Winti
Als Frank z'n ogen weer opendoet, is de zon al ver in het westen gezakt. Uit de richting van het dorp is het drumritme duidelijk waar te nemen. Ook hoort hij mensen joelen. Hij heeft honger. Eigenlijk heeft hij de hele dag nog niets gegeten. ‘Even een duik in het water, denkt hij en dan granpa zoeken.’ Hij kleedt zich uit en duikt het warme water in. Hoewel, zo warm is het niet. Fris! Lekker! Hij ploetert een kwartiertje rond en kleedt zich weer aan. Hij voelt hoe de honger hem drijft. Snel loopt hij het donker wordende pad naar het dorp af. In het struikgewas tjilpen de siksi juru's: ‘krietjiech, krietjiech. Krietiech, krietiech’. ‘De geesten werden wakker,’ denkt hij, en loopt nog sneller door. Bij de ingang van het dorp staat Abaisa.
- Oh, mi p'kin mati, kondja, zegt hij:
Kom hier m'n kleine vriend. Heb je al gegeten?
- Nono mi ben sribi, na watra sé.
Nee, ik sliep aan de waterkant.
- Ga maar mee naar mijn hut. Ik wil je iets geven. Frank loopt met Abaisa mee. Onder weg naar de hut vraagt die aan een paar vrouwen eten voor Frank en hemzelf te willen brengen. Al gauw staan er een paar kalebassen met dampend voedsel voor hem. Hij kijkt naar Abaisa, die zegt:
- Njan, mi boi, eet maar. We zullen samen uit één kalebas eten. Zwijgend eten ze. En als het op is, zucht Frank van genoegen.
- Dat was lekker, Abaisa!
- Ja, schildpad is erg lekker. Abaisa staat op en gaat naar een hoek van de hut. Uit een blikken trommel haalt hij een paar voorwerpen en een kalebas met pembadoti.
- Trek je hemd uit, zegt hij dan.
Frank, die er niets van begrijpt, trekt z'n hemd uit. Intussen hoort hij Abaisa allerlei woorden prevelen. Alsof hij bidt. Daarna neemt hij een kalebas met water en wast Frank's gezicht, zijn schouders, zijn borst, zijn buik en zijn armen. De rest van het water gooit hij over het onderlijf en de benen van de jongen.
- Je moet een andere naam hebben, zodat iedereen hier weet wie je bent.
- Mi na Mahoni, ik ben Mahoni!