na beneden wendende, (alwaar weder deselve letters tot aanwysinge gebruikt werden) geeft eerst de Bronchialis bb, die de longh schynt te voeden; dese volgen de onderste tusschen-ribbige cc, die hier dwars en afgesneden uit deselve komen; en daar onder, somtyts wedersyds, een tak na het middelrift d; onder welke de Caeliaca e voortkomt; die sigh in twee takken verdeelt, waar van de regte na de maagh, na het net, na het pancreas, na de cerste darm by de maagh, na de galblaas en lever gaat: en de linker na eenige kleine takken aan de maagh, het net en het pancreas gegeven te hebben, met syn grootste gedeelte in de milt eindigt.
Onder dese Caliaca, spruit uit de groote Slagh-ader, de bovenste Mesaräica n, in het scheil na de dunne darmen lopende, gelyk de Slagh-ader u onder na de dikke darmen doet.
ss Syn die na de nieren, en tt die na de lenden gaan; vv syn de saad-slagh-aders.
Na alle dese takken deelt sigh dc gansche groote Slagh-ader in w in twee groote takken, die men Iliaci noemt; welke na de onderste ingewanden des buiks, als blaas, de lyfmoeder, en andere teeldeelen, den endel-darm, enz. takken gesonden te hebben, aan beide de syden verder na de beenen gaan, tot de uiterste einden der teenen toe; ontrent op die wyse als de oxel-ader by F na de armen doet.
| |
§. 3.
Gelyk nu dese groote Slag-ader na alle deelen des lichaams syne takken sent, kan men denken, by geval te syn, dat niet een van dese, hoe klein sy syn mogen, gevonden wert; voor voor welke niet weder een ader-tak gemaakt is, die het bloed, het welk door de Slagh-ader van het hert na de deelen gevoert is, weder van dese delen te rugge na het hert brengt?
Laat dan yemandt, die hier eenigh begrip van begeert te hebben, de oo- | |
| |
gen slaan op de Tab. III. Fig. 5. en sien hoe in syn lichaam dese aderen loopen, die het bloed na syn gedane diensten weder na het hert voeren. Soo dat het geen in de vierde Figure (om een voorbeeld of twee te geven) door de Arteria Subclavia D na de uiterste einden der vingeren in 7. 8. 9. heenen gebragt is, weder in kleine takjes der aderen, als N N in de vyfde Figure, ontfangen word; waar door het door Q, O, M, G, weder te rugge loopt; en door een grooten buis E, (die men Vena Subclavia noemt) na de holle ader C gebragt, en soo voort door de openingh A weder in het hert gestort werd. Welk hert men moet begrypen, dat hier ook by de openingh A, van dese Ader afgesneden is, en daarom hier niet vertoont wert.
Soo siet men ook hier de strot-aderen Fig. 5. (Venae jugulares) dd, ee, en de Vertebrales ff, welke het bloed, dat Fig. 4. door de Slagh-aderen bb en cc, (aldaar Carotides en Vertebrales, genaamt) in het hoofd en andere deelen gebragt was, weder te rugge voeren en als vooren (Fig. 5) door deselve holle ader C na het hert in A de wegh wysen.
Op deselve wyse moet men begrypen, dat het bloed, 't geen door de slag-ader T (Fig. 4.) na beneden gevoert, en (gelyk in den arm) tot de einden der teenen doorgedrongen is, aldaar eerst in kleyne adertjes, om het te rug te brengen, ontfangen wert; en verder door de ader IG, Fig. 5. langs E, B, (die de benedenste Holle-ader, of wel de Opgaande, om dat het bloed daar door opwaarts gaat, genoemt wert) in Akomende in het hert uitgestort werd. De aderen, die uit de voeten opwaarts komen syn hier, gelyk ook de Slagh-aderen, die het bloet derwaarts brengen, niet vertoont in de figure om deselve niet te groot te maken; en syn ook onder en boven deselve wys-letters.
| |
§. 4.
En soo voort in alle Aderen en Slagh-aderen sigh het geseide verbeeldende, kan ymant denken, dat dit groote Slagh-ader-en Ader-gestel, sonder verstant gemaakt is; en dat sy niet elk, tot haar bysonder oogmerk van het bloed heen en weder te rugh te voeren, alsoo geformeert syn? die dit nogh staande derft houden; waar mede sal hy overtuigt kunnen werden? En laat hy sigh selven vragen, of hy in een fontein-werk de leidingen van het water siende, (die op het duisenste deel soo veel konst niet bevatten, als dese leidingen van het bloed) wel soude derven seggen, dat hy waarlyk geloofde dat sy sonder eenige wysheit of voornemen, sonder een meesters overlegh, foodanigh geschikt waren; en of hy dit doende nogh soude kunnen denken, dat hy by eenigh verstandigh mensch voor redelyk soude gehouden werden? Een Atheist sal al seer moeten verblint syn, indien hy na dese twee figuren gesien, en sigh dit Buis-gestel, dat soo wonderlyk op malkander past, voorgestelt te hebben, nogh staande kan houden, dat des Makers wysheit en ooghmerk daar door niet bewesen wert. Hy herdenke by sigh selfs, of dit waar is of niet.
| |
§. 5.
Op dat dan een onervarene, van alles dat hier ontrent boven gesegt is, en van den omloop des bloeds eenigh samen-hangende begrip moge
| |
| |
formeren: laat hy sigh verbeelden dat in de Tab. II. Fig. 3. de pypen of aderen E en F deselve syn, die in de Tab. III. Fig. 5. met C en B vertoont werden; waar door het bloed van onderen en van boven in de regter holligheit van het hert komt; uit welke het door de pyp G Tab. II. Fig. 3. weder uitgaat, in de longh; en van daar door een andere ader H in de linker holligheit van het hert gestort wert; welke twee buisen H en G in de Tab. II. Fig. 12. door C E en B E, die altyd een lugt-pyp der longe A E tusschen haar beiden bevatten, te voren vertoont syn; eindelyk stelle hy sigh voor, dat het bloet uit dese linker holligheit door het toeknypen des herts uitgewrongen werd in de groote Slagh-ader I Tab. II. Fig. 3. die gelyk sy in haar takken voortgaat in de Tab. III. Fig. 4 strax vertoont is.
Soo dat hier door de wegh van de soo vermaarden omloop des bloets, eenigsints aan ymant, die dit in agt genomen heeft, kan blyken: het welke uit het hert door de Slagh-aderen na de deelen gaande, door de aderen weder na het hert keert. En als dan de longh, tusschen beide de holligheden des herts, doorgegaan synde, weder door de groote Slagh-ader den selven wegh, begint.
Van dese beweginge sal sigh yder wel te regt kunnen versekeren; die om hier geen andere bewysen, die menigvuldig syn, op te halen, oit door een vergroot glas in de staart van een. Aal desselfs loop waar genomen heeft: En de groote snelheit daar van sal hy niet sonder verwonderingh kunnen aanschouwen; indien hem oyt het springen van het bloed uit een gequetste Slagh-ader voorkomt.
| |
§. 6.
Om nu verder te ondersoeken, hoe dikwils het bloed in het lichaam van een mensch synen omloop op een dagh volbreng; laat ons I. met den groten Harveus vast stellen, dat de linker holligheit van het hert, ontrent twee oncen bloets bevatten kan; hoe wel den naukeurigen Lowerus deselve dikwils grooter bevonden heeft.
II. Dat in elke toeknypinge van het hert, dese holligheit genoegsaam geheel ledigh gemaakt wert; en derhalven t'elkens twee oncen bloets in de groote Slagh-ader ingedrongen werden: die daar door opswellende, den pols-slagh veroorsaakt.
III. Indien men nu onderstelt, dat dese pols-slagh de tyt van een seconde van een uur, (andere stellen dese tyd vry minder) van noden heeft, of een sestigste deel van een minute; het welk yder in sigh selfs kan waarnemen, en tegenwoordigh by veele dus gemakshalven genomen wert; sullen alle uren 3600 pols-slagen geschieden; en daarom tweemaal soo veel, dat is 7200 oncen in een uur door het hert gaan;
IV. Welke dan te samen 600 ponden bloeds (met de Medicyns elk pond van 12 oncen nemende) sullen maken, die in een uur het hert passeeren.
V. Nu is het gemeen gevoelen van de Anatomiei, dat een mensch sel- | |
| |
den meerder bloed als 24 van dese ponden, en minder als 15 in syn lichaam heeft; maar hier met Lowerus, het selve op 25 deser ponden nemende, blykt het dat het gansche bloed in een uure 24 malen door het hert sal gaan, dat is 576 malen in een etmaal van 24 uren.
Indien men nu met Listerus, p. 47. stelt, dat in een minute 75 of in een uur 4500 pols-slagen geschieden, en dat het roode bloed, het welk door het hert syn omloop doet, (andere vogten, als gal, spogh &c. die daar afgescheiden worden, en niet omlopen, uitgesondert synde) alleen 7 ponden, gelyk sommige willen, bedraagt; sal het selve alle uuren ruim 80 malen door het hert passeren, nemende het pont alhier voor 16 oncen; en voor 12, gelyk boven, meer als 100 malen: dit is waar, hoe veel verschil daar in magh wesen, dat het seer veele malen geschiet.
| |
§. 7.
Laat nu een ongelukkigh Godtloochenaar eens by sigh selfs neder gaan sitten, en syn gedagten op dese verbaastmakende snelheit vesten; laat hy denken hoe groot de kragt van het hert en Slagh-aderen moet syn, die soo snellen stroom van syn bloed, syn leven langh gedurende, in hem veroor-saaken; laat hy sigh de gepastheit van soo ontelbare kleine takjes der Aderen en Slagh-aderen voorstellen, door welke het vloeit; en waargenomen hebbende de ongevallen, die een mensch overkomen, als desen omloop gestuit wert, selfs in de kleinste takjes; en insonderheit, dat dit alles sonder eenige magt van syn wil, en selfs sonder syn gevoelen of weten in hem geschiet; laat hy sigh selfs vragen, of hy met een toestemmend gemoed kan staande houden, dat dit gansche gestel van hert, longh, aderen en slagh-aderen geen wysen Werk-meester gehadt heeft? en of dit bloed 40, 50, 60 en meer jaren lang soo veel duisenden van malen kan omgevoert, en door soo nauwe buisjes sonder oit stil te staan, kan voortgedreven worden, sonder dat een Magtigh en Goedertieren Bestierder dit alles regeert, en hem buiten alle hulp van eenigh werkend schepsel in het leven behoud.
| |
§. 8.
Ontelbare bysonderheden slaan wy over om niet te langh te syn; die een Magtigh, Wys en Goedertieren Godt, ook aan de blindste mensch soude kunnen aantoonen: eenige weinige sullen wy tot verder overtuiginge van dese beklagelyke Philosophen ophalen.
I. Snyt eens een Slagh-ader en ader in syn lengte open; en siet met hoe veel order de openingen in beide gemaakt syn; waar door uit de eerste het bloed in de daar uitspruitende takken uitgaat; en in de laatste, uit desselfs takken, in de ader ontfangen wert.
| |
§. 9.
II. Insonderheit is het te denken, dat het by geval toe gekomen is, dat de Slagh-aderen wyder by het hert syn; en na de delen gaande, allengskens nauwer, en in kleinder takken verdeelt worden? op dat het bloed, met soo sterken voortgarigh uit het hert komende, de syd-takken niet voorby souden loopen, en syn wegh alleen in de wyde vervolgen; waar door de ter syden leggende delen, van haar voedend bloed niet genoegh voorsien worden- | |
| |
de, verdorren souden. Want alleen door dit nauwer werden der Slagh-aderen geschiet het, dat het bloed uit het hert voortkomende, 't geene in de Slagh-ader is, om plaatse daar in te vinden, voortstoot; het welk door de engtens van de uiterste takken niet kunnende soo ras passeeren, rontom tegen de syden des slagh-aders aanperst; en deselve opspannende, soo dat daar door de Pols-slagh veroorsaakt wert, in de syd-takken met meerder kragt indringt, als of de Slagh-ader over al deselve, of in het vervolgh een meerder wydte hadde, als in syn begin.
En moet niet yder bekennen, dat des grooten Makers oogwit in dese openingen, die in de Slagh-aderen syn, en waar uit hare syd-takken spruiten, als niet handen by na getast kan worden? die het geen den netten Anatomist Lowerus waargenomen heeft, in de Tab. III. Figuur 6. beschout. Alwaar in o b c d de groote Slagh-ader uit het hert by o komende, en de daar uit voortspruitendetakken a, a, a, de Cervicales en Oxel-slagh-ader makende, vertoont werden. Nu als het bloed van o door b en c na d gedreven wert, soude het om de wytheit des slagh-aders, dese takken voor by vloeijen; immers minder bloed, als van noden is, daar in geperst worden; waarom dan den groten Formeerder in c beseyden hare openingen soodanigh uitstekende hoogtens gestelt heeft, dat sy het bloed van o voor by c na d vloeyende, eenigsints in syn voortgangh stuiten, en den wegh na dese takken doen inslaan. Kan ook ymant dit ooghmerk alhier mede loochenen? en denken, dat dit alles sonder voornemen geschiet is? Waarom wert dan dit in alle andere takken soodanigh niet gevonden, daar het soo nodigh niet en is?
| |
§. 10.
III. Maar schoon het uitgaande bloed, door het aanstuwen van het hert, wel een behoorlyke snelheit verkrygt; scheen 'er egter gevaar, dat het hert sigh los latende om nieuw bloed te ontfangen, twee schadelyke dingen gebeuren souden: namelyk eerst, dat als dan het bloed weder te ruggein het hert soude sakken door syn swaarheit, ten tweeden, dat de voortduwende kragt of het toeknypen van het hert ophoudende, den omloop des bloeds dan ook stil soude staan.
Hoe het eerste door Valvulae of schot-deurtjes voor gekomen wert, is te vooren, daar men van deselve gesproken heeft, getoont. En wat het tweede belangt; kan ymand nu denken dat dit by geval of sonder voorgenomen einde geschiet is? dat in de Slagh-ader selfs, daar sy eenige grootheit hebben, de vliesen, die se uitmaken, omtrent gelyk in de Slok-darm gesegt is, behalven A Tab. III. Fig. 7. den rok, daar de bloed-vaten tot haar voedinge en senuwen insonderheit doorlopen; en B daar veel kliertjes in syn, nogh een anderen rok C hebben, die van veel op malkander leggende ringswyse spierveselen bestaat; en onder desen de vierde D, die vliesagtig, en met regt uit en in het langhloopende veselen voorsien is, welke by het hert dikker en gelyk als vleessiger syn.
Wanneer na de Slagh-ader, door het bloed, uit het hert komende, ver- | |
| |
vult is; op dat desselfs loop niet op soude houden, trekken dese rontlopende vleesige draden sigh selven toe; en maken daar door den Slagh-ader van alle kanten nauwer; soo dat het bloed niet te rugge na het hert kunnende wyken, om dat Tab. II. Fig. 11. de schotdeurtjes het selve boven het hert tegen houden, nootsakelyk voor en sydwaarts uit moet bersten; waar door op dese wyse den omloop van het bloed, ook terweyl het hert sigh open doet, en het bloed niet voorsloten kan, sonder eenige ophoudinge geduurigh gemaakt wert.
Toont niet alle desen toestel der werktuigen, die de Slagh-aderen uitmaken, dat se een verslandigh, en tot syne wyse einden alles bequaammakenden Werkmeester gehadt hebben?
| |
§. 11.
IV. Boven dit alles, nadien dese Slagh-aderen door ons geheel lichaam sigh verspreiden, en t'elkens op elke toeknypinge van het hert met soo kragtigh een geweld opgespannen werden; en soo sterke kloppingen, als men uit de pollssen gewaar word, nagt en dagh veroorsaken; wie kan begrypen, hoe het bykomt, dat wy noit eenige van deselve door ons gevoel gewaar werden, als wy gesont syn; niet tegenstaande sy sigh, op soo veel plaatsen, aan een opgeleide vinger soo kragtigh doen gevoelen?
Het is waar, dat sommige voor een regel stellen: De consuetis non judicat anima; dat is, onse siel oordeelt niet, van het geen men gewoon is. Dogh indien dit waar was, moest onse siel soo weinigh van onse Ademhalinge kunnen oordeelen, als van de Pols-slagen; dewyl de eersle soo gewoon aan ons is, als de laatste: en egter bevind men, schoon men dikwils sonder gedagten daar op te maken ademhaalt, dat men daar oplettende, den loop van de lugt in onsen mond, neusgaten, strot en longe gevoelen kan; en uit het werk selfs weten, dat men ademhaalt: daar noghtans in tegendeel een gesont mensche, hy lette soo veel op den slagh van syn Hert, en kloppinge van syn Slagh-aderen, als hy wil en kan, het minste daar van niet sal gewaar worden.
Is dan hier in op een bysondere wyse, de wysheit en goedheit van onsen grooten Maker niet openbaar? die om onsen aandagt, welke wy op andere saken hebben, door dit geduurigh geklop niet te turbeeren, aan ons geen gevoel daar van heeft gelieven te geven. En schoon een Atheist dit hier uit niet sien en kan, ten minste sal ymand die eenen God erkent, hier uit leren, dat het syn pligt is, syn aandagt op synen Schepper en desselfs werken te vesten; die op dat deselve door de geduurige beweginge der Slagh-aderen niet geduurigh souden afgetrokken werden, dit wonder in hem gelegt heeft.
Ook en kan niemant dit aan eenige stoffelyke eigenschap der Slagh-aderen selfs toe schryven; nadien, als in koortsen of door andere oorsaken hare veselen sterker, als na gewoonte, door het bloed uitgespannen werden, een yder dese kloppingen met ongemak telkens gewaar word. Het selve bevint men, wanneer insonderheit in groote alteratien en verschrikkingen, der selver rings-wyse spier-draden, nauwer als behoord, op een krampige maniere
| |
| |
werden toegeknepen, door de onordentelyke beroeringen van de senuwvogten, welke de Slagh-aderen bewegen; soo dat dese buysen enger geworden synde, het gewelt, 't geen sy van het bloed, dat uit het hert komt, lyden, meer als gewoonelyk gevoelt werd. Dit weten die gene, welke de klagten van sommige vrouwen gehoort hebben, die (gelyk men segt) aan opstygingen en op het minste voorval schielyke onsteltenissen onderworpen synde, hare Slagh-aderen meermalen door haar gansche lichaam voelen kloppen.
| |
§. 12.
En schynt dit ook de reden te syn, dat den H: Job Cap. XXX. 17. na te vooren vers 15, 16, en 17 syne verschrikkingen en lichaamelyke qualen opgehaalt te hebben, dit voorname teken en groote uitwerksel van syne ziels ontroeringen, daar op in dese woorden laat volgen: en myne pols-aderen en rusten niet; want ten sy hier door verstaan wierde, dat door dese ontsteltenissen, hy het geklop syner Slagh-aderen buiten gewoonte gevoelde, om te voren gegeven redenen; schynt dit niet wesentlyks toe te kunnen brengen, om syn ongelukkigen staat uit te drukken; dewyl andersints in alle gesonde menschen, soo langh sy leven, de Pols-aderen niet en rusten.
Indien men hier nu by doet, dat het woord (gnorekim) hier Pols-aderen vertaalt, ook Senuwen betekent, als by Buxtorfius te sien is; blykt hier uit de hooge wysheit des Ingevers van dit beschrevene woord; die hier ook de oorsake van dit onrustigh gevoel der Pols-aderen in het selve woort begrypt: nadien, gelyk in de laatste jaren by de geneeskundige waargenomen is, de senuwen de oorsaak van dese beweginge en toetrekkinge der Slagh-aderen syn: gelyk straks al eens gesegt is.
| |
§. 13.
Ik weet niet of het nut is hier by te doen, dat de samentrekkinge der Slagh-aderen, en andere delen in ons lichaam, dooreen verschrikkinge, ook eenigsints schynt bevestigt te worden: om dat in groote en hert rakende ontsteltenissen, meermalen een koud en nat sweet over het geheele lichaam uitbreekt; dat bekent is van het samen trekken der klieren, die in de huid syn, en daarom hare vogten uitgeven, soo schielyk voort te komen. En indien'er in eenige van dese kliertjes, of soo eenige willen klistertjes, hairen ingeplant syn, kunnen sy niet anders, als door de toeknypinge der selver over einde rysen: gelyk men in dese gevallen door schrik in sigh selven, en ook in getergde en ontstelde dieren waarnemen kan. Soo siet men, als ymant het einde van een pen, in een losse en niet nauw toegeslotene hand houd, dat deselve wel op syde kan leggen; maar als de hand sterk toegenepen word, dat het geen buiten de hand is, over einde ryst.
Of nu dit de eenige oorsaak is van dit oprysen des hairs, dan offer ook yets aan de vogten, die het hair voeden moet toegeschreven werden, ondersoeken wy hier niet. Dit scheint egter te volgen, dat de woorden van Eliphaz den Temaniter, Job. IV. 15. soo niet geheel, immers ten dele, haar verklaringe hier uit kunnen hebben; als hy sullende de grootheit van synen schrik
| |
| |
uitdrukken, in hem door een nagt-gesigte veroorsaakt, segt: Hy dede het hair mynes vleesches te berge rysen. Daar mede beduidende de groote samentrekkinge, die dese schrik in syn lichaam, en selfs in de uiterste knobbeltjes, daar het haar ingewortelt is, veroorsaakte. Dogh dit in het voorby gaan.
| |
§. 14.
V. Soo het nu niet en is door de wysheit des Scheppers, dat'er geen deel in het lichaam is, tot welk het bloed niet komen, en waar het niet van daan te rugge vloeyen kan; waarom is het dan, dat de Slagh-aderen met Slagh-aderen, en Aderen met Aderen, soo dikwils samen komen, en haar bloed in malkander storten? op dat, indien een van alle door afsnydinge, verstoppinge of andersints onbequaam wierde, het bloed een anderen weg, na of van deselve plaats soude kunnen nemen.
| |
§. 15.
VI. Twee dingen ontrent den loop des bloeds door syne vaten kan men nogh aanmerken. Waar in niet minder, als in het vorige, des aanbiddelyken Formeerders wysheit middag-klaar uitblinkt.
Het Eerste is, datter uit den kragtigen en soo snellen loop des bloeds in de Slagh-aderen, die eenige grootheit hebben, scheen te vresen te syn, dat de veert desselfs te groot soude wesen om tot voedsel van de buisen, door het welke het soo geswint voort gedreven wert, te kunnen strekken. Kan men dan sonder verwonderinge aanschouwen? dat om dit voor te komen, het den grooter Maker gelieft heeft de Slagh aderen, ter plaatse daar sy desen dienst van voedingee doen moeten, in een ondenkelyke menigte, van soo nauwe en ten uitersten enge pypjes te verdeelen; welke de Anatomici om haar kleinheit vasa capillaria of vasa minima, gewoon syn te noemen; dat is vaten, die als een hair dun, seer klein, of de kleinste syn, en daarom onder de Slagh-aderen Tab. III. Fig. 4. niet konden afgebeeld werden: op dat door het schuren tegen dese engtens, en het kleven aan de kanten van soo nauwe buisjes, het bloed sagter voortgaan soude, ter plaatse daar sulx vereist wierd; terwyl het geen door een weinigh wyder vaatjes vloeit, met meerder snelheit synen loop na de aderen vervolgt.
| |
§. 16.
Dat nu een vogt met deselve kragt voort gedreven synde, door nauwe buisen langhsamer loopt, als door wyde, om de geseide reden, weten de sonteinmakers; welke haar pypjes, door welke sy het water leiden, soo nauw soude kunnen maken; dat, door het kleven des waters aan derselver kanten, de uitspringende straal water op verre tot de hoogte, die door wyder pypen geleid synde bereikt, niet oprysen soude. En soo ymand hier aan nogh mogte twyffelen, kan hy door dit volgende seer ligte experiment daar oogenschynlyk van versekert werden.
Hy neme drie glase pypen E, F, G, van verscheiden wydten, Tab. IV. Fig. 1. Van die wy gebruikt hebben, soo ik in myn aantekeningen vinde, was de eene E, een nauwen hals van een gebroken Thermometer, die met brande wyn wyst; de tweede F hadde wat meerder wydte, ontrent als de pyp van een Barometer,
| |
| |
of als de schagt van een pen; in de derde G kon een vinger van een man ingestoken werden. Hy binde daar na om elk van dese een draatje in H, K, M, soo dat hare deelen H I, K L, M N, soo net mogelyk is, deselve langte hebben; en dat, als deselve in een hoog suiker-glas A B C D, het welke tot A B vol water is, gestoken syn, haar onderste einden I, L, N, byna dogh niet geheel, tot den bodem D C raken; als de draatjes H, K, M, met het boven vlak des water gelyk syn. Wanneer hy nu dese pypen met den vinger in E, F, G toestopt; en deselve ledig, of liver vol lugt synde, regt nederwaarts tot hare omgebonden draatjes toe, een voor een in het water steekt, en den vinger als dan schielyk daar af ligt; sal hy in de nauste pyp E, het water tot even, en nauwlyks merkelyk boven H, of het vlak des buiten waters sien oprysen: daar in de pyp F, het selve water in O; en in de pyp G nogh hooger tot P toe opspringt. Nu weten de Hydrostatici, dat gelyke delen van het water, in het horizontaal vlak QR, dat onder de drie openingen der pypen I, L, N, doorgaat, leggende met gelyke kragt na boven geperst worden; en daarom dat de minder kragt, die het in het oprysen in de nauste pypen betoont, aan de meerder engheit derselver alleen moet toe geschreven worden.
Of nu de kromheit en hoeken, die dese takjes der Slag-aderen maken, of ook hare menighvuldigheit, soo dat se te samen genomensynde, om haar veelheit een meerder wydte hebben, als de groote Slagh-ader alleen, yets tot den trager loop van het bloed doen, sullen wy hier niet verder ondersoeken.
| |
§. 17.
VII. Het tweede is: Indien nu het bloed; dat door wat wyder buisen snellyk voortloopt in de Slagh-aderen, dese groote geswintheit behielt ook in de Aderen, door welke het te rugge na het hert gevoert wert; dat dit een gevaar soude veroorsaken, van het hert met te veel bloeds te overstromen; en syn reghter holligheit soo seer te vervullen, dat dese belet soude werden sigh selfs genoegsaam te konnen toeknypen.
Om nu dese schadelyke veerdigheit alhier weder voor te komen, kan ymand een wyser middel uitvinden, als dese Aderen, door welke het van de deelen na het hert loopt, gedurigh wyder en wyder te doen werden? gelyk Tab. III. Fig. 5. te sien is; regt anders als in de Slag-aderen, die, gelyk Tab. III. Fig. 4. toont, van het hert na haar einden toe, volgensden loop van het bloed gedurigh nauwer werden.
Dat nu een vogt uit een nauwer buis in een wyder komende, in deselve tyt minder lengte afleid, dat is langsamer voortloopt, is, sonder een experiment daar bysonder toe te geven, aan yder klaar genoegh: soo hy egter wil het selve ondervindelyk sien, laat hy een spuit, die met water gevult is, met syn opening in een emmer, die ook tot eenige hoogte vol water is; steken; en het water uit de spuit met veel snelheit doen springen; en hy sal bevinden, dat het water in den emmer in deselve tyd maar tot een seer kleine hoogte sal oprysen; schoon dat in de spuit was, in die tyd de geheele lengte
| |
| |
der spuit nederwaarts gedaalt is; waar uit blykt, dat het selve water in de nauwe spuit met veel meer snelheit, als in den emmer die wyder is, bewogen is. Dogh hier van is om desselfs klaarheit niet alleen genoegh, maar reets te veel gesegt.
| |
§. 18.
VIII. Maar dewyl nu het bloed in dese aderen Tab. III. Fig. 5. sagter voortgaande, door syn swaarte, immers in die gene, welke het regt na boven voeren, soude tragten neder te sakken; en alsoo in lange pypen, desen sagter loop met veel kragt tegenstaan: siet men hier niet wederom de by sonder sigh vertoonende voorsorge des Makers? die in dese aderen Schot-deurtjes, somtyts een, als A, Tab. IV. Fig. 2. somtyts twee by een, als BB, gelegt heeft; dienende om, als het bloed te rugh wil loopen, het selve te stuiten, en te beletten, dat het door syn swaarte het volgende niet te veel nederdrukke, en in syn loop belette.
Is dit by geval en sonder voornemen? waarom syn sy in de aderen, daar sy dienst kunnen doen, en niet in de Slagh-aderen, daar sy niet van noden waren en schadelyk syn souden?
| |
§. 19.
IX. Een dingh sal ik nogh hier by voegen, en daar mede een eind van dese aanmerkingen maken; die men anders, gelyk die het verstaan genoegsaam weten, tot een ongelyk grooter getal soude kunnen doen oprysen.
Kan eenigh redelyk mensch oordeelen, dat den groten Maker geen oogmerk gehadt heeft, of dat het by geval geschiet is, dat in de Slagh-aderen, daar het bloed meer kragts van doen hadde, om tot de nauwe engtens van haar uiterste takken te kunnen indringen, de spier-veselen die se toe knypen, seer sterk syn; en in het tegendeel in de aderen, die gedurigh wyder worden, en daar te grooten snelheit en toeknypinge schadelyk soude syn, deselve op verre na nogh soo sterk, nogh soo veelvuldigh gevonden werden. Maar 't geen een gedugten en hooghwysen Formeerder, als met handen doet tasten, is dat in de Poort-ader (Vena portae) deselve spier-veselen weder sterker als in de andere Aderen, hoewel minder als in de Slagh-aderen, syn; om dat dese de eenigste onder alle de aderen des lichaams is, welkers takken in de lever ingaande in haren voortgangh nauwer werden; waarom sy meer kragt als andere aderen vereist, om gelyk de Slagh-aderen, het bloed in de nauwe engtens en de klieren des levers te doen voort gaan.
| |
§. 20.
Indien nu iemant, dit laatste en het geen alleen van dit ader-gestel des lichaams gesegt is, om van het andere niet te spreken, ondersogt en verstaan heeft; kan hy nogh twyffelen, of syn lichaam met wysheit gemaakt is? En schynt het uit desen allen niet klaar genoegh, dat om overtuigt te syn, datter een Godt is, men (als hy het gelieft tesegenen): niet anders behoeft te doen, als syne werken tot de minste veseltjes toe te ondersoeken? Welk ondersoek na te laten en te veragten, een ongetwyffelde oorsaak is, dat soo veele in het midden van soo blinkende stralen van Godts wysheit, nogh
| |
| |
in het duister wandelen. Ik weet wel, dat by trotse Atheisten alle dese aanmerkingen van weinigh gewigt sullen geagt werden te wesen; als verre beneden haar hooge speculatien, en aan, die de beginselen der genees-kunde alleen geleert hebben, genoegsaam bekent synde: maar ook weet ick, dat hoe nietigh sy aan dese hooggevoelende verstanden mogen schynen, het aan haar niet mogelyk is te denken, veel minder te tonen, dat sy alle haar forme by geval gekregen hebben.
| |
§. 21.
Om dan verdere bysonderheden het bloet en aderen betreffende, waar in wy nu reets overvloedigh genoegh geweest syn, over te slaan, schynt onsen draat in het vervolgh ons nu tot de gebruiken van dit bloet, en van syn beweginge te leiden.
Drie synder insonderheit, die men weet, dat van het bloet onder anderen of geheel of ten deele af hangen
1. | De afscheidinge van soo verscheiden vogten; die of tot het lichaam nodigh syn, of anders uitgeworpen moeten werden. |
2. | De voedinge des lichaams. |
3. | De beweginge der spieren. |
Terwyl wy nu in dese order van her eerste spreken; gelieve niemant te denken, dat wy dee verscheidene gevoelens van veel geleerde mannen hier sullen op halen; te vreden synde den uitterlyken toestel van eenige, soo ver sy bekent is, aan te toonen: nadien de menschen tot nogh toe niet magtigh syn geweest, tot 't geen hier toe behoort, door te dringen: ook dit alles alhier af te willen handelen, was verre buiten ons bestek en magt te willen gaan. De ruwe optellinge en de nuttigheit van dese afgescheiden vogten, sal tot ons oogmerk meer als genoegsaam syn, om een twyffelend gemoet te overtuigen, dat hy van een Godt vol wysheit en goedertierenheit geformeert is. En kan dan iemant nogh aan onkundige oorsaken, die selfs niet en weten, hoe sy, oft dat sy werken, toeschryven, dat door soo wonderlyke werktuigen, als boven gemelt syn, een bloet en moeder-vogt rusteloos omgevoert wert, door het gansche lichaem; om op soo veel plaatsen stoffe tot het soo nodigh afscheiden van soo een menigte verscheiden vogten te geven? wat sal hy dan niet kunnen tegen alle billykheit vast stellen.
| |
§. 22.
Om nu de Lympha, die op soo veel plaatsen; de Gal, die in de lever afgescheiden wert; het sap uit het Pancreas en ontelbare andere klieren, in de mage en darmen, oogen, neus, ooren, mont, en andre deelen leggende, voor by te gaan; dewyl ontrent deselve en haar grootste gebruiken nogh veel verschillen syn; kan hy sien, dat in de Herssenen een soo magtige en geestryke vogt gestort wert, die tot soo veel en soo grote diensten, door de senuwen na alle deelen des lichaams voortgaat; en de grootste oorsaak van alle onse bewegingen is; dat de sweetgaten van de huit, en door den adem een ontsigtbaren damp geduurigh (sal den mensche gesont blyven) in soo grooten menigten en veelheit uitwasemt, dat den netten Santo- | |
| |
rius die bevonden heeft, elken dagh alle de andere grover en sigtbare ontlastigen te samen genomen synde, te boven te gaan? en kan hy dan nogh denken, dat dit alleen sonder oogmerk, en van onbewuste oorsaken dusdanigh toebereit is?
Kan iemant geloven, dat het sonder voornemen van een groot Onderhouder, om het menschelyk geslagt op de aarde in hun kinderen te doen overblyven, geschiet is, dat het zaad tot de voorteelinge der selver, van het bloet afgescheiden wert; en dat de melk uit der vrouwen borsten voorkomt, om de tedere suigelingen te voeden? kan iemant de schikkingen van de water-loopen, als het bloet sigh van syn souten in de nieren afscheit, met aandagt aansien, en den aanbiddelyken Maker in dit alles niet beschouwen?
| |
§. 23.
En op dat al dit geseide niet voor een Rethorische verheffinge en grootspreken by eenige mogte doorgaan: laat ons, om in dit weynige een preuve te geven, den toestel, die tot dese drie laatste vogten in de vaste delen gemaakt is, wat nader in sien: sonder het groote wonder, waar door elk van dese vogten syn eigenschap verkrygt, het welk tot nogh toe onder de geheymen van den Groten Schepper bewaart wert, alhier dieper te ondersoeken.
Om dan hier van eenig begrip aan ongeoeffende te geven. Men verbeelde sigh Tab. IV. Fig. 3. dat het bloet van D na u, door de groote slagh-ader D u van het hert nederdaalt; en om dat deselve slaghader by u, en in de verdere voortgaande takken geduerigh nauwer wert, dat dit bloet gedwongen is, in de sydtakken uit te bersten; waarom het ook door een van de selve F, na de nier B, synen loop moet nemen; alwaar het syn soutigheden van sigh gelaten hebbende, door de nier-ader W wederom keert; om door C, langhs de holle ader, weder opwaarts na het hert synen wegh te nemen.
In dese nier, welkers binnen-gestel Tab. IV. Fig. 4. getoont wert, schynt de vogt, die de Urina uitmaakt, in de buitenste klieragtige substantie AA afgescheiden te werden. Siet men nu hier in niet verder het wonderlyk uitwerken van het oogmerk des Aanbiddelyke Makers? die de selve door soo nauwe buisjes BB doet nedersakken, welke sigh in een soort van tepeltjes (Carunculae papillares) te samen vergaderende, dese wateragtige stoffe met haare souten laten nederdruppen in wat groter vliesige buisjes c c c; welke het geen sy ontfangen weder lossen, meermalen in twee grote ruimtens; die dan samen komende eene groooten C uitmaken, het bekken (pelvis) genoemt; door welkers openingh dese vogt verder in de pyp D (Ureter of pisleider genaamt) nederdaalt; waar toe dese met het bekken te samen gevoegt een volkomen tregter en syn pyp verbeelt; die by YY Tab. IV. Fig. 3. in de blaas H ingeplant synde, aan elken syde een buis G Y maak, om het geen in haar is, daar henen te geleiden.
Twee saken schenen hier nogh vereist te werden, Eerst dat de Urina in de blaas synde konde na buiten gedreven werden, en het ander, dat dit, om alle onreinigheit voor te komen, niet gedurig en sonder wille van den mensch geschieden mogte.
| |
| |
Kan ymant nu soo verre komen, dat hy soude kunnen denken, dat het sonder eenige wetenschap geschiet is, dat de blaas ook spier-veselen heeft, die hem toetrekken, en het water na buiten perssen; behalven de spieren des buiks, die hem drukken kunnen; en insonderheit, dat schoon de blaas te samen getrokken synde, 't geen daar in is na alle kanten schynt te moeten uitbersten, men de selve egter soo gemaakt bevint, dat dese vogt geensints weder door de openingen by Y Y, waar door sy uit de Ureteres G in de selve gekomen was, te rugge kan gaan; maar alleen dee daar toe geordineerde wegh na buiten leidende moet houden?
Soo siet men, dat men den blaas H, door een van syn pisleiders G Y, kan opblaasen; dogh door de pyp, waar door de Urina uitloopt, vol wint geblasen synde, weten de kinderen, dat de selve door de openingen des pisleiders geen lugt uitlaat.
En wat het tweede aangaat; siet men, dat ook om het lekken van dese vogt te beletten, de blaas met een sterke sluitspier by syn uitgangh versien is, die de selve sluit, tot se voor een grooter kragt, als men sigh ontlasten wil, gedwongen is te wyken, en de vogt te laten doorvloeijen.
Doet hier by, op dat dit afscheidsel, dat meestaltyt sout en dikwils scherp is: het binnenste vlies der blaase, dat seer gevoeligh is, niet en soude byten en pyn veroorsaken; dat den goedertierenen Besorger van alles, het selve met een soort van een taje vogt, van binnen daar tegen heeft laten beschermen.
Laat uit dit alles, den hartnekkigsten Atheist selfs de conclufie opmaken, of hy een wys en goedertieren Godt en Formeerder erkennen moet of niet.
| |
§. 24.
De selve wysheit en geschiktheit der saken tot hare einden, soude men, in de pypen der quyl-klieren, insonderheit in 't gestel van de leiders der galle uit de lever en de gal-blaas na het gedarmte, en in andere plaatsen, daar vogten van het bloed afgescheiden werden, kunnen toonen.
En die alleen in het vrouwen borst, Tab. IV. Fig. 5. daar de buitenste deksels afgenomen syn, de kliertjes A A siet, in welken de melk afgescheiden wert; en de pypjes b b, daar ze in vloeit en tot gebruik bewaart wert, om door de tepel C, waar in sy open syn en eindigen, te syner tyt gesogen te kunnen werden: kan die denken, dat dit eenige deel, om uit alle andere geen bewys te nemen, geen Maker gehadt heeft, die het tot soo nodigh een dienst, als het aan alle menschen in haare jonkheit doet, geformeert heeft
| |
§. 25.
Op dat nu een ygelyk verder magh overtuigt syn, dat, al wat in ons lichaam is, tot sekere einden met wysheit geschikt is; dewyl dese selve Tab. IV. Fig. 3. ons daar toe dienen kan. Laat men in agt nemen.
I. Dat de zaad-slag-aders P P. wedersyds uit den groten slag-ader D u spruitende, elk na de testiculi of ballen van een man nederdalen; om uit het bloed dat sy voeren, de stoffe, die sy tot het zaad geven, aldaar van sig
| |
| |
te laten. Het overige nu des bloeds wort van de testiculi te rugge na het hert gebragt, door twee aderen hier O en n getekent: met hoe veel buigingen en keeren dese na boven lopen, kan men aan de linker syde in o o sien, alwaar sy uitgespreit vertoont werden; terwyl de slagh-ader P regt uit na beneden gaat in een mensch; gelyk P. Verheijen aanmerkt.
En op dat yder mogte sien, dat de wysheit des Makers sigh tot het minste uitstrekt, behoeft hy alleen hier in aanmerkinge te nemen; dat meesten tyt, de slag-aderen P P onmiddelyk uit de groten slag-ader D u spruiten; maar dat de daar toe behorende aderen O en n, niet beide, maar alleen de regter O, in de holle ader C u sigh ontlast; terwyl de linker n, in de nier-ader W ingeplant wert; om dat, als sy haar weg na de holle ader C u nam, het te vresen was, dat door het gedurigh geklop van de grote slag-ader, (over welke sy als dan nootsakelyk moeste henen gaan, gelyk in de figuur blykt.) den loop van haar bloed in elke opswellinge des slagh-aders soude tegengehouden werden; soo dat door deze leidinge van het bloed uit n na W, en van W na C, (die anders lopende gelyk in O, korter koude syn,) dit ongemak, door de alles besorgende voorsienigheit voorgekomen wert; en kragtelyk bewesen, dat de selve in soo kleine saken, als het lopen van dese aders is, haar regeringe heeft.
II. Dat om het zaad, van het bloed in de testiculi afgescheiden, na syn geordineerde plaatsen te brengen, twee pypen R R of saad-leiders (vasa deferentia) van de testiculi opwaarts gaan; waar door het selve in de saad-blaasjes, die ter syden agter de blaas in XX vertoont werden, gebragt synde, tot den tyt des gebruiks bewaart wert.
III. Dat de uitgangh van dese saad-blaasjes met kleine kliertjes gestopt is, die het beletten van selfs uit te sygen, en als de uitwerpingen van noden is, geen beletsel geven.
IV. Dat in elk der liessen een bysonder daar toe dienende pyp, van het vlies, dat de buik binnen bekleet, (peritonaeum) gemaakt wert; waar door de saad vaten O P na beneden, en de saad-leiders R R na boven doorgaan, gelyk tesien is Tab. II. Fig. 1. by W W.
Insonderheit dat om te beletten, dat het gedarmte daar indringende geen darm-breuk make, dese pypen in een mensche met een vlies bedekt worden; daar in honden, die niet regt op gaan, gelyk de menschen, en daarom soo veel gevaar daar van niet hebben, sonder eenigh deksel deselve volkomen open syn.
| |
§. 26.
Geheele boeken synder geschreven, om de bysonderheden van dese delen alleen aan te toonen; wy sullen niet verder gaan; en alleen aan een yder die dit leest en verstaat, overlaten sigh selfs t'ondersoeken; of hy denken kan, dat in dit alles, 't geen van het saad, de blaas en borsten gesegt is, geen wysheit van een Formeerder heeft plaatse gehad? en of het aannemelyk is, dat onder duisenden van verscheidenheden, die, indien het alles geval- | |
| |
ligh of sonder verstant samen gekomen was, hier even ligt soude hebben kunnen voorvallen, juist dese alleen te voorschein gekomen syn, welke in dit alles tot soo groote en nodige oogmerken, soo gepast een geschiktheit hebben? Ellendigh blint en beklagelyk schynen my soodanige te syn; welke hier in geen Goddelyke en alles tot syn wyse einde bestierende handt kunnen sien; en ongelukkigh genoegh syn om staande te houden (of sy daar van na gemoede spreken, laat ik aan haar) dat al desen soo wonderlyken en soo net tot syne gebruiken geschikten toestel, van oorsaken is voortgekomen, die niet en wisten wat sy deden. Soude ymand de water-bakken en buisen van een fontein, syn kranen, syn kommen, en verder gestel siende, ook twyffelen of deselve een verstandigh Maker gehad hadde? wat sal men dan van dusdanige seggen? die een soo veel grooter konst-stuk beschouwende, nogh voortgaan in des Werk-meesters Wysheit, en, (konden sy) desselfs Wesen te loochenen.
Ik kan niet laten ook alhier een woort tot sommige andere Philosophen te spreken, en aan te merken; wyl, gelyk straks getoont is Tab. IV. Fig. 3. de zaad-aderen n in de linker syde de kortste en eenvoudigste wegh niet en neemt na de holle Ader C u, gelyk die in de regter syde in O doet; maar een omwegh makende sigh eerst in de Nier-ader W inplant en ontlost: dat men te vergeefs die onderstellingen stelt de meeste waarheit te hebben, welke aan ons schynen de eenvoudigste te syn, en alles op de kortste wyse uit te rigten: nadien'er onbekende redenen kunnen wesen, gelyk hier de gelegentheit van den grooten Slagh-ader D u, waarom den alderwysten Bouwmeester, om ook te gelyk aan andere syne einden te voldoen, gelieft af te wyken van het gene andersints korter en eenvoudiger soude wesen, om dat eene einde te bereiken.
| |
§. 27.
Nu was het tyd om tot de andere gebruiken des bloeds over te gaan, namentlyk de voedinge en beweginge. Dogh nadien de wegen des grooten Scheppers, nogh tot dese tyd toe genoegsaam alhier onnaspeurlyk blyven voor de menschen; en selfs den toestel van derselver vaste deelen nog niet volkomen bekent en seer vol disputen is; agten wy het veiliger daar van hier te swygen, als gissingen en onsekerheden of stellingen, die nogh niet genoegsaam by alle verstandige aangenomen syn, hoe waarschynlyk sy wesen mogen, met voordagt voor te stellen. Den aanbiddelyken Godt heeft sigh dogh in ontelbare andere saken, waar van de sekerheit niet kan in twyffel getrokken werden, aan yder die hem soekt, niet onbetuigt gelaten.
| |
§. 28.
Ondertusschen is uit het voren geseide eenigh sints blykelyk; met hoe groot een regt den Schepper in de H. Schrifture van de voorttelinge sprekende, segt dat de kinderen uit de lendenen der Vaderen voortkomen Gen: XXXV. 11. Koningen sullen uit uwe lendenen voortkomen. I. Kon: VIII. 19, en 2. Chron: VI. 9. Uwen soone die uit uwe lendenen voortkomen sal. Nadien Tab. IV. Fig. 3. de saad-aderen P P uit den algemeenen stroom des bloeds in den grooten Slagh-ader D u, sigh in de lendenen en onder de Nieren A en B afsonderen;
| |
| |
om alsoo de stoffe des saads, welke sy met haar voeren, na de daar toe geschikte plaatse te brengen, om aldaar afgescheiden te worden. Behalven dat de Heer Verheyen segt in mannen en vrouwen een merkelyke Ader en Slagader (hier met pp getekent) waargenomen te hebben; die uit het onderste deel der nieren uitkomende sigh by de saad-vaten voegde.
Dese spreekwyse heeft syne volkomen klaarheit eerst verkregen, sedert de groote ontdekkinge van den omloop des bloeds; en toont met hoe net een kennis dit woort van de schepselen spreekt, selfs in die tyden, wanneer nogh soo weinigh voortgangh in de kennisse van de lichamen der dieren gemaakt was: immers sonder te weten, dat het bloed door de Slagh-aderen O en P omliep, was'er niemant die met eenige reden, de voorttelinge uit de lendenen kon afleiden. Dat nu dese in die tyden aan geen Philosophen of Geneeskundigen bekent geweest is, schynt al te klaar om alhier bewysen daar van by te brengen. Kan dan ook ymand denken, dat dit woort, het welk het selve soo uitdrukkelyk segt, van eenigh mensche synen oorspronk hebben kan? en soo al ymant hier op eenige vitteryen sogt te maken, sal hy ten minsten niet kunnen ontkennen, dat het selve met volkomen kennisse van saken alhier spreekt, en deselve na waarheit beschryft.
|
|