| |
| |
| |
VI. Beschouwinge.
Van het Hert.
1. | ALgemeenen dienst van het hert. |
2. | Syn beschryvinge. |
3. | Het heuveltje in de holle ader. |
4. | Oortjes van het herts. |
5. | Werkinge des herts: |
6. | Loop der spier-veselen. |
7. | Jeremiae IV. 19. |
8. | Werk der schotdeurtjes der aderen. |
9. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
10. | Schotdeurtjet der Slagh-aderen. |
11. | Dwars-pesen in het hert. |
12. | Des Herts kragt door gelykenissen getoout. |
13. | Het Pericardium of Herte-sakje. |
14. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
| |
§. 1.
LAat ons nu wat verder voortgaan, en het voedsel met het bloed gemengt synde, na het Hert volgen: in wiens maaksel soo veel verwonderlyke dingen te samen komen, dat het schynt, dat niemant, als een seer ongelukkige of hartnekkige, de samenstellinge van het selve siende en begrypende, kan nalaten overtuigt te syn van de wysheit des grooten Formeerders; en van het einde, dat hy sigh daar in voorgestelt heeft, om het bloed voort te stuwen: (offer ook andere gebruiken syn van het hart, betwiste ik hier niet) op dat het door dese beweginge synen omloop door de longh, en door een andere buis na alle deelen des lichaams, volbragt, en op verscheiden plaatsen tot verscheiden gebruiken gedient hebbende, weder te rugge na het begin syns omloops, dat is na het Hert, en Longe, keeren soude.
| |
§. 2.
Dit hert dan (om ter sake te komen) heeft twee holligheden, door een dik vleessigh tusschen-schot van malkander afgescheiden; 't geen yder, als hy de moeite nemen wil, van dat van een geslagt dier dwars door te snyden, sien kan. Het is Tab II. Fig. 3. boven by A dik, beneden by B veel dunder, gelyk een stompe verkeerde Pyramide; en het hangt vast aan syne aderen en slag-aderen. E F G H I; E is de holle ader, waar door het bloed van boven; F waar door het van onderen in de regte holligheit des harts komt; G is de Longh-slagh-ader, waar door het uit dese holligheit in de longh gaat; en H is de longs-ader, waar door het selve bloet weder uit de longh na de linker holligheit des Herts keert; uit dewelke het door de grote slagh-ader I (Aorta) na alle deelen des lichaams gevoert weit: C is het regter Oortje (Auricula) van het hart; daar in het bloed uit E en F inkomt, eer het in de regter holligheit valt: D is de linker Auricula, wellke aan de linker holligheit den selven dienst doet, K K syn de Kroon-aderen, die het hert voeden en van bloet versien.
| |
| |
| |
§. 3.
Maar hier scheen nu gevaar te syn, dat het bloed in de holle ader van boven in E, en van onder in F op malkander by het hert aanloopende, het nederdalende in E, door syn swaarheit geholpen synde, en daarom meerder kragt hebbende, soude beletten, dat het andere, 't geen van F opkomende daar tegen aanloopt, syn stroom kon vervolgen; en alsoo den omloop des bloeds, en met deselve het leven daar door niet alleen belemmert soude werden, maar haast een einde verkrygen.
Om dese ongemakken, die anders soo gevaarlyk souden syn, voor te koomen, vint men, dat tusschen dese twee aderen E en F, welke Tab. II. Fig. 4. in A A beide op gesneden vertoont werden, een hoogte B van het onderleggende vet gemaakt is; op welke het bloed uit E van boven komende stuit, en waar door aan het selve alsoo de wegh na het regeer Oortje G van het hert gewesen wert: dewyl het bloed uit F van onderen opkomende, door deselve hoogte B van den tegen-loop des nederkomenden bloeds bevryt, ook genoodsaakt wert syn cours ter syden uit na het hert te nemen.
Laat ons hier aanmerken; dat dese hoogte B in een mensch, in welke, als hy staat, het bovenste bloed in E regt nederwaarts stroomt, veel grooter is als in Honden, Paarden, Ossen en soodanige Dieren; waar in de beweginge van het bloed in EF wedersyts alleen Horizontaal is, en daarom met soo ongelyken kragt niet op malkander aandringt.
Nogh eens;
Hoe heel Vreesselyk syn wy gemaakt? en kan ymant sonder schrik aan sien, dat gelyk ons lieve leven, in den Chyl-voerder aan soo teedere klap-vliesjes, het selve alhier aan soo klein een heuveltje, als B is, volstrektelyk hangt? Indien hier geen oogmerk des aanbiddelyken Makers is; waarom is dit bultje juist op die plaatse? waarom in een mensch grooter, daar het grooter wesen moeste, om de overwigt van kragt in het neerdalende bloed; en kleinder in dit soort van dieren, daar het kleinder synde den selven dienst konde doen?
| |
§. 4.
Behalven dit, scheen de loop van het bloed, die geduurigh is door dese aderen A A, te verreischen; dat het een andere verblyf-plaats hadde als het hert geduurende de tyd, in welke het hert sigh toetrekkende sigh van bloed ontlast, en de schotdeurtjes van de openingh der regter holligheit (waar van hier na) gesloten syn; op dat het daar in middelerwyl mogte vergadert, en als de schotdeurtjes weder open gaan, geswint in het hert uitgestort worden; waar toe aan het hert dit oortje C aan de regter syde dient, en D aan de linker syde, Tab. II. Fig. 3. welke, terwyl de passagie door de schotdeurtjes gestopt is, door het toelopende bloed vol worden, en op een wonderlyke wyse pesen en werktuigen hebben, waar door elk sigh, als het tyd is, veerdigh kan toe trekken, en dit bloed, om geen tyt te verliesen, schielyk in de regter en linker holligheit des herts uit werpen.
| |
§. 5.
Het bloed nu daar in gekomen synde, wanneer het hert sigh gelyk als
| |
| |
los laat en open wert, (of hier toe ook een kragt van het hert vereischt werd, betwiste ik nu niet) trekt sigh het selve schielyk en met een groote kragt weder tot malkander; soo dat de syde van dese regter holligheit, door dese toedrukkinge den anderen naderende, en de onder en boven einde desselfs ook na malkander toe getrokken wordende, dese ganse holligheit byna tot niet toegeknepen werd; waarom het bloed met een groote snelheit daar uit in de longh moet springen door de Longs-slagh-ader G, Tab. II. Fig. 3. en verder door de longs-ader H na de linker holligheit van het hert, na dat het door de longh verspreit is geweest, voort gaan.
Men kan van dese werkinge des herts een grof begrip maken; als men sigh een blaas verheelt, die vol water is, en waar in boven twee ronde gaten syn; van welke de eene, als de blaas toegeknepen wert, met een klap gesloten werd; en de audere alleen open blyft. Indien nu in dese blaas schielyk en met een geweldige kragt, de syden na malkander, en te gelyk het onderste na het bovenste deel toegedrukt werd, en soo dat in een oogenblik of in de tyd van een pols-slagh, byna de gansche holligheit des selfs geheel weggenomen wert; kan ymant ligtelyk sigh voorstellen, met hoe grooten snelheit het water uit dese blaas door dese overgelaten openingh springen moet. En dit is in het ruw de wyse, op welke het bloed uit de regter holligheit van het Hert in de Longh uit gedrongen wert.
| |
§. 6.
Om nu dese soo sterke en schielyke toeknypinge des Herts uit te werken, loopen de spier-veselen; welke het hert uitmaken, soo verwonderlyk, en soo eigen aan dit oogmerk; dat die niet moetwilligh blint, of anders rampsaligh genoegh is, hier in de handt van een Wysen en dit beoogenden Schepper nootsakelyk schynt te moeten bespeuren. Dat dit immer niet sonder gront gesegt is, sal aan yder klaar genoeghblyken, die op derselver loop gelieft te letten.
Soo siet men eerst Tab. II. Fig. 5. de spier-draden A en B van boven schuins en na beneden dalen; en behalven dese weder andere C en D, die kruissinghs aan de eerste lopen. Dese beide schuine draden, korter werdende in haar beweginge, kan men merken, dat de hollighden van het hert moeten nauwer maken, en te gelyk syn punt en boven einde eenigsints na malkander toe trekken. Behalven dese synder andere, die boven dese leggen, regt opwaarts gaande veselen, Tab. II. Fig. 6. welke alleen tor de regter hollighei behoren; die sigh intrekkende, deselve ook van onder na boven korter maken. Maar den loop der selver, die in de linker holligheit het selve doen, is, tot verbaast makens toe wonderbaarlyk; welke veselen A, B, Tab. II. Fig. 7 van boven na beneden wedersijts gaande, met een omslagh de punt C van het hert omvatten; en korter wordende deselve opwaarts na A trekken. Dese draaden onder aan de punt wat uitgespreidt zynde vertoonen sigh. als Tab. II. Fig. 8.
Om nu het toeknypen van ter syden van de schuine spierdraaden te
| |
| |
hulp te komen, sier men een streek veselen A C B, Tak. II. Fig. 9. onder de schuine lopen, welke het hart byna dwars omringende en haar intrekkende daar toe dienst doen. Soo dat hier in veel saken omtrent een gelyk-formigh spiergestel is, als boven by de spieren des buiks aangewesen is, die deselve samen drukken. Men sie dit alles breder in het kleine, dogh doorwrogte geschrift van Lowerus.
Laat nu ymand, die dit verstaat, by sigh selfs met aandagt overleggen; of hem als gelooflelyk kan voorkomen dat soo verscheiden rangen van spierdraden, te samen soo grooten gewelt doende, als by Borellus nagesien kan werden, en alle tot het einde dienende, waar toe het hert alleen schynt gemaakt te syn, dat is om het ontsangen bloed, door de toeknypinge van het hert, daar uit in de aangchegte slagh-aderen te perssen, sonder wysheit of beoogt einde die wonderlyke schikkinge kunnen verkregen hebben? en of men dit alles aan een geval of onwetende oorsaaken kan toeschryven?
Dewyl nu in het gansche hert tot nogh toe geen andere spieren ontdekt syn, als die het samen trekken; en syn holligheden nauwer maken; siet men geen wysheit ook hier in? dat desselfs eens ingetrokken spierdraden niet in dit stant verblyven; maar strax sigh weder selfs los latende de holligheden openen, om het volgende bloed in deselve weder te ontfangen uit de aderen: op dat het selve, door het wedersamen trekken van het hert, op nieuws na de longh en andere deelen, soo langh het leven duurt, voortgesonden soude worden.
| |
§. 7.
Ik late nu, in het voorby gaan, aan verstandige oordeelen; of door dit mengsel van soo verscheidentlyk lopende spier-draden, (het welke men ten meeste dele de gansche stoffe van het Hert, en ook de vleesche Wanden, die beide de holligheden formeeren, en als door een tusschen-wandt, of muur van malkander scheiden, siet uit maken) ook verstaan moeten werden, de Wanden des herten. waar van den Propheet Jeremias spreekt Cap. IV. v. 19. in dese woorden: ô myn Ingewant! myn ingewant! Ik hebbe barens wee, ô Wanden mynes herten! Myn herte maakt getier in my: ik en kan niet swygen, want gy myn siele hoort het geluid der basuine en het krygs-geschrei.
De reden welke dit eenighsints waarschynelyk maakt, schynt dese te kunnen wesen; namelyk dat de Propheet, alhier een tot het hoogste gaande gemoets ontroeringe en schrik vertoonende, over die deelen meest in syne uitroepinge klaagt, welke in die gevallen gewoon syn het meeste te lyden, en het sterkste sigh te bewegen. Soo weet een ygelyk, die de bewegingen des lichaams verstaat, dat in groote passien, en insonder heit in verschrikkingen, die deelen meest onordentelyk bewogen worden, welke van de senuwen van het agtste paar, en van die men tusschen-ribbigge (intercostales) noemt, met takken voorsien werden: waar van nogh iets by de driften, die het gehoor veroorsaakt, sal gesegt werden.
Nu dese deelen syn eerst en voornamelyk, de ingewanden des buikt, en die
| |
| |
van de borst; of anders de ingewanden in het gemeen; welke in verrukkende ontstellingen, gewoon syn door schielyke samentrekkingen (Convulsien gesegt) en andere onordentelyke bewegingen, als bevingen en kloppingen en diergelyke beroert te werden.
De eerste, die de buik aangaan, schynt den Propheet uit te drukken door de woorden: Ik bebbe barem weê; vermits dese imsonderheyt in convulsien van de ingewanden en andere deelen des buyks bestaan; soo dat een schrik deselve veroorsakende, ook aan ymant een benautheit en roeringe doet gevoelen, gelykende na dese barens weên, en alleen in oorsaak met deselve verschillende, en in eenige andere omistandigheden, die enkel aan het baren eigen syn.
De andere onordentelyke of convulsive beweginge van de ingewanden der borst, vertoot sigh in dese uitdrukkinge, myn herte maakt getier in my, of beweegt sigh met gedruis, en woelt in my; nadien het woort Hamagh alhier door getiermaken verduist, ook dese vertalingen lydt; gelyk in het Lexicon van Coecejus, de Concordantie van Tromius, en by Robbertson te sien is: welke laatste het overset met het woord Tumultuari, dat op een kragtigh wyse onordentelyke bewegingen segt.
Nu dewyl alle de bewegingen van dese en seer blykelyk die van het hert, geschieden door de spieren desselfs; en de Propheet over het geen de wanden van het hert lyden soo bitter en uitdrukkelyk klaagt, schynt het klaar te syn, (om dat dese uit soodanige spieren alleen bestaan) dat door de hier genoemde wanden des herten, dese hert-spieren, die als wanden desselfs holligheden en kameren formeeren en bepalen, met regt moeten verdaan werden.
Het is waar, dat groote uitleggers, door dese wanden des herte de praecordia, of de ribben met hare spieren en vliesen, ook in het gemeen alles wat de holligheden des borst uitmaakt, en voor soo veel ook het hert omringt, verdaan, 't Geen ik met veel eerbiedt in syn waarde late; te meer, om dat men exempelen heeft, dat in sware hartkloppingen dese deelen wel somtyts veel geleeden hebben; als synde daar door (soo men segt,) wel ribben uit hare plaatse gebragt.
Dogh gelieven dese Heeren in opmerkinge te nemen.
I. Dat dese uiterlyke deelen, meer eigentlyk, wanden der borst of van desselfs holligheit, als wanden des herten, schynen genoemt te moeten werden; van welke laatste egter hier met eigen name gesproken wert.
II. Dat in dese schrikken en gemoets ontroeringen altyd wel het hert en andere Ingewanden, maar selden de ribben, immers de laatste noit soo gevoeligh, nogh soo onordentelyk, en soo seer tegen de wil van die het lyd, bewogen werden.
III. Dat den Propheet in het begin, tweemaal met soo veel nadruk en kragt, over syn ingewand uitroepende, in het navolgende, de voornaamste lydingen, die door een schrik in deselve veroorsaakt werden,
| |
| |
schynt uitdrukkelyk te noemen. Soo dat dese klagte alleen op de ingewanden van buik en borst, en geensints, immers niet soo seer over een komende in alle omstandigheden, op de borst selfs, en de wanden die de holligheit des selfs fomeeren, schynt toegepast te kunnen worden.
IV. Ten minsten, indien ymant door de uitdrukkinge van wanden des herten in dit geval, de Ribben en tusschen-ribbige spieren met hare vliesen gelieft te verstaan; schynt het egter, dat men de spieren des herten, soo wel als dese voorige ook door deselve woorden met reden kan agten aangewesen te werden. Te meer, om dat het geen door dese Hert-spieren gemaakt wert, by voorname Ontleders, deselve naam van wanden des herten draagt. Men sie Ph. Verheyen, (om geen andere op te halen) in de beschryvinge van de 4. Fig. in de XIV., en de 10 Fig. in de XV. Tafel, ook pag. 248 in Octavo; daar hy deselve Parietes, eygentlyk wanden beduidende, noemt. Soo dat men alhier, de eigene betckenisse van het woort houdende, de plaatse in desen sin verstaan kan.
Dogh om weder voort te gaan.
| |
§. 8.
Nu was in het gebruik van dit Hert, nogh een andere swarigheit overigh; namelyk, dewyl elke holligheit twee openingen heeft, eene waar door het bloed daar in komt, en een andere waar door het daar uit moet gaan: scheen te moeten volgen, dat het hart soo veerdigh en kragtig toegeknepen synde, het bloed door beide soude uitspringen; en soo weder ten deele te rugge gaan, door die openingh, waar door het in dese holligheit gekomen was,
Om het welk te beletten sigh hier weder het wyse vermogen des verwonderlyken Makers openbaart; die tot dien einde hier weder een ander soort van Schot-deuren of Valvulae (om hare driehoekige Figure ook myteragtige genoemt.) heeft gelieven te stellen, in die beide plaatsen of aderen, door welke het bloed in het hert valt; welke, als het Hert sigh samendrukt, en het bloet na de openingh, in welkers omkringh dese Valvulae geplantst syn, toegeperst wort, vast en digt toegesloten worden. Dese Schot-deurtjes ('t geen men op dese Voorsigtigheit des Scheppers denkende, niet wel sonder ontroeringh kan aanschouwen) siet men met seer veel peesdraden, die seer sterk syn, aan de wanden van de holligheden vast gehegt te wesen; om de Vatvulae, als sy toe gesloten syn, als soo veel ketens en touwen, tegen te houden; op dat het gewelt, 't geen het bloed, dat uit gedrongen wert, op haar doet, deselve niet forcere, en na de andere syde doende uitbuigen, alsoo weder openingh alhier aan het bloet geve: nadien sy alleen van slappe vliesen en niet van been of andere harde stoffe gemaakt syn.
Welke Pees-draden ook daarenboven nogh dese opmerkelyke gebruiken hebben: Eerst, dat als het Hert na syn toeknypen, weder sigh los latende langer wert, en by gevolge de op waarts geligte wanden van het hert weder na beneden gaans; deselve Peesdraden dan, vermits sy aan dese wanden vast
| |
| |
syn, dese schotdeurtjes weder open trekken (gelyk men de deuren van sommige sluisen met rouwen doet) om een vrye doorgangh voor het weder inkomende bloed te maken. Ten anderen, dat dese peesdraden soodanigh aan eenige uitsteekseltjes van de wanden van het hert, en selfs aan haar tegen over syde vast gehegt syn; dat se in staat syn om te beletten, dat dese schotdeurtjes sigh vlak en rakende op de wande van het hert, als sy opengaan, nederleggen; aldus te wege brengende, dat deselve beneden altyd eenigen afstand van de syden van het hert behouden, op dat het bloed in het toeknypen van de holligheit, tegen dese schotdeurtjes altyd van onderen soude kunnen aanperssen, en deselve aldus opwaarts ligten, om haar openingh te sluiten.
| |
§. 9.
Ik hebbe het voornaamste van dese saken alleenlyk woordelyk hier gestelt sonder Figuren daar by te doen; om dat ik by de aldernaukeurigste Anatomici bevinde, dat ik by de beste en netst na het origineel gemaakte Figuren, om de veelheid van het geen daar in waar te nemen is, niet bequaam syn om veel ligt te geven aan ymandt, die dit alles noit in een hert van een dier gesien heeft; maar meer studie vereissehen om verstaan te werden, als het sien van de gesteltenisschen van een hert selfs; die hier van ondervindinge gelieft te hebben, kan sigh van de 4. Figuur in de XIV. Tafel van de Heer Verheyen, en van de 1. Fig. in de V. Tafel van de Heer Lower bedienen.
Indien verder eenigh bekent konst-werk te vinden ware, 't geen met de werkinge van het hert eenige gelyk-formigheit hadde; soude desselfs gestel alhier te beschryven; misschen eenige klaarheit kunnen toebrengen; maar nogh pompen, nogh geen soort van spuiten, selfs de hedendaagse brandspuyten, schoon sy in het sluiten en openen van haar klappen, eenigsints het hert scheinen na te bootsen, nogh iets, dat men weet tot nogh toe door konst voortgebragt te syn; is op verre na bequaam, om de wysheit, waar mede dese wonderlyke Machine van het hert geformeert is, eeniger wyse te vertonen. Soude men dan dit groote werk-stuk kunnen denken by geval dus geworden te syn? Daar niemant dit van dese andere konst-werken soude derven staande houden.
Menighmalen is my dit geseide beschouwende weder in gedagten gekomen, de heel vreesselyke manier, op welke wy gemaakt syn; waar van te voren nu in twee andere gevallen gesproken is: namelyk, indien een van dese schotdeurtjes ontstelt wierde, en onbequaam, om syn werk te doen; selfs soo die kleine peesdraden, die se vast houden en open trekken, of braken, of alleen een weinigh te langh of te kort waren of wierden; souden dese deurtjes niet kunnen geslooten worden; als niet konnende op malkander komen, wanneer dese draden te kort; of niet konnende by malkander blyven, en na de andere syde door de kragt van het bloed moetende doorbuigen, als de pesen te langh waren. Soo dat aan elk van dese schotdeurtjes niet alleen, maar ook (dat verschrikkelyk is) van de verscheide lengte van dese peesdraatjes, het leven
| |
| |
van soo konstigh een werk-stuk als de mensche is, van Koningen selfs en Vorsten, van groote en kleine volstrektelyk af hangt.
| |
§. 10.
Dit nu van de openingen, waar door het bloed in beide de holligheden van het hert komt, geseid synde; was'er nogh te vresen, wanneer het bloed uit de regter holligheit in de Longs-slagh-ader en uit de linker in de groote Slag-ader geperst was, dat als het hert weder sigh opende en de kragt van uitperssen ophielde, het bloed dan weder door syn swaarheit te rugge, na de holligheden van het hert, soude sakken, waar uit het gekomen was, en alsoo de circulatie belettende, straks de dood veroorsaaken.
Dogh hier heeft de Goedertierenheit des Heerlyken Makers, sorge voor gelieven te dragen, door in het begin van dese beide Slagh-aderen weder andere Schotdeurtjes te stellen; welke een regt contrarie werk doen, als de voorgaande; soo dat gelyk de cersle toegedaan werden, door het bloed, dat opwaarts uit het hert tragt te gaan; dese door het gene, dat aldaar na het hert te rugge nedersakt, gesloten werden: en daar de eerste door het instromende bloed geopent werden, geschiet sulx in dese door het uitspringende bloed.
Om dit sigh te kunnen verbeelden, is Tab. II. Fig. 10. aa het geopende gedeelte van de linker holligheit des herts, c vertoont de in de lengte opgesneden groote slagh-ader, bbb de drie halfmaanswyse schotdeurtjes, die sigh door het weêrkerende bloed sluiten. Men sietse hier in 't plat leggen en uitgespreit, daar se andersints de ronde openingh van de slagh-ader vervullen, ff syn hier de driehoekige schotdeurtjes of myteriwyse, waar van te voren gesproken is, ter wederseyds omgeslagen, op dat men de andere bbb beter soude kunnen sien; en aan dese ff siet men de peesdraden fg nogh hangende, welkers einden gg alhier van de wanden van het hert afgesneden vertoont werden; waar aan sy anders, gelyk boven gesegt is, in haar natuurlyken stand vast gehegt syn.
Hoedanigh dese klapvliesjes bbb door het te rug gedrongen bloed sigh schikken, en den Slagh-ader sluiten; kan men Tab. II. Fig. 11. onder de letters CCC sien; 't geen ook gebeurt, als men in de Slagh-ader A blaast. BB syn de Kroon-slagh-aderen, die het hert voeden, en haar bloed derwaarts brengen; welkers openingen in de groote Slagh-ader in de Tab. II. Fig. 10. met de letters dd, even boven dese Valvulae aangewesen worden.
| |
§. 11.
Al het gene men verwonderlyk in het hert waarnemen kan, soude te veel syn, om alhier naukeurig te ondersoeken. Soo siet men, om veel andere over te slaan, insonderheit in de regter holligheit, dwarsse pesen of spieren; die de syden des herts samen houdende, beletten, dat se door het invallende bloed niet te verre opgespannen werden, en verstrekken alsoo tot een maat van 't geen ten elke male in haar moet gestort werden: ook dienen sy om dese syden in het toetrekken na malkander te doen naderen. Soo
| |
| |
siet men ook dat de linker holligheit, als men het hert dwars doorsnyt, met veel sterker spieren en wanden omringt is, als de regter; om dat dese laatste het bloet alleen door de longh moet doen gaan; dat een korte wegh is, in vergelykinge van die verheit, tot welke de linker holligheit het bloed, 't geen sy uit sigh dringt, of alleen, of met hulp der Slagh-aderen moet brengen; welke sigh niet alleen tot de uiterste teenen, en afgelegenste plaatsen, maar ook selfs wederom te rugge tot het hert toe uitstrekt. Kan men in dit alles geen oogmerk van den Formeerder sien, soo is men wegens syne blindheit te beklagen.
Immers moet yder sigh niet verwonderen, die een sagt vleesagtigh werktuigh, soo veel snelheit aan het bloed siet geven, om soo grooten omloop soo veerdigh te volbrengen?
| |
§. 12.
Die nu twyffelt of de toeknypinge van het hert ook een genoegsame oorsaak daar van syn kan, (om geen wiskonstige demonstratien hier by te voegen) kan sien, hoe grooten kragt en snelheit de samendrukkinge van twee lichamen te weegh kan brengen: als hy een kersse steentje, tussen de duim en voorste vinger houdende; deselve schielyk samendrukt: wanneer het met meer snelheit, als ymant die het noit gesien heeft geloven soude, daar uit vliegt. Een diergelyk voorbeeld heeft men, als men syn hant vol natte klei neemt; en deselve, gelijk in het hert geschiet, schielyk toeknypt; wanneer men sien sal met hoe grooten veert deselve over al waar sy opening vint, tusschen de vingers uitberst. Het welk, nu veeltyds door vyf pafsages, (drie tusschen de vingers en twee onder en boven de hand) geschiedende, indien'er ook maar een openingh was, en de hand in deselve tyd toegedaan wierde, met vyfmaal grooter snelheit soude geschieden: Of men kan het selve op een seer gelykende wyse sien, in het voortstoten van een vogt, in die manier van doen, welke by de tabak-rookers veel gebruikelyk is, en quatten genoemt word; wanneer sy het quyl met een groote geswintheid uit de mond doen spuiten, met het selve eerst in een besloten holligheit tusschen de tongh en lippen te bevatten, en daarna de tongh tegen de lippen aan te stooten, dese holligheit weg te nemen, en soo de quyl na buiten te dringen. Meer andere soude men kunnen bybrengen, maar dese sullen genoeg syn om het geseide eeniger wyse te toonen.
| |
§. 13.
Men gelieve hier nu by te doen, dat dit hert in een vliesige sak, Pericardium genoemt bewaart ligt: welke uit syne kliertjes, (siet hier van Bergerus, Malpighius, &c.) een vogt uitlatende, het hert daar door gedurigh glad en bequaam houdt tot syne gedurige kragtige beweginge; belettende, dat desselfs buitenste vlies wegens droogte eenige rimpels verkryge, de daar aan palende spier-veselen haar vereiste vogtigheit verliesen, en soo dit groote werk-tuigh in syn soo nodigen dienst belemmert werde.
| |
§. 14.
Om nu niet meer te seggen; indien men dit hert in alle syne voren verhaalde omstandigheden beschouwt, soude een ongelukkigh Philo- | |
| |
sooph, selfs den hartnekkigsten en quaataardigsten Atheist, hier in sigh selfs kunnen gerust stellen, als hy staande hielt, dat die alles sonder wysheit, sonder eenigh oogmerk, door sigh van alles onbewuste oorsaken gegroeit was? nadien het aan hem niet onbekent kan syn, dat by alle menschen, en buiten twyffet ook by sigh selfs voor gansch onredelyk soude moeten doorgaan, in gevalle hy maar derfde seggen, dat een enkele brand-spuit die op ver na met de konst, waar mede het hert samen gestelt is, niet te vergelyken is, soodanigh een oorspronk en geen verstandigh meester gehad hadde. Laat hy nu hier by doen, dat een andere dese Machine gemaakt heeft, en een ander die beweegt; soo dat dit alles in syn lichaam niet alleen buiten syn wil, maar selfs buiten syn weten en gevoelen geschiet; en kan hy dan nogh niet sien, dat syn soo dierbaar, soo kostelyk leven van een ander onderhouden wert, die sulx met soo veel wysheit doet? Hoe is het voor ymant te begrypen? daar dese beweginge van het hert, volgens de rekeningh van den voornamen wiskonstenaar Borellus, in elke pols-slagh meer kragt moet doen, als vereist werd om een tegenstant van eenige duisent ponden te overwinnen; dat het meer als twee duisent maal in een uur dit uit kan voeren; sonder in 50, 63, 70 Jaren oit, het sy wy slapen of waken, eenige rust te hebben. En insonderheit daar onse andere spieren, na een veel minder arbeid, en somtyds maar van eenen dagh, soo seer vermoeit en onmagtigh kunnen worden, dat in de spieren van dit kleine hert in soo veel Jaren sulx noit geschiet? en sal dan soo grooten saak, door soo wonderlyke werktuigen, op soo een verbaastmakende wyse te wege gebragt, een yder, die redelyk is, niet moeten doen met sekerheit besluiten, dat een alle menschelyke overtreffende wysheit en magt sigh daar vertoont: Hoe kan men anders,
als soo men syn hartnekkigheit niet kan beschuldigen, sigh over dese ondenkelyke onverstandigheit verwonderen?
Immers kan niemand loochenen, dat, volgens het gene wy straks getoont hebben, soo menigmalen wy onse hand op de borst leggen, en daar ons hert voelen slaan, een yder gedwongen is of met of tegen syn wil te bekennen; dat dese beweginge, in ons, sonder ons toedoen, en gevolgelyk door een ander gewrogt wert. En dewyl wy daarenboven, in het voorgaande gestel van het hert en meerder deelen gesien hebben, dat deesen Beweger en Maker wys is, en ons leven aan dese door syne magt veroorsaakte bewegingen geheelyk hangt: moet na dit alles regt overdagt te hebben, een sodanige niet beven, die desen Magtigen Wysen en Goedertieren Onderhouder van syn leven, niet alleenlyk weigert syne dankbaarheit te betoonen, maar openbaarlyk hein derft lasteren, en alle dese deugden en volmaaktheden loochenen?
|
|