| |
| |
| |
VII. Beschouwinge.
Van het Adem halen
§. 1. | DE lugt is nodigh by het bloed. |
2. | Bloet-vaten en lugt-pyp in de longh. |
3. | Klieren in de lugt-pyp. |
4. | Hondert spieren dienen tot de ademinge. |
5. | Sonder lugt is aldien toestel te vergeefs. |
6. | Eigenschappen der uitsettende lugt. |
7. | Gelykenisse van een blaasbalk. |
8. | Experiment. longh in een lugt-ledige plaatse. |
9. | Experiment. met een flesje met water. |
10. | Job. XXVII. 3. Inademinge. |
11. | Experiment. een spuit in een lugtledige plaatse. |
12. | Actor. XVII. 25.
Jasaiae. XLII. 5. |
13. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
14. | Job. XXVII. 3. |
15. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
16. | Gebruik der ademinge. |
17. | Gestel der lugt in pest-tyden.
Experiment van L: Schagt. |
18. | Experiment. de lugt laat iets in het bloed. |
19. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
| |
§. 1.
HEt sal ymand, die het voorige gelesen heeft, nogh bekent syn; dat Tab. II. Fig. 3. het bloed uit de aderen E en F in de regter holligheit van het hert komende, door een andere G (welke men de Longslagh-ader noemt) in de Longh, door samentrekken van het hert, ingedrongen synde, door een andere H weder in de linker holligheit uit gestort word.
Of het bloed nu van dese eene pyp in de andere onmiddelyk overgaat; dan of het de blaasagtige stoffe der longe selfs passeert, betwisten wy hier niet; dit is waar, dat de ingeademde lugt in de Longh, daar dit bloet in is, soo langh het leven duurt, indringt en weder uitgelaten wert. En welk syn gebruik ook wesen magh, het is soo groot, dat geen mensche sonder strax te sterven, deselve voor een gansch korten tyd missen kan; enblykelyk, dat de werk-tuigen om dese lugt in de Longh te doen komen, seer konstelyk gemakt syn.
| |
§. 2.
Die hier aan twyffelt, laat hy van een geslagt lam of ander dier, de Long en Strot in de hand nemen, en letten.I. dat de bovenste openingh der Strot, met een klein krake-beentje (Epiglottis genaamt) bedekt kan worden; als de spyse na de Slok-darm gaat, die daar agter gelegen, en waar van ook te vooren yets gesegt is. II. Dat daar de takken der strot, die sigh in de Longh verspreiden, krakebenigh en ront syn om altyd open te kunnen blyven; egter de strot selfs, daar sy op de Slok-darm ligt, van voren, om geen door-togt aan de Lugt te weigeren, door syne krakebeenen alleen een gedeelte van een rond uitmaakt;
| |
| |
en van agteren vliesagtigh is, om indien het harde krake-been ook aldaar voortgingh, de Slok-darm niet te perssen, en den doorgangh van de spyse te belemmeren. III. Hoe wonderlyk een samen-stel gegeven is aan de lugt-pypen AE Tab. II. Fig. 12. of takken der Strot; die overal in de Longh ingaande tusschen de twee bloedvaten B E en C E gelegen syn; waar van B E aan het bloed, dat in de longh ingaat, en C E aan dat weder de selve na de linker holligheit van het hert toegaat; tot een doorgangh dient. Het selve siet men in dese syd-takjes geduurig te gebeuren; in welke de bloed-vaten alhier kleinder en de lugtpypjes in het midden van dese leggende, afgesneden vertoont werden.
| |
§. 3.
Dogh indien ergens in het lichaam sorge moest gedragen werden, scheen het alhier te syn, om dese pyp, welke soo langh wy leven, het sv wy waken of slapen, van een geduurige wint van inkomende en uitgaande lugt doorgewaait werd, niet te droogh daar door te doen werden. Siet men dan hier geen ooghmerk in? dat den alles-wetenden Maker deselve, niet alleen met een klieragtigh vlies, waar uit geduurigh eenige vogt sypelt, van binnen bekleet heeft; en om de strot-pyp selfs te bevogtigen, behalven de klieren, die men Amandelen noemt, nogh twee andere Thyroideae genaamt, van een merkelyke grootte tot dit gebruik daar heeft gelieven te plaatsen; maar ook boven dit, om syn voorgenomen einde klaarder te toonen, aan alle plaatsen, daar de lugt-ader in takken verdeelt wert gansch aansienlyke klieren heeft gelieven te leggen, tot bevogtigingh derselver. Of sy ook andere gebruiken boven dese hebben ondersoeken wy hier niet. Ende om dat de Epiglottis (het krakebeentje, 't welk de openingh der strot dekt) door het gedurigh heen en weder doorgaan der daar tegen aan stotende lugt by na onmogelyk schynt vogtigh te kunnen gehouden werden; en droogh synde niet soo bequaam tot synen soo gewigtigen dienst soude wesen: Kan ymand sonder verwonderingh aansien, dat desselfs Hoogh-Wysen Ordineerder dit krakebeentje, boven soo veel andere, met kliertjes om het te bevogtigen, onder en boven voorsien heeft?
| |
§. 4.
Om nu niet te spreken van de verdeelinge der strot, in soo veel krakebeenige ringen; van de vliesen, en spier-veselen, daar se mede aan malkanderen gehegt worden; van het wonderlyk gestel; des strotten-hoofts, het welk uit soo veel krakebeentjes samen gestelt is, en van veertien spieren bewogen wort: op dat door dit alles de strot en syn openingh, op verscheiden wysen, langer en korter, wyder en nauwer gemaakt synde, de stemme daar door geformeert soude werden, en grover of fynder klinken. Welke saak nu het voorwerp van de ondersoekinge van eenige groote Natuur-Beschouwers geworden synde, sullen wy hier alleen by het ademhalen verblyven; en ymand, die nogh aan de wysheit van synen Maker twyffelt, alleen vragen, of hy de werk-tuigen, welke behalven de longe, daat toe dienen, soude kunnen geloven sonder verstant en oogmerk by den anderen gekomen te syn?
| |
| |
insonderheit als men hem aantoonde, hoewel tot een ademhalinge het middelrift alleen genoegsaam is, dat egter op dat dogh dit nootsakelyke werk niet ligt mogte belet worden, tot den ademhalinge ontrent hondert verscheiden spieren kunnen dienst doen. En hoe ligt den adem ook mag schynen te gaan, dat in een groote ademinge, (als men alle spieren die daar toe kunnen gebruikt werden, te werk stelt) eer den adem ingehaalt en uitgedreven is, dit groot getal haar kragt daar toe besteet heeft.
By de Anatomici is dit kenbaar genoegh, en om een kleine schets daar van te geven: in het inhalen des adems werden om de ribben en borst beter op te ligten, en de ruimte der borst grooter te maken, te werk gestelt, aan de eene syde een Subclavius, elf intercostales externi, elf Levatores Costarum, en nogh de Serratus anticus minor, de Serratus anticus major, de Serratus posticus superior, en de Cervicalis descendens Dimerbroekii: behalven drie, daarom gemene genoemt, om dat se ook andere bewegingen doen, namelyk de Pectoralis, Scalenus en Levator Scapulae. Welke te samen 30 spieren en soo veele van de andere syde daar by gerekent synde, over het geheel 60 spieren uitmaken; die in de in-ademingh allen werken, als wy alles doen wat wy kunnen.
Tot de uitademingh dienen ook aan elke seyde 19 spieren, als elf Intercostales interni, de Triangularis, de Sacrolumbus en de Serratus posticus inferior, en met dese ook vyf gemene, namelyk de spieren des buiks. Indien men dan die 19 van de andere syde hier by doet, sullen in de uitademing 38 spieren gebruikt werden: welke by de bovenste 60 geaddeert, te samen een getal van 98 uitmaken. Doet hier nu by het Middelrift, synde het voornaamste werk-tuigh van dese allen: welke volgens het seggen van den grooten Anatomicus P: Verheyen uit twee of (soo het schynt) uit drie spieren bestaat, 't geen wy hier niet betwisten. En sullen op dese wyse, eer een groote ademhalinge volgens al ons vermogen geschiet is, 100 spieren ten minsten tot dit eenige werk gebruikt syn. Dese aanmerkinge vint men aangetekent in de Acta van Leipsig, Anno 1707 van I. G. Pauli over van Horne.
Ik sal nu wederom vragen, of dese ordonnantie ook aan ymand kan voorkomen, als by geval, of sonder verstant gemaakt te syn, daar soo veel spieren van soo verscheiden loop van veselen, toe kunnen dienen? en of ymand kan denken, dat dit goote samenstel sonder het oogmerk van de menschen te doen ademen kan voortgebragt syn? elk ga alleenlyk in stilte by sigh selve, beschouwe dit ernstigh, en ondersoeke, of hy ook met eenige redenen daar aan kan twyffelen.
| |
§. 5.
Maar indien dit geseide soo verwonderens waardigh aan ymand moet voorkomen; sal hy niet met verbastheit de wysheit des groten Albestierders moeten aanbidden? als hy siet, dat alle de werktuigen, hoe konstigh sy ook tot het ademhalen, gemaakt mogen syn, geheel te vergeefs, en nier van het alderminste gebruik souden wesen; indien de menschen en alle a- | |
| |
dem-halende dieren niet van een stoffe, gelyk de lugt is, omringt waren; welke in syne deelen, onder andere eigenschappen een uitsettende of veerige kragt (Vis Elastica) benevens eene swaarheit heeft, die deselve werksaam en veerdiger maakt, waar door, soo ras de borst door het werk des voorgeseide spieren wyder gemaakt wert, dese lugt aanstonds in de strot en longh inberst. Van welke eigenschap der lugt, (die wy alhier onderstellen) in desselfs beschauwinge hier na breder sal gesproken, en by ondervindingen getoont werden, dat in een lugt van dese uitsettende kragt maar ten deele ontbloot synde, by na alle dieren straks bevonden werden te sterven,
| |
§. 6.
Om egter alhier eenigh begrip van het adem-halen te geven, is het nodigh dit volgende voor af te toonen: namelyk, I. wanneer deplaatse, in welke eenige lugt besloten is, wyder wert gemaakt; dat dese lugt, nu een grooter plaatse vervullende, in haar uitsettende kragt swakker wert, II. soo dese verswakte lugt, op eenige wyse, met een andere, die sterker is, gemeenschap heeft, en sy beide op malkander kunnen werken; dat de sterker lugt in de verwyderde plaatse, waar in de swakker lugt is, terstont sal indringen.
| |
§. 7.
Om dit beide by gelykenisse te sien, behoeft men alleenlyk sigh een blaasbalk, A E F, Tab. III. Fig. 1. te verbeelden: waar in men weet, dat niets anders behoeft te geschieden, om de lugt door de mont A of pyp AB daar in te doen komen; als dat men de syden E D en F G van malkander af trekt, en alsoo de ruimte EDGF wyder maakt: waarom de lugt, die in de selve was, verswakt werdende, en niet magtigh synde om de buiten lugt (met welke sy door de pyp AB gemeenschap heeft) te balanceren, de laatste nu de sterkste synde, door haar uitsettende kragt in de blaasbalk door de pyp A B in gedreven wert.
Het selve soude geschieden; wanneer men sigh voorstelde, dat aan de pyp A B, een blaas B C binnen in den blaasbalk vast gehouden was; wanneer de ruimte K grooter gemaakt werdende: de lugt aldaar ook te swak soude werden om de lugt, die door de pyp A B het hol van de blaas BC vervult, tegen te staan: waarom dese blaas door die sterker indringende buitenlugt moet uitgespannen en opgeblasen werden.
Indien men nu, dese pyp A B als de strot, de blaas B C als de longh, het ruim des blaasbalks E D G F, als dat van de borst aanmerkt; sal men de reden sien, waarom de lugt door de strot in de longh, die gelyk dese blaas aan deselve hanght, indringt; wanneer men door het middelrift neder te drukken, en door de andere spieren de borst wyder en ruimer maakt.
Die nu gelieft te sien, dat de longh aan de strot hangende, ook door de lugt kan opgeblasen werden; behoest maar de moeite te nemen van in de strot van een eerstgeslagt dier met kragt te blasen; als wanneer hy de long door dese wint, gelyk een daar aan hangende blaas, sal sien opswellen.
| |
§. 8.
Ik hebbe dit in het ruwe hier nedergestelt om ymant, die geen ge- | |
| |
legentheit heeft van een lugtpomp te gebruiken, daar van eenige bevattinge te doen krygen; maar die van dit voorname, en tot de ondersoekingen van de werken des grooten Scheppers, soo nuttige werktuigh gedient is, kan sigh het selve op een veel klaarder en onderscheidener wyse doen vertoonen.
Laat op het glas O P F, Tab. III. Fig. 2. op de lugt-pomp staande, het deksel O P met syn wasch gelegt worden; het welk een pypje A N B heeft, dat door desselfs middelpunt gaat, en met een kraantje in N versien is; dat nu open is, en toe kan gedrait werden. Onder dit deksel is aan het uiterste van het pypje A N, een ander B C geschroeft; het welk met syn einde in de Lugt-pyp van een stukje longh D gestoken, en dese longh om het selve vast toegebonden is.
Wanneer nu de stamper L M der lugt-pomp, in I K of soo verre innewaarts staat, als mogelyk is; siet men dat de longh D in een ruimte E hangt, welke sigh niet verder als van O P tot I K uitstrekt; als de Kraan G H open staat; in welke ruimte de daar in synde lugt besloten is. Het kraantje in N dan toegedaan hebbende, trekt de stamper te rugge van I K tot L M; soo is de ruimte, waar in de besloten lugt is, van I K tot L M grooter als te voren, en de lugt sigh uitsettende vervult die beide; waarom deselve veel van syn uitsettende kragt verliest: 't geen blyken sal, als men het Kraantje N weder open maakt; wanneer de buiten lugt door de pyp A B in het stukje longh D indringt, en het selve opblaast, om dat dese van haar uitsettende kragt niets verloren hebbende, de longh D sterker uitwaarts kan perssen, als de besloten lugt in E, die deselve inwaarts perst, om syn swakheit kan tegenstaan.
Dat dit waar is sal blyken; om dat, als men den stamper L M weder inwaarts tot I K, en de besloten lugt weder in een nauwer plaats brengt; de selve in E sigh weder sterker uitsetten sal, en de longh D meerder perssen en daarom kleinder doen werden; doende de lugt, die in deselve was, weder door de pyp B A na buiten gaan: en sal men met de stamper eerst van I K na LM, en dan weder te rugge te brengen, telkens als de besloten holligheit grooter wert, de longh sien opswellen en de lugt van buiten daar inkomen; en als mense kleinder maakt, de longh ook kleinder en de lugt daar uitgedreven worden. Het welke als men de pyp A B voor de strot, de ruimte O P K I voor de borst, en den stamper L M voor de middel-rift neemt, een groote gelyk-formigheit met het ademhalen heeft; en alleen daar in verschilt, dat daar de ruimte, in welke de longh hangt, in de borst ook door haar spieren en door andere werktuygen grooter en kleinder gemaakt wert, het selve alhier in de lugt-pomp alleen door de suiger geschiet.
Die nu of te veel moeite agt, of niet wel gelegentheit heeft, om een stukje longh van een klein dier hier toe te gebruiken; kan sigh van een ledigh blaasje D aan het selve pypje B C gebonden synde bedienen. 't Geen
| |
| |
alles seer aangenaam en gemakkelyk vertoont. Soo dat met den draiboom van de lugt-pomp een halven slagh heen en weder om te drajen, men het blaasje vol lugt en weder ledigh maken kan.
| |
§. 9.
Indien nu ymant met syn oogen ook wil sien, met welk een kragt, en op welk een wyse de lugt, als de ruimte der borst grooter gemaakt is, in de longe dringt; die gelieve in plaatse van de longh of blaasje, een klein flesje van een once, of diergelyke, vol water synde, aan het pypje B C te binden; soo dat dit pypje soo verre het mogelyk is, in het water kome: daar na de kraan N toe te doen; en de ruimte als voren tot L M, met het te rugge trekken van den stamper, grooter te maken; eindelyk in desen stant het kraantje N te openen; wanneer hy sien sal, dat de lugt van buiten, die door syn sterker uitsettende kragt innewaars berst, het water met seer veel kragt en op deselve manieren beroeren sal; glyk door ymand de mond in A settende, en door de pyp A C in het selve water na syn magt blasende, geschieden soude.
| |
§. 10.
Indien ymandt nu sigh verbeelt, dat de lugt opdese wyse, by forme van een soo sterk geblaas, door de neusgaten of de mond in de longe ingevoert wert; moet hy niet overtuigt syn, dat den geest Gods by Job, Cap. XXVII. 3. de regte eigenschappen van het ademen op het aldernetste uitgedrukt heeft? wanneer hy hem van synen adem sprekende, deze woorden doet gebruiken: Soo lange als mynen adem in my sal syn, en het geblaas Gods in myne neuse. Kan men sigh hier genoegsaam over de wysheit van den Ingever van dit woord verwonderen? die in soo duistere tyden, als nogh niets van de uitsettende kragt der lugt aan eenigh mensche bekent was, den adem nier alleen een Geblaas, maar soo nadrukkelyk een Geblaas Godts heeft gelieven te noemen; en de selve van zynen adem, die in hem was, te onderscheiden.
Om nu hier ook niet te seggen, dat (Genes: II.7.) Godt in des eersten mensches neusgaten geblaasen hadde den adem des levens: dewyl Job hier niet soo seer van het begin des levens aller menschen scheint te spreken: hoewel anders dit ook hier toe soude kunnen gebragt werden. Weet een ygelyk die hier in ervaren is, ten ware de buiten-lugt door de magt Godts in die staat geduurigh gehouden wierde, dat se door haar swaarheit en uitsettende kragt sigh altyt na alle kanten tragt uit te breiden; dat schoon den mensche alle syne kragt daar aan te kost leide, en syn borst ten uitersten ruim maakte, in seer vele gevallen niet de minste lugt of adem, die hem in het leven soude kunnen houden, in syne longe soude komen: en dat daarom ook van dit laatste de mensche niet meer oorsaak is, als hy die een deur open doet, tegen welke een ander aandringt, oorsaak kan geheten werden, van het in huis komen van de laatste; het welk blykelyk is, als dese geen kraght gebruikte, om door de geopende deur te gaan, dat geensints geschieden soude. Waarom dan, dewyl het geblaas der lugt in syn ingaan in de longh alleen van
| |
| |
de veerige kragt derselver lugt door de swaarheit aangeset, en dese van niemand als van Godt af hangt, de inademingh met reght het Geblaas, niet der menschen, maar Gods genoemt wert.
| |
§. 11.
En om by ondervindinge te toonen, dat wy in dit seggen niet te verre gaan: en te doen sien aan yder, schoon men een ruimte grooter maakt, gelyk in de borst in het ademhalen geschied, of selfs schoon men een ruimte maakt, daar sy niet en was; gelyk in een spuit, wiens stamper men optrekt; dat'er egter gevallen syn, in welke soo dese stoffen, die anders in dese spuit oprysen, geen uitsettende of elastique delen in sigh hebben, of op andere wyse bewogen en geperst worden, sy geensints in dese ledige ruimte sullen ingaan om de selve te vervullen. Laat ymand maar de oogen slaan, op die kleine Machine F H I Tab. III. Fig. 3. welke by de lugt-pompen ordinaris verkogt wert, en hy sal sien, indien men in het spuitje A B, door het optrekken des stampers F A, een ledige ruimte maakt; wanneer men eerst de lugt by G, uit de glasen klok H B I, door de lugt-pomp uitgelaten heeft; dat het water; in het glaasje D E, waar in de pyp B C van het spuitje steekt, die in C open is, geensins daar door op sal rysen, nogh de ledige plaats in de spuit (als gewoonlyk geschiet) vervullen; dewyl het water D E in sigh selfs niet merkelyk veerigh of uitsettende is, en van geen ander uitsettend lichaam geraakt wert; 't geen in dese omstandigheit daar toe vereist was. Waar uit niet duisterlyk af te nemen is, 't geen wy van den adem gesegt hebben, namelyk, dat schoon ruimte in de borst wiert gemaakt om in te ademen, in veel gevallen geen lugt, als sy gelyk het water niet elasticq nogh ook swaar was, daar in soude komen. Welk alles daar door nogh meer blykelyk is; dat, soo ras men de lugt weder in de klok H I B inlaat, deselve door syne uitsettende kragt het water in D E perssende, het selve strax na de gemaakte ruimte in A B, door de pyp B C (in welke, om dat geen lugt daar nu in is, geen tegenstant is) doet op rysen.
| |
§. 12.
Die dan dit voorgaande alles regt verstaat, en daar uit weet hoe het ademhalen geschiet; moet die niet op een gansch bysondere wyse overtuigt syn, dat den Adem een eigentlyke Gifte Gods is: en wel op een volkomen gelyke wyse, als van een bedelaar, die yets ontfangt van een ander, die het aan hem geeft, van de menschen genoten wert? Want gelyk dese syne hant open doet, en ledigh vertoont om yets te ontfangen, verwagtende tot het den Gever gelieve daar iets in te leggen, om desselfs ledigheit te vervullen; sonder dat hy selfs yets meerder daar toe doen kan: alsoo ook alle dieren, en selfs de soo groot van sigh gevoelende menschen, kunnen maar alleen haar borst open doen en deselve ledigh aan den grooten Gever des Adems vertoonen; synde ook, gelyk den bedelaar, gedwongen te wagten, tot het den Aanbiddelyken Onderhouder van alles, in wiens hand volgens het seggen van den H. Daniel Cap. V. 23 ook der Koningen Adem is, behage deselve longe, met syn lugt, door middel van haar uitsettende kragt te vervullen; het
| |
| |
welke alleen van des Scheppers Magt af hangt, en waar toe de magtigste onder de menschen niet het minste kan doen. Is 'er dan ook een kragtiger uitdrukkinge by ymand te bedenken, als die den H. Paulus in dit geval gebruikt? Actor. XVII. 25. namelyk, dat Godt aan allen het leven, en den adem, en alle dingen N B. geeft. Welke maniere van seggen men ook vint Jesaiae, XLII. 5. die den volke, dat [op der aarden] is, den adem geeft.
| |
§. 13.
Laat hier nu dat hoveerdige en trotse dier, het welk men Mensche noemt, eens met aandagt op sigh selfs letten; en sien, of hy ook eenigen uitvlugt kan vinden; waar door hy sigh soude kunnen bevryden van te moeten erkennen, hoe opgeblasen hy ook wesen magh, dat hy genootsaakt is, als de geringste Bedelaar in elken adem, dien hy inhaalt, aan synen Schepper syn armoede te vertoonen, en syn onmagt om sigh een minute in het leven te behouden: op dat het Hem dogh mogte gelieven, syne geopende en ledige Borst en Longe, met een versche, goede, en gesonde lugt te begiftigen, en alsoo van oogenblik tot oogenblik hem in het leven te bewaren. En kan dan ymant dese nietigheit van hem selfs en syne afhankelykheit in elken adem van synen grooten Onderhouder, en de soo veel duisenden ja millioenen malen, op welke desen bermhertigen Gever aan hem den adem en daar in het soo dierbare leven, geduurende soo veel jaren, goed willighlyk gegeven heeft, met eenige aandagt beschouwen, en nogh aan dien goedertieren Weldoender niet alleen ondankbaar blyven; maar selfs alle syne soo aanbiddelyke, soo seer hem verpligtende deugden en volmaak theden loochenen, en was het mogelyk hem geheel vernietigen? Wat sal men van dese onbedenkelyke, ja soo onredelyke en Godtloose gedagten anders kunnen seggen? als datse by ymant, die maar de minste billykheit en eenige genereusheit, om een genoten weldaat te willen erkennen, nogh in sigh heeft, verfoeijelyk moeten syn.
| |
§. 14.
Dit nu alles van de inademinge gesegt synde, kan ik niet nalaten hier by te doen; dat het my meermalen met veel eerbied en verwonderingh voorgekomen is, dat den H. Job in devooraangehaalde plaatse Cap: XXVII. 3. even voor het geblaas in syne neuse, het welke hy aan Godt toeschryft, ook van een anderen adem spreekt, die hy synen adem noemt. Soo lange als mynen adem in my sal syn. Het geen ons reden geeft om te denken, dat in dese woorden op de uit-ademinge en in het bysonder op de lugt, die reets in de longe ingegaan is, gesien wort. Eerst, om dat de lugt in de longe in-geademt synde, de syne kan genoemt werden; dewylse niet alleen, gelyk alle andere dingen, die wy van Godt ontfangen, maar selfs op een bysondere wyse, sonder eigen toedoen aan hem gegeven is. Ten anderen, schynt het geseide daar uit eenigsints klaarder te syn; om dat hy hier niet van een geblaas, dat een voortgangh des lugts betekent, maar van een adem die in hem is slpreekt; 't geen niet beter, als van de in de longe reets ingeademde en daar in synde lugt verstaan schynt te kunnen werden; welke hy ook daarom te regt synen adem
| |
| |
noemt, om dat hetaan synen wille schynt te staan deselve daar in te houden, of weder uit te dryven; sonder dat soo seer daar toe, gelyk tot het inademen,een andere kragt, die van hem soo oogenschynelyk niet af en hanght, vereist wert.
| |
§. 15.
Ingevalle men nu alle dese aangehaalde plaatsen by malkander neemt; moet niet yder bekennen, dat den Autheur van dit woord, hier na de netste ondervindingen van de keurigste Natuur-Ondersoekers spreekt? moet hy niet toestaan, soo hy enigsints in de schriften van de Ouden ervaren is, dat hier de nieuwste ontdekkingen van onsen tyt blykelyk met de vinger aangewesen werden? dewyl niemant van de Oupe, de in-ademingh met regt een Geblaas heeft kunnen noemen; als aan welke de ware oorsaak daar van, of de uitsettende kragt der lugt nogh volkomen onbekent was. En ook niemant van haar daarom uit ware onderscheit, tusschen de lugt die in-geademt wert, en tusschen die nu in-geademt is, en weder staat om uit-geademt te worden, heeft kunnen maken; welke daarom ook geen reden hebben gehadt, om aan de cerste de naam van een Geblaas en een Gifte Gods, en aan de laatste die van des menschen adem, die in hem is te kunnen geven.
Indien dit alles nu aldus geschreven, en in een tyt geschreven is; in welke het buiten alle twist is, dat der menschen kennisse tot alle dese dingen sigh nogh niet uitgestrekt heeft; kan ymant met reden weigeren, dit geischrift aan te nemen, als iets, dat van de wysheit en kennisse der natuurlyke saken, die alle menschelyke te boven gaan, synen oorsprongh heeft?
| |
§. 16.
Hoedanigh nu het nut is, dat dese ademhalinge, waar van wy de wyse, op welke sy gechiet, tot nogh toe verhandelt hebben, aan de menschen geeft, sullen wy hier niet breder ondersoeken: dewyl de geleerste Natuur-Beschouwers nogh niet geheel daar in over een komen, of sy dient tot verkoelinge van het bloed; of om het selve alleen door de nauwe pypjes der longe gemakkelyker te doen doorgaan, en soo aan het bloed een beter. mengsel te geven, of eindelyk, om een salpeteragtigen geest uit de lugt aan het selve in de longe mede te deilen; 't geen veele afnemen, om dat het bloed uit een ader op in water gesmolten salpeter springende, syn bruine couleur in een glinsterende rode verandert; en een wey van sigh laat soo helder als water, hoe wel egter stoffelyk voedsel genoegh bevattende: gelyk men met eenige droppen sure geest van salpeter, of sterk-water, daar by te doen vernemen kan; dewelke uit dese wey een spier-witte wrongel doet afscheiden. Dese eigenschap nu heeft het slag-aderlyk bloed insgelyks, dat bruin is, eer het in de longh gekomen is; dogh na deselve doorgegaan, en daar in de werkinge des lugts (welke die ook syn magh) geleden te hebben, een heldere rode couleur in de linker holligheit des herts en verder in de slag-aderen vertoont. En 't geen nogh tot meerder waarschynelykheit by sommige aangemerkt wert; is, dat de lugt salpeteragtigh synde, over al waar sy op een bloed staat, dat bruin uit de ader gekomen in een kom gestolt is, het
| |
| |
selve insgelyks blinkende rood maakt; en een verwe geeft, na die volkomen gelykende, welke het door by doen van gesmolten salpeter bekomt. Dit alles laten wy om de veelvuldige disputen hier over aan de tyd en de ondekkingen van volgende eeuwen, om ondervindelyk te kunnen bepalen, welke van de voorgeseide nuttigheden, of welke andere de regte is, die men stellen moet, dat het bloed van de lugt ontfangt.
Dit is egter buiten twist, en waar, dat de in-ademingh der lugt van soo grooten aangelegentheit is, dat niemant deselve langh sonder sterven misse kan: en dat ons hert en gansche adergestel door den Al-wysen Maker soodanigh geformeert is; dat ons gansche bloed, ettelyke malen in een uur de longh passeert, en aldaar aan de werkinge der lugt bloot gestelt wert.
| |
§. 17.
Hoe veel nu, behalven desselfs uitsettende kragt en swaarheit aan de welgesteltheit der lugt gelegen is, om menschen en dieren in het leven te behouden, siet men in die tyden; als de lugt bedorven synde, pestilentiale siekten veroorsaakt, en Vorsten en Ondersaten, groote en kleine, tot duisenden toe door deselve wegh rukt. En gelieve niemant dese soorten van alle menschen treffende siekten aan yets anders toe te schryven; nadien deselve aan alle hooge en laage stants-persoonen gemeen synde, ook een gemeene oorsaak vereisschen; welke niet anders als inde lugt, die aan allen gemeen is, gevonden kan werden. Een schrikkelyk exempel van dese pestilentiale vergiftinge der lugt; heeft den vermaarden Professor L. Schacht in de laatste pest-tyd tot Leiden getoont: namelyk met een emmer vol water een nagt langh, selfs in huis, te laten staan; wanneer des morgens sigh een uit de lugt gevallene Room, met veel verscheiden couleuren vertoonde; welke met het bovenste water sagjes met een lepel afgeschept, en aan een hond te drinken gegeven synde, deselve binnen weinigh uuren dede sterven. En heest ook de schadelykheit van een bedorven lugt, preuven in overvloed uit droevige ondervindingen, waar door men soo meenighmalen gezien heeft, dat menschen in een lugt, waar in sy gewoon waren te leven, op een ellendige wyse verstikt en gestorven syn, als sy met den rook van glimmende dove kolen vergiftigt was.
| |
§. 18.
Het gevoelen nu, dat de lugt in-geademt synde, yets in de Longe laat, (waar en wat het ook wesen magh) en niet weder met deselve gesteltheit daar uitkom t, schynt ook eenige waarschynelykheit te ontfangen, uit sekere ondervindinge, die ik onder myn aantekeningen van den Jare 1695 vinde; welke schynt gelooffelyk te maken, dat de lugt dat soort van deelen in de Longh laat verblyven, door welke sy te vooren de vlammen onderhielde. Men kan hier over de § 9van de XXII Beschouwinge van het Vyer, na sien; alwaar dit Experiment in syn omstandigheden te lesen is. Behalven dit vind men in de Memorien van de Fransche Academie Anno 1707 pag: 213 een aanmerkinge van de Heer Hombergh; in welke syn E. segt, dat y- | |
| |
mant sigh in een plaats bevindende, daar een sterke reuk is van olye van Therebintyn, en daar na syn water, makende, gewaar werden sal, dat het deselve violette reuk heeft, als of hy Therebintyningenomen hadde. Dewyl nu de delen van dese Therebintyn olye niet anders in syn lichaam gekomen schynen te syn, als door ademhalinge; en het uit de reuk van het water gansch waarschynelyk is, dat sy eerst met het bloed gemengt syn geweest; besluit dese Heer daar uit, dat de lugt eenige delen in de longe, by het bloed laat. Dogh het is hier de tyd niet, om 't geen nogh onseker by veele gehouden wert, te bepalen.
| |
§. 19.
Kan ymant na dit alles begrepen te hebben, nogh niet sien, hoe seer syn waarde leven in de hand van een ander is? en hoe veel wy aan syne goedheit voor de continuatie van het selve verpligt syn onse dankbaar heit te toonen? die soo groot een lugt-zee, waar in de menschen als visschen leven, in die staat onderhout; dat se bequaam is om aan het gansche menschelyk geslagt, en soo veel dieren dien grooten dienst te doen, van haar in het leven te behouden, en ter ademing te strekken. Kan ook eenige menschelyke hulp deselve herstellen, als sy bedorven, en aan ryke en arme doodelyk is? En soo alles by geval, en sonder voorsorge van een Magtigh en Goedertieren Regeerder geschiet; waarom in soo veel duisenden van Jaren onder soo veel veranderingen, die sy door stormen en blixem-vyeren leydt; die sy door soo veel vergiftige dampen, als in deselve, uit onderaartsche berg-holen, uit verrotte dingen en op soo veel andere wysen uitwasemen, moet onder gaan, nogh niet eene geweest, die haar de gesteltheit, waar door sy alles in het leven bewaart, heeft doen verliesen? Dwyl soo het alles gevalligh is en geen verstandige bestieringe heeft, het een soo ligt geschieden kan, als het andere.
Dogh van dese en andere eigenschappen der lugt sal hier na met voordagt, op syn plaatse gesproken werden.
Ondertusschen laat een yder, die sigh aan de kennisse van syn Maker en Ouderhouder yets laat gelegen syn, dit alles, dat van de adem-halinge gesegt is, met ernst herdenken; en sigh selfs in stilte afvragen, of hy kan oordeelen met reden te handelen; als hy segt, dat het aan hem aannemelyk voorkomt, dat dese lugt ook niet tot dien einde onder andere gemaakt is, om al wat ademt, in het leven te behouden? nadien deselve alleen, en niets ter wereld anders de daar toe vereiste hoedanigheden heeft. Gelyk ook dat al het verbaastmakend spier-gestel van de borst op die wyse gevalligh kan geworden syn, sonder dat het groote einde van de lugt in en uit te ademen, daar door be-oogt was; daar soo een groot getal vanspieren in soo een wonderlyke Ordre geschikt synde, dit oogmerk alleen en byna niets anders bequaam syn uit te voeren. Kan hy geloven, dat de longh sonder verstant gemaakt, en in de borst op de getoonde wyse geplaatst is? daar soo sy een ander gestel hadde, alle de eigenschappen der lugt, alle de schikkingen van 100
| |
| |
spieren, die nu tot dit werk dienen, gansch vergeefs souden syn, en den ganschen Aartkloot straks ontvolkt wesen. Souden soo veel ribben en krake beenen die de borst uitmaken, soo veel spieren die se bewegen, het middel-rift en de longh in soo kleinen plaatse by geval malkanderen gevonden hebben, en de lugt sonder eenigh voornemen, dit alles omringen; daar een van allen ontbrekende, het groote werk der ademhalinge, en met het selve het leven van alle menschen en dieren strax op soude houden? Kan soodanigh ymand denken, daar soo veel en soo verscheiden saken tot een einde samenloopen, dat deselve niet met dat voornemen, op dat sy malkanderen daar toe dienen souden, gemaakt syn? Die sigh schamen soude als hy een konstig slot van een geld-kist sagh met een sleutel, die het selve alleen kon openen, om by eenige verstandige menschen te seggen, dat hy geloofde, dat dese beide in dit opsight tot malkander, door een sigh des verstaande Werk-meester niet gemaakt, maar by geval en sonder eenigh overlegh alsoo geworden waren; en dat sy gevalligh of noodsakelyk, egter sonder wysheit, malkanderen ontmoet hadden. Ellendige menschen, die na soo veel en soo heerlyk een verstand betoonende wonderen in de schepselen, en in haar selfs dagelyx te sien, nogh in soo ongelukkige gedagten blyven kunnen.
|
|