| |
| |
| |
Voor-berigt tot de volgende wereld beschouwingen.
§. 1. | HEt ware verschil tusschen Ongodisten en die Godt vresen. |
2. | Om de Eerste te regt te brengen zyn de Oorsaken van, en Hulpmiddelen tegen de Ongodisterye te ondersoeken. |
3. | Eerste oorsaak, verkeerde eigen liefde, |
4. | Middel daar tegen. |
5. | Tweede Oorsaak verkeerde eersugt. |
6. | Middelen daar tegen. |
7. | Het uiteinde van Spinoza. |
8. | Derde Oorsaak; Omwetenheit. |
9. | Middelen daar tegen. |
10. | Vierde oorsaak, te grooten inbeeldinge van wys te zyn. |
11. | Spinoza kortelijk wederleit. |
12. | Middelen tegen dese vierde oorsaak. |
13. | Eerste Aanleidinge tot Ongodisterye: Voor oordeelen. |
14. | Middelen daar tegen. |
15. | Tweede Aanleidinge: verkeerde manier van de Natuurkunde te beschryven. |
16. | Ook alles uit een ouderstellinge te willen afleyden. |
17. | Middelen daar tegen. |
18. | Nogh een Middel. |
19. | Onderstellingen waar toe dienstig. |
10. | Derde aanleidinge: geen Eind-oorsaken. |
11. | Middelen daar tegen. |
22. | Vierde Aanleidinge: Disputen. |
23. | Middelen daar tegen. |
24. | Misbruik van Academische Disputen. |
25. | Vijfde Aanleidinge: Onoplettentheit. |
26. | Middelen daar tegen. |
27. | Waarom hier alleen bewijsen uit de Natuurkunde gebruikt sijn. |
28. | Ook om dat Godt sigh van die wijse in sijn woort gelieft te bedienen. |
29. | De bewijs-maniere dat'er een Godt is, in het algemeen voorgestelt. |
30. | Een bysondere wijse, om aan deselve in sommige omstandigheden nadruk te geven. |
31. | Bewijs-maniere in het algemeen voorgestelt, dat de H. Schriften van Goddelyke afkomst zijn. |
32. | En geensints den Alcoran van de Mahometanen. |
33. | Kort vertoogh van het geen in het volgende te doen staat. |
| |
§. 1.
DAt'er oyt eenige menschen, die haar verstant niet geheel verloren hadden, soo dwaas souden geweest zyn, dat zy een Eeuwigh en uit zyn eigen kragt bestaande wesen, souden geloochent, en staande gehouden hebben, datter oyt een volkomen niet, sonder dat'er Schepper of Schepsel was, soude geweest zyn, is niet wel gelooffelyk; selfs de voornaamste onder de Oude, en Spinoza onder de Hedensdaegsche, hoewel sy met regt onder de Ongodisten gestelt werden, hebben een eeuwigh wesen erkent.
Het groote verschil dan tusschen dese, en die eenen Godt erkennen en vresen, en is niet of'er een soodanigh Wesen is, dat van alle eeuwigheit uyt sigh selfs bestaan heeft; het welk sy alle, immers soo veele my bekent zyn, toe- | |
| |
staan: maar of dit eeuwigh Wesen, ook Wys, Machtig en Goedertieren is, en na het welbehagen van synen wille alles tot sekere einden gemaakt heeft, en nogh bestiert.
Het is wel waar, dat dese ongelukkige, desselfs magt eenigsints souden kunnen toestemmen, alleen, om dat sy soo grote gevaartens, met soo ondenkelyk snelle bewegingen, in den Hemel dagelyks met hare oogen sien voort gevoert werden; en souden sy ook desselfs goedertierenheit misschien erkennen, wanneer sy selfs dit woort mogen uytleggen, en dese goedertierenheyt van dit Wesen alleen mogen toeschryven aen de gelukkige Eygenschappen der saken; daar in geholpen werdende door haar eygen verstant, het welk sy menen maghtigh te zyn, om het meeste, dat haar in de werelt ontmoet, voor haar ten nutte te kunnen maken, en tot haar nootsakelykheden en vermaak te doen dienen. Maar beswaerlyk sullen zy, behoudens hare gronden en gerustheyt, kunnen toestaan, dat dit Eeuwige Wesen Wys is, en alles na zyn welbehagen doet; vermits dit volkomen overstaat en strydig is, soo wel tegen een los geval, als tegen alle onbewuste natuur of nootlots wetten: ook is dit den eenigen gront van haar gedurige ongerustheyt en schrik; als die, indien dit Wesen Wys is, en weet dat men het selve lasterlyk van syne volmaaktheden tragt te beroven, ligtelyk kunnen besluyten, wat haar deel en verwagtinge eenmaal wesen moet.
Dat dit ook de oude vrage in de voorledene eeuwen al geweest is, kan men afnemen, uyt het opschrift, van het geen Cicero daar over geschreven heeft: alwaar de redentwistingen van de daar ingevoerde Philosophen niet soo seer zyn over de Wesentlykheyt van een God, (een soodanigh Eeuwigh wesen daar door verstaan zynde) als wel de NATURA DEORUM, of van welke nature dese Godtheyt was.
Indien ymant van zyn jonkheyt af nu soo gelukkig geweest is, dat hy met overtuyginge van Gods aanbiddelyke volmaaktheden, den selven altyt voor synen vrymagtigen Heer, zynen Maker en Onderhouder erkent en ge-eert heeft, sal het aan hem misschien vremt voorkomen, dat'er menschen kunnen gevonden werden, die een eeuwigh wesen, of eenen Godt in desselfs aanwesentheyt erkennende, hem egter kunnen aanmerken, als van alle de voorgenoemde eygenschappen ontbloot zynde. Dat egter en de voorledene en de tegenwoordige tyden een menigte van sodanige beklagelyke verstanden uyt gelevert hebben, is al te wereltkundigh, om met de historien der selver dit boek te vergrooten. Dit seggen wy hier alleenlyk, dat dese volgende beschouwingen tot dien eynde geright zyn, om, soo het mogelyk is, dese ongelukkige tot beter gedagten te brengen.
| |
§. 2.
Op dat wy dan tot dit groot ooghmerk den reghten wegh mogen inslaan; schynt het nootsakelyk eerst met ernst naa te speuren, welke de ware oorsaken mogen wesen, waar door veele in soo rampsalige en verkeerde gedagten van dit gedugt en eeuwigh Opperwesen gevallen syn; en dat men
| |
| |
dese wetende, bequame hulpmiddelen daar tegen tragte te vinden.
Men gelieve egter niet te denken, dat wy met alle die uytvoerigheid, waar mede dese stoffe soude kunnen verhandelt werden, alhier van de selve sullen spreken. Het sal ons genoeg syn alleen soodanige oorsaken van de Hedensdaagse Ongodisterye by te brengen; welke aan ons by ervarenheit gebleken syn, in veele van dese onsalige redeneerders plaatse te hebben: en daar by die middelen voor te stellen, welke de selve ondervindinge ons geleert heeft, met vrugt en segen, tegen dit beklaagelyk quaad in sommige gebruikt te wesen: latende andere oorsaken, van welke nogh, behalven de aangehaalde, menigvuldige kunnen syn, overig om hier by te doen, aan soodanige, die van de selve de droevige uitwerkselen, of in haar selfs, of in andere ondervindelyk beproeft of gesien hebben.
| |
§. 3.
De eerste oorzaak dan, en die wel meest in allevan nature gèvonden wert, is veeltyds een drift van een te verre gaande en verkeerde eigen liefde.
Door dese gaat hare begeerte alleenlyk daar toe, dat sy aan hare genegentheden mogen voldoen, en aan niemand onderworpen syn; of indien sy dit laatste niet kunnen ontgaan, dat dese dog geen ander mogte wesen, als die hare vleesschelyke driften goed keurde. Waarom, horende, dat'er een Godt is, die Regtveerdig en Heilig is; die van haar in alles wil gehoorsaamt syn, en een Schepsel, het welk hem weigert in erkentenisse te houden, sekerlyk straffen sal; wenschen sy buiten syne magt te syn.
Dit set haar aan om hare oren, voor alles, dat haar van soodanig eenen Godt overtuigen kan, te sluiten; en dewyl haar conscientie, in weerwil van alle hare pogingen, aan haar geen ruste laat, dringt dit haar onophoudelyk om bewysreedenen te soeken; waar door sy het tegendeel aan sig eenigsints souden kunnen wys maken; om alsoo de lastige neepen van dese gedurig tegensprekende gewisse te kunnen ontvlugten. Om dese reden heeft het blinde Heidendom gelykformige driften, als sy selfs gevoelden, aan hare Goden toe geschreven: en versiert dat de selve in dronkenschappen, hoereryen, overspelen, en nog erger ongeregeltheden vermaak schepten.
Om geen verder bewys van dit geseide op te soeken; laat elk, die ooit soo verre ellendig is geweest, dat hy redenen voorgestaan en gesogt heeft, welken dienen konden, om de kennelykheit van de deugden van syne Schepper in hem te benevelen en uit te wisschen, by sig selfs gaan en ondersoeken: indien het geene by de Christenen voor Gods Woord aangenomen wert, en waar in synen wille vervat is, aan hem toeliet, in dit leven syne driften onbandig op te volgen; en beloofde hem dit vermaak in eeuwigheid te doen genieten; of hy niet met soo veel yver en vlyt bewysen soude tragten op te speuren, om soo seker aan hem selfs en alle anderen te betogen, dat'er een Godt, en den Bybel syn geopenbaarde woort is; als hy nu poogt sig selfs en anderen wys te maaken, dat dit valsch is. Aan yder natuurlyk mensche is dog ingeboren een uitgestrekte begeerte om gelukkig te syn. Denkt hy dit in de kennisse van
| |
| |
een Godt te sullen vinden; sal syne betragtinge daar henen gaan; maar siende, dat door de erkentenisse van een Heiligh Opper Heer, hy volgens dit woort verpligt werd, syne sondige vermaken te verloochenen; sal hy wenschen, dat 'er soodanig een Godt niet en ware: schoon hy sulx swygt, om voor het geen hy waarlyk is, dat is voor een ongelukkig Atheist, by andere menschen niet gehouden te werden.
Ik beroepe my, ontrent de waarheit van dit geseide, op die geene selfs; welke oit in dese onsekerheit en droevige verwarringen geleeft, en ondertusschen hare passien, soo veel sulx sonder straffe van de wereltlyken Regter, en sonder verlies van haar eer en goet geschieden konde, opgevolgt hebbende, daar na tot beter gedagten gekomen syn. Getuigenissen van soodanige by te brengen, die na hare bekeeringe, dit openhartig beleden hebben, is niet nodigh; hoewel ik dit soude kunnen doen.
| |
§. 4.
Dewyl nu dese gantsche dwalinge niet anders is, als een haar wegh slependen drift, die niet den minsten schyn van reden ten grond heeft; werden van dese soort verscheidene te regt gebragt; als Godt (die in allen desen, als Opper-oorsaak, moet erkent werden) de aangewende middelen gelieft te segenen. Welke behalven het aanwas der jaren, het welk de driftige woestheden der jonkheit dikwils doet bezadigen, ook somtyds daar in bestaan; dat men haar brenge tot een regt en verstandig letten, op Gods wysheit, magt, en goedtheit; welke sig in de beschouwinge der werelt en de regeringe van alles aan yder, die niet moet willens blint wil blyven, op veelvuldige wysen onloochenbaar vertoonen. Insonderheit, dat men haar doe sien haar eigen en aller menschen vergankelykheit, ende de ydelheid van al het gene sy met den naam van vermaak gewoon syn te noemen; dogh wel voornamentlyk den ongelukkigen stant, waar in het gansche menschendom sigh bevinden soude, ingevalle selfs na haare gedagten de wereld of door een los geval, of door onverstandige nootwetten bestiert wierde. Eindelyk hoe verschrikkelyk alles aan haar moet voorkomen; indien hare beklagelyke opinie (beter naam kan men daar aan niet geven, om dat sy van niemand kan bewesen werden) geheel valsch is. Door welke consideratien, een minder agtinge van het tegenwoordige, en een vreese voor het toekomende in haar verwekt werd; die de voorige driften tegengaande de selve tot meerder bedaartheit, en haar tot nadenken doet komen. Het welke laatste in veele alleen genoegsaam geweest is, om haar van gedagten te doen veranderen.
| |
§. 5.
De tweede oorsaak van Ongodistery, is een andere drift, van verkeerde Eersugt, die mede uit de selve grond van Eigenliefde voortkomt; door welke sommige, eens tot het voorstaan van soo rampsalige gevoelens vervallen synde, sigh inbeelden, dat sy daarom by de menschen voor door sigtiger en groter verstandan behoren gehouden te werden: en aan malkanderen daarom den naam van Esprits Forts of sterke Geesten gewoon syn te geven; willende daar door quansuis vertoonen, soodanige te wesen, die sigh door geen ydele vrees, of blaas met boonen
| |
| |
(gelyk sy die noemen) met het gemeene, en niet beter wetende volk, als kinderen, laten vervaart maken.
Dit is een van de hoogste trappen, waar toe de Atheisterye steigeren kan; hoger schynt sy niet te kunnen klimmen: om dat dese eens soo verre gekomen synde, niet alleen alle overtuigingen verwerpen; maar soo lange dese passie en verkeerde eersugt duurt, die nootsakelyk gedwongen syn te verwerpen, en dus volkomen ongeneesselyk te willen blyven. Want daar de eerste soorte van Ongodisterye, die alleen op het genot van vermaken gegrond is, in stilte kan tegen gegaan werden; soo ras eenige overredinge van het tegendeel begint van nadruk te syn: heeft dese laatste, boven dien nogh dit beletsel om weggenomen te kunnen werden; dat die de selve voorgestaan hebben, indien sy van andere gedagten wierden, vresen de eere van een alles te bovengaande wysheit en onvertsaagtheit, en haar ingebeelde agtinge te sullen verliesen. Soo dat sy voortaan, by die haar kennen, voor ongestadige en laf hartige niet alleen, maar ook voor verwarde verstanden denken te sullen moeten doorgaan: vermits het gemeenlyk by dese gewaande sterke Geesten de gewoonte is, van alle, die hare dwalingen beginnen te sien en de selve te verlaten, op dese wyse veragtelyk te spreken. Nu hoe veel de vrese van kleinagtinge by sommige vermagh, die sigh eenigsints genereus wanen te syn, leert in veele gevallen de dagelykse ondervindinge; soo verre selfs, dat men dit ongelukkig soort van menschen, meermalen in verschrikkelyke lasteringen heeft sien uitbersten; alleenlyk om een bewys van haar meerder doorsigtigheit en onvervaartheit te geven, en in dat nadenken by niemand te vervallen, dat sy tegen haar conscientie spreken en hare vrese ontveinsen.
| |
§. 6.
Tegen dese die selfs niet willen overtuigt syn, hebbe ik selden eenige menschelyke middelen, met vrugt sien gebruiken: nadien dit soort van Atheisterye meesten tyt met een groot onverstand gepaart gaat; en dese ellendige selden daar toe kunnen gebragt werden, dat sy eens regt letten op het gene haar te gemoete wort gevoert; gewoon synde, de beste en kragtigste bewysen niet anders, als met veragtinge, en dikwils alleen met een schimpige lagh te beantwoorden; als quansuis voor een grooter verstant geen tegenredenen waardig synde. Immers, welke ook de oorsaken van dese boven alle uitmuntende hartnekkigheit en onbekeerlykheit syn mogen, het is blykelyk; dat een verschrikkelyk oordeel van een soo ouweerdiglyk gelasterden Godt op haar legt; en voor soo veel men uit de omstandigheden dikwils vresen moet, ten einde toe op haar verblyft: soo dat'er weinig van te regte gebragt werden, ten sy het den barmhertigen Godt gelieve sigh haarder te ontfermen, en de selve tot onbegrypelyke mirakelen van syne genade temaken.
Onder dese heb ik'er een gekent, die van een vriend geraden werdende (dwyl hy tegen andere bewysen verhart scheen te syn) op sigh selfs, syn ziel, en lichaam, en al het gene hy in de werelt rontom sigh sagh geschieden, ern- | |
| |
stelyk te letten; daar door begon te sien, dat het niet wel mogelyk was te geloven, dat hy selfs en dit alles sonder eenige wysheit gemaakt was en bestiert wierde. Soo dat hy ontrent veertien dagen voor synen dood, desen synen vriend voor desen gegeven raad bedankte, en syne voorige rampsalige gedagten met een vloed van de alderbitterste tranen verfoeyende, dien Godt, welke hy in al syn leven niet hadde willen erkennen, tot syn einde toe om vergiffenisse badt; lovende op het laatste desselfs ondenkelyk groote barmhertigheit; waar door hy, op soodanigh een afschuwelyk, en niet anders, dan synen toorn en wraake verdienende schepsel, met oogen van genade hadde gelieven neder te sien. Andere weet ik van dese soorte, dat op een ongelukkige wyse door haar eigen toedoen in het water, door selfs ingenomen vergiff, en op haar bedde, in de naarste wanhopen, haar leven geeindigt hebben.
| |
§. 7.
By dese gelegentheit van het sterven der Ongodisten, kan ik niet nalaten hier aan te halen, het geen van Spinoza, en ook, voor soo veel ik hebbe kunnen vernemen, met waarheit gesegt wert: namelyk, dat hy in eenigheit en een groote stilheit sonder uiterlyke tekens van ongerustheit te tonen, syn leven geeindigt heeft. Dit wete ik, dat eerst aan eenige swakke Godtvrugtige met veel bevremdinge voorgekomen is; om dat sy wel geheel andere en seer vreesselyke werkingen Godts ontrent syne loochenaars of gesien of gehoort hadden. En ten anderen dat dit aan de volgers van desen Spinoza gelegentheit gegeven heeft, om daar uit te oordeelen, dat syn gevoelen soo ongegrond niet geweest is.
Om aan dese beiden te antwoorden, gelieven de eerste sigh te erinneren, dat Godt, als vrymagtigh werkende, niet altyt alle sonden soo blykelyk in dit leven straft.
En de laatste, indien sy in syne schriften ervaren syn, sullen daar uit kunnen af nemen, dat Spinoza niet soo seer voor een verstandig redeneerder, als wel voor soodanig een Ongodist te houden is; die het sy met, het sy tegen overtuigingen, de Atheisterye enkel wilde aaanhangen; om dat de selve hem na syne gedagten, met meer vrolykheit konde doen leven.
Men gelieve niet te denken, dat ik dit uit drift tegen hemschryve, maar alleen syne eigene woorden in den XXXIV. brief aan W.V. Blyenbergh na te sien. Alwaar hy eerst segt, dat hy de Heilige Schrist niet verstaat, en ganschelyk rust op het geene het verstant hem aanwyst; en daar na (in plaatse van de sekerheit daar van te bewysen, het geen een waar Philosooph in desen gepast zoude hebben,) op eene volkomentlyk aan ymand, die na waarheit soekt, onwaardige wyse dus voortgaat; En indien het geen, dat ik alree van het natuurlyk verstand hebbe, eens valsch bevonden wierd, soo maakt het my egter gelukkig, terwyl ik 't geniet, en myn leven niet met tranen en sugten, maar gerustelyk, blydelyk, en vrolyk doorbreng &c. Of nu dese woorden een waarheid soekend Philosooph bewysen, of een halsterrigen Ongodist, die om syn Vrolykheit niet te verliesen niet wil overtuigt syn, kunnen verstandige oor- | |
| |
deelen. Nu dat Godt een hartnekkigen Lasteraar soo verre kan laten vervallen, dat hy eindelyk na langen tyt daar in volhart te hebben, so lange volkomen blint blyft, tot de tegenwoordig synde Wrake Godts aan hem de oogen opent, sal niemant kunnen tegen spreken.
Ten tweeden, is het ook seker, dat om niet ontrust te werden, hy met niemant op syn siek-en doodbedde eenige redenwisselingen, over den staat der menschen na dit leven, en de sekerheit of onsekerheit van syne gevoelens heeft willen houden; het geen ook weinigh na regte overtuiginge van een waaragtige Philosophie gelykt. Want schoon syn verstant door de kragt van de siekte alsoo verswakt mogt geweest syn, dat hy niet op alle tegenwerpingen, om die reden, na syn genoegen soude hebben kunnen antwoorden; was het egter waar, volgens syne eigene gronden, dat hy daarom na syn dood niet ongelukkiger soude geweest syn; maar alleen, dat hy sigh niet langer met de eere van een sterker Geest als andere te syn; soude hebben kunnen vleyen en behagen.
Eindelyk, moet ik hier by voegen, dat een van syn alderbysonderste vrienden en Leerlingen aan my van naby in myne jonkheit is bekent geweest, die syne gedagten altyt aangehangen hadde, en de selve met seer veel scherpsinnigheit, vermits hy in verstand uitstak, wanneer'er vryheit was, gewoon was staande te houden: welke in syne siekte na het voorbeeld van syn Meester sigh langen tyd stil gehouden hebbende, eindelyk in dese verschrikkelyke woorden uitberstede, dat hy nu geloofde ai wat hy te voren geloochend hadde, dogh dat het nu te laat was om genade te hoopen. Welk erbermlyk uiteinde seker geleerdt Heer, aan my met alle omstandigheden geliefde bekent te maken; dewyl hy seide te weten, dat ik, desen na allen schyn ongelukkigen over veel jaren in syne gevoelens gekent hebbende, syn afsterven horende, niet konde nalaten begerigh te syn om de wyse daar van te vernemen.
Of nu na dit alles overdagt te hebben, het uiteinde van Spinoza eenigen grond van gerustheit, aan syne beklagelyke navolgers geven kan, sal ik aan haar selfs, indien sy sonder passie oordeelen willen, overlaten.
| |
§. 8.
Een derde oorsaak van dese erbarmelyke gevoelens schynt in sommige een enkele onwetenheit te syn.
Soo synder my ontmoet, die noit haar verstant tot het na speuren van eenige saken geoeffent hebbende, hare genegentheden in alles opvolgden, so veel haar gelegentheit, die geringh genoegh was, toe liet; en gevraagt synde, wat sy van de wereld en haren oorsprongh dagten, een Godt, die deselve gemaakt hadde, vohnondigh loochenden.
Van dit soort is my eene voorgekomen, die na lange jaren aan dronkenschap ten uitersten overgegeven te syn, in desen verderffelyken waan syn onwetend en genoegsaam beestelyk leven door gebragt hebbende, in die gedagten gestorven is: immers voor soo veel aan die syn uiterste by gewoont en my sulx berigt hebben, konde blyken.
| |
| |
Behalven dese, is my nogh een ander, die men ook met regt onder de onwetende stellen kan, bejegent; welke uiterlyk gansch gereguleert en ingetogen levende, egter, als hy meende by soodanige te spreken, door welke syn gevoelen niet al te rugtbaar souden werden, niet schroomde regt uit te seggen, dat alles uit de Nature (dit was syne uitdrukkinge) soo was, als het is; en wanneer men met hem wat nader sprak, geen andere reden by bragt, als dat dit hem soodanigh toescheen, en hy het anders niet konde begrypen: vertoonende egter in dese dikke duisternisse van onkunde, nogh een sekere grootsheit, als of syn verstand verder reikte, als dat van anderen.
| |
§. 9.
Om dese te regt te brengen; dewyl de beste Metaphysische Argumenten op haar geen kragt doen, nadien sy deselve niet begrypen, en geen moeite daar toe lusten aan te wenden: schynt my niet dienstiger, als haar soodanige bewysen voor te houden; die alleen in de gemeene ondervindingen, van het geen yder voor syn oogen siet, haar grond hebben. En weet ik, dat dese laatste, welke anders niet ligtelyk gewoon was eenige swakheit of twyffelinge ontrent syn gevoelen te laten blyken, daar door gedwongen wierde te bekennen, dat hy in desen tot ongerustheit gebragt was.
| |
§. 10.
De vierde oorsaak van Ongodisterye, voor soo veel my door opmerkinge en ervarentheit kenbaar geworden is, spruit in andere, uit een al te groten inbeeldinge van wys te syn; en het al te blindelyk voor voor waarheit aannemen, van het geen sy uit haar verstand of denkbeelden gewoon syn af te leiden. Welke sy soo wel ontrent de Goddelyke Eigenschappen, als ontrent het minste verschynsel in de schepselen, kortom niets uitgesondert, in alles tot een onfeilbare regelmaat van mogelykheit en onmogelykheit, waarheit en valsheit, goet en quaat, met een groote trotsheit gewoon syn te stellen.
Dit is de schadelykste soorte van allen. Eerstelyk, om dat sy loochenen, alles wat sy niet begrypen; en daarom alle Goddelyke openbaringe (die haar begryp te boven gaat) by haar verworpen en genoegsaam bespot werd. Ten anderen; om dat dese de meeste bequaamheit hebben, om hare dwalinge met spitsvinnige redeneringen voor te staan; en de kragt van de argumenten, die tegen haar gebruikt werden, te ontwyken: waar van sy sigh aanstonts bedienen, soo ras ymand, die haar tegenspreekt, maar in de minste onvoorsig tige of dubbelsinnige uitdrukkinge vervalt. Ten derden, om dat veele van dese, in haren ommegangh een uiterlyken schyn van borgerlykheit en sedelykheit vertoonende, by onervarene somtyts een sekere agtinge verkrygen; die aan onvaste aanhoorders gevaarelyk is. Te meer, nadien verscheidene van deselve, de beginselen van Euclides, de Algebra, en andere alleen speculative delen der Mathesis geleert hebbende, daar door by onwetende voor groote Wiskundige gehouden werden; welke egter aan haar niet meerder toekomt, als de naam van een groot Philosooph aan ymant, die niet anders als de Logica verstaat: nadien men, in dese Ideale, of denkbeeldige wetenschappen, seer geoeffent kan syn; en egter ontrent het gene wesentlyk is en geschiet, of gantsch gene of ten minsten een seer kleine kennisse hebben.
| |
| |
Men gelieve hier uit niet te besluiten, dat dese Heerlyke Studien uit sigh selfs, dese ongelukkige tot soo verkeerde gedagten souden leiden; die in veel gevallen, de waaragtige wegen openen, om de andersints geheel onnaspeurlyke wysheid Godts, in de schepselen aan te toonen. In tegendeel syn deselve seer nut, ten sy een verkeerde opgeblafentheit, waar door men meent alles te weten, dese halve Philosophen tot het misbruik der selve vervoerde; en andere met veel waanwijsheid deden veragten, die juist haar verstant tot het ondersoeken van linien en grootheden niet aangelegt hebben: hoewel sy het selve ontrent andere voorwerpen met veel oordeel wysselyk gebruiken.
| |
§. 11.
Dus bevint men tegenwoordigh, dat om selfs Atheistische schriften voor onbetwistelyke waarheden te doen doorgaan, derselver Autheuren de gedaante van wiskonstige betogingen daar aan hebben tragten te geeven. Een voornaam voorbeelt sietmen in het Boek van B. de Spinoza; het welk ook daarom by veele ongelukkige soo veel naams verkregen heeft; overmits die de Mathesis niet regt verdaan; uit den uiterlyken toestel van de saken te behandelen, denken, dat het geene daar in gesegt wert, uit regte wiskundige redeneringen volgt.
Misschien sal namaals gelegentheit gegeven werden, om de misslag daar in begaan wat meer uitvoerighlyk te doen sien, door de aldaar genoemde betogingen met die van ware Mathematici te vergelyken.
Om'er alhier een woort in het voorby gaan van te zeggen:
I. Twee voorwerpen synder, ontrent welke de Mathematici sig besigh houden; namelyk denkbeelden, die sy alleen als denkbeelden aanmerken. En ten anderen, soodanige, die sy voor denkbeelden der waarlyk bestaande saken houden.
Dat is om klaarder te spreken.
De Mathematici redeneren of alleen ontrent hare denkbeelden; of anders ontrent saken, welke buiten hare denkbeelden wesentlyk bestaan.
II. De eerste maniere siet men in de Geometria Speculativa; gelyk de beginselen van Euclides, de Algebra &c. alwaar men een punt begrypt, als yets dat geen delen heeft; een linie, als een lengte sonder breedte; en soo voort. Soo ondersoekt men hier ook grootheden, die meer als drie dimensien hebben. &c. welke alle een yder weet, dat alleen sekere wysen van onse begrippen syn, sonder dat sy buiten de selve eenige wesentlykheit hebben.
III. De tweede maniere siet men, in de Astronomia, Optica &c; alwaar saken, die waarlyk buiten onse denkbeelden bestaan, ondersogt werden.
IV. De gront van de eerste redeneringen, behalven de Axiomata, syn de Definitien, in welke sy hare denkbeelden beschryven; sonder sigh te bekommeren, of'er yets in de saken wefentlyk is, dat op deselve past; waar van strax voorbeelden gegeven zyn. En soo is het by haar een waarheit, dat de drie hoeken in een driehoek, gelyk aan twee regten syn; al waren alle dingen ront en geen eenen driehoek wesentlyk in de werelt.
| |
| |
V. De laatste maniere van haar redeneren heeft synen gront in de ervarentheit en ondervindinge, die sy selfs of andere, die geloofwaardigh syn, van de saken hebben, welke buiten hare denkbeelden bestaan, en geensints in hare begrippen alleen. Soo stelt een goet sterrekundige ten gront van syne wetenschap, het geen hy, of andere die hy gelooft, by ervarentheit ondervonden hebben: namentlyk, dat'er eenen aartkloot, eene sonne, eene met oogen sigtbare mane; vyf planeten, waar van eenige omloopers hebben, en een groote menigte vaste sterren waarlyk syn: dogh geensints syn begrip en verbeeldinge, waar door hy een werelt van een andere gedaante aan sigh soude kunnen voorstellen; by voorbeelt, met tien sonnen, hondert manen, duisent planeten en seer weinige vaste sterren. Van welke ingebeelde werelt hy egter veele betogingen soude kunnen maken; die na de eerste manier van redeneren wel wiskundigh waar, dogh tot de saken selfs toegepast synde, volkomen valsch soude wesen.
VI. Die nu Spinoza gelesen heeft en verstaat, weet dat hy alleen syne denkbeelden en verstand ten grond van alles stelt, het geen hier derhalven geen verder bewys van noden heeft. Waar uit aan yder blyken kan, dat hy die maniere van waarheden te vinden, verkeerdelyk op wesentlyke saken toepast; van welke ware wiskundige sigh noit, als enkel ontrent hare denkbeelden, bedienen. Waaromme den ganschen reex van soo veel voorstellen, en soo genaamde betogingen, in het Boek van Spinoza (schoon hy al bondigh uit dese gronden redeneerde, waar van egter het tegendeel in veele gevallen bewesen kan werden) aan niemant yetwes anders toonen kan, dan alleen de eigenschappen van die verbeeldingen en begrippen; welke desen ongelukkigen Autheur in sigh selfs geformeert heeft: sonder dat ymant daar door van de saken selfs yets meerder kan besluiten, als een Astronomus soude kunnen doen, wanneer hy syne verbeeldinge wilde houden voor de ware gesteltheit der Hemelen.
VII. Soo dat uit dese misgreep alleen, de onvastheit van alle de Redeneringen van Spinoza met eenen op slagh te sien is; en hoeweinigh syne manier van bewysen met die van de regte Mathematici overeenkomt.
| |
§. 12.
Dogh om na desen aftred weder voort te gaan. Dewyle dese ongelukkige Philosophen soo veel aan haar verstand toeschryven, en alle scherpsinnigheit gewoon syn in te spannen, om de kragt van alle Metaphysische argumenten, schoon sy al op goede raisonnementen steunen, te kunnen tegengaan; is het eenigste, dat ik oit gesien hebbe van vrugt te wesen, om haar dien verderffelyken trots van alles te begrypen, te ontnemen; en van de kleinheit van haar verstant te overtuigen, ('t geen tot haar bekeeringe voornamelyk nodigh is) dit insonderheit geweest; dat men haar in een Chymisch Laboratorium brenge, of een andere plaatse, daar men gewoon is Physische en niet aan yder bekende experimenten te doen; en haar te vragen, indien dit of dat geschiede, wat sy volgens haar verstant en denkbeelden souden meinen,
| |
| |
daar uit te moeten volgen? Waar in missende, en contrarie experimente aan haar getoont wordende, geen uitvlugten van eenigh gewigt overigh blyven, om de bekentenisse te kunnen ontworstelen, dat haar verstant sigh seer weinigh tot wesentlyke saken uitstrekt. Om niet tespreeken van sodanige experimenten, die men aan haar kan doen sien, indien sy niet tegen de alderklaarste begrippen van de beste redeneerders aanloopen, dat sy ten minsten tot noch toe, deselve te boven gaan. En ingevalle sy selfs in de ondervindelyke Natuurkunde ervaren syn, moet men haar versoeken de wyse van alles, dat sy sien geschieden, sonder vooroordeel te willen beschouwen; en te denken, of de magt en wysheit des Makers en Bestierders daar in soo onbetwistelyk niet te bemerken is, als het verstant en konst van eenig konstenaar in het werk, dat hy gemaakt heeft.
Ick soude hier exempelen kunnen by brengen; waar in dese middelen, (wanneer veele andere langen tyt te vergeefs aangewent waren,) alleen gesegent syn geweest; ten sy de aangelegentheid der sake ons in desen langh genoegh opgehouden hadde.
| |
§. 13.
Boven dese gemelde vier oorsaken, syn my ook andere aanleidingen tot Ongodisterye voorgekomen; welke wel niet soo eigentlyk als de voorige, onder de oorsaaken van deselve getelt kunnen werden; maar die egter aan verscheidene een trap daar toe verstrekt, en haar, soo niet altyt tot loocheninge, ten minsten tot twyffelingen aan de hoogste waarheden, gebragt hebben.
De eerste dan van dese soorte, syn de Vooroordeelen; waar van sommige met ons geboren werden, of uit verslaaftheit aan onse uiterlyke sinnen haren oorspronk hebben. Soo verbeelt men sigh (om een voorbeelt te geven) de sonne, niet grooter als een tafelbort of kleine schotel; en syne afstant van ons seer klein te syn. Op deselve wyse komen ons de planeten als gering en veragtelyk in grootheit voor. Dit in ons geprent synde geeft aanleidinge om van de groote werken Godts met te weinigh ontsag te denken; nadien sy ons op dese wyse voorkomende, weinigh magt schynen van noden te hebben, om gemaakt en geregeert te werden: daar indien men de werelt in syn onmetelyke uitgestrektheit, de sonne als een vyerkloot van soo verschrikkelyk een grootheit, en planeten, waar van eenige, duisenden van malen den aartkloot souden kunnen bevatten, na hare ware gestalte aanmerkte; deselve ons geheel andere gedagten souden doen maken, en reden geven, om ons over de gedugte Mogentheit des aanbiddelyken Makers en Bestierders verwondert te doen staan.
Een ander Vooroordeel, dat ons te weinigh wysheit en bestieringe in de sigtbare werelt doet bemerken, is dat, alwaar wy niets lichamelyks of geen beweginge sien, gewoon syn te oordeelen, dat'er ook niets, en geen beweginge waarlyk is. Want denkende, dat het geen in rust is, altyt wel in rust blyven sal, sonder dat daar toe yets anders vereischt werd, komt ons alles te vo- | |
| |
ren, als of'er geen magt nogh bestieringe daar in van noden was. 't Geen ons sagtjes leit, om de Goddelyke voorsienigheit in dese saken en plaatsen, of geheel niet, of immers seer weinigh te erkennen. Soo beelden sigh veele in, dat in een kamer, die vol ligt en lugt is, alles stil en rustende, en by gevolge, dat'er geen magt, om ons voor ongeval te bewaren, aldaar nodig is. Dogh indien men aan haar dede sien het ongelooffelyk geweld van de lugt, die haar omringt; en ten sy een hooger wysheit en bestieringe desselfs woeste kragten, door een geduurige tegenkragt breidelde, die haar in een oogenblik verbryselen soude; en men haar dede begrypen de gruwsame bewegingen des ligts; het welke, indien het aan geen wetten gebonden was, waar door het sigh van een verspreit, den ganschen aartkloot in weinigh minuten tyds in de alderverteerenste vlammen soude setten; wie kan twyffelen, indien hy eenigsints redelyk is? dat dese daar door reden souden vinden, om de grootheit, wysheit en magt van een Godt te danken en te verheerlyken; die alleen haar in alle dese gevaren bewaart, en belet op soo ellendige wysen om te komen.
| |
§. 14.
Om van dese Vooroordeelen genesen te werden; leert ons het geseide, dat het nodigh is, dat men de ware gestalte der saken ondervindelyk tragte te ondersoeken, en syne verbeeldinge daar na regt te vormen, door de bewysen, welke ons een ontegensprekelyke ervarentheit leert, dikwils te overdenken; het geen ons meenighmalen de Mogentheit des grooten Regeerders als met handen sal doen tasten, indien men maar op de selve behoorlyk merkt en let.
| |
§. 15.
Het twede van dese laatste soorte, dat wel in vele gelegentheden van een goeden en nodigen dienst is, maar onvoorsigtigh gebruikt synde veele verstanden bedorven en aanleidinge tot vallen gegeeven heeft, is een verkeerde maniere van Philosopheren; of liever van de Natuurkunde aan ymant te onderwysen.
Tot dese brenge ik eerst dat soort van boeken, welke wel met geen quaat oogmerk geschreven syn; maar die egter, indien men hare schryvers geloven wil, van het gansche gebouw des werelts, van syn geheel samenstel, van alle syne sigtbare en onsigtbare deelen, niets uitgesondert, ondernemen een regt begrip te geven; toonende na hare wyse met soo veel versekertheit, als of de makers deser boeken tegenwoordigh en geheimschryvers waren geweest, doe Godt de wereld schiep, hoe alles gestelt is, bewogen en onderhouden wert; en ('t geen my dikwils verwondert heeft, dat ik het van andersints verstandige Heeren sag geschieden) selfs, hoe alles in den beginne geworden is, het gene tusschen den omtrek des sterren Hemels en desselfs middelpunt gevonden wert.
Indien nu iemand soo ongelukkiglyk vervalt, dat hy, het geene in dese boeken gesegt wert, voor de regte waarheit begint te houden; hoe kan het anders syn? of hy moet denken, dat om dit Heerlyke Heel-Al in syn cierly- | |
| |
ke Ordre te brengen en te bewaren, niet meer wysheit van noden is geweest, als desen Autheur van dit boek gehadt heest. En hoe verre dit veele jonge en weelderige verstanden van de verwonderingh en aanbiddinge van Godts oneindige wysheit met der tyt kan afleiden, sullen veele ligt kunnen oordeelen, en eenige weten het by ondervindinge.
| |
§. 16.
Tot dese verkeerde wyse van syne gedagten te leiden behoort ook die maniere, volgens welke men uit eene onderstellinge alle verschynselen der Nature wil afleiden. Hoe veel aanleidinge nu dese imaginaire maniere van Philosopheren geeft (wanneer men deseive eens voor de ware begint te houden) om tot onbetamelyke gedagten van Gods albestierende voorsienigheit te vervallen, is niet moeyelyk te toonen: vermits sommige verstanden, bevindende, dat het haar meer arbeit kost, een voorname Mathematische propositie te verstaan, of een Algebraäische questie te ontbinden; als sigh de oorsaken en werkingen, van al wat tot de sigtbaare wereld behoort, volgens dese onderstellinge te verbeelden; komt haar het groote werk van al het geschapene voor, als gemakkelyker te begrypen, dan sommige uitvindingen van Wiskonstenaars. Waar uit dan een stil gevolgh allenxkens voortspruit, dat tot de Ordonnantien des Hemels en der aarden minder wijsheit is vereischt geweest, als veele menschen, welke sy voor groote Mathematici houden, besitten; weshalven aan haar den gedugten Schepper, in syne wysheit soo seer verwonderlyk ook niet voorkomt. En is dit verlies van schuldige eerbiedt en agtinge voor den grooten Maker van alles; meermalen den eersten steen van aanstoot geweest; waar over eenige, die my bekent syn geweest, eerst gestruykelt, en daar na gevallen syn.
Die in desen doolhof dwalen syn gewoon yverig haar best te doen, om sigh selfs nogh verder te verwarren; en tegen alle overtuigingen van contrarie experimenten hare onderstellingen, soo veel mogelyk is, staande te houden: nadien het aan haar een stil genoegen geeft, sigh te kunnen wys maken, dat, sonder soo veel moeite en kosten aan ervaringen te moeten besteden, hare onstertellinge aan haar tot een ware sleutel verstrekken kan, van de verborgenste geheimen der nature. En om in geen twyffelinge daar ontrent gebragt te werden, uit dese aanmerkinge, dat'er meer als een Hypothesis kan bequaam syn, om deselve effecten daar uit af te leiden, gelyk in de Astronomie en andere gevallen kennelyk is; syn veele gewoon desen grontregel te stellen: Dat een onderstellinge daarom veiligh voor de meest ware kan gehouden worden, om dat sy de eenvoudighste is. Welk bewys ontrent van deselve kragt is, als of ymant een uurwyser in een kamer siende omgaan, wilde oordeelen regt bewesen te hebben, dat deselve door een gewigt en niet door een Veer bewogen wierde, om dat dit eerste aan hem als het eenvoudigste voorquam.
Eindelyk is dese Hypothetische Philosophie daarom te schadelyker, om dat sy nootsakelyk vereischt, (het geen wederom niet sonder een al te gering gevoelen van de werken des grooten Scheppers, en gevolgelyk ook van Hem selfs geschieden kan.) dat men sigh inbeelde een grondige kennisse te hebben van
| |
| |
alles, immers van het voornaamste, dat'er in de Nature geschiet: nadien yder sig selven volstrektelyk voor dwaas soude moeten houden, indien hy sigh wilde vermeten een onderstellinge te vinden, die bequaam was om redenen van verschynselen te geven, welke aan hem geheel onbekent waren: overmits veranderingh in de verschynselen, ook veranderingh in de Hypothesis nootsakelyk medebrengt.
Om uit dese verwarringe te geraken, is meer arbeit van noden, als ymant, die het noit besogt heeft, misschien denken soude: insonderheit, indien wy eenigsints verre in dese studien gevordert syn. Een yder, die het oit ondervonden heeft, weet, hoe verdrietigh het is, een onderstellinge te moeten verlaten; welke men lange Jaren voor waar gehouden en aangehangen heeft, daar men soo veel nagten over gestudeert, soo veel papier over beschreven, soo veel meditatien over gehadt, soo veel boeken over gelesen heeft; en waar door men sigh inbeelde by na ten top van alle wysheit of gekomen te syn, of ten minsten haast te sullen komen. En die een voorbeelt hier van wil sien, gelieve de Voorreeden van de Anatomie der Herssenen van de Heer Willisius na te lesen.
| |
§. 17.
Om dan door dese maniere, van uit onderstellingen alleen te Philosopheren, niet verleit te werden, is eerst nodigh; dat men aan defe speculative studien niet al te veel hange, hoe seer sy ons ook door de vrugtbaarheit der selver onderstellingen en de vertoninge van de grootheit van ons verstant, stilswygende vleyen; maar dat men sigh tot dadelyke experimenten begeve, niet de gedagten van menschen, maar de saken in de Nature selfs ondersoekende. Het welk de kleinheit van onse kennisse in ontelbare gevallen sal doen blyken, en ons van de magt en wysheit des aanbiddelyken Makers, op een geheel andere en veel nadrukkelyker wyse, overeden en tonen, hoe groot het onderscheit is, tusschen yets te weten by ondervindinge, en yets te gissen by onderstellinge.
| |
§. 18.
Het andere, waar van men sigh voor de quade gevolgen van dese soorten van studien in veiligheit stellen kan, is, wanneer men na saken gevraagt wert, welke voor ons niet klaar genoegh syn, rustigh en sonder schaamte deselve te beant woorden met een Nescio of ik weet het niet; geensints hunkerende, om door dese of gene onsekere of onbewesen Hypothesis daar van reden te willen geven; op dat men syn agtbaarheit moge bewaren. Dit beschermt ons, dat de natuurlyke hoog-gevoelentheit van ons eigen verstant, geen sant aan ons in de oogen werpe; en is het ware middel om ons needrigh van ons selven te doen denken, en de werken des groote Scheppers met verwondering te beschouwen.
Ik weet wel, hoe moeyelyk ymant, die eenige opinie van den roem van syn geleertheit heeft, en dese studien aanhangt, daar toe te bewegen is, dat hy ront uit soude bekennen yets niet te weeten; te meer, dewyl de eene of de andere onderstellinge aan hem altytschynt een weg open te laten, waar door hy dit antwoort ontvlugten kan. Dogh die sigh andersints stilwygende daar aan mogt
| |
| |
stoten, indien hy waarlyk geleert is, sal egter wel willen toestaan, dat'er ook een geleert niet weten (eruditum nescire) gevonden wert; namelyk in ymand, die eerst wetende, wat veele groote verstanden van een saak seggen, nogtans ondervindelyk kan aan tonen, dat dese gedagten voor geen waarheit te houden syn; en selfs duar over gevraagt synde, sonder eenige agterhoudentheit syne onwetenheit bekent. Het welk aan niemant tot nadeel van de agtinge, die hy door syne geleertheit verkregen heeft, van eenigh verstandigh mensche kan toegerekent worden; en ondertusschen die vrugt geeft, dat men heel anders, als veele ongelukkige Ongodisten, die door een te grooten waan van alles te weten gevallen syn, de Goddelyke wysheit, die in de verschynselen der Werelt uitblinkt, verre boven de syne siet en erkent te gaan.
| |
§. 19.
Uit dit alles gelieve egter niemant te oordeelen, dat wy het maken van onderstellingen voor geheel onnut houden; nadien sy behoorlyk gebruikt synde, in veel gevallen van een merkelyken deenst syn; niet alleen, om dat sy de gedagten van een ondersoeker dikwils wat beter bepalen, en deselve beletten al te wildt te swerven; maar ook voornamelyk, om dat sy van een by sondere nuttigheit syn, om jonge verstanden te leiden, en aan deselve een voorbeelt te geven, hoe sy daar na uit ondervindingen moeten redeneeren; als het maar met die voorsigtigheit geschiet, dat men haar leere tusschen dese en tusschen onderstellingen het behoorlyk onderscheir te maken. Waarom sigh van deselve te bedienen voor soodanige Heeren prysselyk is, welkers pligt en oogmerk vereischt de Jonkheit in de cours van studien te bestieren; maar sulx gedaan werdende by andere, die het formeren van jonge verstanden tot haar laste niet hebben, alleen om de grootheit van haar geleertheit te toonen, schynt by niemant, als die meer begeerigh is om de gedagten van dese schryvers, als de waarheit van de saken te weten, (indien ik myn oordeel hier met eerbiedigheit seggen magh) veel goetkeuringe te kunnen vinden.
Eer ik tot yets anders overga, kan ik niet nalaten hier by te voegen; dat onder het lesen van de schriften deser Philosophen, die niet alleen net Geheel-Al tot syn minste deelen toe met soo veel verseekertheit beschryven, maar selfs ondernemen het oorspronkelyk werden en begin van alles aan de werelt bekent te maken, ick my meermalen niet hebbe kunnen onthouden van te denken; indien dese Heeren niet meer gelegentheit hadden, om te weten, hoe een mensch geboren of voort gebragt wert; als haar bekent is, hoe de werelt en aartkloot geworden syn; hoe wonderlyk vreemde onderstellingen door haar tot dien einde misschien souden aan den dagh gekomen wesen; sonder dat eene daar van, hoe veel sy ook waren, de regte maniere treffen soude; niet tegenstaande sy egter alle met soo veel redenen souden kunnen voor gestaan werden, als nu by sommige Philosophen de ingebeelde werdinge van het Heel-Al geschiet. Om niet te seggen, dat indien de ware wyse, op welke een mensch syn wesen krygt, voor soo verre sy bekent is, aan dese Philosophen voorgestelt wierde, buiten twyffel eenige onder haar souden gevonden werden; welke
| |
| |
meinen souden een veel eenvoudiger, en daarom veel waaragtiger onderstellinge, daar ontrent te kunnen uitdenken; en andere sigh souden inbeelden, onbetwistelyk te kunnen tonen, dat ymant, die de ware maniere voor aannemelyk onderstelde, tonder grond sprak; nadien deselve vereischt, dat een mensch soo veel maanden, als een Visch in het water, in's moeders lichaam moet leven. Het geen sy souden geloven by baarblykelyke ervarentheit te kunnen wederleggen; overmits niemant eenige weinige minuten in het water sonder te sterven duren kan. Die dit met my overdenkt oordeele hier uit, hoe weinigh men op bloote, schoon anders scherpsinnigh uitgedagre, onderstellingen bouwen kan.
| |
§. 20.
Ick wete niet, of (om weder onsen draat te hervatten) ick desen grontregel, welke by eenige aangenomen en voorgstaan wert, namelyk: dat men in de Philosophie op geen Eind-Oorsaken of voorgenomen oogmerken agt moet geven, ook voor een derde afgesonderde aanleidinge tot ongelukkige gedagten nemen; of andersints by de verkeerde manieren van Philosopheren stellen moet.
Ick beschuldige alhier die Philosophen niet, welke seggen, dat in de Natuurkunde, alwaar men ondersoekt, hoe alles is, werkt, en bewogen wert, de beschouwinge van Eind-oorsaken eigentlyk geen plaatse heeft; en sta geerne toe, als men vraagt hoe geschiet dit? Dat men verkeerdelyk antwoort, tot dat einde geschiet dit. Maar dit is egter waar, dat dese regel dus onbepaaldelyk opgenomen synde, sommige tot een ruw begrip leit, dat alles sonder oogmerk gemaakt is, en een los geval of onbewuste oorsaken in de werelt plaats hebben. Immers, dat de vrage waarom yets geschiet, of tot wat einde yets dienstigh is, als aan groote verstanden onweerdigh, uit de gantsche Philosophie niet behoort gebannen te werden; schoon men al toe staat, dat die eigentlyk tot dat deel van de Physica niet behoort, het welk de werkende oorsaken beschout; sal, soo ik gelove, by yder toegestaan werden; die oit in het ondersoeken der natuurlyke saken met vermaak de gebruiken der selver gesien heeft, en den dienst, die sy aan het Geheel-Al, en aan de menschen doen.
Het is wel waar, dat in de hedensdaagsche Philosophie, dit niet afsonderlyk van andere saken geleert wert; maar gelyk in de Pneumatica de eigenschappen der geestelyke wesens, in de Physica die der lichamelyke, in de Mechanica de bewegingen, in de Astronomia het geen de Hemelligten, in de Optica het geen het ligt en gefigt aangaat, verhandelt wert; komt het my voor, en ick meene niet sonder reden, indien men in een ander bysonder deel sigh bevlytigde, om de oogmerken en wyse einden des Scheppers, uit de gesteltenis der saken, en hare gebruiken aan te toonen; dat dese Scopologia of oogmerks-kunde een van de alderverhevenste deelen der Philosophie soude uitmaken; en bequaam syn niet alleen om veel, andersints Godt vergetene menschen van haar verpligtinge en schuldige dankbaarheit aan haren grooten Maker te kunnen overtuigen: maar ook om die in het uitvinden van nieuwe gebruiken, selfs van lang
| |
| |
bekende saken, neerstigh en gelukkigh syn geweest, by de nakomelingschap vermaart te maken. Soo siet men dat Harveus in het vinden van den omloop des bloets, een noit te voren bekent gebruik van het hart, van aderen en slagaderen; Malpighius verscheidene van de deelen der dieren en planten; Borellus een van de werktuigen der bewegingen uitgevonden hebbende, daar door by het volgende geslagte haaren naam met veel eer hebben doen gedenken.
| |
§. 21.
Hoe veel nu het ondervindelyk ondersoek der schepselen dient, om de quade gevolgen, van desen onvoorsigtigh opgenomen synde grontregel, te kunnen myden, toonen ons de naukeurigste ondersoekers van desen tyt, insonderheid de Anatomici: die de oogmerken waar toe de saken dus gemaakt syn, of hare gebruiken, uitdrukkelyk gewoon syn by alle de beschryvingen derselver te voegen; en menighmalen sigh uit dien grond in den lof der wysheit en goedertierenheit des Formeerders uitlaten; waar van by de te voren met eerbiedt genoemde, Harveus, Malpighius, Borellus en een menigte van seer veel andere doorlugtige voorbeelden te vinden syn.
| |
§. 22.
Voor het vierde van de laastgenoemde soorte, het welke in sigh selfs wel niet altyt de Godtloochening mede brengt, maar dat egter veele ongevoeligh daar toe geleid, immers belet heeft, om van de gewigtigste en Goddelyke waarheden overtuigt te werden; kan men stellen, de soo menighvuldige disputen, welke, sonder dat sy nogh een einde hebben, over deselve gevoert syn.
Dit behoeft men niet te bewysen, aan die de oude en hedendaagsche oneenigheden onder de Philosophen bekent syn; welke, schoon sy al wedersijdts de volmaaktheden Godts tegen de Atheisten tragten te beschermen, egter over en weder, eenige van malkanders daar toe by gebragte argumenten, als sulx niet bewysende, verwerpen. Door welke geduurige verschillentheden, insonderheid als sigh ook hevigheden daar in mengen tusschen geleerde Heeren, de onvaste tot verdere twyffelingh gebragt; en aan de Godtloochenaars te veel voet gegeven wert; om met eenigen schyn staande te houden, dat alles, wat hier van geseit en gelooft wert, de behoorlyke sekerheit niet heeft.
| |
§. 23.
Om aan dese disputen niet onderworpen te wesen, en die der syn, te eindigen; soude men hier wel een middel kunnen voorstellen, het welke daar toe bequaam soude wesen, dat is met ernst het ondersoek aan te vangen, waar in het regte kenteken van de waarheit of valsheit van een voorltel of Enunciatie bestaat. Want als men in dit eenige overeen gekomen was, soude men van een propositie, sonder verder disputen, altyt met zekerheit kunnen weten, indien sy het regte kenteken van waarheit hadde, dat sy waar was; contrarie tekens hebbende, dat sy vals; en de tekens wedersyds nogh duister synde, dat sy nogh twyffelagtigh en onseker was.
Dogh nadien het meer te wenschen, als te verwagten is, dat onder de Philosophen, het verschil over de kentekenen van waarheit oit in die
| |
| |
vereischte volkomentheit sal afgedaan werden? is het beste middel, dat my oit om disputen te myden of te eindigen, voorgekomen is, soodanige bewysen van de waarheit of valsheit van een voorstel te gebruiken; die niet soo seer in raisonnementen, als wel in onloochenbare ondervindingen haren grond hebben; wanneer sulks geschieden kan.
In dit geseide moet men seer bevestigt werden, nadien men in de hedendaagsche Natuurkunde daar van een blykelyke preuve heeft. Overmits aan yder bekent is, immers alle de verstandigste daar in overeenkomen, dat om van de waarheit der stellingen in de wetenschap versekert te syn, men deselve met experimenten bewesen moet sien. En heeft men bevonden; dat de ondervindingen voor de eenigste kentekenen van waarheid, in dese laatste eeuw by de grootste verstanden aangenomen synde, ook seer veel disputen ten einde syn gebragt; en dat'er seer weinige in de natuurkunde op nieuw voorkomen, welke niet haast door nader ondervindingen beslegt werden. Soo is al het verschil os het bloed omloopt of niet; of het water in de pompen opryst door perssinge van de lugt, of om dat de Natuur geen ledige plaatse lyden kan; en seer veel andere, daar te voren soo langh over geredentwist is, door ontegensprekelyke ervaringen volkomen weggenomen; en de waarheit van het eerste, en daarom de valsheit van het andere oogenschynlyk getoont; en nadien het lopen of stilstaan van de son, door geen ondervindelyk bewys nogh heeft kunnen bepaalt werden, blyft dit (immers tot nogh toe) by de voornaamste sterrekundige onder de onsekere saken getelt. Waar van hier na breder onder het Onbekende.
| |
§. 24.
Eer ik van de disputen afga, vinde ik my verpligt om aan die Heeren, in welkers magt het is dit misbruik te verbeteren (indien dit boek oit de eer mogte hebben van door ymand van deselve gelesen te werden) yets met alle eerbied voor te stellen: het welke wel tot een goet einde, en opscherpinge der verstanden, op eenige Academien ingestelt en gebruikelyk synde, egter aan veele een groote aanleiding, om omtrent de gewigtigste waarheden te struikelen, gegeven heeft; ende daar in bestaat, dat men aldaar met soo weinigh ontsagh en ootmoedigheit in publyke disputen, dikwils de Deo of van Godt hoort redentwisten, als van de alderydelste Entia rationis of herssen versiersels: siende somtyds het eene Corollarium van den grooten Godt van Hemel en Aarde; en een ander in de naast volgende regel De Vacuo of de spatiis imagenariis spreken: over welke beide, sonder eenigh onderscheit van eerbiedigheit voor en na malkander somtyds gedisputeert wort. Op dese wyse, vervalt men ongevoelig, in een gruwsame gewoonte van den Vreesselyken name Godts ontelbare malen, sonder het minste ontsag, ydelyk te gebruiken; en dat Alderheerlykst en aanbiddelyk Wesen, het welk men sonder ontroeringe noit behoorde in gedagten te nemen, veel minder te noemen, alleen tot een voorwerp van meermalen dertele speculatien te doen strekken. Hoe veel quaat dit nu in sommige veroorsaakt heeft, sullen die geene sigh kunnen erin- | |
| |
neren, welke ondervonden hebben, hoe veel de natuurlyke kleinagtinge, die yder tegen alle reden van het Goddelyke in sigh bevint, daar door vermeerdert wert.
Ik laate aan die Heeren, aan welke het opsight over Academien toevertrouwt is, een middel tot voorkominge van dese misbruiken na derselver hoge wysheit te beramen; alleenlyk aan Haar Edelheden met nedrigh respect in consideratie gevende, of niet het gewigt van dese groote sake hoognodigh vereischt? Eerst, dat men belette, dat den gedugten en alleen aanbiddelyken Godt voortaan meerder tot een middel strekke, om alleen jonge verstanden te oeffenen, en tot stoffe van disputen te dienen: van welke de Philosophie buiten dit meer als genoegsaam vol is. Ten anderen, dat de waarheden, welke men van Godt en syne volmaaktheden, in de Metaphysica en Pneumatica aan de Jeugt onderwyst, niet meer in openbare disputen; maar alleen in bysondere Collegien, en wel, gelyk in de Godtgeleertheit geschiet, na een tot Godt uitgestort gebedt, met die behoorlyke ootmoedigheit en ontsagh, welke men aan soo Grooten Heer van alles schuldigh is, verhandelt werden. Te meer dewyl het meest jonge lieden syn, in welke de verdorventheden van verstant en driften, sigh op het kragtigste doen gevoelen, die om dit onderwys te horen gesonden werden. Op welke wyse soude schynen te hoopen te syn, dat dit gevaar, andersints door dese oneerbiedige manier van disputeren in de jeugt wortelen schietende, soude kunnen voorgekomen werden; en yder door de Godvrugtige voorbeelden van hare Heeren onderwysers, en eerbiedige behandelingen deser saken, mogte ondervinden, dat ook geleerde Heeren Godt vresen: welkers tegendeel by veele Atheisten, om haar tegensprekende conseiente te stillen, voor waar gehouden wert.
| |
§. 25.
Behalven dit voorengeseide is'er nogh yets, het geen de menschen wel niet tot een volstrek te Godt loocheningh aanset; maar egter veele belet een Godt in syne werken te sien: soo dat niet weinige daar door, ontrent dese hoogwigtige saak als onagtsaam, ten minsten onovertuigt henen leven. En dit is, een natuurlyke traagheid, om op de saken, in welke des Makers volmaaktheden uitblinken, met een behoorlyke aandagt te letten.
Wy syn alle begeerigh om onse weetgierigheit te voldoen; en daarom alle saken, welke wy voor wonderen agten, om dat de wyse op welke sy geschieden ons onbekent is, meer van naby te beschouwen; en dikwils derselver oorsaken na te speuren. Als'er eens een Comeet verschynt, Parhelia of Bysonnen sigh vertonen, de sonne of mane eclipseert; met hoe veel naukeurigheit wert dit van verstandige en onverstandige aangeschouwt? En egter sien wy dagelyks de sonne opgaan, de maan en sterren sigh vertoonen, de velden en bomen hare bloemen en vrugten dragen, de menschen en dieren voortteelen, en duisent andere wonderen meer; en blyven even koel ontrent dit alles, sonder yetwes genoegsaam daar van met eenige gevoelige opmerkinge te beschouwen, of onse gedagten over de eerste oorsaak en Autheur daar van te laten gaan.
| |
| |
Men schynt te moeten vast stellen, dat het dikwils herhaalde gesigt van elke in sigh selfs verwonderlyke saak, een soo veel sterker aandoeninge in ons soude moeten verwekken; en wy bevinden veeltyds het tegendeel. Dat dit, in onwetende plaats heeft, is soo groot een wonder niet; maar beklagelyk, dat dese onoplettentheit ook meermalen in soodanige gevonden wert, die het aan geen verstant ontbreekt, en die voor Philosophen willen gehouden werden.
En soude men dit nogh kunnen toegeven, aan die de kennisse van een God of de ware oorsaak van alles niet veel gewoon syn te agten; maar dat andere, in dit point soo onagtsaam syn aan welke dit ondersoek soo gewigtigh voorkomt dat het haar niet toe en laat daar van te swygen, en by de minste gelegentheit geduurigh dwingt daar over te raisonneeren, (soo dat ik meermalen de twyffelingen, daar sommige in waren of geweest waren, daar door ontdekt hebbe gesien) is een sake, die aan yder verwonderlyk moet voorkomen.
Men gelieve aan de waarheit van dit geseide niet te twyffelen; nadien 'er my bekent syn die eertyds soo onoplettende, en ontrent de werken van den Grooten Maker van alles, gansch ongevoeligh geweest synde, daar na tot meerder opmerkinge gebragt, over haar selfs verbaast gestaan hebben; dat die selve saken, welke haar nu een wysen Formeerder en Magtigen Bestierder, als met handen deden tasten, aan haar te vooren soo lang bekent waren geweest; dat sy die menigmaalen in hare studien overdagt, by anderen daar van gelesen, en met verscheidene daar van gesproken hadden, sonder nogtans daar door op die tydt tot een Godt opgeleit geweest te syn, en de minste overtuiginge daar van gevoelt te hebben.
Indien de gewoonte daar oorsaak van is; die, om dat wy soo veel wonderen dagelyks sien, onsdaar ontrent sonder in druk doet blyven; kan men niet anders seggen, als dat men door dese gewoonte volkomen blind werd, en geheel ong voeligh.
| |
§. 26.
Het eenige natuurlyke middel, dat ik oit gesien hebbe van vrugt te syn, om ons op alles oplettender te maken, is sigh te begeven tot het veelvuldigh doen van nieuwe ondervindingen; welke ons t'elkens als yets ongewoons voorkomende, ons daar door gelegentheit geven, om op de wysheit, magt en goetheid van die dit alles soodanigh bestiert, met verwonderingh te merken. Insonderheit, indien (het geen hier ook nodigh is) wy ons, tegen onse natuurlyke traagheit aan pogen te gewennen, om dese opmerkinge by het nemen van onse ervarenissen geduurigh te voegen.
Het is hier de plaatse niet, om een andere en de waare oorsaak van dese blintheit by te voegen; waar door wy de schepselen dagelyks sonder eenige aandoeningen, en volmaakheden des Scheppers in deselve nimmermeer sien; namentlyk de algemeene verdorventheit van alle menschen; om dat dele niet, als door gebeden en de genade Godts selfs, en geensints door natuurlyke mid- | |
| |
delen te boven gekomen wert. Van welke laatste wy hier voornamelyk voorgenomen hadden te spreken.
| |
§. 27.
Uit al het geene nu gesegt is, sal kunnen afgenomen werden, dat het naukeurigh en ondervindelyk waarnemen, van het geen men in de werelt siet, een beproeft middel is, niet alleen om soo veel oorsaken en aanleidselen tot Atheisterye tegen te gaan; maar ook om een Godt in syne volmaaktheden uit desselfs werken te leeren kennen. En gelieve niemant vremt te vinden, dat ik my van desen wegh in 't volgende, en niet van een ander soort van argumenten, welke men gemeenlyk Metaphysische noemt, bediene.
De redenen, die my hier toe bewogen hebben, syn dese:
Eerstelyk, om dat veele geleerde Heeren, op een Metaphysische wyse, dat is soodanigh eene, die op de raisonnementen steunt, uitvoerighlyk de Ongodisten wederlegt hebben. Waarom de bewysen van die soorte in derselver schriften in veel overvloed kunnen gevonden werden.
Ten anderen, om dat my de ondervindinge, en ommegang met sommige van dese ongkikkige Philosophen, geleert heeft, dat de beschouwingen van de werken Godts, als men haar daar toe brengen konde, eenige van deselve van gedagten heeft doen veranderen, die Jaren langh tegen andere bewysen verhard gebleven waren; om dat de scherpsinnigheit van haar verstant, aan haar altyt reden van disputen tegen Metaphysische bewysen scheen te kunnen verschaffen, en sy daar door onovertuigt bleven.
Eindelyk sal dese wyse, soo niet by volstrekte Ongodisten, ten minsten by onvaste en twyffelende verstanden, die nogh soo verre niet vervallen syn, dat sy de Goddelykheit van de H. Schrifture volkomen derven loochenen, ook voor kragtig gehouden worden; om dat Godt selfs in syn woort sigh niet van konstiglyk uitgedagte, en daarom geslepen verstanden vereischenden Philosophische raisonnementen, tot het bewysen van syne aanbiddelyke volmaak theden gelieft te bedienen; maar ten meesten tyd, enkel langs desen effenen en voor yder gebaanden wegh, door syne werken, de menschen van deselve wil overtuigen: openbarende daar in syne liefde en gunste tot haar; dat, niet tegenstaande dese werken door de groote wonderen, die sy behelsen, aan de scherpsinnigste redeneerders in veel gevallen magtigh zyn te doen bekennen, dat sy maar tot de uyterste einden syner wegen en een klein stuksken der sake hebben kunnen komen; egter een yder, en selfs de alderswakste in verstant, alleen syn oogen heeft om hoge te heffen, om ontegensprekelyk overredet te werden van een Aanbiddelyken Maker en Bestierder van alles; sonder daar toe eenige menschelyke Philosophie verder van noden te hebben.
| |
§. 28.
Aan dit geseide kan het Woord Gods op veelvuldige plaatsen getuigenisse geven.
Soo hoort men Paulus een bewys van Godts eeuwige Aanwesentheit of kragt, waar door hy uit sigh selfs bestaat, uit de schepselen nemen: Rom: I. 20. Want syne onsienlyke dingen worden van de Scheppinge der werelt aan, uyt de
| |
| |
Schepselen verstaan en doorsien, beide syn eeuwige Kragt en Goddelykheit.
Op deselve wyse, na dat in den CIV. Psalm in verscheidene versen de werken Godts, op een hoogdravenden en zielroerenden trant, verhanlt syn- wert Godts Wysheit uit deselve bewesen vers 24. Hoe groot syn uwe werken, o Heere, gy hebse alle met wysheit gemaakt.
Soo gebiedt den Godt des Hemels om syne Magt te sien, geen argumenten uit het diepste der Philosophie op te soeken; maar alleen de oogen tot syne werken op te heffen. Jesaiae XL: 26. Heft uwe Oogen om hooge, en sict wie dese dingen geschapen heeft; die in getale haar heyr voorthrengt; die se alle by name roept van wegen de grootheit syner kragten; en om dat hy sterk van vermogen is, daar word'er niet een gemist.
Ook wert insgelyks syne goedertierenheit uit syne daden in den CVII. Psalm. aangetoont. En siet men (om niet meer aan te halen) den Almagtigen selfs, om syne alles overtreffende Heerlykheit by yder te doen erkennen, Job XXXVIII. XXXIX. XL. en XLI, een bewys van syne werken alleen genomen synde gebruiken: Manende in veel plaatsen van syn H. Woort de menschen op het aldernadrukkelykste aan, om insonderheit op dese wyse syne volmaaktheden in syne werken te beschouwen. Soo hoort men Psalm CVII. 43, den Geest Godts na een omstandigh verhaal van syne daden, eindelyk dit besluit maken: Wie is wys? Die neme dese dingen waar; en dat se verstandelyk letten op de goedertierenheden des Heeren. Waar uit met alle klaarheit blykt, dat tot dit verstandigh letten geen versierde onderstellingen, maar een waarnemen der dingen selfs, het geen alleen door ondervindinge daar van geschieden kan, vereischt wert. Waarom men de naam van waarnemingen (in het Latyn Observationes) ook nogh te deser tyd gewoon is te geven, aan het geene aan ymant by ervarentheit bekent wert.
En gaat selfs dese aanmaninge om Godt uit syne werken te kennen soo verre, dat die sulx niet in agt neemt, voor onvernuftigh en dwaas gehouden wert. Psalm XCII: 6, 7. ô Heere hoe groot syn uwe werken! seer diepe syn uwe geda ten. Een onvernuftigh man en weet daar niet van, nogh een dwaas en verstaat dit selve niet. Waarom ook het niet ondersoeken der selver, door den Geest Godts, onder de oorsaken der Atheisterye gestelt wert, Psalm X: 4. De Godtloose en ondersoekt niet, alle syne gedagten syn dat'er geen Godt en is.
| |
§. 29.
Nu soude men na dit alles begrepen te hebben, tot de Beschouwingen der Werelt, en der volmaaktheden Godts in desselfs samenstel, deelen en bewegingen uitstralende, kunnen overgaan; ten sy het gene volgt nogh scheen te vereischen, dat men te vooren toonde, op hoedanigh een maniere, uit de sigtbare werelt, en 't geen men in deselve siet geschieden, een bewys kan opgemaakt worden, waar door men gerust en versekert kan syn: Eerst, dat'er een Godt, dat is, een Wys, Magtigh en Goedertieren Maker en Bestierder van alles is. En ten anderen, dat den Bybel (syn geopenbaarde woort) van een boven-menschelyk en Goddelyke afkomst is.
| |
| |
Om een Bewys-maniere van het eerste ter preuve te stellen, sal ik sonder my in enigen verderen omslagh van diepsinnige speculatien, na de wyse van sommige Philosophen, in te laten, aan een yder, wie hy ook wesen magh, versoeken; dat hy, met een bedaart gemoet, syne driften en vooroordeelen afleggende, by sigh selfs in stilte gelieve te gaan nedersitten, en met ernst na te denken; Eerst:
Indien hy sagh dat
1. | Niet eene, maar serveele, |
2. | En verscheidene, |
3. | Van alles, en dat meer is, van haar selfs geheel onbewuste saken, |
4. | Yder dikwils op een bysondere maniere, |
5. | Dogh egter geduurighlyk onveranderlyk, en na den selven regel, |
6. | Niet eenmaal, maar in een menigte van gevallen en tyden, werken en bewogen werden; |
7. | En sonder dat een eenige van die alle dese beweginge aan sigh selfs geven kan, |
8. | Ook sonder dat sy uit sigh selven dus kunnen te samen komen, een uitwerksel buiten haar eigen kennisse voortbrengen; |
9. | Het welke, als alleen eenige weinige of dikwils maar een eenige van deselve ontbrak, niet in die volmaaktheit, of wel geheel niet soude kunnen voortgebragt werden; |
10. | Schoon het selve uitwerksel in sigh selfs, van een grooten dienst en nuttigheit, en dikwils van een seer gewigtigh gebruik is: |
Of hy anders souden kunnen oordeelen, als dat alle dese saken tot dat einde gemaakt, en met dat oogmerk te samen gebragt waren, om, het geen men door haar siet geschieden, uit te werken?
En ten anderen.
Indien dit eerste waar is; dewyl dese saken in sigh selfs van alles onwetende en onkundig syn; of niet yder moet toestaan, dat dese alle door een wys en sigh des verstaande Maker, voort en te samen gebragt syn, die dit einde daar door beoogt heeft? En of ymand sigh soude. kunnen wys maken, dat in dit alles alleen een los geval, of andere oorsaken, en sigh onbewuste natuurwetten, die sonder verstant werken, plaatse gehadt hebben; en dese saken in al haar omstandigheden en bewegingen tot dit einde hebben kunnen bestieren?
Om hier van op een klaarder, en niet min sekere wyse, overredet te werden; laat ons het geene strax in het gemeen, en eenigsints in het afgetrokkene voorgestelt is, tot yets bysonders toe passen, en onderstellen: dat in het midden van sandige duinen, of op een andere eensaame en woeste plaatse, daar weinig menschen gewoon syn te komen, ymant een Sak-Horologie vint, het welke de uuren, minuten en dagh der maand aanwyst. Dit examinerende siet hy, dat soo verscheidene radertjes en rontsels, net met hare tanden op den
| |
| |
anderen passen; en dat de eene niet kunnen bewogen werden, sonder ook de andere en het geheele werk te doen voortgaan. Hy bevind verder, dat dese raderen van vergult koper gemaakt syn, waar door het roesten belet wert; dat de veer van staal is, die uit eenigh ander metaal bestaande, tot dit gebruik soo bequaam niet soude syn? dat boven de wyser een helder glas geplaatst is; alwaar, indien eenige andere niet doorschynende stoffe dese plaatse vervulde, deselve aan hem het ongemaak soude geven, van t' elkens, om de wyser te zien, het Horologie te moeten openen. Buiten dit alles verneemt hy in het selve een gaatje; en regt daar over een vierkant spilletje; aan dit Horologie siet hy ook een sleuteltje hangen, het geen uit twee stukjes, regthoekigh op malkander staande samen gestelt is; waar van elk einde een vierkante holligheit heeft; soodanigh dat de eene juist past op het spilletje, dat onder het geseide gaatje staat; en dat, als hy met dit sleuteltje dit spilletje omdrait, de kettingh opgewonden en de veer gespannen wert: waar door het werk, het welk anders stilstaan soude, in syn loop continueert. De andere vierkante holligheit aan het einde van het sleuteltje, vint hy te passen op een ander asje; het welke daar door of dus of anders omgedrait synde, den wyser snelder of trager doet omgaan. Aan het ander einde van dit sleuteltje is een plat hantvatseltje, het geen daar in kunnende drajen, aan hem het gemak geeft, dat, als hy het opwint, hy niet t' elkens syne vingeren behoeft te vervatten. Voorts merkt hy, als'er yets in de raderen, rontsels, veer, of yets anders ontbrak, of alleen anders gemaakt was, dat de rest by na sonder gebruik en onnut syn, en het gehele Horologie niet wysen soude.
Nu is de vrage, om hier uit een soort van demonstratie op te maken. Eerst, of ymant sigh soude kunnen verbeelden, dat dit Horologie niet onder andere oogmerken, waar toe het misschien meerder soude kunnen dienen, ook tot dat einde gemaakt was, op dat het de uuren, minuten, en dagh der maand soude aanwysen? En ten anderen; of hy de minste ongerustheit soude vinden? om voor de waarheit aan te nemen, dat het selve van eenen verstandingen Werkmeester, tot dit einde geformeert en samen gestelt was; die als hy het maakte, selfs wiste, dat, en tot wat einde hy het maakte.
Eindelyk, of hy ook magtigh is om aan sigh wys te kunnen maken? dat dit Horologie met alle syne bysonderheden, en de nette geschiktheit, grootheit en figure van soo veel deelen om de uuren te wysen, alleen door een los geval, het welk soo ligt dus als anders, en sonder eenige regel of bestieringe werkt, syn wesen en maaksel verkregen heeft.
Of andersints, of hy nogh denken soude kunnen voor verstandigh te kunnen doorgaaan? Indien hy dit Horologie op een eensame plaatse gevonden hebbende, seide vastelyk te geloven, dat niet een verstandigh konstenaar het selve gemaakt en desselfs delen met oordeel by een gebragt hadde; maar dat'er een onverstandige, dogh nootsaakelyke, natuurwet in het Heel-Al sigh bevont, welke al het geen, waar uit het Horologie bestaat, en elk van die menigvuldige
| |
| |
saken, in syn gepastheit tot dit gebruik van uuren te wysen geschikt en in die behoorlyke gesteltheit te samen gebragt hadde: en wel insonderheit, dat dese natuurwet, niet alleen onbewust en onwetende was, van alles dat sy dede of te wege bragt; maar ook dat geen wesen, dat eenige wysheit of verstand hadde, die wet of in den beginne ingestelt en voortgebragt; of in het samenstellen van dit Horologie deselve eenigsints, en in het minste bestiert hadde, om van al de verscheidene stukken, en Machine, die de uuren bequaam was aan te wysen, te maken.
Ik versoeke noghmaal een yder, die eenige aangelegentheit meent te hebben in te weten, of'er een God is, dat hy dit in stilheit en ernst aan sigh selve gelieve te vragen, en te denken, wat ymand, die sonder driften en vooroordeelen is, daar op soude en behoorde te antwoorden?
Wy hebben dit alhier wat breder behandelt, op dat als men in het volgende ons van onbewuste oorsaken, onverstandige noodwetten, onwetende natuurwetten, &c. sal horen spreken, men altyd gedenken mag, dat wy daar door sodanige, als boven beschreven syn, verstaan; namelyk, die niet alleen in sigh selfs geen bewustheit hebben (dat niemand ligt sal weigeren toe te staan) maar ook die, sonder eenige bestierende wysheit van ymand, haar begin verkregen hebben, en al hare werkingen uitregten. Het geen te voren al gesegt is het voorname verschil te syn tusschen ongelukkige Ongodisten, en die eenen Godt erkennen, liefhebben, en vresen; welke niet alleen alles na syn welbehagen gemaakt heeft, maar ook na synen wille vrymagtigh regeert en onderhoud.
Men gelieve ook niet te denken, dat dese vrage alle op een Horologie, als yets bysonders toepasselyk is; nadien deselve ontrent alle konstwerken, met gelyke nadruk kan geschieden. En is het onnodigh daar toe in andere voorbeelden, van Molens, Schepen, Sluisen, Huisen, Schilderyen, en wat dies meer is, breedtsprakelyk te toonen, dat elk van haar de wysheit en verstand van synen Maker bewyst.
Om ook door die uitvlugt, dat dit soorte van bewys de Mathematische forme niet en heeft (gelyk my wel voorgekomen is) in syne toestemminge niet opgehouden te werden; behalven dat men ligtelyk de uiterlyke maniere van wiskundige betogingen hier in soude kunnen opvolgen; laat een goed Mathematicus, (die van de eerste rangh niet uitgesondert) syne gedagten met opmerkinge vesten op het maaksel van een Horologie, op het samenstel van het Stadthuis van Amsterdam, en duisent andere door konst gemaakte werken: en indien hy de opsigtelykheit van haar delen op malkander, en den dienst, die sy daar door aan de menschen doen, te regt en in den gront begrypt; en daar by sigh te binnen brengt, dat niets van al het gene, waar uit sy bestaan, eenig verstand of de alderminste wetenschap heeft: laat hy sigh hier opregtelyk verklaren; of hy niet soo ontwyffelyk, met soo veel gerustheit en versekertheit overtuigt is, dat dese alle niet by geval of door onbewuste oorsaken voort- | |
| |
gekomen, maar door sigh des verstaande Konstenaars, Architecten of Ingenieurs gemaakt syn; als hy door een demonstratie van Euclides overreedt is, van het gene de propositie segt. Selfs ingevalle hy syn leven tegen dit Stadthuis, of desselfs waardye, gedwongen wierde by weddenschap te setten, ('t geen anders geen proportie heeft) en aan te nemen te seggen, welk van beide waar was; of dat het selve gevalligh, immers sonder bestier van eenige wetenschap in al syn delen by een gekomen; of dat het van een verstandigh Bouwmeester met ooghmerk om dienst te doen gemaakt was; soude hy wel eenige swarigheit maken om het laatste te derven vaststellen?
Kan men dan soo overtuigende bewysen in de saken selfs vindende, daar soo gerust niet op syn, als op die men wiskundige noemt? Hoewel sy in omstandigheden wat van den andere verschillen. En wie soude kunnen geloven? Dat yemand (wie hy ook sy) opregtelyk sprekende, en dit alles verstaande, sonder tegenspreken van syn gewisse, soude kunnen seggen, alleen om dat dit bygebragte bewys de Wiskonstige forme niet en hadde, dat het aan hem even aannemelyk voorquam, dat dit Horologie, of dit Stadthuis by geval of door eenige nootsakelykheit van natuurwetten, die nogh door een verstandighe magt ingestelt waren, nogh onderhonden worden, samen gegroeit; als dat sy, door konst van menschen, die met oordeel en oogmerk gewerkt hebben, gemaakt waren; en dat hy niet en sagh nogh gevoelde, waarom hy het eene niet soo waarschynelyk soude houden, als het andere. Indien'er nu al soodanigh eenen mogte gevonden werden; ik twyffele niet, of al wie redelyk is, soude oordelen, dat hy tegen syn eigen overtuiginge sprak.
Om nu eindelyk, het geene soo verre van dit bewys gesegt is, tot het gene wy voorgenomen hebben, namelyk de betoginge van eenen Wysen, Magtigen en Goedertieren Godt toepasselyk te maken. Indien men dan met soo veel (om niet te seggen, met veel meerder) sekerheit en overtuiginge uit het samenstel der sienlyke werelt, en't geen men daar in siet gebeuren, kan bewysen, dat'er een Godt en groot Formeerder is, die de selve met Wysheit gemaakt heeft; als men uit het maaksel van een Horologie, of van het Stadthuis van Amsterdam, en de diensten, die deselve doen, een yder, die met redelykheid en billikheit oordeelt, kan overtuigen, dat dese beide een verstandigh werkmeester gehadt hebben, die haar toebereidt en gebouwt heeft.
Het geen wy in de volgende Beschouwingen, met de vereischte klaarheit, verhoopen te doen.
Late ik aan al die ongelukkige, welke tot nogh toe van de volmaaktheden hares Aanbiddelyken Makers niet hebben kunnen, of willen overreedt werden, selfs te oordelen; of sy niet, in dese gedagten synde, ook in de aldergevaarlykste dwalinge geleeft, en reden hebben om te vresen, dat sy, soo lange het alder vreesselykste en volmaakste Wesen veragt, geloochent, en gelastert hebbende, eenmaal desselfs regtveerdige wrake sullen gevoelen; ten ware sy sigh van dese Ongodisterey, en te regt genoemde Goddeloosheit bekeeren: en
| |
| |
gevolgelyk, of het niet hoogh tyt is, om de werken, waar in desen Godt wil gesogt, gevonden en gekent wesen, in ernstiger beschouwinge te nemen; of het Hem mogte gelieven hare oogen te openen, om den alderheerlyksten Schepper in syne schepselen te kunnen sien.
| |
§. 30.
Andere bewys manieren, die om de ongegrontheit der beginselen van dese waarlyk beklagens waardige redeneerders aan te toonen, in eenige bysondere voorvallen in het volgende gebruikt worden, sullen wy om dit voorberigt niet te lang maken, hier niet alle ophalen. Die deselve op sommige plaatsen vint, gelieve op andere, alwaar hy se denkt van kragt te wesen (schoonsy kortheitshalven aldaar niet bygebragt syn) sigh daar van te dienen, en die, tot syn meerder overtuiginge en gerustheit, selfs toe te passen.
Om 'er een voorbeeld van te geven: indien hy van het geen men van dieren, planten, van het gestel des Hemels, en wat dies meer is, gesegt heeft, niet genoegh geraakt, nogh overreedt wert; gelieve hy sigh selfs voor te stellen, dat hy dese in het klein na gemaakt siet, en dat se hoe wel onvergelykelyk meer onvolmaakt eenige werkingen van de natuurlyke nabootsen. Om wat klaarder voor eenige te spreken, hy verbeelde sigh, dat hy een houten paart, door raderwerk, siet lopen; een houten vogel vliegen (gelyk men in Historien dit verhaalt vint;) of hy stelle sigh voor, dat hy in een kleine Machine een vergulden kloot siet, die de sonne vertoont; en andere kleine bollen, die, gelyk de planeten, rontom deselve loopen: en hy vrage dan sigh selfs, of hy ook van sigh soude kunnen verkrygen, dat hy in tegenwoordigheit van verstandige menschen soude durven seggen, dat hem alle dese saken voorquamen, als door geval, of sigh van alles onbewuste natuur-wetten dus samen gegroeit synde; en of hy geen reden heeft om te geloven, dat hy ook by onwetende met groot regt over dit gevoelen soude belagt werden? En daar na gelieve hy selfs te oordeelen, met hoe veel minder grond hy van de ware, natuurlyke, en in alles ondenkelyk volmaakter saken, die dagelyks in de werelt aan hem en alle menschen voorkomen, sodanige, van alle verstandige verschillende gedagten voed.
Ik hebbe dit in het volgende niet overal aangedrongen, daar het misschien wel dienst soude hebben kunnen doen, om dewyl dit werk reets groot genoegh is, het selve niet te verre uit te doen lopen: maar hebbe egter geoordeelt, dat het van myn pligt was, dit hier by te voegen, en aan een Atheist, die dit leest of anders de saken in de werelt met ernst beschout, desen raadt te geven; nadien ik het meermalen bevonden hebbe van vrugt, en een bequaam middel geweest te syn, om soodanige, die anders op disputen al vry afgeregt waren, tot een soort van te rugge wykinge, en voor een tyt tot stilswygen te brengen.
| |
§. 31.
Het tweede nu, het geene, eer wy tot de beschouwingen der werelt selfs overgaan, nogh vereischt wierde alhier ter ondersoek voor gestelt te werden, is sekere bewys-maniere; die wy hier na in eenige gevallen sullen aan- | |
| |
dringen, om te toonen, dat den Bybel (soo by de Christenen genoemt) door een seer groote en meer als menschelyke wysheit geschreven, en van een Goddelyk gesagh en af komst is.
Om hier yets in het gemeen van te seggen, dewyl ontrent bysonderheden in het volgende gesproken sal worden: versoeke ik, die dit leest, met aandagt in opmerkingen te nemen.:
Indien hem een boek voorkomt, het welk om voorname redenen, by anderen, en onder die by seer veele, welke hy den roem van seer verstandigh te syn niet weigeren kan te geven, voor Goddelyk gehouden wert; en hy in het lesen en ondersoeken van het selve bevint:
Eerstelyk, dat dit boek van natuurlyke saken, hoewel met een ander ooghmerk en alleen in het voorbygaan handelende, meermalen soodanige hoedanigheden daar van by brengt; die niet als aan voorname, wyse en ervarene natuurkundige bekent syn.
Of hy niet moet besluiten, in opsigt van dit geseide, dat dit Boek met een voorname wysheit geschreven is?
Ten anderen, indien hy daarenboven nogh door ontegensprekelyke preuven overtuigt wert, dat dit Boek met de alderklaarste woorden, sekere eigenschappen van natuurlyke saken voorstelt; welke op die tyt, als het beschreven is, (immers soo veel ons uit alle gedenkschriften blyken kan) aan geen levendigh mensche bekent geweest syn; nogh by gebrek van de daar toe vereischte werktuigen, bekent hebben kunnen wesen; om welke reden sy, eerst na veel eeuwen, aan de alderneerstigste ondersoekers hebben kunnen openbaar werden: of hy ook eenigen twyffel daar aan kan slaan, dat dit boek met een veel meerdere, dan menschelyke wysheit, beschreven moet syn?
En dit moetende toegestaan werden, van wie kan men het redelyker wyse agten afgedaalt te syn, dan van de Alwetenden Schepper van alles? Aan wie alleen bekent is geweest, het geene in die tyden voor het gansche menschendom nogh verborgen was.
En ingevalle men dit laatste nogh kragtiger wil bevestigt sien, kan men voor het derde daar by voegen, dat men dit Boek op eenige plaatsen yets uitdrukkelyk siet seggen, van de palen der menschelyke kennisse in het toekomende; waar van de waarheit niet anders, als aan het volgende nageslagte, konde blyken, en tot nogh toe, selfs tegen het vermoeden van de aldergeleertste aan, gebleken is.
Nu dit synde, gelyk het selve hier na getoont sal worden, kan ook ymant, die geen Godt is, den uitval der saken, by een duidelyke voorsegginge, tot na veele eeuwen bepalen? en sulks door dit woort geschiedende, moet niet yder erkennen dat het van geen andere dan Goddelyke oorspronk kan syn?
Wat uitvlugten nu, (gelyk men die op alles maken kan) hier tegen ingebragt mogen werden; indien ymant alleen oordeelt, dat'er hem aangelegen is te weten, of dit schrift voor Goddelyk, dan of het voor een uitvindinge
| |
| |
der menschen met regt moet gehouden worden: laat ik aan hem selfs te denken, of dit voorgaande bewys niet van die nadruk aan hem behoort voor te komen? dat het ten minsten hem de moeite weerdigh moet wesen; de kragt van andere bewysen, welke men by een menigte geleerde schryvers in overvloet vint, met ernst te overwegen. Het geen ik gelove van niemant te kunnen geschieden, sonder van de Goddelykheit van dit schrift overredet te moeten worden: indien andersints het quaat niet ten vollen over hem besloten, en het aan hem onmogelyk is, ook in het ligt van den alderheldersten dagh, het alderminste te kunnen sien, of gewaar werden.
| |
§. 32.
Ik soude het geen wy soo aanstonds van de verwonderlyke wysheit, die in de H: Schriften uitblinkt, gesegt hebben, met groote reden in veel gevallen tegen den Alcoran der Mahometanen hebben kunnen aandringen. En dewyl de Goddelykheit van een schrift ook daar in gesien wert, dat het van natuurlyke saken sprekende, derselver soodanige eigenschappen met klare woorden te kennen geeft, die ten tyde als het geschreven wierde aan geen sterffelyk mensche bekent konden syn; soude men alhier hebben kunnen aantoonen, hoe heldere stralen en ontegensprekelyke bewysen van desselfs bovenmenschelyke afkomste, in den Bybel der Christenen, in soo grooten menigte gevonden worden, die men in den Alcoran, ook als die van de gesteltenisse der werelt spreekt, te vergeefs soude soeken.
Dogh vermits wy niet soo seer tegen Mahometanen, als in het gemeen ter overtuiginge van Ongodisten en ongeloovigen schryven, hebbe ik gedagt, dat het genoegh soude syn dit hier alleen met een woord aangeroert te hebben, sonder het selve telkens in het vervolgh aan te dringen.
Indien egter een Christen, van twyffelagtigheden over de Goddelykheit van het H: Woort, in vergelykinge van desen Alcoran mogte versogt wesen, om dat soo veel duisenden van Turken en Persianen deselve voor een Goddelyk Boek houden; en hy de kragtige bewysen, welke by Godtgeleerden te vinden syn, of niet en weet, of aan sigh selfs met volkomen overtuiginge niet kan voorstellen; sal hy alhier ook uit de beschouwinge der werelt, van de waarheit van syn belydenisse overreedt kunnen werden; indien het den Groten Ingever der H: Schrifture, op dese syne ondersoekingen, schynsel en segen sal gelieven te geven. Waarom ik dan de toepassinge van het geene op syne plaatse hier toe dienende sal geseit werden, aan die dit leest en de selve voor hem nodigh agt, sal overlaten.
| |
§. 33.
Om dan nu eindelyk al dit geseide tot syn oogmerk te brengen, en van de volmaaktheden Godts en het Goddelyk gesagh van syn woort, een yeder, die redelyk is, te overtuigen, is derhalven alleen dit voorname overigh:
Eerst, dat men tragte te doen blyken, dat in de sienlyke werelt, of liever in dat weinige, het welke ons in deselve tot nogh toe met volkomen sekerheit by ondervindinge bekent is, soo veel wysheit, soo veel magt, soo veel
| |
| |
goedheit, en verwonderlyke beoogde einden sigh opdoen: dat het aldergrootste konst-stuk, het welk door menschen toedoen oit gemaakt is, niet in de alderminste vergelykinge daar by kan gebragt werden.
En ten anderen, dat men in overredende voorbeelden de onloochenbare waarheit poogt te doen sien, van het geene van de H: Schrifture in het even voorgaande gesegt is.
Ik weet wel; dat een Ongodist tegen dit laatste sommige gevallen kan inbrengen: dat misschien ten tyde, als den Bybel beschreven is, de Verregezigten, en Microscopia al in gebruik syn geweest, en mogelyk tot soo grooten, indien niet grooter volmaaktheit gebragt waren, als sy in dese tyden bekomen hebben. Soo dat sy het bewys het welk wy uit de later Uitvindingen van deselve op eenige plaatsen genomen hebben, daar door sullen tragten te ontwyken.
Om hier op met een woord te antwoorden, gelieve dese sigh voor te stellen.
Eerst, dat schoon men Astronomische observatien van seer oude tyden, en ook daar nevens beschryvinge van veel daar toe gebruikte werktuigen heeft, men egter geen gewagh van dese Verregesigten daar in vint; nogh ook dat by de Oude Natuur-Ondersoekers de Kleingesigten oit genoemt syn.
Ten anderen, dat van dese beide de Uitvinders, die in de voorgaande eeuwe geleeft hebben, by alle wiskundige bekent syn: sonder dat ymant uit alle gedenkschriften eenige, die Ouder syn, heeft kunnen aantoonen.
Ten derden, of sy kunnen geloven, dat de Oude Astronomi en Physici, indien sy kennisse gehadt hadden van het geen daar na door dese gesigt-tuigen ondervonden is, haar gebrekkelyk en veeltyds verkeert begrip van saken, aan de Nakomelingen souden hebben willen nalaten.
Eindelyk, het gene hier wel van het grootste gewigt is, gelieven sy dogh ernstelyk te overwegen; of sy voorsigtigh genoeg syn in een saak, daar een gelukkige of eindeloos rampsalige Eeuwigheit aanhangt, tot een steunsel van hare gevoelens yets te nemen, het welke alleen op een misschien of mogelyk gegront is, en daarenboven, alle het geene uit de Historien blyken kan, tegen sigh heeft.
Ick hebbe nodigh geoordeelt dit eens voor af te laten gaan, om niet verpligt te syn het selve overal te herhalen, alwaar gelegentheit daar toe sigh aanbieden soude.
|
|