| |
| |
| |
I. Beschouwinge.
Van de Ydelheit van alle het Wereltsche.
§. 1. | YDer is hier sonder syn toedoen geset. |
2. | En moet overtuigt syn van de onzekerheit van syn leven. |
3. | Ook van de ydelheit van al het wereltsche ten opsigte van hem. |
4. | Selfs geduurig en gesont hier te leven is niet wenschelyk. |
5. | Ellendige staat der Atheisten. |
6. | Het geluk van die eenen Godt vresen en lief hebben. |
7. | Het is dan nodigh de bewysen van eenen Godt te soeken. Psalm XIV. I. |
8. | Overgang tot het volgende. |
| |
§. 1.
OM dan een begin te maken, en niet alleen ymant, die nogh twyffelt (hy sy dan onder het uiterlyke Christendom gerekent, of niet.) maar selfs een beklaaglyk en hartnekkigh Godtloochenaar, eer wy verder gaan, te overtuigen van de volstrekte nootsakelykheit, die der is om van de aldergewigtigste waarheden regt versekert te syn; en de mislagen, welke men tot nogh toe ontrent deselve begaan heeft, te verbeteren: gelieve elk van dese sigh selfs in opsigt van de saken, die hem de ondervindinge leert dagelyks rontom hem te gebeuren, met een aandagtigen ernst te beschouwen, en syn eigene gewisse te vragen, of (om sonder vooroordeelen en vleyerye daar op te antwoorden) hy sigh niet bevint in dese wereld te syn, en sonder dat het door syn toedoen geschiet, of dat hy het in syn magt heeft te beletten, nu gelukkigh, gesont en sterk, dan ongelukkigh, siek, en pynelyk te wesen? Of niet den eenen dagh, sonder dat hy daar eenigh seggen in heeft, den anderen volgt? In welke hem verscheidene dingen, sommige met, sommige tegen syne wil en sinnelykheit ontmoeten, hoewel hy in sigh een geduurige begeerte gevoelt, die alle syne betragtingen bestiert, om het goede deelagtigh te mogen syn, en het quade van hem af te kunnen weren: het welk hem somtyts gelukt; en somtyts door ontmoetingen, die hy niet voorkomen kan, gansch anders uitvalt, als hy beoogt of gewenscht hadde.
Of hy niet bemerkt, dat het geene hem overkomt hy met andere menschen gemeen heeft? Maar voornamelyk, of hy niet siet, dat dagelyks veele menschen sterven, en dat'er zeer weinigh rekeningh op de dood schynen te maken, immers soo lang sy gesont syn? hoewel de siekten en ongemakken, die haar wegnemen, dikwils weinige weken, somtyts weinige dagen, ja uren van noden hebben, om haar van sterke en gesonde menschen in doode te veranderen.
| |
§. 2.
Vorder, of hy niet gelyk alle menschen, ook in de selve onsekerheit leeft, wanneer de doot hem selfs treffen sal? immers, als een jaar ten einde is gelopen, siet hy dat veele, die in het begin desselfs levendigh en gesont waren, en waar van sommige sterker schenen, dan hy is, even als of sy uit het groot
| |
| |
getal van alle menschen met voordagt uitgekipt waren, al begraven syn: en dat niemant eenige ordre of wet tot nogh toe heeft kunnen uitvinden, waar door men soude kunnen vast stellen, dat dese of die aan de doot eerst onderworpen sal syn, ten sy misschien eenige stok-oude of dootkranken; waar van men wel kan seggen, dat haar doot niet verre is; maar ook blyft dit waar, dat hy niet en kan weten, hoe na sy ook aan haar einde mogen schynen te syn, of hy selfs haar niet voorgaan en de eerste stervende wesen sal. Soo dat yder gedwongen is toe te staan, dat syn einde na by kan syn, soo wel als van die gene, welke hy gesien heeft voor hem gestorven te wesen, en die gesont synde soo weinigh daar van wisten, als hy tegenwoordigh van syn sterven weet.
| |
§. 3.
Dewyl nu de doot aan yder soo seker, en de tydt soo onseker is; nadien deselve ons van het gebruik en genot van al het geene, dat in de werelt is, berooft; moet niet ymant, die dit alles aanmerkt overtuigt syn van de grote ydelheit, die in hem selfs, en in al het wereltsche ten opsigt van hem, gevonden wert? vermits hy nogh voordeel, nogh vermaak daar van kan genieten, als zoo lang hy leeft; en hoe lang, of hoe kort dit leven duren sal, weet hy niet. Dit weet hy, als hy tot eenige jaren gekomen is, dat het niet seer langh sal syn; en tot hogen ouderdom te komen, indien hy alles regt beseft, kan hy niet seggen dat seer wenschelyk is, alsoo de selve hem by na; als een andere doot, van alles berooft; sy beneemt hem de voeten om te gaan, de ogen om te sien, de oren om te horen, de tanden om te eeten; en soo wert hy nog levende allenskens uit de verkeeringe der menschen uitgesloten, en genoegsaam een levend lyk.
| |
§. 4.
Indien men nu by dit alles dede, dat ymant, die langh leeft niet alleen, aan de swakheden des ouderdoms, maar dikwilsaan seer droevige qualen van siekten en pynen onderworpen is; waar van eenige of geheel of by na ongeneeslyk syn: by voorbeelt indien een teeringe hem uitgemergelt en kragreloos maakte; een onhelpelyke jigt pynigde, een steen in de blaas quelde; een kankereus geswel verteerde; een vallende siekte somtyts in het vyer, somtydts in het water dede vallen; om van duisent andere jammeren niet te spreken, die hy vreesen moet; om dat hy de selve aan soo veel andere menschen siet overkomen: sou hy niet haast de tydt beleven? dat hy veel reden soude kunnen hebben, om te wenschen, dat een barmhertige dood hem van dit alles en van syn ellendigen ouderdom mogte verlossen.
En ingevalle men nu al stelde, het geen byna aan niemant gebeurt, dat de qualen des ouderdoms het leven aan hem niet verdrietigh maakten, en syn verstant en kragten, soo langh selfs, als de werelt staat, gelyk in syne jonkheit, by hem bleven; wanneer hy alles met bedaartheit aanmerkt, moet desen stant, ik laat staan, dat hy, gelyk veele soude meinen, wenschelyk soude syn, hem byna onder de aldervreesselykste voorkomen. Want eerst; indien syn Vaderlant door Aardbevingen, Watervloeden, of door den Oorlogh
| |
| |
verwoest wierde; kan hy niet ontgaan met alle andere, ongelukkig en arm te worden. En hoe veel jaaren verdrietigen arbeits waren 'er niet van noden, om soo veel weder te vergaderen, dat hy eenigh gemak in syn volgende leven, daar van soude kunnen hebben? en dit al weder met moeite verkregen hebbende, moeste hy, die soo lange soude leven als den Aardkloot staat, niet altyt weder met veel schroom te gemoet sien, dat hy dit verkregene, op deselve, of misschien nogh ellendiger weyse, weder verliesen soude? ten minsten als de werelt aan die veranderingen onderworpen bleef, welke alle Historien ons leren, dat sigh van alle tyden in desselfs omwentelingen vertoont hebben. Hoe weinigh Republyken synder geweest, die eenige eeuwen hebben stant gehouden, en daar de inwoonders niet uit het hare verjaagt of verdelgt syn? en in tegendeel hoe veele synder op te tellen, die schoon tot een groten trap van grootheit opgeklommen synde, egter in de uiterste verwoestinge hare einde gevonden hebben? soo dat selfs dit lange en gesonde leven niet dan een ellendige omswervinge voor hem soude syn; in welke nauwelyks ha eene quaat voorby, of het volgende weder te vreesen soude wesen.
En dese ongevallen, al mede aan hem niet overkomende, ('t geen niet te denken was) welke vermaken synder in de werelt, die duursaam syn? soo dat hy niet anders besluiten kan, als dat het gene aan hem, nieuw synde, aangenaam en lieffelyk was, of door een langduurigh genot (gelyk alles door de gewoonte wert) eerst onverschilligh, en daar naa onsmakelyk soude werden; of, op het best genomen, door de onstantvastigheit, welke men in alle saken, bespeurt, hem haast verlaten soude. Hadde hy een Vrouw, Kinderen, en goede Vrienden, die de drie alderverheugelykste saken der werelt syn; sy souden alle voor hem sterven; en hy ten elken malen die hartklemmende droefheit onderworpen wesen, van het gene aan hem het alderdierbaarste was, weder te moeten missen: bleven sy langh in het leven; konden sy alle rampen van een hogen ouderdom onderhevig synde, aan hem niet anders, dan gedurige voorwerpen van medelyden, en daarom van droefheit syn. Immers alle dertigh of veertigh, ten langsten alle vyftigh jaren, soude hy een gansch nieuwe, en daarom voor hem een geheel vreemde werelt beleven; en genootsaakt syn telkens met andere menschen kennis en gemeenschap te maken, of met onbekende te moeten omgaan: welkers genegentheden hy genootsaakt soude syn te ondersoeken, en op nieuws te leren kennen, om de syne daar na, 't sy met lief, 't sy met leet, te leren buigen; indien hy eenigh gemak en Vrientschap van haar wilde genieten, en niet als een weerbarstigh humeur van yder verstoten werden. En schoon hy al eenige kinderen hadde gehad en nu nogh selfs een menigte van nakomelingen, wat vrientschap en liefde konde hy sigh van dese alle beloven? dewelke, schoon van hem nederdalende, hem egter niet, als in een seer verren graat van maagschap, bestaan souden: vermits de ervarentheit leert, hoe ras alle bloetverwantschap na eenige ge- | |
| |
boortens vervreemt. En menighmalen hebbe ik wel gedagt, indien Adam, onser aller Vader, eens weder ter werelt quam, om eenige eeuwen hier
te leven; of hy by ymant van syne nasaten, wel met eenige vrientschap ontfangen soude werden? insonderheit, wanneer hy syn regt, het geen hem alleen Heer en eigenaar van alles maakt, wilde gebruiken: soude niet de meeste, soo niet een ider meinen, dat haar ongelyk geschiede, en bangh sien, als hy by haar syn verblyf wilde nemen? Indien nu de eerbiedigheit en liefde, die elk met soo veel reden aan hem schuldigh is, soo veel niet soude kunnen doen, dat se een Vader onder syn nageslagte soude kunnen gelukkigh maken; wat was'er in soo grooten, hoewel sterken en gesonden ouderdom voor ymant anders te wagten? die niet als een Vader, maar als een verre en alle rekeningh van maaghschap te boven gaande bloetverwant, of selfs als een vreemde by de meeste moeste aangemerkt worden.
| |
§. 5.
Nadien dan selfs een langh en gesont leven, het geen anders het alderwenschelykste op aarden schynt te wesen, soo ydel voor een mensche is, dat hy niet gelukkigh daar door gemaakt kan worden; laat ymant, die aan de volmaaktheden van een Godt twyffelt, of deselve loochent, syne gedagten verder laten gaan, en sien; Eerst, hoe verschrikkelyk alles daarenboven voor hem soude moeten syn, ook dan, wanneer hy volgens syne ellendige Philosophie geen Godt te ontsien hadde; en alles of door een los geval, of redenloose, en sigh van alles onbewuste nootsakelyke oorsaken bestiert wierde.
Immers sal hy op dese gronden moeten toestaan; indien hy ongelukkigh is, dat hy niet als by geval daar van verlost kan werden; is hy gelukkig, dewyl de oorsaak daar van gevalligh is, en niet en weet, wat sy doet, moet hy in een geduurige vreese leven, dat elk ogenblik dit geval veranderen sal. En om alle bysonderheden, die dit kunnen bewysen, niet op te halen; wat is 'er in de wereld, van het welke hy het minste geluk of voorspoet, met eenigen grond van een redelyke hoope, wagten kan, en waar in hy eenige genegentheit of liefde tot hem oit kan stellen te wesen, hoe hy sigh ook magh gedragen? en sonder van ymant gelieft te wesen, kan het leven niet als ellendigh syn. Is ymant een Vorst, die andere regeert; moet hy niet schrikken te denken, dat het alleen gevalligh is dat men hem gehoorsaamt? Is hy een borger, die onder een ander leeft; moet hy niet sidderen? als hem voorkomt, dat het alleen by geval is, soo het niet geschiet; en egter yder sonder andere straffe, als van eene grooter menschelyke magt te vresen, syn goederen magh roven; syne Huisen verbranden; syne Vrouwe en Dogteren verkragten; syn Soonen in flavernye vervoeren, of vermoorden; en syne Kinderen, indien sy by geval quaadaardigh worden, sonder haar gemoet te beswaren, indien hy langh leeft, hem om de erffenisse mogen vergeven. En dewyl'er dogh in geen saak, als men dit vast stelt, eenige regeeringe of voorsienigheit is, en het geval, als geval, soo wel het eene als het andere ten allen tyde kan veroorsaken, moet hy niet beven, als hy de aarde aansiet? die soo alles van het
| |
| |
geval afhangt, soo aanstonts onder hem kan beginnen te branden, sigh openen en hem verswelgen; als hy de lugt aansiet, moet hy niet denken, dat het alleen gevallig is, dat niet alle desselfs gruwsame tempeesten sigh strax openbaaren, de donder hem niet verplette, de blixem hem niet verteere, den regen syn gewas, en de wint alle syne besittingen niet verwoeste? En om niet alles hier in het bysonder op te halen, moet niet al her sigtbare voor hem tot een reden van eene nare schrik en de alderbenautste vrese voor een alle oogenblik aanstaanden ondergang verstrekken?
Te vergeefs ook sal hy tragten, alle dese benautheden met die gedagten te ontvlugten, indien hy geen los geval, maar een onveistandigh nootlot stelt, dat volgens noodsakelyke wetten het Heel-Al bestiert: want dewyl hy volgens dese onderstelde wetten, veel tegens malkanderen aanlopende werkingen in de natuure (siet gebeuren; wyl hy de wind nu siet stil syn, dan stormen; nu na het Noorden, dan na het Suiden wajen; en Zee ebben en vloeijen; nu een brandende hitte, dan een strenge koude gewaar wert; en ontallyke andere; moet hy niet bekennen, schoon hy dit alles stelt by nootsakelykheit voort te komen, dat het selve aan hem, die niet en weet wanneer een contrarie werkinge, ook volgens dese selve wetten, sigh vertoonen sal, immers soo vervaarlyk moet voorkomen, als het geval selfs? van welk geval strax niets gesegt is, het geen hy niet van de verstandeloose noot wetten, met deselve schrik te vresen heeft.
| |
§. 6.
Eindelyk, laat hy ons opregtelyk seggen, of in aanmerkinge van al dit geseide, hy de soodanige niet ondenkelyk gelukkiger moet noemen; die overtuigt syn, dat sy van een aanbiddelyken Maker syn; wiens wysheit haar tot soo verwonderlyk een samenstel gemaakt heeft; wiens magt soo veel van het geschapen tot haar onderhout en verquikkinge doet dienen; die aan haar de bequaamheit geeft, om dit alles met vermaak en dank baarheit te kunnen genieten; die wys en magtigh synde, haar bewaren kan, en goedertieren synde haar bewaren wil, dat sonder syn welbehagen, geen van de voorige qualen haar overkomen; soo dat, als hy met haar is, niets tegen haar kan syn; die boven het goet, dat hy in de nature over haar uitstort, aan haar syn woord bekent maakt; en om haar van twyffelingen te bewaren, onwedersprekelyke tekens van desselfs Goddelyke afkomst daar in gelegt heeft; die daar in synen wille openbaart, volgens welke hy van haar gesogt, gedient, gedankt, gepresen, en aangebeden wil syn; die syn liefde, welke alle verstand te boven gaat, daar in aan haar betuigt; en haar belooft ook na de dood eeuwigh geluksaligh te maken.
| |
§. 7.
Dewyl nu geen Ongodist sal kunnen ontkennen, indien hy syn eigene gronden niet wil verloochenen, dat sy hem ongelukkig maken, en in een geduurige vrese moeten doen leven; late ik aan hem selfs te oordeelen, of het niet een gantsch verkeert en tegen sigh selfs aangekant mensche moet syn? die niet tegenstaande hy een meenigte van andere, aan welkers wysheit hy niet
| |
| |
twyffelen kan, het tegendeel siet staande houden, egter alle moeiten aanwend, om sigh wys te maken, dat 'er geen Godt en is. En of daarom den Schryver van het I. Vers van den XIV. Psalm, den soodanige niet met veel reden dwaas noemt? die, schoon syn gevoelen nimmer kan bewesen werden, egter met syn hert en genegentheden alle kragten inspant, om sigh ellendigh te maken, en in een staat vol jammers en schriks, dat is in die van een Atheist, te werpen.
Ik soude ten bewys van de waarheit van dit geseide, hier kunnen bydoen, dat ik een van dese ellendige wiens verstant tot alles bequaam scheen, behalven tot eenen Godt te erkennen, dit ongeluk van synen staat, in Vryheit tegens my op de alderhartbrekenste wyse hebben horen beklagen, sonder egter, soo veel my bekent is, tot andere gedagten oit gekomen te syn. En kan ik niet nalaten alhier te seggen, dat dit verhaal my nogh selfs in dit schryven, soo lange na syn overlyden, ontroert.
Immers om voort te gaan, indien ymant sigh selfs regt bemint, en alleen hoort, dat het by veele voor een onbetwistelyke waarheit gehouden wert, dat'er een wys, magtig en goedertieren Maker van het Heel-Al is: welke alle die hem soeken te kennen, te dienen, en lief te hebben, in tyt en eeuwigheit gelukkigh, en syne loochenaars en veragters rampsaligh kan doen syn; sal hy al seer verre vervallen moeten wesen, ingevalle hy het van de alderuiterste noodsakelykheit niet en oordeelt, de kragt van die bewysen te ondersoeken; op welke soo veel verstandige sigh in leven en doodt vertrouwen.
| |
§. 8.
In hoope dan, dat'er onder die ongelukkige, nogh eenige zullen gevonden werden; die om uit dese droevige onsekerheden te geraken (want sekerheit heeft noit een Ongodist van syn erbarmelyk gevoelen gehadt) het haren arbeit weerdigh sullen agten te syn, de betogingen daar toe strek kende met ernst te overwegen; versoeken wy aan de selve, dat sy met ons tot de volgende beschouwingen willen overgaan, of het den Grooten Godt des Hemels en der Aarde mogte gelieven (daar wy Hem van herten voor haar om bidden) hare oogen te openen, om syne onsachelyke en beminnelyke volmaaktheden in de Heerlykheit van syne werken met overredinge van haar gemoet te kunnen sien.
|
|