Hij schiet één van de jeans-shorts aan. Trekt zijn voetbalschoenen aan. Pakt z'n bal en holt naar buiten, waar hij de bal hoog de lucht in trapt.
- Frank, roept granpa, onthoudt dit hè, overmoed is nooit goed! Frank lacht. Hij weet niet, waarom granpa dat zegt, maar hij krijgt een gevoel alsof die weet wat hij van plan is. ‘Er ontgaat granpa niet veel,’ denkt Frank en dan zegt hij:
- Maakt u zich niet ongerust, ik ben nu een man toch?
Weer glijdt er een stille glimlach over het gelaat van de oude man.
- Tot gauw dan. Ik zie je vast niet meer. Veel plezier.
- Dag granpa. En weg holt hij naar het veld achter de plantage.
- Ga mee, Bé, roept hij naar zijn zus.
Op het veld zijn er maar een paar jongens bezig met de opgevulde bal. Tumuk is er. Afri niet.
- Hé Tumuk, luku dja, kijk hier eens, en opnieuw schiet hij de bal hoog de lucht in, die dan midden in de groep jongens terecht komt. Er gaat een waar vreugde gehuil op als ze de bal zien. Weldra worden er allerlei kunstjes met de bal opgevoerd. Tumuk komt naar hem toe.
- Fa, Frank, zegt hij, hoe is het?
- Fa.
- Bun bun, goed, goed.
- Pé Afri dé, waar is Afri?
- Mi no sabi, ik weet ht niet. Ik heb hem sinds gister niet gezien.
- Nee, zegt Frank, gisteren was hij met ons mee. O ja. Ik moet je wat vragen. Wat betekent ‘Atatap en Arkab? Dat heeft Afri gisteren in de boot tegen me gezegd.
Tumuk begint te lachen. Frank kijkt hem gespannen aan.
- Nou, zeg dan.
- Oh niets hoor, grinnikt Tumuk nog steeds. Ik zeg niets, maar draai de woorden om. Frank doet dat.
‘Atatap, patata, arkab, bakra.’ Hollander, Hollander, dreunt het door zijn hoofd. Hij voelt hoe het bloed hem naar het gezicht stijgt. Zijn tanden knarsen over elkaar van inghouden woede. Tumuk houdt direkt op met grinniken.
- Wat is er, vraagt Bea, die niets gehoord heeft, maar die haar broer goed genoeg kent, om te weten dat er iets mis is.
- Ach niets, snauwt Frank wrevelig.
- Nou hoor, je hoeft niet zo tegen mij te doen. Ik heb je niets gedaan hoor!