| |
| |
| |
IV. Beschouwinge.
Van den Slokdarm, Maag, en Darmen.
§ 1 | SLokdarm. |
2 | Desselfs regt en rontloopende spierdraden. |
3. | Andere rokken des Slokdarms. |
4. | Overtuiginge uit het te voren geseide. |
5. | Mage. |
6. | Desselfs vogt en sluitspier. |
7. | De spierveselen der Mage. |
8. | Slym in deselve. |
9. | Honger. |
10. | Gebruiken van het gedarmte. |
11. | Het scheyl. |
12. | Darm-klieren. |
13. | Rimpels schotdeur, endeldarm. |
14. | Werkinge der schuinsse en dwarsse Buik-spieren. |
15. | Gebruik der Pyramidalen. |
16. | En der regte. |
17. | Opening in de spieren voor de saatvaten. |
18. | Willige en buitenwillige beweginge des endeldarms. |
| |
§. 1.
LAat ons nu voortgaan, en het verdere gestel en werk des Slokdarms in beschouwinge nemen; welke de Swelg pyp is, die van de keel tot de mage strekt.
Wanneer nu de gekauwde spyse, door de tongh en wangen voort gestoten synde, door de opening desselfs, in het begin des Slokdarms E Tab. 1. Fig. 2. gekomen is; indien deselve door haar swaarte moeste nedersakken, soude sy niet, als met seer veel tyt, door de pyp, die vliesagtigh en vogtigh synde aan malkanderen kleeft, na de mage kunnen dalen. Te meer, wanneer de brok, wat groot en vast synde, den Slokdarm ter plaatse daar sy was, wat uitspande, en onder en boven haar deselve daarom nauwer maakte; sonder hier by te doen, dat in dieren, in welke den Slokdarm Horisontaal legt, of ook, als sy gras plukken, na boven gaat, het doorgeswolgene geen voortgangh in het geheel soude hebben.
Om dan alle dese swarigheden voor te komen, heeft het den goedertiere Schepper gelieft, een spier A A (die hier doorgesneden vertoont en van sommige voor twee gehouden wert) aldaar te leggen; welkers veselen den Slokdarm omringende, en sigh korter makende, daar door deselve toeknypen en sluiten, doende alsoo de spyse na beneden gaan: want uit wat oorsaak het ook geschieden magh, het is by ondervindinge waar, dat alle spieren des lichaams, door het verkorten van haar spierdraden werken.
| |
§. 2.
Kan men nu verder de wonderlyke Ordre, op welke dese pyp gemaakt is, aansien, sonder daar in een wysheit, die het voortstoten der spyse na de mage beoogt heeft, te erkennen? nadien het buiten vlies E daar afgenomen, en in a ter syden gelegt synde (welk ter syden leggen in dese figuur by al de letters a verstaan moet werden) sigh spier veselen F opdoen; die in het lange, volgens de gehele uit gestrektheit des Slokdarms, na beneden gaan;
| |
| |
en andere, als in G. onder haar hebben, welke rings-wyse den Slokdarm omvatten. Laat ons nu ons verbeelden, dat dese beide soo de in het lange gestrekte F, als de in het rontloopende draden G, in sigh selfs korter worden; soo sal men sien dat dese laatste ringdraden sigh agter en boven de spyse toeknypende, deselve van boven na beneden voortstuwen; op die wyse als de worst makende Vrouwen gewoon syn, de stoffe met de hant, die sy ook agter deselve toeknypen, voort te doen gaan. Terwyl ondertusschen, de langs lopende spierdraden, sigh mede korter makende, de plaatse, die voor de brok is daar door verwyden, op dat deselve gemaakkelyker voor samentrekkinge van de rontlopende veselen soude kunnen wyken.
Dat nu dese beweginge der spyse na de mage dus door kragt en niet door haar swaarte geschiet, is blykelyk; om dat in de Kinderen op het hooft staande, het doorgeswolgene na de mage opwaarts gebragt wort. En is een yder in dit geval ten hoogsten aan de Goedtheit syns Makers verpligt; dewylandersints geen mensche yets soude kunnen leggende tot voetsel nemen: 't welk van hoe grooten ongemak het syn soude, insonderheit in sieken, pynlyke, beroerde, enz. men niet wyder behoeft uit te breiden.
| |
§. 3.
Een dingh scheen 'er tot de gemakkelyker doorgangh der spyse nohg vereischt te worden, namelyk, dat dese pyp om te bequamer tot desen dienst te syn, geduurigh gladt mogte gehouden werden: nadien de spyse somtydts te droogh zynde, desselfs beweeginge als dan met meer moeyte en trager soude geschieden.
Kan men nu hier in geen wysheit sien? dat om dit einde uit te werken, den selven Slokdarm een rok heeft, die vol bloet-vaten, dat is vol slagh-aderen en aderen is, H. (Tab. 1. Fig. 2.) en onder dese een ander I, die men klieragtige noemt; om dat se vol kliertjes is, waar door een vogt, als een quyl, uit de slagh-aderen afgescheiden wort, die de onderleggende K, senuwagtige genoemt, gladt en slymerigh maakt, om bequaam te syn tot het geseide gebruik. Men gelieve hier ook aan te merken, dat dese klieren in desen rok, ook daarom juist tusschen vleesige spierdraden geplaatst syn, om daar door meer of minder na vereisch van saken te samen gedrukt te kunnen worden, om hare vogt uit te geven; waar toe dese laatste rok ook met een sagte wolagtigheit (immers op soodanig een wyse) van binnen bekleet is, welke de gladmakende vogt eenigsints vast hout, en belet, dat se niet te ras, sonder dienst te hebben gedaan, na beneden vloeje.
Dese vogt te weinigh en de slok-darm te droogh synde, schynt in ons onder andere, ook dorst te veroorsaken, en aan te maanen, dat 'er vogt aldaar noodigh is.
| |
§. 4.
Kan ymant nu denken, dat al dit wonderlyk gestel van desen sweglpyp by geval sonder eenigh einde of oogmerk in die Ordre, en bequaamheit tot syn gebruik te samen gekomen is? die, behalven de soo konstige werktuigen om de spyse te dwingen na de mage voort te gaan, het sy haar swaarheit daar
| |
| |
toe helpen kan of niet, behalven de aderen, die deselve voeden, en door haar in de klieren afgescheiden vogt gladt maken, ook selfs de eigenschap heeft, om ons te waarschouwen, wanneer wy deselve behoren te bevogtigen; soo anders desselfs vogt, om de droogte der spyse, of by andere toevallen niet genoegsaam daar toe was. En indien ymandt al seide dit sonder tegensprake van syn eigen gemoet te kunnen staande houden, waarom soude hy van een pyp, die het water van het dak in een regen-bak leid, daar in vergelykinge van dit samenstel des Slok-darms, geen de minste konst in te sien is, sigh schamen te seggen, dat hy geloofde, dat se by geval, en sonder tot dit einde geordineert te syn, op die plaatse gegroeit was?
| |
§. 5.
Indien nu de Mage DCDT Tab. 1. Fig. 3. soo nauw was, als de Slok-darm EA, of als de darmen GHHII enz. welke beide met de Mage een en deselfde voortgaande pyp uit maked; en de spyse door dese, met even veel kragt en veerdigheit, voortgedreven wierde; was het niet mogelyk, dat deselve regt toebereit, of (gelyk men segt) verteert, en uit een vast lichaam in een vogtiger stoffe, die ons voeden kan, verandert wierde.
Kan men nu weder hier geen einde beoogende wysheit sien, dat de maagh soo veel holder is, om al de spyse en drank van een maal te kunnen bevatten; en daarenboven van dat gestel, dat sy deselve soo ras niet toelaat door haar te passeren; als wel in alle andere deelen van dese groote darm-pyp en Slok-darm geschiet?
Dus siet men, dat de spyse, uit dese laatste EA in de Mage B nederdalende, belet wert voort te gaan; nadien de uitgangh des Maaghs C soo veel hooger is, als de spyse, die op de gront desselfs gelegen is; waar door sy genootsaakt is daar in stil te blyven, en te vertoeven; om geduurende die tyt tot een pap; die men Chylus (andere Chymus) noemt, gemaakt te worsten; of (soo eenige willen) op dat uit deselve een extract getrokken werde.
En 't geen ik hier, sonder dit met verwonderingh aan te tekenen, niet voorby kan gaan, is, dat volgens het waarnemen van den grooten Anatomist Verheyen, den selven uitgangh C tot dese hoogte niet opgeheven wort, dan juist op die tyt, wanneer de Maagh vol is, en uitgespannen wort; en sy daar door kan beletten, dat de spys niet te ras door haar henen passeert: daar andersints, wanneer de Maagh ledigh is, sy vry meer na beneden sakt. Kan ymant dit sien, sonder des grooten Makers oogmerk om de spyse eenige tyt in de mage te houden, te moeten erkennen?
| |
§. 6.
Het sy nu dat het verteeren der spyse op de eene of de andere wyse gechiede, tot beide was het nodigh, dat in de Mage meerder vogt sigh met de spyse vermengde, die deselve of doen gesten of uittrekken, of andersints tot een vloeibare stoffe, of Chylus, maken konde.
Kan men het nu oordeelen by geval geschiet te syn, dat in dese Mage soo veelvuldige Slag-aderen DD dd, en tot verwonderens toe, veel senuwen uit E en F, als een menigte takken, voortkomende, gevonden werden; die de- | |
| |
se vogt en senuw-sap, door daar toe dienende klieren daar in storten; om te samen met de quyl, die onder het kauwen met de spyse gemengt is, een nieuw mengsel, tot het verteren der spyse bequaam synde uit te maken? en op dat deselve tyts genoegh daar in mogte blyven, dat des Maaghs uitgangh B (Tab. 1. Fig. 4) gelykals met een sluit-spier, die deselve omringt en toeknypt, gesloten wert, en daarom niet, als met een grooter aandrangh en kragt, kan geopent werden.
| |
§. 7.
Dese spyse nu eenige uren in de maagh, om verandert te werden, verbleven hebbende, moet egter weder haren wegh vervolgen, om den dienst van het voeden aan het lichaam te kunnen doen. Kan nu ymant denken, dat dit sonder wysheit geschiet is, dat men in de Maagh alle den toestel vint, die op de beste wyse bequaam is om sulks te bevorderen?
I. Om dat de wegh van haar gront na haar uitgangh C (Tab. 1. Fig. 3) soo sagtjes schuin opgaat; daar indien dese openingh soodanigh gestelt was, als die in A, waar door de spyse in de Mage komt, men ligtelyk sien kan, dat de ontlossinge der selver, niet dan mee seer groot moeyte, soude kunnen geschieden.
II. Doet hier by, dat de buitenste veselen der Mage, na de lengte des selfs haren loop hebben; welke korter werdende in haar werkinge, de Maagh ook soo veel korter maken; en om meerder kragt te kunnen doen, by beide de openingen A en C, als ook by de gront der Mage spieragtigh werden.
III. Verder (Tab. 1. Fig. 4.) dat andere sterker veselen D, de Maagh ringswyse omvatten en de eerste kruissen; welke sigh samentrekkende de geheele Mage nauwer maken.
IV. Onder welke nogh een andere rangh van veselen legt, (Tab. 1. Fig. 5.) die schuins loopen A, en van het bovenste der Mage tot desselfs gront sigh uitstrekken. Soo dat se in die schuinheit door haar werkinge korter wordende, te gelyk desselfs gront na boven, en het einde M schuins na het begin N toe trekken.
Laat ymant nu sigh verbeelden, dat hy (Tab. 1. Fig. 3) dese Mage CT, die met een vogt, als een dikke bry, gevult is, in de hand heeft; en dat de selve in dese stant, ten opsigt van de hoogte van syn uitgangh C moet blyven; soude hy om dese stoffe door dese opening C te doen uitgaan, wel gepaster middelen kunnen bedenken? als eerst de openingh A toe te sluiten; en daarna de Mage, met de gront na het opperste te knypen, nauwer te maken; en verder deselve in de lengte van C na A na malkander toe te drukken; waar door de ingesloten stoffe, tegen het linker einde T van de maagh aan stuitende, nootsakelyk door het regter, daar de opening C is, soude moeten uitgeperst worden.
Hoe bysonderlyk nu de sterke spier-veselen B (Tab. 1. Fig. 5.) daar toe dienen, is blykelyk, Eerst, om dat sy de linker openingh des Maags I, omringende, deselve daar door juist op die tyt, als de spyse door de andere ope- | |
| |
ningh K uitgedrukt wert, toesluiten; op dat de Chyl niet weder door de Slokdarm IP, na de keel opwaarts gedrongen werde. Ten anderen, om dat dese draden langs B loopende, in de regter uitgangh K des Maags ingeplant worden; en deselve, als sy korter worden, na sigh trekken; ook met dese eene werkinge, te gelyk en de Maagh van M na N korter makende, en de eene openingh I sluitende en de andere K eenigsints verwydende: soo dat het niet mogelyk is, dat de Chyl, wanneer alle dese geseide spierdraden en veselen verkort werden, en haar werk doen, door de openingh K K niet uit en berste.
Hoe komt het nu, soo dit alles by geval gemaakt was, dat dese spier-draden der Mage soo verscheiden loop hebben, die van den Slokdarm, en die van het gedarmte, het welk hier na sal volgen? en hoe komt, dat elk soo net op de bequaamste manier tot syn regt gebruik, en tot den vereisten dienst gepast is? kan men yets gevallighs van dit wondere draad-gestel geloven? waarom derft men sulx niet seggen van de schikkinge van de touwen, die om een Heiblok op te halen gebruikt worden? daar dogh in vergelykinge van dit seer weinigh wysheit in bespeurt wert.
| |
§. 8.
Boven dit alles, hebben tot het wel verteeren van eenige spysen, sommige menschen dikwils scherpe dingen van noden; en syn veel Medicamenten ook van die natuur; gelyk Asyn, Verjuis, Limoensap, Mostart, Peperwortel, en meest alle Speceryen, alle de souten, als het gemeene, de vlugtige en andere; welk alle scherp, en nogtans in sommige gelegentheden seer nootsakelyk syn. Nu nadien de Maagh vliesagtigh, en de vliesen seer gevoeligh syn, was 'er gevaar, dat deselve door desescherpheden of pynlyk, of tot braken en andere onordentelyke bewegingen mogte aangeset worden. Kan men dan ook hier sonder dankbaarheit en verwonderinge sien, dat het den Goedertieren Schepper gelieft heeft, daar tegen na syne Wysheit sorge te dragen, en het binnenste der Mage en Darmen met een dikke en taye slym te bekleden? die deselve voor het byten der scherpe stoffen beschermt; en welke, op dat dit slym van het doorgaande voetsel niet strax soude wegh geveegt worden, van kleine veseltjes, die op het binnenste der Maagh, gelyk de syde veselen in fluweel, regtstandigh staan, vast gehouden wert.
Kan ymant nu, het geene hier van de Maagh gesegt is (hoewel ik, in voornemen om niet te langh te syn, niet alles ophale) by malkander voegende, onovertuigt blyven, dat een Grooten Maker, die syne Wysheit en Goedertierenheit aan de menschen betoonen wilde, dit alles soo ordentelyk heeft voortgebragt? En soude hy met gerustheit desen geheelen toestel aan onverstandige oorsaaken kunnen toeschryven? te meer, dewyl yets van dese ontbrekende, seer droevige ongemakken, ja de doodt zelfs, stont te volgen.
| |
§. 9.
En om nogh yets van de Maagh te seggen, 't geen het oogmerk van desselfs Maker klaarlyk schynt aan te wysen; syn wy niet verschuldigt den
| |
| |
selven daar voor insonderheit te danken, dat hy in dit gestel, 't welk tot soo veel nodige gebruiken dient, daar en boven nogh dese eigenschap heeft gelieven te leggen? dat het selve aan ons, door den Honger te doen gevoelen, kan bekent maken, dat wy weder nieuw voetsel en versterkinge van noden hebben. Sonder dese waarschuwinge soude men dit dickwils niet gewaar worden, voor dat wy reeds door flauwte ten delen swak, en onbequaam gemaakt waren.
Ellendigh blint schynt hy te moeten syn, die in dit alles geen Goeden en Wysen Maker erkennen kan, en aan wie het aannemelyk voor kan komen, dat alle dese saken van soo veel aangelegentheit, en soo ordentelyk tot haar einde bequaam gemaakt, door een los geval, of redenlose oorsaak souden voort gekomen syn, en haar konstige schikkinge verkregen hebben.
| |
§. 10.
Laat ons nu met de spyse tot het Gedarmte overgaan. Om welkers gestel te weeten, kan men Tab. 1. Fig. 2. de pyp, welke aldaar den Slok-darm vertoont, nu voor een Darm aanmerken. Dewyl desselfs vliesen en rokken met die der Darmen in het meeste overeenkomen; gelyk ook desselfs beweginge, waar door sy het geen in haar is voortstuwen. Om welke redenen wy het selve hier niet weder sullen herhalen.
Dese groote gebruiken heeft den darm-pyp; I. dat se 't geen bequaam is om te voeden van het onnutte scheid, en in de melk-aderen uitperst. II. dat se het geen van het voetsel overblyft na den Endeldarm toebrengt, om na buiten uitgeworpen te werden.
Om nu van het laatste eerst te spreken, behoeft men na de beschryvinge des Slok-darms, niet te seggen, dat dit ook door in het langh gestrekte en ringswys loopende veselen geschiet; die ook hier, als sy sigh intrekkende korter worden, een voortstuwende beweginge maken, welke men motus peristalticus noemt.
| |
§. 11.
Hoedanigh nu dese darmen in het lichaam geplaatst syn, siet men in de III Fig. Tab. I.
Indien nu desen darmpyp kort was, soud 'er gevaar syn, dat de Chylus of het voedende sap der spysen, met het onnutte ook ten groote deele soude uitgeworpen werden. Is het sonder oogmerk des Makers, dat deselve in soo veel bogten omgeslingert weit, dat byna ses-malen de lengte van een mensch kan bereiken? en insonderheit, dat niet tegenstaande alle de keeren, die se doet, deselve soodanigh aan de rant van het Scheyl vastgemaakt is; dat het niet mogelyk is, dat se of om haar lengte verwarren kan, of eenigen draai krygen; waar door de wegh aan 't geen daar doorgaat, gestopt soude werden: gelyk men Tab. 1. Fig. 6. siet, daar de letters GG het Schyl of Mesenterium, en LL den darm-buis, die daar aan gehegt is, dogh beide uitgespannen synde, vertoonen.
Kan nu ymant ook hier sonder verwondering aansien, dat in dit vlies ('t geen alleen plat en ront synde, te groot soude moeten syn, om in den Buik
| |
| |
gemakkelyk bevat te werden, indien het in syn omtrek dese groote lengte der darmen soude vast houden.) soo verwonderlyk een manier tot dit einde van den Hoog Wysen maker gebruikt is? namelyk met het selve aan den rant, op de wyse, als men de hals-lobben in oude tyden alhier pleegh te doen, op en nederwaarts te buigen: van het welk in de VI. Figuur Tab. I. een voorbeelt in het deel der darms PQRS kan gesien worden; en te regt in de II. Figuur van de XVIII. tafel van Verheyen in den gelobden rant BB van dit uitgespannen Scheyl; waar toe wy, om de figuuren niet te veelte vermenighvuldigen, ymant, die nieusgierigh is om dit in syn waren standt te sien, versende. Hier door is het, dat dit selve, schoon het niet meer als ontrent twee spannen middelyns of breedte heeft, in een mensch van een middelmatige grootheit, egter door dese bogten en slingers soo veel lengte verkrygt, dat het aan den soo veel langer darm-pyp een genoegsame plaats kan verschaffen om daar aan gehegt te werden.
Indien dit werk-stuk (problema) aan een groot en ervaren Mathematicus voorgestelt wierde; soude hy niet meinen eenige eer verdient te hebben, als hy het op dese wyse opgelost hadde? En kan nu ymant sigh imagineren, dat dit by geval of sonder wysheit alsoo gemaakt is?
| |
§. 12.
Dewyl nu van dese spyse, in het gedarmte, geduurigh de voedende vogten afscheiden, en door openingen, die in der selver vliesen syn, na buiten gaan, (gelyk men hier na nogh sal aantoonen) soo schynt niet wel te kunnen ontgaan werden, dat het overgeblevene van deselve spyse, daar door droger geworden synde, in desen pyp belet werde met het selve gemak syn wegh te vervolgen. Om dese swarigheit dan weder wegh te nemen, heeft het den Aanbiddelyken Formeerder gelieft, verscheide klieren in het gedarmte te plaatsen, uit dewelke een vogt sypelt; die de excrementen bevogtigt; behalven de andere, die uit de klierige rok van het gedarmte selfs komende, deselve slibberigh en gladt en soo tot haren dienst bekwaam maakt.
Is nu dit niet tot dit einde geschiet? Waarom syn dese klieren kleinder en minder in de dunne darmen GHHII (Tab. 1. Fig. 3.) die naast aan de Mage syn? alwaar het geen in deselve is, nogh veel Chyl en Vogt by sigh heeft. En waarom syn deselve na het einde van dese dunne darmen meerder; als om dat de stoffe alhier, door het afscheiden des Chyls drooger geworden synde, meerder vogt van noden heeft, om soo vloeibaar te blyven, en op dat het geen van de Chyl daar in nogh overigh was, daar uit soude kunnen gedrukt worden? even gelyk in de Apotheken, als men sap uit kruiden, die eenighsints droogh syn, wil perssen, men een andere vogt onder het stampen daar by doet; die strekt om het sap, het welk anders om syn weinigheit niet soude willen volgen, te voorschyn te brengen. Eindelyk, waarom syn dese klieren in dese dikke darmen, M N N N O, die verst van de mage af syn, en daar de uit te werpen stoffen nu meest van alle hare chyleusen sappigheit ontbloot is, de grootste van allen; als om dat aldaar, om se niet te hart te doen werden, de meeste vogtigheit van noden is?
| |
| |
| |
§. 13.
Op dat ik niet en spreke van de rimpels der dunne darmen, dienende om de verteerde spyse, die de Chyl nogh by sigh hebben, niet te ras voor by de openingen, door welke de Chyl synen wegh moet nemen, te laten voorby gaan: nogh van de groote Valvula of Schot-deur K, aan het einde deser dunnen darmen; belettende dat de stoffe, die nu byna van geen meerder gebruik is, niet weder te ruggen kan keeren. Waarom syn de dikke darmen wyder en met soo veel afgesonderde plaatsen versien? als om dat het onnutte daar by malkander kan vergadert worden, en een mensche niet al te dikwils gedwongen sy sigh daar van te ontlasten.
Kan men nu in desen endeldarm O P niet sien, dat se tot afgangh gemaakt is? waarom gaat se regt uit na beneden? soo het niet is, op dat de excrementen met geen bogten en kromtens in het uitwerpen, soude beklemmert worden.
Is dit alles met dit ooghmerk niet gemaakt? waarom legter een ronde sluitspier P, die als een ringh desen darm toeknypt, aan het einde? de welke de onreyne deelen belet ten allen tyde uitgedrukt te worden, door dese gedurigh voortstuwende beweginge of Motus Peristalticus der darmen. En dewyl in veel afgangen, als de stoffe hart is, den endeldarm O P nederwaarts sinkt en geperst wort? kan men sien, dat om dit te verhoeden de twee spieren Q P, Q P daar gestelt syn? die den sluit-spier en den endel-darm, insonderheit na een swaren afgangh te rugge kunnen trekken; en in haar vleesige draden korter worstende, deselve weder om hooge doen rysen.
| |
§. 14.
En nadien nu de voortstuwende beweginge der darmen, niet kraghtigh genoegh somtyts soude wesen, om alleen synde de uitwerpsels na buiten te dwingen; moet men niet de alles overtreffende wysheit des Makers hier in aanbidden? die nevens het middelrift het gansche deksel des buiks tot een hulpmiddel daar toe, op soo verwonderlyk een wyse gemaakt heeft; waar door men dese kragt van uitperssen onvergelykelyker kan grooter maken; wanneer die in eenige gevallen vereischt wert.
Hier toe is men gewoon eerst synen adem sterk in te halen, het welk doende, het middel rift, even boven de Maagh leggende, alle de ingewanden na beneden perst met soo veel kragt; dat, wanneer men sigh niet willens daar tegen set, den ganschen buik daar van opryst, om dat de darmen daar door digter op malkanderen gedrongen werden. Indien nu dese te samen geperste darmen, die, vermits boven de plaatse aan haar benomen wert, na buiten in den buik uitpuilen, weder door de nu uitgespannen dekselen des buiks, met een sterke kragt van rontom, na binnen konnen geperst werden; is het aan yder klaar, dat deselve van alle kanten, behalven beneden, alwaar den Endel-darm open is, met soo veel gewelt benaauwt synde, het geen in den Endel-darm is, door desselfs openingh moet uitgedrongen werden.
Hoe wonderlyk nu dese samendrukkende kragt, door de spieren, die de dekselen des buiks uitmaken, uitgewrogt wert, is aan yder die het gestel derselver weet, openbaar.
| |
| |
Om hier van eenigh begrip te geven, op dat wy hier niet spreken van de gewoone deksels, die den buik met veel andere deelen gemeen heeft, (Tab. 2. Fig. 1.) als A het oppervel, B het vel, C het vet, D het vleesagtige deksel: siet men dat het buytenste desselfs bestaat wedersyts; I. uit een spier G; welkers draden schuin neder gaan, van de wervelbenen der lendenen tot de witte linie KK; die van het borst-been tot het schaam-been, door de navel L nederwaarts loopt, en van een sterk en peesagtigh samenstel is, om door het gewelt der wedersyts tegen malkander aantrekkende spieren niet verbrooken te werden. De spier van deselve naam en soort, tot de andere sy de behoorende is in O opgeslagen; om 't geen daar onder is te doen sien. II. Uit een ander paar spieren, onder dese leggende, welkers draden van de wervelbeenen schuins opwaarts na deselve witte linie KK loopende, die van de eerste spieren kruissen. Gelyk M aan de eene syde, onder een gedeelte van de eerste spier, die opgeligt is, alhier gesien wert; en aan de andere syde P, alwaar deselve geheel afgescheiden en overgeslagen is. III. Uit een paar spieren dat onder deselve legt, (als V aan de regter syde) welkers draden regt dwars, en niet schuyns, ook van de wervelbeenen tot aan de witce linie KK gestrekt syn; de dwars-spier van de linker syde is door de boven leggende spieren niet sigtbaar in dese figure, men noemt se de dwarsse.
Laat ons nu ons verbeelden, dat dese twee onderste dwarsse spieren als V, den buik rontom omringen, en op dese wys eenen pyp uitmaken, welke de darmen omvat; en verder, dat alle de draden, waar uit sy bestaan korter werden. Soo is blykelyk, dat dese pyp daar door van minder omtrek, en daarom nauwer werden moet; en alsoo de daar in omvatte ingewanden van alle kanten te samen gedrukt worden.
Dogh nadien dese spieren niet alleen tot ontlastinge van de darmen dienen, maar mede van de blaas, en selfs in de vrouwen, ook van de lyf-moeder; waarom sy in het soo gewigtigh werk van baren aan haar van groot gebruik syn: was het nodigh, dat dese drukkinge met een seer groote kragt moeste geschieden: waar toe den Wysen Formeerder het ander paar spieren, (waar van M eene is) op de dwarsse geplaast heeft; welkers draden schuin van onder na boven gaande (als gesegt is) en in de witte linie KK eindigende, wanneer sy werken en korter worden, den buik insgelyks vernauwen; maar ook met een (gelyk de Mathematici weten) door hare van onder na boven strekkene schuynigheit, de gansche witte linie KK eenigsints na beneden trekken. Om nu het ongemak, dat hier uit voortkomen soude, te verhoeden; loopen de draden van de boven op dese leggende spieren G, met een regte contrarie schuinte van boven na beneden; die ook wederom met een nieuwe kragt niet alleen de buyk nauwer maken: maar ook door dese tegenlopende schuinigheit de witte linie KK weder na boven trekken.
| |
§. 15.
Indien nu elk daar van dese laatste schuyne spieren met gelyke kragt op de witte linie wrogten, en de selve door het eene paar soo veel opwaarts,
| |
| |
als door het ander nederwaarts getrokken wierde, souden sy in desen malkander balanceren, en dese witte linie KK in syn plaatse blyven, sonder opwaarts of nederwaarts te gaan. Maar dewyl dese laatste en buytenste neergaande spieren G veel grooter en sterker syn, als de onder haar leggende M; soo moet volgen, als sy te gelyk werken om den buyk te ontledigen, dat door dese overwigt van kragt, dese pees of witte linie KK altyt wat na boven soude getrokkende werden.
Kan het nu by geval toe gekomen syn? dat men onder aan het schaambeen een paar spieren vint, als S en T, (waar van de laaste T hier afgescheiden, en buyten syn plaats na beneden hangende vertoont wert.) Welke men Pyramidale noemt van haare figure; en waar van de pees alleen langs de witte linie tot K of ontrent tot de navel na boven gaat; soo dat (of sy ook yets anders doen, laat ik aan de verscheide gedagten der Anatomici.) immers aan yeder blykelyk is, dat sy in S korter en haar pees daarom na beneden getrokken werdende, de witte linie, waar aan dese pees verknogt is, ook na beneden volgen moet; en daarom dese Pyramidale schynen te strekken, tot een tegenwigt van die kragt, met welke de neergaande schuyne spieren G de opgaande schuyne M overtreffen; en waar door anders sonder de.Pyramidalen de witte linie opwaarts soude bewogen werden. Dit wert bevestigt, om dat in veel lichamen men alleen eene, en juist altyt geen twee van dese Pyramidale spieren bevint: dewyl een die groot genoegh is desen geseiden dienst volkomen doen kan. Gelyk de selve ook niet nodig syn, wanneer de op en neergaande schuine spieren in kragt niet verschillen, het welk somtyts waargenomen wert.
| |
§. 16.
Maar boven dit alles scheen nogh dit ongemak over te blyven; dat den buyk met soo groten gewelt alleen van ter syden, door dese spieren nauwer werdende gemaakt, de ingewanden hier door soo wel op als nederwaarts geperst souden werden, en te veel kragt ook na boven tegen het middelrift doen; soo dat het buygzame gestel der krakebenen opwaarts soude geligt werden: waar door het uitdringen, van het geen na beneden moet gelost werden, soude vermindert werden, Om dit voor te komen; op dat aan dit groote werk niets mogte ontbreken, schynt de alles doordringende wysheit des Heerlyken Makers twee andee spieren Q Q Q, de regte genoemt, by S aan het schaambeen gehegt te hebben, zoodanigh dat ook hare andere einden by Y.Y. aan en ontrent het borst-been vast syn. Waaromme dese in haare veselen of draden korter wordende de ribben met hare krakebeenen (die in het borstbeen eindigen) na beneden trekken; waar door sy niet alleen de plaatsen, daar het neergebogen middelrift aan gehegt is, vast houden; maar ook deselve beletten door het sterk perssen van de ingewanden tegen dit middelrift opwaarts te buygen; wanneer dese door de voorseide omringende spieren des buiks na onder en boven gedrongen werden.
Ook siet men in dese spieren Q Q Q, 3 of 4 dwarsse witte pesen RRR
| |
| |
lopen; die elken regten spier daarom in vier andere (meesten tyt) deylen, welke na malkanderen volgen; op dat hier door dese spieren met minder verkorten en na proportie met minder op te swellen, en sonder een groten bult te maken, haar werk mogten doen; 't geen anders, indien de vleesdraden van het schaam-been tot het borst-been sigh uitstrekten, met meer ongemak en wangestalte soude moeten geschieden.
De andere gebruiken, die de ontleders aan dese regte en de Pyramidale spieren toeschryven, kan yder by haar nasien, en overwegen. Wy syn hier reets langh genoegh geweest.
| |
§. 17.
Kan nu ymandt sigh op eenige wysen te vreden stellen, als hy staande hout, dat dit alles gevalligh en sonder wysheit gemaakt is? En moet een yder, die dit verstaat, hier geen beoogt einde en een wyse uitvoeringe daar van erkenen? laat hy syne oogen verder slaan, Tab. 2. Fig. 1. op de gemaakte openingen als I, die in drie paar spieren gevonden worden; waar door by de liessen een pyp W henen gaat, door welke in de Mannen de saat-vaten en in de Vrouwen de ronde banden des lyfmoeders doorgaan. Syn dese tot soo nodigh een gebruik by geval geworden?
| |
§. 18.
Om nogh iets anders hier by te voegen, het geene my schynt niet alleen een twyffelend gemoed te kunnen gerust stellen, maar selfs een hartnekkigh Atheist te moeten overreden. Laat elk die van dese ongelukkige is, by sigh selfs in ernstige bedenkinge nemen, dat in die groote lengte van den darm-buis, van de Maagh tot den Endel-darm toe, niemant de toeknypingen en wringingen derselve kan eenigsints sagter of harder doen gaan; soo dat alle dese bewegingen, waar door 't geen in het gedarmte is, voortgewrongen wort, gansch buiten het gebied van syne wille syn: 't geen soo het in het onderste van den Endel-darm ook plaats hadde; de menschen noit ontrent de ontlossinge van haar natuurlyke onreinigheden souden kunnen eenige magt offenen; om deselve, daar het de eerbaarheit vereiste, op te houden, en op syn tydt te laten geschieden. En kan hy dan nogh twyffelen, of'er een Godt is, die alles met een Goedertieren en Wys Oogmerk gemaakt heeft; wanneer hy siet, dat den Endel-darm alleen onder alle het geheele Darm-gestel, senuwen uit het rugge-mergh ontfangt; immers dat alleen desselfs beweginge aan onse wil onderworpen is om soo veel onaangenaamheden, die anders voor geen mensche te myden soude syn, te kunnen voorkomen? Kan ymant in dit alles geen Wys, geen Magtigh, geen Goedertieren Maker, die sigh in sonderheit in dit laatste, by na tastelyk vertoont, erkennen? Wat kan men anders, als syn ongeluk beklagen?
|
|