| |
| |
| |
V. Beschouwinge.
Van de Melk-vaten: en Chyl-voerder.
§. 1. | Overgangh. |
2. | Melk-aderen en Chylbak in een hont. |
3. | Des laatste in menschen. |
4. | Des Chyls wegh na het Hert. |
5. | Job. XXI. 23, 24. |
6. | Schotdeurtjes in den Chyl-voerder, melk-aderen, en water-vaten. |
7. | Voortstuwinge des Chyls. |
8. | Het Schot-deurtje in de ondersleutelbenige ader. |
9. | Overtuyginge uit het te voren geseyde. |
10. | Psalm. CXXXIX. 14. |
| |
§. 1.
NA dat wy nu het grofste gedeelte der spyfe na beneden gevolgt hebben; laat ons nu weder te rugge na de Mage keeren, om voort te sien, welke wegen onse Goedertieren Onderhouder voor het voedende sap of Chylus, dat uit de spyse voortgekomen is, heeft gelieven te bereiden; om het selve verder, tot herstellingh van het verval onses lichaams, bequaam te maken.
Om nu niet op te halen het konstigh gestel van de Gal-blaas; en de pypen, die, daar uit en uit de lever voortkomende, geduurigh een groote quantiteit Galle, met het voetsel, dat uit de Maagh komt, doen samen komen; insonderheit soo meenighmaalen, met het inhalen des adems, het middelrift nedergaande de lever, en de daar in leggende Gal-blaas drukt, en de Galle door een pyp, die van dese blaas tot het gedarmte reikt, in het selve doet uitloopen. Om ook hier niets te seggen van het sap, dat uit de buis van het Prancreas, (een groote klier onder de Mage leggende) komt, en sigh vier of vyf vingeren beneden den uitgangh der mage, meest door de selve openingh, als die van de Gal-blaas, met de uitgestorte galle vermengt. Om hier ook niet te ondersoeken de gebruyken van dese beide; of sy namelyk te samen dienen, om de Chyl van de uitwerpselen te scheiden; of deselve door de bitterheit der galle van verdervinge te bewaren; om die vloeibaarder te maken; om hare andersints onmengbare deelen, als vette en wateragtige, tot een goet mengsel te brengen; om de bitterheit van de eene door her andere wegh te nemen; of tot ander saken, welke dagelyks op nieuw door verder naspeuringe van haar afgeleyt worden; dewyl de menschelyke kennis dit nogh niet volkomen buiten disputen heeft kunnen stellen; sullen wy ons alleenlyk aan 't geen men eenigsints met sekerheit kan besluiten, tragten te houden; als meer dan overvloedigh genoegsaam synde, om de volmaaktheden van onsen Maker te bewysen: Terwyl het tot nogh toe onsekere, voor ous een geduurigh voorwerp van ondersoek en verwonderinge over syne soo verre boven de onse uitstekende wysheit, blyft.
| |
| |
| |
§. 2.
Laat ons dan voortgaan.
Indien nu de pyp van het gedarmte, gelyk de Slokdarm en Mage, in hare vliesen, nergens openingen hadde; moest het voedende sap, met het onnutte daar doorgaande, te gelyk uitgeworpen worden, en den mensche uitteerende en by gebrek van voetsel sterven. Kan men nu denken, dit ook by geval te syn? dat om dit voor te komen Tab. I. Fig. 6. in het scheyl G G, behalven de bloet-vaten II, en de senuwen m, m, m, die door het selve loopen, ook een ander soort van seer nauwe buisjes l l gelegt syn; welke, als een dier in langen tyd niet gegeten heeft, sigh geheel onsigtbaar, maar het selve weinigh uuren na het eeten geopent synde, gelyk adertjes vol witte stoffe, als melk, vertoonen; waar van men haar ook de naem van Melk-aderen of Melk-vaten, (Vasa lactea) gegeven heeft. Dese pypjes syn open in de darmen LL die door de bewegingen, waar door sy toegeknepen werden, en 't geen in haar is voortwringen; ook het dunste van de spyse of bereide Chyl in dese Melk-aderen, onder de gedaante van een witte melk uitperssen: welke dan eerst, (in honden, volgens welke dese figure door de Hr Verheyen geteekent is) na een groote klier K, dogh in menschen na verscheide andere kleinder klieren haren wegh nemen; dewyl volgens den selven Verheyen in de menschen dese groote klier niet gevonden wert. Die de aftekeningh van het Mesenterium van een mensch wil sien, gelieve in de XVIII Tafel van den selven Autheur de II. Figuur en de Letters aa, welke de klieren in het selve aanwysen, na te slaan.
Van dese klieren, alsoo men over haar gebruik nogh niet volkomen overeen heeft kunnen komen, sullen wy daarom ook niet seggen. Alleen weet men, dat dese Chyl door de verder gaande Melk-vaten, n, Tab. 1. Fig. 6. van dese klier komende in een wyde vergader-plaats O geslort wert; aan welke ontfangh-plaatse des Chyls in het latyn den naam van Receptaculum Chyli of de Gyl-bak, en Cisterna dat is de Regen-bak by andere gegeven is.
| |
§. 3.
Men moet hier weder onthouden, dat in dese figure, den loop der vaten gelyk sy in honden gevonden wert, afgetekent is; om dat sy in menschen, dewyl men die soo ras na haar doodt selden opent, ook selden daarom getoont kan worden. Die egter een regte beschryvinge van dese deelen, soodanigh als sy in een mensche syn, gelieft te sien; kan deselve vinden in Act. Lip: pag. 57. Ao. 1699. getrokken uit een Engels schrift van G: Cowper, in 't bysonder hier in van dese verschillende: I. dat dese groote ontsangh-bak van de Chyl, alhier onder de letter O afgebeelt, in de menschen uit drie groote pypen en deelen bestaat, II. datter meerder en verscheide kettingh-schakels, glyk hier een in s getekent is, in de pyp Os, die opwaarts loopt en Chyl-voerder of Ductus Thoracicus geheten wert, in de menschen gevonden worden. Rohault maakt ook gewagh van eene, die in een mensche gevonden is.
| |
§. 4.
Om weder onsen draad te hervatten:
| |
| |
In dese Chylbak O, mengt sigh dit voorgaande voedsel met een andere vogt, water of wey, lympha genoemt; welke na syn dienst aan het lichaam gedaan te hebben, door de Water-vaten, qq, (vasalymphatica) geduurigh derwaarts gebragt wert. Waar na dese Chyl en Lympha te samen opwaarts haren weg vervolgen, door de buik en borst, langs het ruggebeen uit de Chylbak O, door den Chylvoerder rr, en eindelyk in u, in de vena subclavia of ondersleutelbeenige ader, ux; uitkomen; welke ader dus genoemt wert, om dat sy onder het sleutel-been gelegen is.
In deselve loopt het wederkeerende bloet van u na x; en van daar door x B, de neergaande holle ader genoemt, na het hert A: waar heen de Chylus en Lympha, sigh met het bloedt in u vermengende, door desselfs stroom ook gebragt, en voort met het selve door het gansche lichaam, om het selve te voeden, omgevoert werden.
Kan nu alle desen toestel van soo veel buisen van de Melk-vaten ll, den Chylbak O, en desselfs Voerder rr aan ymant voorkomen, als by geval soo geworden synde? is het sonder ooghmerk dat de Water-vaten qq, en tt, sigh in de twee laatste ontlasten, om een geduurigen stroom te maken, dit de Chyl met meer gemak na het bloedt in de ader ux voeren kan? van welk alles soo iets ontbreekt, de mensche van syn dierbare leven strax gevaar loopt. Is het sonder wysheit, dat den Schepper in de menschen den Chylbak O, die in honden en ook andere dieren maar een en groot is, heeft gelieven in drie pypen te verdeelen? op dat in het overeinde gaan der selver, de groote menigte der vogt, het vlies, het welk den bak O uitmaakt, en boven gedagten teeder is, niet ligtelyk soude doen bersten.
Indien dit alles iemant nogh niet en mogte overtuigen; laat hy op het geene straks van de schotdeurtjes volgen sal, letten; 't geen als met de hand op een Magtigen, en tot verbaast maken toe Verstandigen Schepper wysen sal.
| |
§. 5.
Dogh eer wy daar toekomen, en van dese voor aan getoonde Melk-vaten (vasa lactea) tot iets anders overtreden; sullen wy hier in het voorby gaan aanmerken, dat deselve van eenen Gaspar Asellius eerst in de voorleden eeuwe in den Jare 1622 ondekt syn: sonder dat men eenigh teken heeft, dat se te vooren by eenigh mensch waar genomen waren: alleen dat eenen Erasistratus deselve schynt by geval gesien te hebben, sonder egter haar eigenschappen en gebruik te weeten. En kan dan ymandt sonder verwonderinge de plaatse lesen, waar in den geest Godts soo veel eeuwen te vooren daar van soo uitdrukkelyk gesproken heeft? Job. XXI. 23, 24. Dese sterft in de kragt syner volkomenheit, daar hy gansch stille en gerust was; syne Melk-vaten waren vol melks, en het mergh syner beenen was bevogtigt.
Dat nu hier om niets naders als om dese Melk-buisjes ll, Tab. I. Fig. 6. gedagt moet werden, is volgens het gevoelen van verscheide uitleggers, by Polus aangehaalt, seer aannemelyk. Die hoewel sy van dese Melk-vaten
| |
| |
selfs geen bysondere kennisse schynen gehadt te hebben, egter stellen, dat men door het woordt, Melk-vaten vertaalt, niet die vaten verstaan moet, waar in de Melk van Schapen, Koeyen, en andere dieren vergadert wordt; maar eenige Ingewanden of deelen binnen in een mensch synde.
Boven het welke dese uitlegginge ook daar in syn gront schynt te kunnen hebben.
I. Dewyl het woord, dat hier Melk uitdrukt, by andere anders gelesen wort; wanneer het een woort geeft, dat Vettigheit betekent, of het vette, en wel soodanigh een Vettigheit, die uit het beste en keurlykste van het voedsel bestaat. Soo wert het selve Deuteron: XXXII. 14. overgeset met het vette der nieren van tarwe. Genes: LXV. 18. het vette des lants om te eeten. Psalm LXXXI. 17. en CXLVII. 14, het vette der tarwe. Dat nu dese laatste lesinge van Cheeleb of het vette, voor Chaalaab of Melk niet sonder gront is, blykt om dat de Consonanten in beide deselve syn, en de Vocalen der Hebreen by veele van weinigh gesagh gehouden worden: Waarom, dewyl veel Bybels sonder dese vocalen, of puncten, (soo men se noemt) gedrukt syn, de lesingen op beide dese wysen kan geschieden; en over sulks, dit by malkander nemende, de aangetrokken plaats dese sin soude hebben: syne ingewanden, en wel die Melk-vaten genoemt werden, waren vol van een vet voedsel, dat Melk-agtigh of Melk gelyk is. Kan nu de witte Chylus in syn Melk-vaten synde klaarder beschreeven werden? Waar by nogh komt, dat in dese tydt veele meenen, dat dese Chyl de eigen stoffe des Melks is; 't geen wy, als nogh niet volkomen bewesen synde, hier niet betwisten nogh vast stellen.
II. Dewyl hier gesproken wert, van ymant, die sterft, gesont synde, en in syn volkomen kragt, of volgens de Hebreen, in de kragt syner volkomenheit. Nu is yder, wiens Melk-vaten vol van dit melkagtige vette of voetsel syn, aan te merken in desen staat te wesen; nadien het een teken is, dat hy fris synde, lust tot spyse gehadt en die genomen heeft; dat de werkinge der Mage en darmen volkomen in haar behoorlyke standt zyn; waar by men volgens de gedagten van eenige natuurkundige, soude kunnen doen, dat hier de tyt uitgedrukt wert, wanneer een mensche voor een uur of twee gegeten heeft; op welke tyt de Anatomici waarnemen, dat dese Melk vaten vol synde, best getoont kunnen werden; en die bysonder dese is, op welke de menschen veel versterkinge van de genomen spyse gevoelen, eer sy nogh geheel onder het bloed gemengt synde haar (gelyk eenige willen) daarom slaperigh maken kan.
III. Men behoeft ook niet te denken, dat hier de Melk-vaten in der Vrouwen borsten gemeent werden; dewyl alhier van Mannen gesproken word: en een soogende vrouwe niet wel daarom in de kragt van haar volkomenheit kan gesegt worden te syn.
Kan men nu netter beschryvinge van dese Melk-vaten, kan men meerder omstandigheden, om dit alles blykelyk te maken, van ymand met regt afvorderen?
| |
| |
Ik late het gesagh en geleertheit van alle voorname Uitleggers alhier in volle agtinge. Maar dese Uitlegginge van ymand toegestemt synde, dewyl sy aan soo veel eigenschappen voldoet, sal hy dan ook kunen loochenen, dat dit H. Woord, synen aller menschen wetenschap in die tyden overtreffenden, en daarom waarlyk synen Goddelyken Ingever in desen vertoont? Want dat nogh taal nogh teken in de Historien te vinden is, waar uit men soude kunnen afnemen, dat ten tyde van Job by eenigh Ondersoeker, dese Melk-vaten bekent geweest syn, in dit haar gebruik, is by yder openbaar, die de outheden eenigsints ondersogt heeft: veel minder dan, dat eenigh mensche iets als doe met soo veel natuurlyke verwen soude hebben kunnen afmalen, het geen eerst in de laatst voorleden eeuwe, aan de Werelt bekent geworden is. En boven dit alles, kan ymand, sonder een wonderlyk bestier van de Voorsienigheit daar in te beschouwen, alhier aanmerken, dat dit H. Woord aan dese buisjes, soo veel honderden van jaren, voor haar ondekkinge, juist deselve naam van Melk-vaten gegeven heeft? Waar mede de volgende Anatomici daar na deselve, buiten twyffel sonder in het minste op desen text te denken, genoemt hebben. Waar door soo niet ontwyffelyk, ten minsten voor den grootsten Twyffelaar het seer waarschynelyk moet wesen, dat aan den grooten Autheur van dit Woord, dese uitvindinge der navolgende eeuwen, tot de minste eigenschappen, en tot de namen toe, die als dan gebruikt souden werden, bekent geweest is. Het welk ik niet gelove, dat ymant, die eenigsints redelyk is, aan de magt van eenigh mensche oit sal kunnen toe schryven.
| |
§. 6.
Om dan weder ter sake te komen. Kan men niet oogenschynelyk een vast voornemen sien, om de Chyl na het bloet, en het hert te doen gaan? dewyl anders scheen te moeten volgen, dat, Tab. I. Fig. 6. dese met de Lympha in den Chyl-voerder rr, door het overeinde gaan der menschen, na beneden souden sakken, op soo wonderlyk een wyse daar tegen voorsien is; namelyk, met Valvulae of Schotdeurtjes in dese pyp te maken; die sigh openen door de Chyl, als sy van O na u opwaarts, en alsoo den regte wegh gaat; en door deselve gesloten werden, als sy te rugge en na beneden soude willen dalen; even gelyk men in de sluis-deuren siet, dewelke het water van de eene syde komende, sonder moeite open doet; dogh van de andere syde daar tegen aan vloeyende sigh selven de wegh stopt; en grooter geweld doende, deselve vaster toesluit.
En dewyl in de Melk-vaten ll en Water-vaten qq, deselve vrees is, dat de vogt daar in synde door syn swaarte te rugge soude keeren; werden in dese beide ook op de selve wyse gelykformige schot-deurtjes gevonden.
Onder dese watervaten moet men den Chylvoerder rr selfs rekenen; nadien hy altyt van dit water ook vol is, wanneer geen Chyl sigh daar onder mengt; en als boven gesegt is, ook syne schotdeurtjes heeft, welke
| |
| |
in hare forme Tab. II. Fig. 2 eenighsints te sien syn by cc, cc, en door de vogt van a na d lopende kunnen (gelyk sluis-deuren) open gedaan, maar indien dese vogt van d na a te rugge liep, daar door souden geslooten worden.
| |
§. 7.
Indien men nu in aanmerkinge neemt, dat dese buis seer teeder is, waarom hy ook van het Ribbe-vlies, (Pleura) bedekt word; dat hy ook van genoegsame spier-veselen, om syn begrepen vogt na den eisch voort te stuwen, ontbloot is, welke tot dien einde in de darmen en slag-aderen gevonden worden; dat egter den voortgangh van dese vogt soo nootsakelyk tot het leven is, dat dit laatste sonder die haast een einde souden hebben: moet men sigh niet weder op nieuws over de Wysheit des grooten Makers verwonderen, die in dit geval een bysondere maniere heeft gelieven te gebruiken, om dese vogt opwaarts te dringen? doende Tab. I. Fig. 6 tot dien einde de groote slagh-ader C nevens deselve loopen, de tussen-ribbige ccc, gelyk ook de Nier-slagh-ader D, boven op en dwars over deselve plaatsende; welke door het ingedrongen bloet, met elken pols-slagh opswellende, dese pyp telkens drukken; waarom desselfs vogt; door dese schot-deurtjes belet wordende te rugge te gaan, nootsakelyk voorwaarts en na boven geperst moet werden. Waar toe ook de peesen des middel-rifts, die in het ademhalen opgetrokken worden, en dese pyp ook drukken, schynen veel hulp te geven.
Siet men nu hier niet, dewyl de beweginge op dese wyse geschiet, hoe nodigh dese Valvulae syn? nadien de drukkinge de vogt sonder dese schotdeurtjes soo wel na beneden, als na boven soude doen gaan. Ook blykt het, waarom deselve soo digt by malkander gelegen syn; en in meerder getal als in de aderen, alhier vereist en ook gevonden worden; namelyk, op dat de vogt te rugge willende loopen, strax soude gesluit worden; daar hy anders, indien de pyp tusschen twee Valvulae seer langh was, deselve, om haar tederheit en lengte, ligt soo verre door dese drukkinge soude doen opswellen, dat daar door, boven het gevaar van breeken, de voortgangh der vogt trager soude syn.
| |
§. 8.
Hier by komt nogh een ander, en hoe wel de saak kleinschynt, een verwonderens-waardige blyk van de Goddelyke Wysheit; namelyk dat desen Chyl-voerder rr syn vogt u in de Vena subclavia, uk, stortende, desselfs openingh met een vliesigh en half maans wyse klapje bedekt is. Het geen eerst belet, dat het bloet uit dese ader ux niet in desen Ductus thoracicus rr nederloopt. En ten anderen oorsaak is, dat dit vliesje juist na de syde van x, werwaarts het bloed loopt, alleen open synde, daar door de Chylus hier uitkomende, strax met de stroom van het selve voortgedreven wert: daar, soo het na de andere syde open was, het bloed door syn sterke loop in dese buis rr indringen, en alsoo den Chyl belettende voort te gaan, den mensche soude doen sterven.
Ik kan niet nalaten, dit laatste in de Tab. II. Fig. 2. welke uit den nauwkeurigen Lower genomen is, alhier te vertoonen. d b, c a. Is hier den
| |
| |
Chylvoerder; cc de Valvulae of Schotdeurtjes; welke daarom te sigtbaarder syn, om dat de Chyl met de vinger van d na b te rugge gestreken synde tegen de schotdeurtjes aan, de pyp by deselve doet swellen; terwyl het deel b d h ledigh is. Maar 't geen voornamentlyk in dese Figure aan te merken staat, is het kleine halfs-maans-wyse klap-vliesje i, het welk de openingh h van den Chyl-voeder, in de Vena subclavia, soodanigh bedekt; dat het bloet van f na g, en voort na het hert vloeyende belet wert in de Chyl-buis d a te dringen; en egter aan den Chyl en Lympha van a na h lopende, eenen vryen uitgangh toelaat, e Is de strot-ader, welkers bloet van boven in de ader f g stortende, dit klap-vliesje i soo veel nodiger maakt.
| |
§. 9.
Behoeft men nu meerder bewys van de aanbiddelyke Wysheit des Scheppers, als het geen nu straks getoont is? en kan ymant soo verre vervallen, dat hy dit alles aan het geval of onredelyke oorsaaken soude toeschryven? en soo dit elk niet tot dat einde gemaakt is, om het voedsel en Lympha opwaarts na het bloet te brengen, en de mensch in het leven te behouden; Waarom syn de Schotdeurtjes daar? waarom syn sy alle na deselve syde open? soo dat, indien onder soo meenighvuldige een eenige miste syn werk te doen, het leven strax een einde soude nemen. Noghmaal; kan ymand dit alles aan een geval alleen oordeelen te hangen; waarom kan hy het van geen Sluisdeuren, in molens, of op andere plaatsen synde, geloven? want ik denke niet, dat ymant van een schut-sluis, die egter maar het gestel van twee van dese Valvulae heeft, dit soude derven staande houden, dat se sonder wetenschap gemaakt was; ik late staan, soo hy een samenstel van by na ontelbare sluisen agter den anderen sagh volgen, en te samen tot een gemeen gebruik dienen, gelyk in dese pypen geschiet.
| |
§. 10.
Na dit alles, indien men ernstigh denkt; dat het gestel van soo teeder een buis, als de Chyl-voerder a d Tab. II. Fig. 2 is, aan het onstellen van soo kleine en niet min tedere Valvulae c c; aan het doorbuigen na de verkeerde syde van dese schotdeurtjes, die alleen van een dun en vogtigh, dat is, een slap vliesje gemaakt syn; insonderheit aan soo een in het ooge nietigh werk-tuigje, als het klap-vliesje i is, het welk de openingh h des Chyl-voerders, daar hy in de ader f g ingeplant is, bedekt; dat eindelyk niet aan de onfteltenisse van alle dese te samen, maar van elk van dese soo kleine, en in het uiterlyk aansien veragtelyke deeltjes ons soo dierbare leven hangt: en soo maar een van dese alleen manqueerde in syn werk te doen dat soo groots, soo hoog-gevoelend een dier, als de mensch is, strax aan de verrottinge soude overgegeven worden; moet yder niet bekennen, dat hy op een verschrikkelyke en Vreesselyke wyse gemaakt is? en hebben wy onsen groten Onderhouder niet dagelyks, met de alderdankbaarste erkentenisse te ontmoeten? dat hy soo tedere, en tot ons leven soo volstrektelyk nootsakelyke Instrumenten soo lange heeft gelieven in stant te bewaren. Soo dat den Psalm-Sanger Israels met groote reden gesegt, heeft, Psalm. CXXXIX. 14.
| |
| |
Ick loove u, om dat ick, op een heel vreesselyke wyse wonderbaarlyk gemaackt ben.
Meermalen is my dese spreek-wys voorgekomen, als een hoogh dravende en Rethorische manier van spreken: want het menschelyk lichaam in syn uiterlyk en aan yder blykelyk gestel, in syn kragtige spieren, harde beenderen, vaste ingewanden, taije pesen, banden en vliesen, enz. aangemerkt synde, schynt wel soo heel vreesselyk boven andere natuurlyke dingen niet gemaakt te syn. Maar op dese even te vooren aangehaalde saken, en op andere die nogh hier na sullen aangeroert worden lettende, en overwegende haar nootsakelykheit tot het leven, die in dese veel grooter is, als in de meeste andere van ouds bekende vaste deelen, heeft my dit dese kragtige uitdrukkinge voor geensints grooter, als waarlyk de saak selfs verdiende, doen aansien? en daaren-boven de Goddelykheit van dit Woort niet duister aangetoont: nadien het selve ook in die tyden van dese saken, die eerst voor weinigh jaren syn ondekt geworden, met soo veel nadruk spreekende, een yder moet overtuigen, dat deselve aan den Ingever van dit Woord al moeten bekent geweest syn, doe zy nogh voor alle menschen verborgen waren.
Laat ook niemand vreemd vinden, dat den Geest Gods hier den lof aan Godt in dit geval soo plegtelyk toeschryft; nadien geen tweede oorsaken, nogh onse eigen of anderer menschen kennisse of konst, in het onderhouden van dese soo tedere deelen in haar bequaamheit en stant, het alderminste kunnen toebrengen.
Een ygelyk weet, hoe nodigh dit alles, niet by gevolgh, maar uit sigh selfs is, om een mensch of dier te doen leven. En wie is'er onder alle de Medecyn-meesters der werelt, welkers kennisse soo verre doordringt, dat se de tekenen van de onsteltenisse deser deelen, aan ymand leeren kan? niet een isser, myns wetens, die in de geneeskunde, van der selver herstellingen oit yets gesproken heeft; of (om verder te gaan) misschien oit yets, dat van eenigh nut is, daar ontrent sal kunnen uitdenkken. Indien een eenige van de klapvliesen des Chyl-voerders sigh niet konde openen, en den mensche door vermageringe dede sterven; wat middel is'er in eenigh schryver te vinden, waar door eenige redelyke hoope van genesinge souden kunnen gegeven worden? Is dat niet op een vreesselyke ja heel vreesselyke wyse gemaakt te syn, sodanigh gemaakt te syn, dat de tederste deelen, die ligtst kunnen ontstelt worden, indien het geschiet, onherstelbaar syn, en een onvermydelyke dood na sigh slepen? waar by nogh komt, dat men noit kan weten, of deselve in gevaar syn van ontstelt te sullen worden; om soo het mogelyk was, nogh in tyds te kunnen tragten het selve voor te komen. Is het niet wonderbaarlyk gemaakt te syn? (om hier soo veel saken over te slaan, waar van elders gesproken wert) dat men soo kleine, soo swakke, soo tedere werktuigjes, als dese Valvulae syn, haren dienst 60, 70, 80 Jaaren sonder versleten of onbequaam te wer- | |
| |
den, siet continueeren? Daar niemand, aan wie haar krank gestel bewust is, ten sy hy dese ondervindingen in oude Menschen sagh, soude derven vast stellen, dat sy in haar gebruik soo veel maanden sonder onstelt te werden, souden kunnen volduren.
Hoe menighmalen hebben Horologien, Molens, en andere bewegende konst-werken, een meester van noden, die se herstellen moet? en moet dit dan een yder niet leeren, dat een groot Bestierder dit alles in syne vereiste bequaamheit onderhout? daar immers alle Schepselen, alle de ervarenste Medicyn-meesters; de geleerdste Philosophen, deverstandigste Konst-werkers niet het alderminste toe kunnen doen. En kan ymant nalaten sigh van de uiterste onredelykheit te beschuldigen, die soo grooten en gewigtigen werk, als het leven van alle Dieren en Menschen is, door soo veragte middelen uitgevoert siende, egter volhart in dit alles aan een geval, of verstandelose oorsaak toe te schryven? En wetende hoe grooten weldaat daar door in hemselfs alle dagen geschiet, daar over hy moet bekennen, noit eenige bestieringe, en dat meer is, niet het minste gevoelen daar van te hebben, moet hy sich selfs niet strafbaar en ondankbaar oordeelen, wanneer hy soo goedertierenen Weldoender niet alleen niet en dankt, maar selfs inalle dese wonderen weigert, als eenige wysheit hebbende te erkennen?
|
|