Saul(1617)–Guilliam van Nieuwelandt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio A4v] [fol. A4v] Sonet. WAt is't dat ick hier hoor? Wat grouw'saem donder-slagen Verduyselen mijn hooft, met sulck gherucht; ia meer, Dan dien, die daer oprees, als Iuppiter den Heer Met sijn blixemigh vier de Reusen heeft verslaghen? Maer wat man sien ick daer op eenen gulden waghen Door-rijdende de locht, met grooter pracht, en eer? En wie is dien daer oock; die, toornigh, euen seer Schijnt eenen stalen punct door sijne borst te iaghen? Dien, seyt my Phoebus, die in heerlijckheydt daer sitt', Is uwen Nieuvv'landt; en den and'ren daer beneuen, Is Saul; die, verwoedt, sijn eyghen bloedt verhiett': Door't Nieuvvelands ghedicht vernieuwt, en wtghegheuen. En siet, hoe ick berey groen cranssen van laurieren, Om, Nieuvv'landt, v het hooft daer mede te vercieren. Deught is haers selfs loon. Vorige Volgende