| |
| |
| |
III. Beschouwinge.
Van eenige bysonderheden in de Mont.
§. 1. | Tanden. |
| Haar Emailleersel.
Job. XIX. 20. |
3. | Lippen. |
4. | Quylvaten. |
5. | Tonge. |
6. | Swelg-keel. |
7. | Strottenhooft. |
8. | Overtuiginge uyt het te voren gesegde. |
9. | Suigen, en lugtledige plaatse. |
10. | Selfs door kinderen gemaakt. |
11. | Overtuiginge uit het te voren gesegde. |
12. | Psalm. VIII. 3. |
| |
§. 1.
OM dan een begin te maken.
Laat ons eerst ons eigen lichaam in syne wonderheden beschouwen. 't Geen, hoewel onse meeste spysen, alsbroot, vleesch, visch, enz: vaste lichamen syn, egter niet door deselve soo lange sy soodanigh blyven, en niet eerst tot vogten gemaakt syn, gevoed wert; waarom dan eerst een middel van noden was, om dese vaste lichaamen tot vloeybare stoffen te doen werden, en wel sulke, die de bequaamheit hadden, om aan onse lichamen, tot onderhoud te dienen.
Tot desen einde hebben wy in onsen mont Tanden staan, waar van de voorste scharp en snydende syn, om een gedeelte van die spysen, die men nemen sal, af te byten; verstrekkende, door de rondte, die sy te samen maken, tot een gepaste maat van de grootheit der beete, die wy met het meeste gemak daar na kunnen kauwen; 't geen yder kan ondervinden, als hy syne beete grooter of kleinder maakt. De tweede soort syn, die men Honts-tanden noemt, meer puntigh als snydende, insonderheyt schynende te dienen, om iets dat tayer is, en niet wel door de eerste door gesneden kan werden, daar mede vast te houden, en soo van den anderen te kunnen trekken.
Is hier nu geen wysheit in, die dit beoogt? waarom, syn de volgende tanden, Kiesen genaamt, niet van deselve figure? Waarom syn sy plat en breet, en met heuveltjes en holligheden oneffen; als om 't geen de voorste afgebeten hebben, als stampers, te kunnen klein maken? Tot het welke hare oneffenheden dienen, gelyk in sommige molenstenen, die men, om beter te bryselen, ook oneffen maakt. Is dit by geval, waarom staan de kiesen niet voor, en de tanden niet agter in de mont? 't Welk ons het afbyten en kauwen seer moeyelyk soude maken.
Hoe komt, dat meest alle andere beenen met een teer gevoeligh vlies omkleet, en de tanden, soo verre sy buiten het tantvlees staan, daar van ontbloot syn? Als om dat het gebruik van deselve ons geen pyne veroorsaken soude, wanneer door het byten dit vlies eenige drukkinge soude lyden.
| |
| |
| |
§. 2.
Kan nu iemant denken dat het sonder wysheit en oogmerk geschiet is, wyl dogh het blote been de lugt selden sonder verdervinge verdraagt, en een bedekkend vlies hier van geen gebruik kan syn; dat de tanden met een harde stoffe (Email genoemt in de Historie van de Franssche Academie. Ao. 1699. p. 48.) omgeven syn? Die haar als verglaast of Emailleert rontom, soo verre sy aan de lugt bloot staan; van welke stoffe sy berooft synde bedorven werden. Men kan in de Tab. 1. Fig. 1. ook een afbeeltsel daar af sien. De linie ACFH, is het bovenste van de beene tafelen, tusschen welke de tanden staan; AEC, en FGH syn de wortels der tanden; de delen ADCB en FLHII vertoonen het Emailleersel, of verglaast, dat bestaat uit kleine draatjes, die nevens malkanderen geschikt syn, en boven somtyts samengevoegt, dogh beneden van den anderen gescheiden syn; en bedekt dit verglaast de gantsche tant, soo verre sy uit het tantvlees steekt. MM syn de gaatjes, daar de Zenuwen doorgaan in de wortel der tanden van jonge menschen; welke in oude, als in NN, toegesloten werden; waar door die gedeelten der Zenuwen, die anders in de tanden syn; van de overige Zenuwe afgescheiden werden.
Ik late nu aan verstandige oordeelen; of men door de huit der tande, Job. XIX. 20. ook dit Emailleersel, dat de tanden, als een huit bekleet, verstaan moet. Alwaar Job syne uiterste magerheit sullende beschryven, segt: Myn gebeente kleeft aan myne huit en aan myn vleesch; ende ik ben ontkomen met de huit myner tanden. Nu dat in teeringen en andere grote vermageringen, als selfs de huit des lichaams hart wert, en lydt, de tanden dikwils in sommige nogh spierwit en blinkende syn, ondervint men dagelyks: en dien volgens, dat dit verglaast of dese huit der tanden kan in staat blyven, als veele andere delen door magerheit verteert syn. Het geen ook daar uit blykt, om dat de Heer La Hire de Soon, aan wie men dese ontdekkinge schuldigh is, segt, waar genomen te hebben, dat het been der tanden selfs in oude menschen, gelyk andere beenen, syne kragt van wassen verliest; maar dat dit verglaast egter ook in de ouderdom de wasdom behout. Uit al het welke dan, het geen Job met dit woort wil betekenen, ook openbaar schynt te wesen.
Een Yder kan dit, met het geen andere daar over gedagt hebben, vergelyken, en verkiesen het gene hy best met de omstandigheden oordeelt over een te komen.
Immers, dese uitlegginge wettelyk zynde, dewyl het waarschynelyk is, dat dit Emailleersel of huit der tanden als doe niet bekent is geweest, omdat de waarnemingen daar van eerst Ao. 1699. voor yets nieuws aan de geleerde Werelt is voorgestelt; schynt deselve tot een bewys te kunnen strekken, dat den Ingever van dit woort, al in die tyden, van soodanige saken heeft kennisse gehadt, die eerst na veele jaren en eeuwen aan de menschen by ondersoek openbaar souden werden: En gevolgelyk, dat hy meerder als een mensche geweest is.
Waarom syn de tanden merkelyk harder, als alle andere beenderen, en
| |
| |
van sommige daarom voor steenagtigh gehouden, als om dat sy door haar asslyten, tot haar dienst niet onbequaam soude werden? En daar andere beenen met de mannelyke jaren ophouden van groeyen, wassen dese (immers haar verglaast wert grooter) om het gedurigh aslyten te vergoeden, tot den hoogen ouderdom toe; 't geen blykt om dat een tant in het eene kakebeen uitgevallen synde, de overstaande in het andere, veeltyts langer wert, als die nevens hem staan.
| |
§. 3.
Om nu alle verdere gebruiken der tanden niet op te halen, die sy aan de schoonheit van het aangesigt, en insonderheit aan de sprake geven, om deselve verstaanbaar, gemakkelyk en onderscheiden te maken.
Wie kan het maaksel der lippen, sonder verwondert te syn, aansien? die sigh op soo veelvuldige wysen bewegen; die een openingh tusschen haar maken, om het voedsel te laten doorgaan; die haar selfs weder sluiten, om de drank en spyse te beletten, onder het kauwen, uit de mont te vallen; die der menschen spraak formeren, en een voornaam werktuigh syn, waar door de kinders hare moeders, suigen; en nevens de tonge en wangen dienen om de spyse, door het kauwen niet kunnende onder de kiesen en tanden blyven, daar weder t'elkens onder te brengen, tot dat deselve klein gemaakt en van het quyl genoegh doorvogtigt is.
| |
§. 4.
Is het nu ook by geval, nadien de spyse droogh blyvende niet als met veel moeite doorgeswolgen soude kunnen werden, dat 'er in de mont soo veel Quyl-fonteinen syn? Welkers vogt sigh door ontelbare openingen, onder het kauwen, met de spys vermengt; en selfs ons door lange daar toe dienende buisen, uit verre-gelegen klieren, derwaarts gebragt wert, niet alleen tot het bovengeseide einde; maar (dat nogh meer is) om aanleidinge te geven, dat de vaste spyse daar mede gemengt synde in de mont, in de maagh ligter tot een voedende vogt magh gemaakt werden. Wy sullen hier van desselfs eigenschap om veele saken te doen gisten, en van 't geen men verder by de ondersoekers vinden kan, niet spreken, om niet te langh te werden.
Kan iemant nu dese ordre van soo veel saken, soo net tot den dienst, welke sy doen moeten, passende, aansien, als van een oorsaak voortgebragt, die dit alles soodanigh ordinerende, niet en wist wat sy, nogh selfs dat sy dit dede? Daar elk van die soo nootsakelyk tot ons gemak, tot onse onderhoudinge, tot onse gesontheit, en tot ons leven is; en is het een Godt die dit alles doet, wee! die syne volmaaktheden loochenen.
| |
§. 5.
Eer wy de mont verlaten, kan ik niet voorbygaan, nogh iets daar in aan te merken; het welk ieder die de uitwerkselen daar van siet, schynt in verwonderinge te moeten opnemen. Dit is het verbaast makende gestel van de tonge van een mensch. Laat hier vry alle Konstenaars ter Werelt gevraagt werden, of iemant van haar soodanigh een Machine soude kunnen maken (op dat ik niet segge, sigh die met gedagten voorstellen) welke sonder been of eenige leden synde, soo ontelbare verscheidenheden van bewingen kan
| |
| |
vertoonen; makende sigh nu langh en dun, dan weder kort en dik; en in een oogenblik op soo veel bysondere wysen sigh roerende en vormende, dat'er byna niets schynt aan te gebreeken, om alles te kunnen doen in haar bewegingen, dat ymant met syn gedagten denken kan.
Kan ymant oordeelen, dat hier toe geen verstant nogh wysheit van desselfs Maker gebruikt is; die een soo wonderlyk lichaam, behalven eenige klieren, die het droogh synde bevogtigen, alleen uit het samenvlegten van eenige spierdraden gemaakt, en op die plaatse geleit heeft, daar al die bewegingen haar gebruik konnen hebben? Den hartnekkigsten en beklagelyksten Ongodist, denke by sigh selfs; of hy met eenige overredinge van de waarheit van syn gevoelen, dit van een los geval, os sonder eenigh verstant werkende nootsakelyke natuurwetten kan afleiden?
Dese tonge leit in de mont, daar het geluit uit het strotten hooft komende doorgaat; het welk de tonge bewogen synde, onderscheiden maakt; formerende alsoo alle talen en spraken, waar door dit groote wonder, dat een mensch de gedagten van syn siel aan een ander door dit bewegen der selver kan bekent maken, uitgewrogt wert; daar soo sy op een ander geplaatst of van dese bequaamheit en gestel niet en was, de gansche werelt in de grootste verwarringe soude syn. Dit kan men sien in die geene, welke door doofheit, of anderen ongevallen, het ongeluk hebben van haar tonge niet wel te kunnen gebruiken; met hoe veel moeite en swarigheden sy haar gedagten aan andere moeten doen verstaan. Om kort te syn, yder kan sigh gemakkelyk verbeelden, welk een confusie het baren soude, indien alle menschen stom synde, andre gebeerden moesten gebruiken om met malkander verbonden te maken, koopmanschap te dryven of andersints te onderhandelen: op dat ik van het nadeel niet en spreke, dat het leeren van alle wetenschappen, en byna sonder onderscheit, alles, wat onder de menschen gewoon is te geschieden, daar door lyden soude.
Deselve tonge legt ook op die plaase, daar de spyse en drank doorgaat; en is boven dit alles ook een voornaam instrument van onse smaak. Hadde de tonge dese eigenschap niet, hoe veel menschen souden met minder lust en plysier haar voedsel nemen? en aan vele soude soo nodigh een werk verdrietigh vallen.
Kan ymant nu weder oordeelen, dat hy geen verpligtingh aan de wysheit en goedertierenheit van synen Formeerder heeft? die dese tonge in de mont gelegt, en aan haar alle dese bequaamheden gegeven heeft. Heeft ymant oit in het beste konstwerk, soo veel wonderen in desselfs maaksel, soo veel wysheit in het selve te plaatsen, soo veel nuttigheden in desselfs gebruik kunnen antoonen? en kan men een verstandigh Maker uit het gestel van een minder konstwerk bewysen; hoe ongelukkigh blint moeten sy syn? die in dit tot verbaastmakinge toe verwonderlyk samenstel der tonge, geen wysen, magtigen, en goedertierenen Schepper konnen sien: en nogh staande willen hou- | |
| |
den, dat dit alles of by geval, ten minsten sonder eenige wetenschap soodanigh toebereit is.
Om nu niet uit voerighlyk te spreken, van dien dienst der tonge, die alle menschen in het leven bewaart, namelyk, die sy doet in de spyse, welke in de mont gekauwt is, agterwaarts na de keel te stooten; sonder het welke het swelgen of niet of seer bekommerlyk soude geschieden; daar de droevige ellenden, van die door geswellen het gebruik der selver verloren hebben, yder van moeten overtuigen.
| |
§. 6.
Indien men nu tot de swelg-keel, daar de spyse de mont en tonge gepasseert synde ons na toeleit, overgaan, en desselfs gestelt aanmerken; kan ymant sigh verbeelden, dat dit sonder wysheit soodanigh geordineert is, dat des slokdarms openinge, als de tonge de spyse of drank derwaarts stoot, op dat het swelgen dogh sonder moeijelykheit soude voortgaan, door drie paar verscheiden spieren (Tab. I. Fig. 2.) B B, C C, D D, als een sak door ses handen open gehouden wert? agter soo veel hooger door de spieren D D opgetrokken synde, op dat de spyse, voor over de lager boord desselfs heenen gaande, en tegen het agterste aanstuitende, niet soude kunnen missen den regten ingank des slokdarms te vinden. Daar soo dese spieren hier niet waren, deselve van een vogtigh vlies gemaakt synde, soude toevallen, immers aan het swelgen beletsel geven.
| |
§. 7.
Maar daar in het oogmerk en de wysheit van den Werkmeester, als met handen getast wert, is, als de spyse na de slokdarm gaat, dat sy boven de opening der strot passeren moet. Nu soo yets in de strot valt, (het geen men noemt in de verkeerde keel schieten) weet elk wat benautheit sulx geeft, synde selfs soo het veel was, gevaar van stikken. Waarom het dan nodigh is, sal een mensch met gemak eten en levendigh blyven, dat het strotten-hooft of syn openingh in het swelgen gesloten, en daarna strax om weder adem te kunnen halen, geopent wordt. Kan ymant nu soo dom syn, dat hy dit beoogt einde des Wysen en Goedertieren Makers niet merken kan? als hy maar de moeite doet van het bovenste van de strot van eenigh geslagt dier in de hant te nemen; alwaar hy sien sal, klaarder als men hem in eene Figure vertoonen kan, dat een krakebeentje, Epiglottis genaamt, gelegt is; 't geen van de doorgeswolgen wordende spys neêr gedrukt moet worden, en alsoo de onder sigh synde openingh der strot bedekken; soo dat de spyse daar over, als over een daar toe gemaakte brugge, na de slokdarm gaande, belet werdt in de strot te vallen, en dikwils hoesten en grooter ongemakken te veroorsaken.
Nu indien dit krakebeentje dus op die openingh leggen bleef, soude den adem belet worden, en het dier strax verstikken. Kan men dan hier wederom geen wysheit noch ooghmerk sien, dat dese Epiglottis alsoo gemaakt is, dat se na het overgaan der spyse van selfs, gelyk een gedrukte veer weder opspringt, of gelyk andere willen, door spier-veselen opgetrokken wordt? om indien dese wederom springende kragt, door te veel gebruik eens
| |
| |
verslapte, altyt de passagie van den adem, na het swelgen, strax te kunnen openen.
| |
§. 8.
Laat ymant nu dit alles eens by malkanderen nemen, 't welk sigh in soo klein een plaatse, als het holle des monts is, vertoont. En kan hy dan nogh denken, dat alle dese dingen, soo veelvuldigh in getal, soo nootsakelyk tot het leven en wel wesen van een mensch, sonder oogmerk van den Maker, en by geval of door onwetende oorsaken, in soo nauwen omtrek, malkander ontmoet hebben? kan hy daar in geen wysheit, magt en goedertierenheit klaar genoegh aanschouwen, die dit einde van den mensch te onderhouden, hem voor een schielyke dood door stikken te be waren, en al het geene voor gesegt is, beoogt heeft? laat om hier geen herhalinge van het geen eens getoont is, te maken; hy het voorgaande nogh eens aandagtelyk herlesen, en denken of het by ymant, die alle redelykheit niet uitgetogen heeft, aannemelyk kan syn; daar men soo veel dispositie, van soo veel verscheidene saken, om soo gewigtige einden te bereiken, gewaar wort, in een plaatse, geen spanne lang synde; dat dit alles door een van syn eigen werk onwetende oorsaak kan te wege gebragt wesen.
| |
§. 9.
Eer wy hier aftreden, moet ik hier iets by voegen, 't geen soo menighmaal het my voorgekomen is, telkens een nieuwe verwonderinge in my verwekt heeft.
De gansche geleerde werelt weet, welken lof men met regt aan de Heeren Torricelli, Guerike, Boyle, en andre gegeven heeft, die de eerste vinders syn geweest, om op den gront van Barometers door het nedersakken van quiksilver, of anders door lugt pompen, een soo genoemt Vacuum of lugtledige plaatse te maken, daar soo veel natuur geheimen door ondekt syn. En kan men dan sien sonder sigh over des grooten Scheppers alles bevattende Wysheit te verwonderen, dat hy de mont van alle menschen tot een bequaam werktuigh toebereit heeft, om dit selve te doen? Een klaar bewys geest daar van die Actie, welke men suigen noemt, en geschiet, onder andere manieren, als men de tongh en de lippen of tegen malkander aanlegt, of andersints niet als een kleine holligheit tusschen de selve eerst open laat; en daarna de tonge te rugge trekkende, of een holligheit die der niet en was, tusschen de tongh en lippen maakt, welke dan ledigh van lugt is, of anders met het selve te rugge trekken der tonge of andere deelen, de holligheit, die der gelaten was, grooter makende, aan de lugt, die sigh in deselve bevint, een wyder plaatse geeft; en alsoo haar perssingh en tegenstant in die plaatse vermindert. Waar door dan de vogt, daar een pyp in steekt, welke met syn ander einde in dese lugt-ledige plaatse des monts uytkomt, door de uyterlyke lugt geperst synde, en in de mondt of geen of minder tegenstant vindende, derwaarts opgedrongen werd. Het selve ziet men in het opzuygen van de rook, by die geene, die taback gebruiken.
| |
| |
| |
§. 10.
Maar 't geen een yder niet alleen verwondert, maar verbaast moet doen staan, is, dat dit soo konstig maken van een Vacuum, door eerstgeboren kinderen, en selfs door soo veel domme dieren, strax na haar geboorte geschiet; welke alle hare moeders suigende, daar door een begin van haar leven te onderhouden maken. Weeten dese ook, dat de lugt een uitsettende kragt heeft? dat se alle dingen met soo grooten gewigt perst? dat om door die perssinge de melk uit de borsten te doen voorkomen, men voor de openingen der tepels een lugtledige plaatse moet maken? dat die plaatse soo digt van alle kanten moet syn; dat, schoon de lugt tot ademhalinge door de neusgaten gaande, door de minste openingh kan henen dringen, egter deselve moet belet worden in dit Vacuum te komen? nadien strax het suigen of het volgen van de vogt soude ophouden? welke dingen alle, soo men een werktuigh tot het suigen bequaam synde maken sal, moeten in agt genomen werden, en hier soo net in agt genomen syn; hoe wel men onkundige kinderen, en de botste dieren, dese konstige Machine strax siet formeren en na alle de vereischte regulen gebruiken.
| |
§. 11.
Laat nu hier de ongelukkige voorstanders van de rampsalige gevoelens van Epicurus en Lucretius, met ons dit alles in ernstige opmerkinge nemen; en sien, of haren stokregel ook hier plaatse hebben kan; namelyk, dat alle dingen sonder een beoogt einde des Scheppers geformeert syn, en alleen de menschen deselve soo gemaakt vinden, daar van haar gebruik gemaakt hebben. Is het gelooflelyk, dat dit van eerst geboren kinderen, van naulyks van hare moeders afgekomen beesten soude kunnen geschieden? Die selfs niet eens en weten, dat 'er een lugt is, veel minder, hoe sy deselve tot dit einde soude kunnen gebruiken. Kan eenigh mensch, die nogh reden heeft, denken; dat de domste en onwetenste Schepsels onder alle, die leven hebben, soodanigh een Machine soude kunnen strax tot een regt gebruik aanleggen? daar voorname verstanden, en geleerde Heeren geerne sullen bekennen moeite te hebben moeten doen, om deselve te leeren verstaan, en wel te kunnen gebruiken. Een yder, die eene lugtpomp voor de eerstemaal van syn leven in de handen krygt, sal daar van getuigenis kunnen geven.
En om een overredende preuve te hebben, dat de werktuigen, die tot het suigen in kinderen en jonge dieren gemaakt syn, van een alles overtreffende wysheit tot dit einde voorgebragt syn, behoeft men het verwonderlyk spiergestel der lippen en tonge, dat alle uit een soort van vleesdraden gemaakt is, niet met veel arbeit te ondersoeken, of by goede Anatomici na te sien. Men kan het ten genoegen, als men aan de redelykheit plaatse geeft, in dit eenige vinden; dat wyl in het suigen de passagie, daar den adem andersints doorgaat, gestopt is, den aanbiddelyken Schepper en grooten Onderhouder van al wat leeft, de neusgaten soodanigh gemaakt heeft, dat se, geduurende het suigen, dienen kunnen om doortogt aan den adem te geven; op dat dit grote werk soo nodigh voor soo veel eerstgeboorene dieren, niet telkens soude
| |
| |
belet worden. Een bewys siet men daar van in de Minnemoeders, die willende, dat haren suigelingh van het suigen ophoude, desselfs neusgaten met de hand toesluiten; waar door den ademtogt gestuit synde, sy om de selve door de mont te halen, aanstonts van suigen aflaten.
Ellendigh blindt moet hy syn, dit in dit alles geen Hoogh-wysen Maker sien kan, welke dit soo groote, dit soo nodige oogmerk, om alles wat geboren is, niet strax by gebrek van voetsel te laten verlooren gaan, op soo wonderlyke wyse heeft gelieven ten einden te brengen; selfs in die tyden, als de gansche maniere, op welke dit geschiet, nogh aan alle menschen onbekent was. Want dat aan niemant der oude Philosophen, (immers soo veel uit alle schriften openbaar is) de ware maniere, op welke het suigen geschiedt, bekent is geweest, voor dat in de voorleden Eeuwe, de eigenschappen der lugt ontdekt syn, behoeft men als al te klaar synde, aan verstandige niet meer uitvoerighlyk te betoogen.
| |
§. 12.
En kan dan nogh ymant sonder verwonderingh sien? dat in die duistere tyden, wanneer de perssinge der lugt, en de wyse, hoe men een plaatse van deselve ontledigen kan, in een diepe onwetentheit nogh verborgen lagen, de grooten Ingever van den VIII. Psalm, in het 3. Vers., (dus luidende, uit den mond der kinderkens, en der suigelingen, hebt gy sterkte gegrontvest om uwer tegeupartyen wille) het suigen der kinderen niet alleen in den rangh der grootste Wonderen des Scheppers gestelt heeft, die in het voorgaande en volgende Vers opgehaalt worden, maar het selve heeft gelieven te gebruiken tot een kragtigh bewys, Om de Loochenaars en Bespotters van de Goddelyke Regeeringe te beschamen: Gelyk sulx de geleerde Kantekenaars met de strax geseide uitdrukkinge op de laatste woorden desselfs aanmerken. Nu te denken, dat soo grooten opheff hier van te maken heeft kunnen geschieden van ymant, die de werkinge van de mont der suigelingen in dese acti niet verstaan heeft, schynt heel ongerymt te syn. En nadien geen levendigh natuurlyk mensche in die tyd ter werelt was, (soo veel aan de nakomelingen blykt) die de wyse op welke het suigen geschiet, verstont; wat kan men dan hier anders uit besluiten, als dat den Autheur van desen Psalm, die dit verstaan heeft (schoon het aan den Schryver selfs, voor soo veel hy een gemeen mensche geweest is, onbekent magh geweest syn) een meerder als menschelyke kennisse van het geen tot suigen vereist wierde, moest gehadt hebben.
Men gelieve niet te meinen, om dat den Salighmaker der Werelt dese plaatse Matth. XXI. 16, op het Hosanna roepen de kinderen, met regt heeft gelieven toe te passen; dat daarom het wonder in de mont der suigelingen strax aangetoont, daar door niet verstaan moet worden; nadien de Heere Jesus alhier op het woord Kinderen, waar van vers 15 gesproken word, en niet soo seer op dat van Suigelingen hier by gevoegt, schynt ge-oogt te hebben; dewyl aan de eerste alleen, en geensints aan de laatste, als nogh sprakeloos synde, het roepen van Hosanna kan toe geschreven worden. Soo dat, dewylook de- | |
| |
sen text sonder bepalinge sprekende, geen maniere uit sluit, op welke Godt uit den mont der Kinderen en (dat aanmerkelyk is) der Suigelingen syn sterkte kan grontvesten en synen lof toebereiden, ook die waarlyk verwonderlyke wyse, op welke het suigen door de mond geschiet, daar onder met reden schynt te moeten getelt worden.
Vermits het nu niet denkelyk is, dat ymant regt sal kunnen verstaan, hoe het Suigen geschiet, en daar in geen verbasende wysheit erkennen, van die (om van de borsten der moeders niet te spreken) de monden der kinderen tot het uitvoeren van een soo grooten Konst-Werk bequaam gemaakt heeft. Soude ymant ook eene Machine, om een Vacuum of lugt-ledige plaatse te maken niet uit vaste stoffen, als Koper, Yser of glas (waar uit de lugt-pompen en Barometers bestaan) maar alleen uit slappe vliesen en buigsame by een gevoegde draatjes, (welke de spieren uitmaken) toebereid synde, kunnen sien dit wonderlyk werk doen, en nogh denken, dat deselve sonder eenige kennisse van de Mechanica, enkel by geval immers sonder eenige Wysheit te samen gestelt was? Den hartnekkigsten Ongodist, schoon selfs een groot Mathematicus synde, stelle sigh dit werk-stuk om op te lossen voor; en sie of hy magtigh is, met al syn verstant yets diergelyks in die volmaaktheit, uit soo seer onbequaam daar toe schynende stoffen, voort te brengen. En indien dit al op een vry onvolmaakter wyse by hem geschiet was, soude hy niet denken, door dese uitvindinge, ook by de grootste Beweeg-Kundige den lof van verstandigh te syn verdient te hebben? en kan hy dan sigh nogh oordelen redelyk te syn; wanneer hy aan den Heerlyken Maker, die dit konstwerk in alle menschen, en soo veel dieren gelegt heeft, den lof van wys te syn, weigert te geven?
|
|