| |
| |
| |
Granpa redt
De hele middag, nadat de jongen weg is gegaan, hebben ze zitten vissen. In de kur-kuru, die in het water hangt, liggen wel twintig kwikwi's te spartelen. Frank heeft de anderen in geuren en kleuren verteld wat hij weet. Ongelovig hebben ze hem zitten aankijken.
- Die komt niet terug, zegt Afri.
- Maar het wordt al laat, wij moeten gauw terug, zegt Otti, die de hele middag bijna geen woord heeft gezegd.
- Ik denk wel dat ik weet waar ze kunnen zitten. Tumuk kijkt Afri aan.
- Ja, daar, dat is best mogelijk.
- Waar is daar? vraagt Bea hem.
- Ga mee, gooi die boot los. Het is hooguit een kwartiertje verder. Bij die heuvel daar. Vlakbij het moeras.
- Zullen we niet liever teruggaan, begint Otti weer. Binnen twee uur is het donker. Hoe komen we dan thuis?
- Er is een kokolampu in de boot. Bij het licht daarvan zal het wel gaan.
- San, ju frede nò, wat je bent bang hè? vraagt Tumuk hem.
- Nono, nee hoor, maar de grote mensen zullen zich bezorgd maken, denk je ook niet?
- Ach, we blijven niet lang, valt Frank hem in de rede, we kijken of Afri gelijk heeft en dan gaan we terug. Granpa doet dan de rest wel.
Aarzelend geeft Otti toe en daar gaan ze weer. De spanning is voelbaar. Niemand zegt een woord. Alleen de pari's maken kringelig zachte plonsjes.
- Daar ligt een korjaal, roept Bea.
- Met een motor. Dat is vast hun korjaal.
Ze sturen de boot langszij en stellen een onderzoek in. In de andere korjaal vinden ze bloedsporen. En een buideltje, zoals Frank van Abaisa heeft gekregen.
- Dat is hun ongeluk geweest, zegt Frank zacht, kijk ze hebben het opengemaakt. De obiah heeft hen gestraft.
- De obiah zal ze nog erger straffen, valt Afri hem bij. Het duurt niet lang meer.
- Kijk hier. Sporen. Het is Harry Persad die ze het eerst ontdekt.
| |
| |
- Net alsof ze iets zwaars gesleept hebben. Kom we volgen die sporen.
- Nee man, nu moeten we terug. Het wordt nu echt donker.
- Ach jongen, zanik niet zo. Als je bang bent, blijf je maar hier wacht houden bij de korjaal, snauwt Afri. Maar daar is Otti ook niet voor te vinden, dus sluipen ze voorzichtig in de richting die de sporen gaan.
- Het stinkt hier. Bea is nauwelijks uitgesproken, als ze middenin een zwerm vliegen terechtkomt, die opstijgen van het gepolijste vliegveld, dat ze hebben gemaakt van een schedel van het een of ander dier.
- Hè bah, ze slaat om zich heen.
- Ssssst, Otti legt angstig zijn vinger tegen de lippen. Straks horen ze ons.
- Ik geloof niet dat er iemand hier is, antwoordt Tumuk hem. Als ze er waren, zou ik het merken. Zijn ernstig indianengezicht straalt zoveel zekerheid uit, dat Otti verder zwijgt.
- Kijk daar Tumuk, fluistert Afri, precies wat we dachten. Ze zitten in de grot.
- Ik zie geen grot, waar dan, fluistert nu ook Frank.
- Kom. Snel rennen ze door het laatste stukje, naar de flank van een heuvel, die deels door kleine struiken en bomen bedekt wordt. Tussen twee boomstammen in, is een hoge spleet in de rots. Voor de ingang van de spleet heeft een vuurtje gebrand. En de sporen van menselijke aanwezigheid zijn overal merkbaar. Er liggen kluiven en blikjes en kranten en het stinkt naar rottend vlees.
Hoe kunnen die kerels die stank uithouden. Mijn neus rot haast weg van de stank, grapt Frank.
Tumuk en Afri dringen de spleet binnen. De anderen volgen. Het is donker in de grot. Ze kunnen bijna niets zien.
- Afri, haal even die ko'lampu? vraagt Frank. Afri snelt weg en binnen de drie minuten komt hij terug met een brandende ko'lampu. En dan zien ze het.
- Ooooh, Bea slaat de hand voor haar mond.
- Verdomme, zegt Frank. Hij gelooft bijna niet wat hij ziet. In een hoek van de grot liggen wel twintig vellen van jaguars en wel honderd slangevellen. En prachtige vogelveren. Zelfs een paar alligatorhuiden vinden ze. En in een perkamentachtige huid, die dubbelgevouwen en dichtgestikt is, vinden ze wel een half pond stof- en korrelgoud.
| |
| |
- Dat komt uit de graven van de granman's, zegt Afri. Kijk daar op die hoop, verschillende obiahs.
- Dit is te gek, kom we gaan. Granpa zal wel weten wat hij moet doen.
Als Frank de zak met goud wil oppakken, hoort hij plotseling een stem zeggen:
- Blijf met je bruine tengels van die zak af. En we gaan nergens. Hier blijven. We kunnen geen pottekijkers gebruiken.
Ze schrikken zich wild. Niemand heeft meer op de mannen gelet. En nu staan de bruine en de blanke boef elk met een kapmes in de hand bij de uitgang.
- Hahahaha, lacht de kerel, die ze al eerder ontmoet hebben. Ze zijn je komen helpen Bas. Die daar zegt dat hij verstand van motoren heeft. Als hij vandaag die motor nog repareert, kunnen we morgen hier weg. Het begint een beetje druk hier te worden.
- Hey knaap, kom hier, roept Bas naar Frank.
- Kom me maar halen, roept Frank terug, mijn hulp krijg je alleen maar als ik er in toestem. Maar ik geloof niet dat ik erg veel zin heb.
- Oh, nee? dreigend komt Bas een paar stappen nader, maar Frank kijkt Afri aan en tikt met zijn stok op de bodem van de grot. Afri snapt meteen wat hij bedoelt. Hij doet een paar stappen opzij.
- Naar achteren jullie, wijst hij. Dan pakt hij zijn stok en het midden vast. Besluiteloos blijft Bas staan.
Moet hij bang zijn van die twee knapen met hun stokken? En hij houdt nog een kapmes in z'n hand.
- Nou goed dan, zoals jullie willen.
- Kom op, Sjori, jij pakt die ene, ik deze. Arme Sjori. Drie slagen later ligt hij te krimpen van de pijn. Frank raakt hem eerst in de maagstreek, zodat alle lucht uit hem wegvloeit, daarna raakt hij niet al te hard, maar pijnlijk genoeg Sjori's schenen. Daarna een veeg tegen de schouder...
- Sjori doet niet meer mee. Nu wij. Pak 'm Afri. Zoevend zwaait deze de stok in de lucht. Met een korte tik slaat hij de houwer uit Bas zijn hand. Daarna, net zo als Frank met Sjori heeft, gedaan, krijgt Bas de volle laag. Maag. Schenen en schouder en ook Bas gaat erbij liggen. Ook hij kermt pijnlijk.
- En nu vlug weg, sist Afri. Maar opnieuw komen ze niet verder. Een derde man komt binnen hollen. Hijgend overziet hij de chaos. In zijn hand wijst dreigend een pistool recht op Afri's hoofd.
| |
| |
- Gooi weg, die stokken, nu.
- Frank gooi weg, schreeuwt Bea in paniek. Ga niet meer vechten. Frank en ook Afri geven gehoor aan haar oproep.
- Achteruit nu. Ga zitten. En toen tot zijn maats.
- Wat een slampampers zijn jullie, niets kunnen jullie. Niet eens een groep kinderen in bedwang houden. Sta op, lummels. Bind ze vast en kom me dan helpen dat zware beest hier naar toe te sjouwen Hij loopt weer naar buiten.
- Sjori bindt hen de handen op de rug, bromt Bas. Straks zal ik wel met ze afrekenen.
Sjori doet wat hem gezegd wordt en geeft Frank een harde schop in zijn ribben. Maar die is erop bedacht en spant even zijn spieren, zodat hij maar met een aai er van af komt. Dan begeven de twee zich ook naar buiten.
- Zie je nu wel, jankt Otti, had maar naar mij geluisterd dan zou dit niet gebeurd zijn. Straks maken ze ons dood.
- Welnee jongen, als ze ons dood willen maken, dan doen ze dat toch direkt, dan binden ze ons toch niet eerst vast. Doe niet zo stom en zit nou niet als een baby te janken. We komen er wel uit, kalmeert Harry Persad hem.
- Ja, maar mijn vader maakt me dood.
- Tap ju mofo no, houd nu je mond maar, snauwt nu ook Afri. Laten we liever proberen of we die touwen los kunnen maken.
Op de plantage kijkt granma uit het raam van de bottrali. De siksi juru's hebben allang hun taak volbracht en zwijgen nu om plaats te maken voor de muskieten en andere insekten, die af en toe gelokt door het licht van de Coleman lamp naar binnen vliegen. Overal om de lamp liggen ze half verbrand door de hete lamp.
‘Waar blijven die kinderen nou toch,’ zegt granma zachtjes tegen zichzelf. ‘Het is al bijna acht uur. In het donker kunnen ze niets zien in dat bos.’
- Ai baja, zucht ze hardop, was granpa maar hier. Wat moet ik nu doen. Rusteloos begint ze in een pan pinda-soep te roeren, die ze voor de kinderen heeft gekookt. De soep is al lang klaar, maar in haar ongerustheid merkt ze dat niet eens. Met een vaatdoek jaagt ze een paar insekten weg.
Ze loopt naar buiten en blijft op de veranda staan. Buiten is het
| |
| |
donker. Erg donker. In de verte geven een paar brulapen een konsert en vlakbij het huis hoort ze een owru-kuku. ‘Uhu, uwuhu, uhu.’
Granma rilt even. Ze heeft het onheilsteken gehoord. Nu weet ze het zeker. Er moet iets gebeurd zijn.
En granpa komt pas om vier uur of misschien pas morgenochtend. Ze loopt naar het huis van tante Esje.
- Esje, Esje, roept ze.
Tante Esje komt aanschommelen.
- San p'sa mi gudu, wat is er aan de hand m'n schat? vraagt ze.
- Die kinderen, ze zijn nog niet thuis, zucht granma.
- Oh mi tata, o, mijn vader, verschrikt slaat tante Esje de hand voor haar mond.
- Is er iets gebeurd?
- Ik weet niet hoor! Granma haalt haar schouders op, maar het is al zo laat en net heb ik een owru-kuku gehoord. Ik vrees dat er iets aan de hand is. Ik heb ze nog zo gezegd, dat ze voor het donker terug moeten zijn. En Bea en Frank gaan niet opzettelijk te laat komen.
- Ach, no frede, vrouw, maak je niet druk. Afri is toch bij ze en de anderen ook. probeert tante Esje granma gerust te stellen. Maar zelf voelt ze, dat het niet erg overtuigd klinkt. Stil staren ze samen in de nacht. Tante Esje slaat met één klap een muskiet, die haar gezicht als landingsterrein gebruikt, dood.
- O lati Ba Jurian e kon? Hoe laat komt Ba Jurian terug?
- Misschien erg laat. Misschien morgen. Ik hoop maar dat hij vanavond nog komt. Ik ga maar weer hoor!
En al gauw slokt de sterrenloze avond haar op. Alleen het kloppen van haar tep tep is nog te horen.
En de wind die door de bomen ruist. Spookachtig klinkt nogmaals het ‘uwuhu’ van de Owrukuku, uhu.
In de grot zitten de kinderen dicht bij elkaar. Het is hun niet gelukt. Wel heeft Afri met zijn tanden één van de touwen van Tumuk half doorgebeten. Maar voordat hij z'n werk af kon maken, waren de mannen binnengekomen. Ze hadden een groot vuur in de grot gemaakt. Daarna hebben ze een jaguar de grot ingesleept. Zijn bek is in een doodsgrijns vertrokken en de gele tanden zijn ontbloot.
- Vil 'm, zegt de man, die Sam heet, en breek die tanden uit z'n
| |
| |
bek. Die brengen ook poen op.
Dan komt ie op Frank af.
- Opstaan jij.
Met moeite komt Frank overeind. Met een vlugge haal van zijn mes snijdt hij de touwen om Frank's polsen los.
- Ga mee, blaft Sam kortaf. Ze lopen naar buiten toe.
- Geen geintjes hè, of ik schiet je voor je raap. Help me met die motor.
Samen dragen ze de motor naar de grot. Frank zegt niets, maar z'n hersens werken op volle toeren. Hij moet iets doen. Die kerels mogen niet ongestraft ontsnappen.
- En nu ga je dat ding repareren en geen geintjes of smoesjes hè. Al moet je hier de hele nacht zitten. En ik ram je kop eraf als je probeert de boel te beduvelen. Denk erom, ik hou je in de gaten, roetmop.
- Ik moet een schroevedraaier en een tang hebben, zegt Frank kalm. Bas geeft hem wat hij vraagt.
- En een blik of fles om de benzine in te gieten. Ook dat krijgt hij.
- En iets om de schroeven in te bewaren.
- Zeg blijft dat zo, vliegt Sam op, begin nou maar.
Na vijf minuten heeft Frank al ontdekt, dat de sproeier verstopt is. Hij doet echter alsof hij het mankement niet kan vinden. Sjori is bezig iets te koken. Bas vilt de jaguar. Bij de uitgang is Sam bezig de reeds verzamelde buit in bundels bij elkaar te binden. Het pistool heeft hij in zijn broekband gestoken. In de hoek fluisteren de anderen met elkaar en proberen te zien wat Frank doet. De vlammen spelen grote dansende schaduwen op de muren van de grot. Buiten speelt de wind met de bomen. Frank hoort ze ruisen. ‘Granma maakt zich vast ongerust,’ denkt hij, was granpa er maar. En dan opeens krijgt hij een ingeving. ‘Maar dan moet Sam weg bij die ingang. Voor de anderen is hij niet bang. Maar Sam heeft dat pistool. Er staat ook een geweer tegen de muur, maar dit staat zover weg dat hij al weg kan zijn voordat iemand het geweer zou kunnen pakken. ‘Ik moet Sam hierheen lokken,’ denkt hij.
- Kan iemand me even helpen, roept hij. Dit ding moet vastgehouden worden. Hij hoopt dat Sam de motor vast wil houden. Hij komt wel naar Frank toe, maar roept dan Sjori er bij om te helpen. Hijzelf blijft dicht bij het vuur staan. Maar dat is eigenlijk precies wat Frank wil.
| |
| |
- Houd vast dat ding, zegt hij tegen Sjori. Langzaam pakt hij de fles met benzine op en doet alsof hij die terug wil gieten. Maar dan draait hij zich bliksemsnel om en gooit de inhoud op het vuur. Voordat Sam kan reageren, schieten de vlammen hoog op. Verschrikt deinst Sam achteruit. Met een goed gerichte slag breekt Frank zijn neus en terwijl het bloed op de grond druppelt, treft Frank hem met een schop in het kruis. Sam zakt in elkaar en valt op zijn gezicht. Het is doodstil geworden in de grot. Sjori staat stomverbaasd met de motor in zijn handen te kijken. Alles is zo snel gegaan, dat hij geen tijd heeft om te reageren. Bas komt overeind uit zijn verstarde houding. Dreigend houdt hij het mes vooruit, maar dan is Frank al weg. De grot uit. De duistere, sterrenloze nacht in. Sam ligt kermend op de grond.
- Ga die verdomde knaap achterna, kreunt hij, zonder hem komen we niet weg. Houdt de boten in de gaten. Maar Frank is niet weg. Nog geen tien meter van de grot staat hij te wachten achter een groot rotsblok. In zijn handen heeft hij steengruis.
- Neem een kokolampu mee, hoort hij Sjori zeggen. Hij ziet het lichtschijnsel van de lamp naar buiten dansen en als ze bij de ingang zijn, gooit hij het gruis tussen het lage struikgewas dat dichtbij de savanna en het zwamp ligt. De boten liggen aan de andere kant.
- Daar, ik hoor daar wat, zegt Sjori.
- Wel, ga daar dan kijken, ik kijk bij de boten. Misschien was dat een dier. Sjori komt zijn richting uit. Frank duikt weg. Rakelings gaat Sjori langs de steen, waarachter hij zit. Frank hoort hem mompelen:
- Altijd moet ik die rotklusjes voor ze opknappen. Ik denk dat ik er maar vandoor ga. Dan verdwijnt hij.
Stilletjes sluipt Frank terug naar de grot. Ze doen precies wat hij verwacht heeft. Langs de muren glijdt hij terug naar binnen. Sam ligt nog steeds op de grond. Vloekend en tierend rolt hij heen en weer. Op een paar meter afstand ligt z'n pistool. Frank schopt het nog verder weg. Hij weet dat hij voorlopig geen last van Sam zal hebben. Deze heeft het te druk met zichzelf.
- Doet het pijn, vraagt hij spottend.
Sam wil overeind komen, maar zakt dan weer met een pijnlijk gezicht in elkaar.
- Maak ons los, Frank, roept Afri.
- Vlug, voordat die anderen terugkomen.
Frank pakt het mes van Bas en snijdt de anderen los. Stijfjes staan
| |
| |
ze op en wrijven hun polsen om de bloedsomloop weer te herstellen. Ondertussen zoekt Frank naar de leren zak met goud. Als die kerels toch weg komen dan zonder het goud van de Aucaners. Dezen hebben er hard genoeg voor gezwoegd.
Eindelijk vindt hij de buidel, tussen de bundels huiden heeft Sam hem verstopt.
- En nu wegwezen jongens, snel. Dag Sam, jammer dat ik je niet kan helpen hoor, maar granma wacht op ons. Ze lachen allemaal zenuwachtig en verdwijnen één voor één. Nauwelijks zijn ze buiten of ze horen een vreselijke gil uit de richting van de savanna komen.
- Oh mi gado, wan sneki beti mi, o mijn god, een slang heeft me gebeten, owooih, waaih aijaja wai.
Met stomheid geslagen, blijven ze elkaar aankijken. Wat nu. Wat moeten ze doen. Weggaan? Die man daar laten liggen schreeuwen?
- K'o g'we, zegt Otti, z'n vrienden helpen hem wel. Straks pakken ze ons weer. Kom weg.
- Nee, die kerels kunnen hem niet helpen, ze weten niet eens wat ze moeten doen bij een slangebeet, gromt Afri.
- Ja, en bovendien, al is het een boef, hij is toch een mens, valt Bea hem bij.
- Nou goed, dan gaan we hem zoeken. Maar voorzichtig hè, want anders worden we zelf gebeten.
Voordat ze met het zoeken beginnen, verbergt Frank de zak goud onder hetzelfde rotsblok, waarachter hij zich verborgen heeft gehouden. De anderen zijn intussen al roepend de savanna ingelopen.
- Sjori, Sjooori, Sjori pe ju de, Sjori waar ben je. Geef antwoord Sjooori. Hun stemmen knallen door de ruisende wind. Enkele baboenapen beginnen mee te brullen. En plotseling is er een angstaanjagend gebrul en geschreeuw. Met hun stokken, stoten ze in de struiken om eventuele belagers te doen schrikken.
- Dja mi de, horen ze een zwakke stem roepen. Jepi mi, hier ben ik, help me.
Harry Persad ontdekt hem het eerst.
- Hier ligt hij, zegt Harry.
- Help me, het doet zo'n pijn, kreunt Sjori opnieuw.
- We moeten hem naar de grot dragen Frank, zegt Afri. Als we niet gauw iets doen, gaat hij dood, misschien.
Samen dragen ze Sjori terug naar de grot. Al van verre horen ze een heleboel stemmen. Ik geloof dat er nog meer mannen bij Sam en Bas zijn gekomen, zegt Bea. Nu zitten we toch vast. Maar als ze
| |
| |
de grot inlopen, slaken ze allemaal een kreet van vreugde. Daar staan granpa en de vader van Frank en Bea en nog twee andere mannen, die blijken van de bospolitie te zijn.
- Sjori is gebeten door een slang, granpa, zegt Frank.
Ze leggen Sjori neer bij het vuur. Op zijn been, vlak boven zijn enkel, is een grauw-paarse vlek. Helemaal opgezwollen is z'n enkel.
- Geef me een mes, snel, anders kan het wel te laat zijn.
Granpa houdt het mes even in de vlammen om het te ontsmetten, dan maakt hij snel een kleine snee in de zwelling en begint daarna snel de wond uit te zuigen. Regelmatig spuwt hij bloed en het gif dat hij uitzuigt in het vuur. Iedereen kijkt angstig toe. Sjori gilt van de pijn.
- Mi no wan dede, ik wil niet doodgaan, schreeuwt hij telkens.
- Z'n eigen straf, fluistert Afri, de gronmama heeft wraak genomen op hem. En op die daar ook. Die gaan vast een paar jaar de gevangenis in.
Eindelijk is granpa uitgezogen. Met de achterkant van zijn hand veegt hij het zweet van zijn voorhoofd af.
- Gaat hij niet dood, granpa? vraagt Bea. Ze pakt bezorgd granpa's hand.
- Nee hoor, m'n kind. Jullie waren er net op tijd bij. Ik zal wat kruiden halen en op de wond binden. Ik hoop dat hij binnen een paar dagen weer de oude is.
Granpa loopt naar buiten.
Nu pas hebben ze tijd om hun vader te groeten.
- Dag pa, Bea vliegt haar vader om de hals. Wat ben ik bang geweest, fluistert ze in zijn oor. Frank vraagt hem:
- Hoe komt u ineens hier? We verwachten jullie nog niet. Is alles goed met u en mama? Honderd vragen heeft hij te beantwoorden. De anderen zitten er maar wat verlegen bij. Iedereen is moe.
Sam en Bas zitten geboeid op de huiden. Somber zien ze toe, hoe de rijkdom, die ze hebben willen stelen, hen uit de geboeide vingers glijdt. De huiden voelen zacht aan. Ze kunnen er zo in wegzinken, bij de gedachte aan harde gevangenisbanken.
Eindelijk komt granpa terug met de kruiden. De kinderen liggen half te slapen op een paar huiden. Ze zijn doodop. Het is een spannende dag geweest. Opeens springt Frank op.
- O ja, het goud. Ik ben bijna het goud vergeten. Hij rent naar buiten en haalt de buidel op, die hij aan granpa geeft. Het goud van de Aucaners, zegt hij trots, en de obiahs en andere bezittingen lig- | |
| |
gen daar.
- Ik ben trots op je, Mahoni en op je vrienden ook. Jullie zijn echte kinderen van dit land. Hij kijkt Afri aan. Deze glimlacht en zegt:
- Ja, wi na Srananman en hij legt z'n arm om Frank's schouders. Wij allen zijn Surinamers. Granpa knikt tevreden.
- Het is al laat. Vannacht blijven we maar hier. Ik heb granma gezegd, dat ze niet op ons hoeft te wachten. Laten we maar gaan slapen. Weldra is niemand meer wakker. Alleen het vuur knettert zachtjes.
|
|