| |
| |
| |
Granpa vertelt
De volgende morgen is het vrij laat, als ze wakker worden. Allemaal nemen ze een duik in het heldere water van de sekrepatukreek. Er is een uitgelaten stemming onder de kinderen. Sjori ligt stil met een van pijn vertrokken gezicht en Sam en Bas zitten met een nors gezicht naar het kinderspel te kijken.
In de verte roept een alenfowru.
- Opschieten jongens, we moeten alles nog in de boten stouwen. De regenvogel vertelt net dat er een bui op komst is, roept granpa. En tot Sam en Bas:
- Help eens een handje. Of moeten we soms het werk voor jullie doen.
Morrend begeven de twee zich naar de grot en beginnen de huiden naar de korjalen te dragen. Al gauw is alles in de boten en zijn ze klaar voor het vertrek.
- Waar zijn Frank en Afri nou?
In de grot staat Afri tegenover Frank. Afri heeft een mes in zijn hand. Frank kijkt hem strak aan.
- Geef me je hand? vraagt Afri.
Frank steekt z'n hand uit. Met een korte beweging snijdt hij in Frank's hand. Ook in zijn eigen hand maakt hij een snee, dan legt hij zijn hand met de wond tegen de snee die hij bij Frank gemaakt heeft, zodat het bloed in elkaar overvloeit.
- Wi na brada, wij zijn broeders, vrienden voor het leven. Jouw bloed is mijn bloed. We zullen altijd voor elkaar opkomen. Krachtig drukt hij Frank de hand. Diep boren hun ogen zich in elkaar en in het half duister van de grot lacht Apuku de bosgod om twee vrienden die zich vinden in harmonie.
- Frank, Afri, horen ze Bea roepen.
- We komen. En samen sluiten ze een periode van hun leven af die ze nooit meer zullen vergeten. Als ze bij de korjalen komen, vallen de eerste spetters in het water. Even later plenst het. Maar dan zijn ze al onderweg. De regen spoelt alle narigheid weg. De bui duurt niet zo lang. Na een uurtje schijnt de zon weer hoog en droog boven allemaal. Zingend gaan ze de kreek af naar granma.
| |
| |
- Sranan na wan switi kondre
zingen ze:
- Suriname is een prachtig land
De motor van granpa's korjaal begeleidt brommend hun zang en trekt witte sporen in het water.
Een paar uur later zitten ze weer op de plantage. Na de begroeting van hun moeder en hun granma willen ze duizend uit vertellen. Maar granma wil dat ze eerst gaan eten.
- Die arme kinderen hebben sinds gisteren niet behoorlijk gegeten. Ook de anderen blijven meeëten. Zelfs de boeven krijgen een kalebas vol pindasoep, voordat ze hun reis naar de cel ondernemen.
's Avonds als iedereen weg is, zit de hele familie op de veranda. De sterren zijn terug en overal is er gekwaak van papitodo's te horen. ‘Kwaerk kwaek.’ Uit het moeras breken de muskieten in zwermen uit om zich met bloed te vullen. De vader en moeder van Frank zitten om zich heen te slaan.
- Hmmmm, zegt granma, wat zijn er veel muskieten vanavond. En Frank vraagt hoopvol:
- Granpa, zullen we een vuur maken?
- ...en verder vertellen over Mahoni, vult granpa aan. Ze lachen allebei tegelijk.
- Goed jongen, beloofd is beloofd. Help me maar even genoeg hout te zoeken voor een groot vuur dat lang genoeg zal branden, om ons deze avond warm en behaaglijk bij elkaar te houden.
Frank verwondert zich over granpa's fijngevoeligheid. Om zijn inzicht en begrip. Maar zijn verwondering is gelijk ook bewondering. Bewondering om de kracht en liefde die er van deze man uitstraalt.
- Kom je ook mee helpen pa, roept hij naar zijn vader, die in gran- | |
| |
ma's schommelstoel zit uit te rusten.
Met tegenzin komt pa Leeflang uit zijn gemakkelijke stoel.
- Je ouwe vader is moe, boi, zegt hij tegen z'n zoon. Je haalt me uit m'n rust.
- Ach, pa, granpa is toch veel ouder en hij kan het wel. En jij bent nog jong.
Pa Leeflang voelt zich een beetje beschaamd over de woorden van zijn zoon en zegt daarom bestraffend tegen Frank:
- Tap ju mofo boi, vrijpostig, houd je brutale mond jongen, maar hij is niet echt boos. En om dat te bewijzen, komt hij met de grootste bos hout aandragen. Trots laat hij die vallen en veegt z'n handen langs elkaar, alsof hij wil zeggen: ‘zo, dat heb ik effe gedaan’.
- San, zegt z'n vrouw, ju wroko tranga tide jere, je hebt hard gewerkt vandaag, hoor.
Samen met granma en Bea schiet ze in de lach om het gezicht van haar man.
In een kwartiertje hebben ze een groot kampvuur gemaakt.
- Mama, zegt granpa tegen zijn vrouw, tja p'kinso dran, breng een beetje rum, vandaag voel ik me weer jong. Laat me drinken met mijn zonen en dochters op dit heerlijke prachtige land.
Granma glimlacht om zijn uitgelatenheid. Zij alleen weet hoe gelukkig hij zich nu moet voelen. Zijn gezin om hem heen; zonder de scheiding van een verschrikkelijk grote oceaan, die niet anders te overbruggen is dan met geld. De kloof die hen scheidt, die al die families scheidt, die eens weg moesten glijden op de vleugels van de rijkdom uit hun eigen bodem. Op zoek naar rijkdom op een andere bodem. Daar waar ze uit elkaar gedreven, zich wanhopig vastklampen aan een schijn. Een valse schijn misschien? Granma zucht, ze weet dat dit weer gauw voorbij zal zijn. Vakantie duurt altijd maar even.
‘Oh mi Tata, wakka nanga wi, tja unu kon makandra bakka’, oh Vader, begeleidt ons, breng ons weer bij elkaar. Onze familie, ons volk, Alia Srananman, zegt ze zachtjes. Als ze weer naar buiten komt, heeft ze een grote baskiet op haar hoofd en de fles rum in haar hand. Ze zet de baskiet op de grond en de anderen zien hoe de gouden manen van jonge maiskolven de frisheid van het jonge groen omlijsten.
- Dit is de eerste oogst van het jaar, zegt ze, en dat jullie als eersten ervan eten is een goed voorteken. De frisheid van de jeugd en de gouden wijsheid van de ouderen. Het lijkt wel een symbool.
| |
| |
- Het is een symbool, valt granpa haar bij. Hij heeft uit de opslagruimte zijn kawnadron gepakt en zit op een laag bankje met de dron tussen de benen.
- Het is een symbool van de vruchtbaarheid. Van jeugd en kracht. Hij opent de rumfles en gooit een beetje rum op de grond en in het vuur.
- Tangi mama Aisa, tangi gi ju gudu, dank je mama Aisa, dank voor je rijkdom die je aan ons schenkt. Dan neemt hij een grote slok en geeft daarna de fles aan zijn zoon en die geeft het aan zijn zoon en ook de dames nemen een bescheiden slokje. Granma loopt weer naar binnen en komt terug met een grote zak djari-pesi en een emmer. Zo zitten ze allemaal de djari-pesi te doppen. Opeens begint granpa te zingen:
Boo dja wan fortu kan kan
Libi leki brada anga sisa
Bouw hier een fort, zo groot als je kan
En leef er als broeders en zusters
Om je hoofd neer te leggen
Om krachtig voor te werken
Zodat zij behoort tot de sterksten
Onnavolgbaar vlug, bewegen granpa's vingers zich over het kawna vel, in prachtige ritmen. Maar net zo plotseling als hij begonnen is, stopt granpa weer. De stilte suist in Frank z'n oren. Hij voelt hoe de spanning in zijn spieren kruipt. Hij brandt bijna zijn vingers, omdat hij niet meer naar de maiskolf kijkt die hij in het vuur houdt. Zijn ogen zijn op granpa gericht, die met grote starre ogen naar de lucht
| |
| |
kijkt, waar de maan in volle glorie licht in de avond brengt. De verre omtrek ligt in een wazig blauw licht en alleen de duisternis onder de bomen is een schaduw, die het licht insluit en terug doet wijken naar de sterrenhemel.
Ook pa Leeflang, die zijn vader nog nooit zo heeft meegemaakt, zit vol spanning af te wachten. Bea kruipt dicht naar haar granma en haar moeder toe. Ze zou eigenlijk willen dansen op het ritme dat granpa uit de kawna tovert. Maar ze durft niet. Omdat ze niet geleerd heeft, zoals de vrouwen in het Aucanerdorp, haar gevoelens de vrije loop te laten. Daarom zoekt ze nu bescherming. Granma merkt het en ze legt beschermend haar arm om Bea's schouder. Dankbaar kijkt die haar aan. Dan begint granpa te praten:
- Toen Mahoni wakker werd door de eerste stralen van een gouden zon, wist hij eerst niet waar hij was. Hij riep om zijn mannen, maar er was geen antwoord. Toen besefte hij wat er gebeurd was de vorige dag. Met een sprong kwam hij overeind; de vogel, de buidel, de plons. Zijn mensen. Allerlei gedachten schoten hem tegelijk in. Ik moet terug. Ik moet eerst de anderen halen. Dan zullen we samen de omgeving onderzoeken. Hij wilde net zijn voeten verzetten, toen hij een rode streep, een levende rode streep, langs de flank van de heuvel zag lopen. Mieren. Hij volgde de streep met zijn ogen en zag dat ze verdwenen in de richting waar de vogel de buidel had laten vallen. Achter hem verdwenen de beestjes in een gat. Hij stond op een mierenheuvel. Parasolmieren. Maar ze waren helemaal niet agressief tegen hem. Hij had de hele nacht geslapen zonder dat ze hem aangevallen hadden. Vreemd. En nu vormden ze een levende richtingswijzer. ‘Apuku’ flitste het door hem heen. Hij heeft zich veranderd in een termietenheuvel. En nu stuurde hij de mieren te hulp. Dit moet mijn herkenningsteken zijn. Ik zal nu maar vlug naar de anderen toegaan. Zijn lange benen droegen hem terug over de savanna, door het bos over de open plek, waar hij Apuku ontmoet heeft, terug naar het kamp.
In het kamp was men al op. Een paar mannen wilden zich op pad begeven om hun leider te gaan zoeken, omdat hij 's nachts nooit weggebleven was. Maar daar kwam hij al roepend aanhollen:
- Apuku sori a pasi, fu go na wi tanpe. Kon go we. Apuku heeft de weg gewezen, waar we moeten wonen. Ga mee pak alles bij elkaar en volg mij.
En daar trok een stoet verstoten mensen op zoek naar een nieuwe veilige woonplaats. Met hoop in hun hart en strijd in het hoofd en
| |
| |
littekens op hun sterke lichamen. Uren later kwamen ze aan bij de voet van de heuvel. Zonder te rusten, waren ze voortgetrokken. Onderweg genietend van de vruchten van het oerwoud. Maar nu waren ze er. Thuis.
- Sla hier maar een kamp op, zei Mahoni tegen zijn mannen. En laat de vrouwen voedsel koken. We zullen wat rusten en eten, daarna gaan we op onderzoek uit.
Terwijl de vrouwen kookten, nam Mahoni een paar van zijn ‘kap’ tens' mee naar de top van de mierenheuvel. Nog steeds stroomde een roodbruine vloeistof van mieren langs de heuvel naar beneden.
- Kijk, zei Mahoni, daar middenin dat bloembed zullen wij ons fort bouwen. Daar waar wij de buidel zullen vinden. Uit het woud zullen wij de bomen halen, de grootste en stevigste zullen we kappen.
Die middag, nadat ze zich verzadigd hadden en uitgerust waren, nam Mahoni dertig man mee ‘over de heuvel’, naar de andere kant. Ze hadden echter geen vijftig meter gelopen of één van de mannen die voorop liep gaf een schreeuw en verdween onder de prachtige stervormige bloemen. Verschrikt weken de anderen terug. ‘De plaats is een schuilplaats voor geesten.’ Ook Mahoni was geschrokken. Hij deed een paar passen naar voren. Langzaam voelde hij zijn voet wegzakken in de bodem. Houd m'n arm vast, riep hij naar de mannen achter hem. Ze pakten hem beet en toen kon Mahoni zich vooroverbuigen. Hij tilde een paar bloemen omhoog om te zien waar Buku verdwenen was. Toen zag hij het. Ze stonden aan de rand van een drijfzandmoeras. Over de oppervlakte van het moeraswater waren in de loop der eeuwen allerlei planten gegroeid die nu op een verraderlijke manier een val vormden, omdat niemand er ooit op bedacht zou zijn dat onder die bloemenpracht iets minder aardigs schuil ging. Hij trok zich weer op.
- Dit is een moeras.
- Ja, en hij wordt door boze geesten bewoond, mompelden een paar mannen. We moeten hier niet blijven. Ga mee Mahoni. Hier kunnen we niet leven.
- Nono, zei Mahoni, nee, de vogel heeft de buidel midden in dit moeras laten vallen. En Apuku heeft gezegd: ‘Daar waar de buidel valt, zal je veilig zijn. Daar moet je een fort bouwen’. We moeten de buidel vinden. Kom, we lopen langs de rand van het moeras, misschien zien we wel wat. En heel snel zag hij het. De mieren. Het rode lint dat van de heuvel afkwam, liep recht 't moeras in over de
| |
| |
bladeren van de waterplanten, die op deze plaats heel dicht op en door elkaar groeiden.
‘Hier kunnen we erdoor’, dacht Mahoni, maar hij wilde niet nog één van zijn mannen de dood insturen. Hij liet één van hen een lange stok kappen en daarmee gesteund, volgde hij alleen het pad van de mieren. De planten zakten weg onder zijn voeten. Maar toen hij stond, merkte hij dat ze maar even onder het onzichtbare wateroppervlak zakten. Lnngzaam liep hij verder. Plotseling voelde hij een elektriese schok door zijn been gaan. Hij viel. Bijna kwam hij op een grijsbruine aalachtige vis terecht. Maar gelukkig voor hem schoot de vis weg, voordat hij met een klap in het water terecht kwam. Zijn mannen schreeuwden:
- Kon baka, kom terug.
‘Lungu Lungu,’ een sidderaal, mompelde hij en trok zich op aan zijn stok die rechtop in de moerasbodem was blijven staan. Toen hij weer overeind kwam, zag hij half onder water op één van de bloemen de buidel liggen. Hier was het dus. Middenin het moeras. Daar stond hij. En hier moest het fort komen.
Heel langzaam drong het tot Mahoni door. Dit is de mooiste plaats, dacht hij. Het moeras is een val, voor wie het niet weet. De sidderalen, een natuurlijk verdedigingsmiddel. Er moeten er honderden zitten. Niemand heeft ze ooit weggevangen. En daar midden in het fort, met maar één toegang. En die kennen wij nu, maar een ander zal het nooit te weten komen, daar zal ik voor zorgen. De heuvel zal onze uitkijkpost zijn, om te zien wat uit het oerwoud komt. We zijn haast onneembaar.
Hij zoog zijn longen vol lucht en liet de lucht in een lange schreeuw, die over het moeras tegen de boswal botste:
- Aiueewoo joowooh. Triomfantelijk hief hij zijn armen in de lucht. Daarna dreef hij de stok zover hij kon in de bodem van het moeras. Maar een puntje van de vier meter lange stok bleef als een baken boven water steken. Toen liep hij terug naar zijn mannen. Ze juichten hem toe. En ze lachten, met hun harten vol vreugde en hun mond vol lach keerden ze terug om de anderen het nieuws te vertellen.
Pas toen Buku's vrouw vroeg waar die bleef, verstilde de vreugde even.
- Buku heeft ons het pad gewezen, vrouw. Door zijn kracht en wijsheid, want dat betekent Buku, zal hij altijd bij ons blijven. Zijn kracht en wijsheid zullen ons verder als basis dienen om ons en onze
| |
| |
kinderen te beschermen. Om hun een toekomst te geven. Treur niet vrouw, laat zijn wijsheid jouw kracht zijn.
Granpa zwijgt even. Luid knettert het vuur in Frank's oor. Nog iets bereikt zijn oor een gefluister en dan tante Esje's stem door alles heen:
- Mi tja switi dokun kon, ik heb lekkere dokun meegebracht. Het komt Frank voor alsof hij uit een trance komt. Waar komen al die mensen opeens vandaan. Als schimmen bewegen ze zich door de vlammenschijn. Hij heeft niet gemerkt, dat men stil op het geluid van granpa's kawna ritme is afgekomen. Er wordt gegeten en gelachen en er is iets feestelijks in de lach, alsof men iets wil vieren. Maar als granpa's hand weer zachtjes begint te spelen, zwijgt iedereen weer, want ze luisteren graag naar hem.
- De volgende dagen kapten Mahoni en zijn mannen vierhonderd bomen om. Vijftig van die boomstammen werden op afstanden van vijf meter in de moerasbodem gedreven. Daarop werd een platform gebouwd en daarop werden en tweeën gespleten resterende stammen bevestigd met lianen en in elkaar gedraaide vezels.
In twee weken tijd brachten de mannen het fort in gereedheid. De vrouwen hadden intussen aan de andere kant van de heuvel een veldje schoongemaakt waar ze mais geplant hadden. Ook hadden ze verschillende soorten wortels en knollen in de grond gevonden, die we nu napie, yams, taja, cassave en switi patata noemen. Frank glimlacht even. ‘Switi Patata!’ Lekkere Hollander?
Toen het fort klaar was, liet Mahoni een lange dam onder water maken die van de heuvel naar het fort liep. Ook hadden ze korjalen gebrand uit sommige bomen, die overgebleven waren. De korjalen lagen onder het fort en zouden gebruikt kunnen worden om de kreek te onderzoeken die in het moeras uitmondde. Mahoni riep alle mannen en vrouwen bij elkaar op de heuvel.
- Voordat we ons huis binnengaan, wil ik de goede geesten danken dat zij ons hebben beschermd. Wij willen ze vragen ons ook in de toekomst bij te staan. Ik wil in deze heuvel de bezittingen van Buku begraven. Hier ook zullen we al onze doden begraven. Deze heilige plaats moet voor ons de reden zijn, de inspiratie en kracht, te vechten voor onze rechten.
Verder wil ik het fort noemen naar onze broeder, die ons met zijn dood de weg heeft gewezen. Meki wi memre Buku, laten we ons Buku herinneren door zijn naam met ons mee te dragen.
- Memre Buku, Memre Buku, klonk het van alle kanten. Zo is het
| |
| |
goed. Laat het zo zijn. Onze broeder wiens naam betekende wijsheid en kracht. Herinneren wij ons Buku. Memre Buku.
Juichend en zingend trokken ze hun fort binnen. En nooit hebben de redi musu's de blanke soldaten door het moeras kunnen leiden. Het fort is altijd onneembaar gebleven. En vele soldaten van de West Indiese Compagnie hebben in het moeras hun dood gevonden.
- Granpa, bestaat dat fort nog? vraagt Bea.
- Ja kind, gisternacht hebben jullie in de heuvel geslapen.
- O ja, is dat de mierenheuvel geweest? Maar we hebben geen fort gezien, valt Frank hem in de rede.
- Je bent ook niet boven op de heuvel geweest, jongen. Als jullie verder de kreek opgevaren zouden zijn, zou je automaties in het moeras uitgekomen zijn.
- Waarom heeft u me dat niet gezegd, granpa? Frank's stem klinkt zo teleurgesteld, dat hij granpa daardoor de belofte afdwingt gauw een nieuw bezoek aan de heuvel te brengen.
- En vertel nu verder, granpa. Hoe ging het verder met Mahoni en zijn volk?
- Zijn volk heb je al ontmoet, mi boi, de Aucaners zijn afstammelingen van die eerste groep guerrilla's. Ze hebben al die eeuwen moeizaam overleefd.. En nu dreigen ze toch slachtoffers te worden van de tijd. Alles verandert. De strijd die Mahoni heeft gevoerd, is nu bijna uitgestreden. De tijd wint. Maar Mahoni's moed is wijd en zijd bekend geworden. Eens zal ik je het hele verhaal vertellen. Nu is het al laat geworden. Het vuur dooft. En morgen moet ik het goud van de Aucaners terug brengen, zodat ze hun ‘Brokodee’ kunnen vieren en hun doden kunnen eren. Als je vroeg genoeg opstaat, mag je weer mee.
- En ik dan? Mag ik niet mee? vraagt Bea en ze steekt haar kin vooruit.
- Ja hoor m'n kind. We zullen er maar met z'n allen naar toe gaan. Dan gaan we maar met de motorboot. O.K.? stelt granpa gerust.
- Ja, ja, zeggen Frank en Bea tegelijk.
- Dan nu naar bed. En rust maar lekker uit hoor. Sribi switi, slaap lekker.
| |
| |
Later, Frank ligt al een uur in z'n hangmat te draaien, maar kan de slaap niet vatten, hoort hij zijn vader met granpa praten. Het is zo stil geworden buiten, dat hij door de dunne planken van het huis duidelijk granpa's stem hoort.
- O ten ju e kon na oso boi? Wanneer kom je eindelijk naar huis jongen? Het land heeft mensen als jou nodig. Je zou kunnen helpen aan de opbouw van je eigen land. Nu zit je daar in de kou en sneeuw, met zorgen, ver van je familie, waar je altijd steun kan vinden. En die kinderen? Welke toekomst geef je ze. Een van onzekerheid in een maatschappij die hen niet nodig heeft. Of geef je ze een kans om in hun eigen mogelijkheden een steuntje bij te dragen om hier een verandering teweeg te brengen? Denk er over na, mi boi. Er valt zoveel goeds hier te doen. En niet alleen voor jou, ook voor je vrouw. Ook zij kan mee helpen zorgen voor een toekomst van morgen.
- Ik zal er over nadenken pa, zegt pa Leeflang tegen zijn vader; welterusten.
Nog lang blijft granpa in z'n eentje op de veranda genieten van de sterrenpracht. En als er rust in hem daalt, staat hij op en loop het huis in. Als hij zachtjes langs de hangmatten van de kinderen loopt, fluistert Frank:
- Granpa, granpa, als ik klaar ben met m'n school, dan kom ik terug.... Ook al komt papa niet.
Granpa glimlacht. In zijn borst is een vreemd gevoel, het lijkt op pijn. Verdriet.
- Go sribi boi, zegt hij, ga maar slapen.
- Ja granpa, zucht Frank, maar ik kom terug hoor!
Ik kom terug, want de bakru is gevlogen. Het land is weer vrij!
Dan glijdt hij zachtjes weg, in een droom van vrede en geluk, in een nieuwe toekomst.
|
|