- Ik tenminste niet zo veel. Ja granpa, mag het?
- Nou ga jij maar, ik blijf liever bij granma, onderbreekt Bea hem Hier is al genoeg te zien en te leren.
De grote mensen lachen om Bea's parmantigheid. Granma knuffelt haar even.
- Ja hoor, mi pikin, blijf jij maar bij je granma, dan lopen we de mannen niet voor de voeten.
Frank gloeit van trots, als granma hem al bij de mannen rekent. Niet dat Bea hem voor de voeten loopt. Welnee. Ze hebben samen de gekste dingen meegemaakt in Amsterdam, of op het vakantie kamp. Frank betrapt zich er op, dat hij supersnel de afstand tussen de twee kontinenten aflegt.
- Bun, hoort hij granpa zeggen, goed, tamara manten siksi juru w'e g'we, om zes uur gaan we weg.
Even was het stil. Ook de drums waren niet meer te horen. De schaduwen zijn stilletjes verschoven en er liggen andere patronen over 't erf getekend. In de verte krijst een nachtvogel en er gaat een rilling door de vrouwen en de mannen. Ze kennen dit geluid! Er staat iets te gebeuren.
Bea en Frank merken niets.
- Wat is dat voor een vogel die daar krijst granpa, vraagt hij.
- Dit is de nacht van de Apuku, zegt deze met lage stem. Ook hij hoort de roep van zijn mensen.
- Wie is Apuku, vraagt Bea, terwijl ze angstig in de richting van het duistere oerwoud gluurt.
- Apuku is de bosgod. Hij is samen met de Afrikaanse slaven, naar dit deel van de Zuid-Amerikaanse jungle gebracht. Als jullie willen vertel ik het verhaal van Mahoni, de man van hout, de drager van Apuku van Afrika naar hier.
- Ja, ja, vertellen, roepen Bea en Frank tegelijk.
En terwijl granma iets te drinken haalt voor iedereen, begint granpa:
- Een kleine 300 jaar geleden, lag midden in het Afrikaanse oerwoud, een dorp, Dahomey geheten. Er heerste een goede sfeer van saamhorigheid. Hun kultuur en de harmonie, waarin ze met de natuur leefden, wees op een hoge ontwikkeling van deze mensen. Door dans en muziek wist men krachten in de mensen op te roepen, die niet normaal waren. De ‘Meesters’ wezen hun volgelingen erop die kracht alleen maar voor goede zaken aan te wenden.
Daarom stond deze stam bekend als een vredig, maar zeer strijdbaar volk. Zij beoefenden een vechtsport, die zij ‘Jinyosha’ noem-