de bossen met in z'n hoofd de gedachte dat hij hier het gezag vertegenwoordigt. Wild- en houtstropers blijven hem liever uit de weg. Dit is zijn gebied en daar maakt hij geen grapje van.
- Ja, maar die valiezen zijn zo zwaar, zegt Bea, geloof je ook niet!
- Nou dan laten we ze hier staan. Granpa zal wel iemand meenemen die ze ophaalt.
Ze pakken de rugzakken en een paar handtassen en beginnen het pad af te lopen.
Frank en Bea lopen over 't bospad.
- Ruku ruku, koert boven hen een bosduif.
- Daar is ie, zegt Frank.
- Waar, ik zie niets. Bea kijkt zoekend omhoog.
- Daar, bij die mooie oranje-gele bloem, wijst hij.
- Oh wat een mooie bloem, Bea houdt haar adem in.
- Wat is dat voor een bloem Frank?
- Ik weet niet; vraag 't maar aan granpa.
- Ja dat zal ik doen en als ze weer voor zich kijkt, ontdekt ze het huis in de verte.
- We zijn er al bijna.
- Ik zie 't ook, roept Frank opgewonden.
- En ik zie oma, daag oma, schreeuwt ze, tussen de bomen door. Dan beginnen ze tegelijk te rennen. De zware tassen slepen door 't hoge gras. Dan laten ze die ook vallen en vliegen hun grootmoeder om de hals.
- Dag granma, hoe gaat 't, mmmmm.
Je moet de groeten hebben van mama en papa en tante Lucy en oom Henk en alle anderen. Ze komen later hebben ze gezegd. De zinnen rollen over elkaar heen, want ze willen alle twee vertellen.
- Kinderen, kinderen wat zijn jullie groot geworden. Jullie granma wordt oud hoor. Dagge m'n skat. Stijf drukt ze beide kinderen tegen zich aan, zodat die haar oude hart bevend voelen trillen tegen hun jonge warme lichamen en allen weten ze het warme stromen van elkaars bloed en allen voelen zij die innige verbondenheid van liefde. In granmama's ogen welt een traan.
- Dagge mi boi, zegt ze zacht en ze geeft Frank een zoen tussen de ogen en alleen zij weet, dat haar eigen zoon in haar kleinzoon mee is teruggekomen.
- Waar is granpa, granma, vraagt hij dan een beetje verlegen. Alle drie schieten ze in de lach.