De eerste Afrikaansche taalbeweging en zijne letterkundige voortbrengselen
(1916)–L. van Niekerk– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |
Hoofdstuk III.
| |
[pagina 60]
| |
Daar is 'n Oog wat alles merk;
Hy set die onreg paal en perk.
Hy kyk oek ons verdrukkers na,
En waak ook ver Suid Afrika.
5. 'n Ider nasie het syn Tyd
Om op te groei en af te slyt,
En soos ons liewe Heer dit doet,
So is dit altyd wys en goed.
Daar kom 'n dag ver ons oek, ja;
Vertrou op God, Suid Afrika.
6. Want al die nasies het één God.
Hy re'el ider volk syn lot;
Hy het ver ider volk syn taal,
Syn land, syn reg, syn tyd bepaal.
Wi dit verag sal Syn straf dra.
O God, beskerm Suid Afrika!
Op waardige wijze opende dit lied de rij van afrikaanse gedichten. De eenvoudige taal en vloeiende maat maken 't zeer geschikt om als volkslied te dienen en passen te gelijk uitstekend bij de geest ervan: geen brallende verheffing van eigen land, taal of zeden, alleen vreugde over 't bezit van de goede gaven, aan de Afrikaners als aan ieder ander volk door God geschonken, en 'n rechtmatige trots op alles waarin de Afrikaner zichzelf kan zijn. Nationaal is 't kalme, berustende Godsvertrouwen van de laatste twee koepletten. Het lied draagt de stempel van z'n tijd, want uit 't geheel spreekt 't ontluikende nationaliteitsbewustzijn in de Kaapkolonie. Immers pas kort te voren was 't gevoel van solidariteit met de mede-Afrikaners ten noorden van de Oranjerivier versterkt door de diamantveldenkwestie, en juist in deze jaren kreeg de Kaapkolonie verantwoordelik | |
[pagina 61]
| |
bestuur, en begonnen de Afrikaners zelf 'n werkzaam aandeel te nemen aan 't politieke leven. Men werd zich bewust van 't bezit van 'n eigen karakter, geschiedenis en taal, vandaar de gedachtegang van koepletten drie en vier, en in twee de vraag: ‘Wat gaat die ander tale ons aan?’ Lange tijd verkeerde men in 't onzekere omtrent 't auteurschap; 't gedicht is 'n vrucht van samenwerking, want volgens 'n briefGa naar voetnoot1) van C.P. Hoogenhout aan Prof. Dr. D.J. du Toit, is 't opgesteld door hemzelf en A. Pannevis, daarop door D.F. du Toit verafrikaanst, en enkele veranderingen zijn aangebracht door S.J. du Toit. Minder bekend is 't tweede lied, waarin de staatkundige verwachtingen van de Regte Afrikaners ronduit werden uitgesproken. Men leefde in de tijd van Lord Carnarvon's plannen voor de konfederatie van de verschillende zuidafrikaanse staten, en ook vele Afrikaners hoopten toen reeds op 'n verenigd Zuid-Afrika, en wel onder afrikaanse vlag. Hiervan getuigt ‘Ons Toekomstige Volkslied’: Waar Tafelberg begin tot vêr in die Transvaal
Woon een verenig volk, - een algemene taal;
'n Volk voorheen miskend, 'n taal voorheen gesmoord,
Mar nou beroemd, geëerd, in Oos, Wes, Suid en Noord.
Die Afrikaanse taal die klink ver ons so soet;
Hij is ons moedertaal - sit in ons murg en bloed;
Ons ruil hom ver gen taal, al is die nog so skoon.
Daarvoor het ons gely veragting, smaad en hoon.
Voorts worden de vrijheid en uitgestrektheid van Zuid-Afrika geroemd tegenover Europa's pracht, vaak vergezeld | |
[pagina 62]
| |
van nijpende armoede. 't Lied sluit met 'n gebed om bescherming en zegen. 'n Derde gedicht, getiteld ‘Vaderlandsliefde’, verheerlikt de ware patriot. Zoals te wachten was, kwamen er vere gedichtjes op de taal. Voor de Eerste Beginsels van die Afrikaanse Taal schreef Du Toit ‘Die Afrikaanse Taal’ (met de beginregel: Gen Hollans, Duits of Frans), waarin hij de taal prees en propaganda er voor maakte. Als gedicht is 't onbeduidend. Ook 't erbarinelik rijmpje van A.J. Herholdt, getiteld ‘Afrikaanse Lietjie’, moet alleen vermeld worden om 't feit, dat het 't enige is, waarin de mening werd uitgesproken, dat 't Hollands tegengewerkt moest worden, o.a. in deze woorden: Set Engels op sy,
Ons taal sal ons krij.
Werk Hollans mar uit,
Stuur weg met die skuit.
En verderop weer: Die Hollans moet uit,
Dit is ons besluit.
Die Engels is goed
Om regters te groet.
Hieruit zijn eveneens afkomstig de vaak aangehaalde woorden: ‘Afrikaans is net lig Om lietjies te dig.’ Ook andere zijn onbetekenende rijmpjes, die dikwels uiting geven aan de vreugde, verwekt door 't gebruik van de eigen taal, of aansporen tot samenwerking en bevordering ervan. Aardiger is 'n ‘Skool Lietjie’, waarvan 't motief is: Wij zullen (de taal) handhaven, en dat achtereenvolgens ‘Oompie, Tannie, Nefie en Niggie’ aanspreekt: | |
[pagina 63]
| |
Oompie, Oompie dis daarom waar,
Sonder ons taal kom ons nie klaar;
Ons taal die moet nou o'eral wees,
Ons wil ons eie taal nou lees.
In ‘Ontwaakte Diggees’ vraagt J.R., waar z'n lust tot rijmen vandaan komt, en hij schrijft die toe aan 't gebruik van de eigen taal. Vroeger bestond er geen aansporing toe. 'k Had geen lus om veul te lees,
Minder om te dig,
Want dit moes goed Hollans wees;
Daarom was ek so bevrees
Imand te ontstig.
Mog dit nogal eens gebeur,
Dat ek iets begin,
Dan stel dit myn weer teleur:
'k Denk straks vind die Redakteur
Dit nie na syn sin.
De Afrikaner was gebonden, en nu nog zijn de kinderen verplicht, Engels en Hollands op school te leren, en So gaat een geruime tijd
Met gesukkel heen,
Met die yver en die vlyt,
Raak hul tog ons taal nie kwyt, -
Praat ons dit alleen.
Wat maak al die tale hier?
Hul kom nie te pas.
'n Land word met syn taal bestier;
Dis juis wat so 'n land versier.
Og, of 't hier so was!
Dan wordt Die Patriot geprezen voor z'n bemoeiingen in de zaak. Hetzelfde te voren ongekend gevoel van kracht en voldoening, geboren uit 't gebruiken van de landstaal, vindt | |
[pagina 64]
| |
men in 'n gedicht door 'n ongenoemde, getiteld ‘Die Afrikaanse Taal’, waarvan 't voornaamste kenmerk is de uiting van 'n vast vertrouwen in de overwinning van 't Afrikaans: Nou rym ons lekker, want nou kan
Gen Hollander of Engelsman
Ons met syn taal vermaak nie;
Ons Afrikaans klink net so mooi,
Lat hulle mar met woorde gooi,
Hull' sal ons tog nie raak nie.
- - - - - - - - - -
Gé mar di vuurwa vinnig stoom,
Dan hardloop hij dwars deur die stroom,
Al staat hull' nog so dik, ja;
Lat net die vuurwa eenslag skré,
En al wat voor is sal pad gé,
Die ding lat 'n mens mos skrik, a!
Als de Afrikaners maar doorzetten, zal hun hoop niet beschaamd worden. Een bij de eerste beoefenaars van 't Afrikaans vergeeflike overschatting ervan komt aan de dag in enige verzen, waar de schrijver 't heeft over 't uitdrukkingsvermogen van z'n taal in vergelijking met dat van andere. Maar 't was niet ‘altoos boter tot den boôm’; men bevond zich immers midden in 'n taalstrijd, waarvan de felheid zich af en toe moest uiten in de gedichtjes. Zo b.v. in ‘Rasende Afgodery’ [van 't Engels:] Ons leef in die dage van taalraserny,
En daarvan kom Afrika oek ni meer vry,
Mar van die elend het dit bitter te ly,
Hoor hier die geskré van die Engelse Jekke:
Hull' seg, hulle taal moet die wereld o'erdekke;
Ver Engels moet all' ander tale mar trekke,
| |
[pagina 65]
| |
En waar hull' die mag het moet Engels die baas,
Die landstaal kryg daadlik die agterste plaas,
En dood moet hy gaan by die Engels geraas;
En wie hom nog ophou, die is nes 'n stomme,
Hy mag in gen raad of bediening meer komme,
'n Vreemdling is hy in syn erfei'endomme.
Die Engelse taal word as afgod vereer,
Die reg word vertrap waar die afgod regeer,
Mar eens sal syn end kom, want God blyf die Heer!
En in ‘So'n klein Stantjie’ vertelt Oom Jan, dat hij aan ‘Pieter van Oom Klaas’ enige klappen heeft toegediend, omdat hij 't Afrikaans en Die Patriot bespotte. Reeds in de eerste tijd van de afrikaanse beweging had A.J. Herholdt zich in 'n rijmpje ‘Ons Parlement’ uitgelaten over de achteruitzetting van 't Nederlands in 't Parlement, waardoor 't voor Hollands- en Afrikaans-sprekenden onmogelik was zich verkiesbaar te stellen. Toen nu, nadat de eerste petities in 1879 ten gunste van 't Hollands aan 't Parlement waren voorgelegd, de kwestie besproken werd in de synode van de Nederduits Gereformeerde Kerk, gaf dit 'n spotrijmpje ‘Verewigde Name’ aan zekere Afrikaander in de pen, op de twee en twintig predikanten en ouderlingen, die zich niet met de zaak wilden inlaten. Een ander weer maakte zich in ‘Die Memorie ver die Hollanse Taal’ vrolik over de flauwe uitvluchtjes van mensen, die de petities, in 1881 door 'n kommissie van de synode opgesteld, niet wilden ondertekenen. En toen in 1882 de pogingen met sukses werden bekroond, en de grondwet veranderd werd in die zin, dat 't gebruik van 't Hollands toegestaan werd aan leden van de Wetgevende Vergadering en Raad van de Kaapkolonie, juichte 'n Boer van Steynsburg in ‘Ons Taal is deur’: - | |
[pagina 66]
| |
Triomf! triomf! ons taal is deur,
Nou het ons wat ons hart begeer,
En ons is net maar bly oek.
Triomf! triomf! di Parlement
Wil ‘konstitusie’ so lat wend'
Dat ons kan ‘Hollans’ kry oek.
Zekere Dr. Hahn, die zich smalend had uitgelaten over 't Hollands, werd aangevallen in ‘An Dokter Hahn’ en in 'n ‘Gedig op 'n Haan’ door P.M.O.: Daar was 'n haan,
'n Haan was hy,
So goed as enig een;
Kon koning kraai,
Met groot lawaai,
Want kyk - hy was alleen.
Hem werd gevraagd, wat voor recht tot spreken hij had, en Hollanders en Afrikaners werden opgeroepen tot verdediging van hun taal. In 't vrij grote aantal versjes op Die Patriot wordt ook telkens gewag gemaakt van 't Afrikaans. Ze hebben meest tot onderwerp de vorderingen van 't blad, in weerwil van afgunst en hoon, (uitstekend kwam hierbij 't rijm spot - Patriot van pas!) en goede wensen voor z'n verdere loopbaan. Slechts die van Oom Jan zijn de vermelding waard. Van hem is vermoedelik ook 't eerste gedichtje ‘An die Afrikaanse Patriot’: Dag ‘Afrikaanse Patriot’,
Wat nou word uitgegewe!
Ek wens jou 'n gelukkig lot,
En oek 'n lange lewe;
| |
[pagina 67]
| |
'n Lewe, nuttig ver ons land,
Ver Kerk, en Saat en Sede,
Die Here self hou jou in stand,
En gé jou vele lede!
- - - - - - - -
Jy snoer 'n Federasie-koord,
Met liefde ryk bepêreld,
En bind daarmé, van oord tot oord,
Ons Afrikaanse wereld.
Jy maak ons tot 'n eie volk,
Deur onse taal te kweke,
Waarmé ons sonder enig tolk
Ons hart vry uit kan spreke.
't Verdedigen van onze natie, taal en rechten is 'n edele roeping en Jy weet, die Afrikaan syn bloed
Die raak nou weer and bruise,
En bars al nes 'n watervloed
Deur oopgebreekte sluise.
Ons reken, Patriot, op jou,
Dat jy ver ons sal staan, ja;
En jy kan ook op ons vertrou
Om in die strijd te gaan, ja.
- - - - - - - -
Jy moet oek na die skole kyk,
Al sal dit 'n geraas wees;
Hollans en Engels staan gelyk,
Maar Afrikaans moet baas wees.
'n Ideaal, dat nu nog ver van de verwezenliking af is. Overigens zijn de verzen op Die Patriot, door Oom Jan ondertekend, meest Nieuwjaarsdichten, waarin hij 't blad gelukwenst en 'n gedragslijn voor ogen houdt. De gedachtegang is steeds in de geest van 't volgende uit z'n ‘Nuwejaarswens an die Patriot in 1881’: - | |
[pagina 68]
| |
Wees maar verdraagsaam, vrind! dog sonder valse streke,
En leg jou vinger trou op allerlei gebreke;
Blyf in die regte spoor, vervul jou dure plig,
En breng in kerk en skool wat kwaad is an di lig.
Laat in die politiek gematigheid steeds blyke;
Ontsiet geen hoog of laag, geen arme (en) geen ryke.
Blyf altyd maar loyaal, al word jy uitgeskel:
Ver Wederdoper, Oproermaker of Rebel.
Die naam is niks, as hul die daad nie kan bewyse.
Vaak wordt van de Afrikaner gezegd, dat hij 'n geboren politicus is; de Regte Afrikaners hebben dan ook 'n biezonder groot aantal geschied- en politieke liederen geschreven. 't Verst terug in de geschiedenis grijpt 't ernstige ‘Lied van de Voortrekkers’. Men kent de feiten: op 6 Febr. 1838 was hun aanvoerder, Pieter Retief, met 'n zeventigtal Boeren op wreedaardige wijze vermoord door Dingaan, en dit schandelik verraad werd gevolgd door 'n bloedbad, waarin bij de 300 blanke mannen, vrouwen, kinderen, en 250 gekleurde bedienden om 't leven werden gebracht. Na heel veel lijden slaagden de Voortrekkers er eindelijk in, onder A.W.J. Pretorius de Zoeloes in 1838 te verslaan op 16 December, sedert die tijd bekend als Dingaansdag, de nationale feestdag van de Afrikaners. Begin 1840 werd Dingaan geheel ten onder gebracht. Als gevolg hadden de Voortrekkers intussen de republiek Natal gesticht, maar reeds in 1841 maakten de Engelsen aanspraak op dit gebied, en 't lied spreekt over de tijd, voordat ze 't in Mei 1843 in bezit namen: Dingaan is nou gesneuwel,
Dis om syn tirannie;
Tamboesa en oek Slela,
Om hull' verrajery;
| |
[pagina 69]
| |
En Panda is gekome,
Hy het gevraag om vreê,
Ons het dit sonder skrome
Blymoedig hom gegé.
Ons arme Afrikaners,
Wat hier in Natal woon,
Hoe word tog onse trane
Met goedheid weer bekroon!
O God, Gy skenk ons vrede,
Uw segen oek daarby,
En uwe hulpe mede;
Ja, Gy syt an ons sy!
- - - - - - -
Mar sie ons vyand kome,
Deur afguns angespoor;
Ons land word ons ontnome;
Ons vrede weer verstoor,
Hull' span al hull' vermoge,
En druk ons uit die land;
Al siet hull' voor hull' oge,
Ons is hier ingeplant.
De Afrikaners worden aangespoord, met leeuwemoed te vechten voor dit hun land, gekocht met bloed, en God (wordt) ootmoedig om bijstand aangeroepen. Zij vertrouwen op de rechtmatigheid van de eigen aanspraken, en Ons hoop oek nie op mense,
Dat die ons helpe moet;
Oek op gen hoge prinse,
Want dit doet ons gen goed.
Ons roep mar tot die Here,
Die al ons sugte hoort,
Die wind en storm en mere
Lat luister na syn woord.
In blijmoedig vertrouwen sluit 't lied, met woorden, haast identies met 't laatste vers van Ps. 130: | |
[pagina 70]
| |
Hoop op die Heer, jull' vrome!
Is Afrika in nood,
Daar sal verlossing kome;
Syn goedheid is seer groot.
Hy maak op ons gebede
Heel Afrika eens vry
Van hull', die ons vertrede,
Dan leef ons vry en bly!
'n Samenspraak ‘Die Bekommerde Huisvrouw’ voert de lezer terug naar de Kaapkolonie van 1849, toen de rijksregering 'n strafkolonie er van wou maken. In 't dialoogje tracht 'n man z'n vrouw te troosten, die in kommer verkeert bij de nadering van de ‘Neptune’, met veroordeelden aan boord. Nu 't schip zo lang uitblijft, meent hij, dat 't vergaan zal zijn, en dat geen verdere veroordeelden gezonden zullen worden. In werkelikheid kwam 't schip wel aan, maar de verontwaardigde kolonisten weigerden levensmiddelen er aan te leveren, en de rijksregering was genoodzaakt, 't door te laten varen naar Tasmanië. F.W. Reitz zong 'n nogal snoevend liedje ‘Ter Nagedachtenis van Kommandant Louw Wepener’, gesneuveld op Thaba Bosigo, 1866, in de laatste van de vele worstelingen van de Vrijstaters tegen de Basoeto's. Even stijgt de toon boven 't alledaagse in 't koeplet: Hy leg op Thaba Bosigo,
Gen grafsteen sal hy verge,
Syn monument het God gebou,
Die Bouheer van die berge.
Ook ‘An die Nagedachtenis van Badenhorst’, tegen Sekoekoeni gevallen in 1876, werd door Oom Jan 'n lied gewijd. Onderwerp en behandeling zijn echter onbelangrijk. | |
[pagina 71]
| |
Maar de grote stroom van politieke gedichten vloeide eerst met de annexatie van de Transvaal door Engeland in 1877, en gedurende de daarop volgende Vrijheidsoorlog, 1880-'81. Ze getuigen van dezelfde levendige belangstelling in en 'n diep meegevoel met de rasgenoten, hetgeen ook bleek uit de petitie van Kaapkolonisten aan Koningin Victoria. Du Toit had reeds gewaarschuwd tegen de konfederatie voorstellen door Engeland gedaan, in z'n gedichtje: ‘Transvalers, Pas op!’ Daar kom 'n stem uit Engeland.
Pas op!
‘Transvaal, geef ons die broederhand!’
Pas op! Pas op!
Die stem klink mooi en soet;
Dis alles wel en goed;
Mar pas op wat jull' doet.
Let jull' nie op,
Dan 's jull' gefop.
De Volksstem spreekt ten gunste ervan, maar men moet luisteren naar Paul Krugers waarschuwende stem. 'n Ander dichter ergert zich over de inlijving in ‘'n Onmenselike Droom’, waarin hij 'n troepje treurige mensen ziet aan de oever van de Zambesi, die op z'n vraag vertellen, dat ze hun land wegens onderdrukking hadden moeten verlaten, en eindelik na lange strijd ‘was die vryheid betaal met ons bloed’. Helaas! slechts voor korte tijd konden ze rustig in 't bezit blijven van hun nieuw vaderland, want Ons land oer die Vaal was te ryk
An die kosbaar gesteentes van goud;
O die vrugbare streek was 'n prooi
Al te groot ver 'n grypsugtige volk.
| |
[pagina 72]
| |
O skandaal van die neêntiende eeuw!
Snode onreg, tirannie, geweld!
Is 't Brittanjes beskawing en roem
Om deur steel syn gebied te vergroot?
En zo trekken ze nu verder noordwaarts. ‘Want ons kan en ons mag ons nie plaas Onder juk van ons vyand gehaat.’ ‘'n Transvaalse Liedjie’ brengt de toestand in de Transvaal vlak vóór de annexatie in herinnering, en vraagt, wat men doen moet, nu Shepstone 't land in bezit heeft genomen. 'n Latere redaktie van 'tzelfde stuk, ‘Die Transvaalse Storie’, vertelt, dat men vecht om de vrijheid te herwinnen. De toon van deze gedichtjes is zeer gemeenzaam; zo heet de President Ou Burgers, Sir Theophilus Shepstone en Owen Lanyon natuurlik Ou Slypsteen en Langjan, en er wordt gesproken van de zending van Oom Paul en Dr. Jorissen naar Carnarvon en Ou Tante Vic. Zonder 'n blad voor de mond te nemen herdenkt 'n ongenoemde in z'n ‘Afrikaanse Volkslied’ alle daden van Engeland gedurende ‘'n Eeuw van Onrecht’. Z'n uitgangspunt is de annexatie: Jan Boel het die Transvaal gejomp;
Ons raak dit nou gewend,
As hy iets neem kan sonder straf,
Neem hy een anders goed mar af,
Die vent is mar so lomp.
Maar evenals Amerika zal heel Zuid-Afrika eens vrij worden. Eerst waren de Boeren gedwongen de Kaapkolonie te verlaten, en stichtten staten in Natal, de Vrijstaat en de Transvaal. Wederrechtelik maakte zich Engeland [in 1848] meester van de Vrijstaat, om zes jaar later de Boeren aan de genade van de Basoeto's over te laten. Te voren was | |
[pagina 73]
| |
Natal reeds door Engeland in bezit genomen, zodat nu alleen de Vrijstaat nog onafhankelik is, maar Afrikaners! houdt moed, eens zal de afrikaanse vlag nog over 'n Verenigd Afrika wapperen. De schrijver, vermoedelik 'n Vrijstater, vertelt de feiten over de Vrijstaat op deze bondige wijze: Die Boere trek o'er Grootrivier,
Wat nou die Vrystaat is.
Jan Boel neem hull' die land weer af,
Mar kyk op Boomplaas na die graf
Van menig offisier.
Toen skryf 'n Lunsriem Londen toe:
Dis net 'n wildernis.
Wat met die Kaffers angevang?
Ons is ver hulle regte bang;
Ons is die land al moe.
En met 'n gelukkige ‘verduytsching nae 's lants gelegenheyt’ van de engelse roversuitroep: ‘Your money or your life!’ vervolgt hij: Die Boer regeer die land toe goed,
Die land word regte ryk.
Daar word 'n diamant gevind,
Jan Boel die is daar weer geswind:
‘Jou klippies of jou bloed!’
'n Trouwe Onderdaan weer spreekt in ‘Treurige Herinneringe’ de Engelsman aan, en legt nog eens z'n register van zonden, tegenover de Afrikaners bedreven, open. - Dreyer's fusillering, Slachters Nek, Natal, de diamantvelden, en er bovenop nu 't verbreken van 't traktaat met de Transvaal - dat alles wordt hem, de ‘Vrijheidsmoorder’ en ‘Traktaatverbreker’, nog eens voor ogen gehouden, | |
[pagina 74]
| |
en dan volgt 'n ernstige vermaning, 't onrecht ongedaan te maken. Hierdoor zal Engeland in eer hersteld worden. Intussen had 't gevaar, dat van de kant van de Zoeloe's dreigde, zich tegen Engeland gekeerd, en 'n kreet van ontzetting slaakt 'n dichter in ‘Die Yslike Neerlaag’, bij 't vernemen van de schrikkelike ramp, de britse troepen overkomen te Isandlwana, op 22 Jan. 1879: - Vreselike tyding,
Droefheid, gen verblyding,
Kom uit Sululand.
Laat die klaagstem hore,
In 'n ieders ore,
Tot die verste strand.
Oweral,
Langs berg en dal,
Juig die woeste Sulubende
Nou o'er die ellende.
Twaalfhonderd lijken liggen er onbegraven, als 'n ‘aas ver gier en rawe.’ Maar, Transvaalse broeders, wacht U er voor, U te verblijden in 't ongeluk van uw vijanden, en verheft U niet, al trof zo'n ramp uw kamp nooit. Met open ogen voor 't gevaar, dat heel 't blanke ras in Zuid-Afrika met verdelging dreigt, vervolgt de dichter: - Had gen Anneksasie,
Mar Confederatie,
Nou ons volk vereen;
Ons had as 'n broeder,
Kinders van één moeder,
England hulp verleen.
Tweedracht heeft dit belet, en nu juicht de heiden. Zo mag 't echter niet blijven, dus: | |
[pagina 75]
| |
Engeland!
Daar! - neem ons hand!
Ons sal dapper met jou stryde!
Met jou same lyde!
Ons maak één bepaling,
Ons vraag gen betaling,
Geef mar net ons land!
Dan kan jull' gelowe,
Met die hulp van Bowe,
Hou gen vyand stand.
Neem ons hand,
Mar geef ons land,
En herroep die Anneksasie!....
Wee dan, - Sulunasie!
Geenszins geneigd tot samenwerking, maar even vastberaden in 't terugeisen van de onafhankelikheid was 'n Republikyn, die zich in 1879 in Europa bevond. Toen hij hoorde, dat Prins Lodewijk op 'n verkenningstocht door Zoeloes was overvallen en gedood, wijdde hij aan hem de eerste strofe van z'n gedichtje: ‘Die Dood van Prins Napoleon, en die veilige Terugkoms van syn heldhaftige Wapenbroeders.’ Maar, valt hij zich zelf in de rede, waarom zou ik wenen om Napoleon? Allen, die hem vergezelden, zijn toch veilig in 't kamp teruggekeerd! En bitter en vlijmend is z'n spot over deze moedigen: Die Brit is bo, in alles bo!
In Afrika moet elk dit glo.
In hardloop is die Brit oek bo!
Dit sal nou Afrika wel glo.
Want veilig is die Britse held,
Wat spat geset het uit die veld;
Syn gas, syn wapenbroer, die bly
Daar agter om syn dood te kry.
| |
[pagina 76]
| |
Ja, selfs Napoleons kan nie, soos dit lyk,
So hardloop soos Luitnants van Englands ryk;
Of so gepas en so betyds lat stryk,
Om hulp te haal en aans weer te kom kyk.
Met 't ‘Magtig Ryk, (wat nooit ver Sulus hoef te wyk?’) had hy reeds 'n loopje genomen in ‘An Jan Boel, Wat die Brief in die Eastern Star geskrywe het’, waarin hij met kalme overtuiging verzekerde: ‘Ons land die is ons eije! Gen dwingeland, gen nixnuts, niet Jan Boel, en gen Leunsriem [met 'n verdraaiing van de gewone scheldnaam voor de Engelsen: Lunsriem] sal dit krye! Hoe hy ook poche, schreeuwe en tiere, Ons staan ver ons land, soos die eikeboom self,
Hier onder ons heldere hemelgewelf.
Ons voet staat op ons vaders strand,
Ons Afrikaanse Vaderland.
En toen hij 't verslag las van de vergadering in Maart 1879 te Kleinfontein bij Pretoria, waar duizenden Transvalers 'n maand lang bijeen bleven om Sir Bartle Frere te kunnen spreken, en te overtuigen van de onwrikbaarheid van hun voornemen tot verzet tegen brits bestuur, schreef hij twee gedichtjes: ‘As dit so moet kom’, en ‘P.J. Joubert op Kleinfontein’, naar aanleiding van Joubert's woorden: ‘Maar ik zie op eene Hoogere Hand boven ons, en indien Engeland zoo sterk was, dat het mij tot stof kon vermorzelen, dan zou ik, met Hare hulp, liever vermorzeld worden dan mijne vrijheid op te geven.’ Nog eens gaf hij in ‘Ons wil weer vry’ uiting aan de vastberadenheid van de Transvalers: Dit is op Kleinfontein geblyk,
Dat Vryheids gees nie gou beswyk.
Trou is ons nog an onse Staat,
Dit sal die dwingland weinig baat,
| |
[pagina 77]
| |
Dat hy so slim het o'erleg;
Hier uit ons land moet hy tog weg.
Ons wil weer vry,
Daar bly ons by;
En an ons sy
Sal Reg self stry.
We vragen alleen wat ons toebehoort, ons land, door onze vaders bewoonbaar gemaakt: - Dis heilig grond, deur vaders bloed,
Deur trane, die uit vol gemoed
Ons moeders hier ééns het gestort;
Wat nou oek dan van ons al wort,
Ons word ons ouders nooit ontrou;
Ons sal die Republiek behou.
- - - - - - - - -
‘Vermorsel’ ons dan as jul wil;
Jul het die mag. Die dode is stil.
Maak van ons land een woesterny,
So het jul Natal oek gekry;
Mar merk en let tog op Syn spraak,
Gedenk an Isandhlwanas wraak.
De oorlog tegen de Zoeloes was intussen geëindigd met de gevangenneming van Ketsjwayo. Even er voor had A.F.R. in ‘Champagne Bottel’ gespot met de Engelsen, die zich zelf zo dapper vonden, maar telkens door de Zoeloes werden overwonnen, terwijl de Boeren onder Pretorius Dingaan vroeger grondig hadden verslagen. Hij was dus van mening, dat Die leunsriem, waar hy loop of ga,
Is drabok ver Suid Afrika.
Veel meer bijtend is de spot in 'n parodie op ‘Rule Britannia’, 'n ongenoemde in de pen gegeven door de annexatie. De engelse tekst luidt: | |
[pagina 78]
| |
When Britain first, at Heav'n's command,
Arose from out the azure main,
This was the charter of the land,
And guardian angels sang this strain:
Rule, Brittania! rule the waves;
Britons never will be slaves.
2.
The nations not so blest as thee,
Must in their turn to tyrants fall;
While thou shalt flourish great and free,
The dread and envy of them all.
3.
Still more majestic shalt thou rise,
More dreadful from each foreign stroke;
As the loud blast, that tears the skies,
Serves but to root thy native oak.
4.
Thee haughty tyrants ne'er shall tame;
All their attempts to bend thee down
Will but arouse thy gen'rous flame,
To work their woe, and thy renown.
5.
To thee belongs the rural reign,
Thy cities shall with commerce shine;
All thine shall be the subject main,
And ev'ry shore it circles, thine.
6.
The muses, still with freedom found,
Shall to thy happy coast repair;
Blest Isle! with matchless beauty crown'd,
And manly hearts to guard the fair.
De parodie, geschreven door 'n persoon, die aan den lijve gevoeld had wat de konsekwentie van 't bevel: ‘Rule | |
[pagina 79]
| |
Britannia!’ is voor anderen dan Britten, heet ‘Engelse Volkslied’: - Vors Pluto seg ver Engeland:
‘Toe, loer nou o'er die blauwe see;
Transvaal die geef ik in jou hand.’
Toen sing die Goudvelds skuim ook mee:
‘Kom Britanje, jy beskaaf,
Maak die nasies tot jou slaaf.’
2.
Die volke nie so knap as jy,
Moet beurt by beurt jou wette lees,
As jy sal bloeie groot en vry,
Dan sal die boere beef van vrees.
3.
Dan kan jy met meer majesteit,
Die domme boer vertrap in d' sand,
Met staatsmanskuns, regtvêrdigheid,
Kom jy dan en beskaaf die land.
4.
Jou dwinglandy sal gou verneer
Die wat hulle land [hull'] eige noem,
En die wat weiger jou te eer,
Verwoes hul self en werk jou roem.
5.
Om te regeer het jy die reg,
Jou stede sal deur handel blink,
En elk moet doen wat jy hul seg,
Die nasies ver jou nedersink.
6.
En Moses, maskie deur bedrog,
Sal kom na jou gelukkig strand;
O mistig eiland, jy het nog
Veul knappe rakkers by die hand.
| |
[pagina 80]
| |
Geheel in de geest van de parodie zijn alle lievigheid en mooiigheid verdwenen: niet ‘guardian angels’, maar ‘vors Pluto’ en die ‘Goudvelds skuim’ zijn aan 't woord, en hun opdracht is in overeenstemming met hun karakter. 't Lelike, in de oorspronkelike tekst aan anderen toegeschreven, wordt hier door de verongelijkte aan Engeland zelf te laste gelegd in verzen twee en vier. 't Telkens terugkerende refrein en vers drie slaan meer bepaald op zuidafrikaanse toestanden en de beweringen, waarmee van engelse zijde getracht werd de annexatie goed te praten; de beeldspraak in 't derde vers gaat verloren, 't geheel wordt echter puntiger. Minder goed geslaagd is vers vijf, maar in 't zesde volgt de kostelike vervanging van ‘muses’ door Moses, die aan grappigheid wint, doordat deze woorden Pluto in de mond zijn gelegd. In dezelfde tijd nam iemand, die zich Karel tekende, gretig de gelegenheid waar, 'n gedichtje uit Punch, ‘The Jingo-Englishman’, te vertalen als ‘Die Windmaker Engelsman’. Blufferij, geveinsdheid, heerszucht, eigenbaat en onverzadigbare landhonger worden hem daarin verweten; zo luidt 't tweede koeplet: Syn vlag die waai o'er ider sé
En heers oek o'er die branders,
En as jy vra ‘Wie is hier baas?’
Sê hy ‘Ek en niemand anders.’
‘D'is onse sé’, sê al syn tars,
‘Ons vlag waai heen en weer,
En lat die volk mar goed passop
Wat hierteun objekteer.’
Wie syn vlag is dit, raai as jy kan?
D'is die vlag van die windmaker Engelsman.
Eindelik, in December 1880, vonden de Transvalers, dat ze niet langer in lijdelik verzet konden berusten, en gingen | |
[pagina 81]
| |
tot daden over. Op Dingaansdag werd de vlag van de Republiek gehesen, en vier dagen later had 't gevecht te Bronkorsspruit plaats, gevolgd door 'n reeks overwinningen van de Transvalers. Deze alle werden door Oom Jan bezongen. Schamper begint hij in ‘Die Slag bij Bronkers Spruit’: - Geen volk op aard - in eige oog -
So dapper as die Brit;
Dis daarom - seg hy - dat hy ook
So menig land besit.
Regverdigheid is steeds syn leus,
Geen brawer man op aard;
Hy is in syn geskiedenisboek
Ver heldendeugd vermaard.
Ver onreg het hy nooit gestry,
Daar is nie van te praat;
En kryg hy ooit die nederlaag,
Dan was dit met verraad.
In versterkte forten is de Brit heel wat mans, maar op 't vlakke veld ‘stuif syn mag uiteen soos kaf’: - Dit het ons weer op nuw gesien,
Denk maar aan Bronkersspruit,
Daar het 'n handvol ‘lafaard Boers’
Syn overmoed gestuit.
Nu begint 't verhaal: Dingaansdag was verbygegaan,
Die vryheidsvlag geplant,
Die Republiek in eer hersteld,
En vreugd vervuld die land.
Vlug schrijdt de handeling voort: 't eerste bloed vloeit, 'n strijdmacht rukt op uit Lijdenburg, onder Anstruther, en gemoedelik vertelt Oom Jan: | |
[pagina 82]
| |
Kaptein Joubert ontvang 'n brief,
Dat hy die mag moet keer;
En as hul dit nie goedskiks wil,
Dan moet hy hul dit leer.
Dit gebeurt, en 'n gevecht volgt met 'n overwinning voor de Boeren. Laat de telegraaf vrij allerlei laster over de Boeren verspreiden, de Engelsen zelf zullen die weerspreken, want, Engelsman! luister maar naar de lof, de Boeren toegezwaaid door Anstruther om hun dapperheid, en door de engelse gewonden voor de trouwe verpleging, hun ten deel gevallen. Meld aan Frere en Shepstone, dat hun onzalige politiek de schuld draagt van 't gestorte bloed; de engelse soldaat treft geen blaam, en 't engelse volk heeft lang genoeg niets dan leugens gehoord. 't Is laster, wanneer de Transvaler voor rebel gescholden wordt: - 'n Vryheidsman is geen rebel,
Die ver syn land en goed
Stort in 'n ongelyke kans
Syn laaste druppel bloed.
't Best geslaagd is 't levendig verhaal van de strijd, beginnend met 't hijsen van de vlag, tot de afloop van 't gevecht. De balladetoon is hier goed getroffen, met z'n eenvoud en vlugge handeling; alleen de langademige toespraak aan de manschappen door Joubert, die zelfs de Maccabeeën er bij te pas brengt, verstoort 't evenwicht. Ook in ‘Die Slag van Lange Nek’ valt Oom Jan de lasteraars van de Boeren aan: Bloos nou, als jul nog skaamte het!
Bloos, vuige lasteraars, bloos!
Praat nou van moord en van verraad,
Of swyg tog ver altoos.
| |
[pagina 83]
| |
Hij daagt hen uit, weer verzachtende omstandigheden voor 't eigen falen te zoeken en de Boeren te bezwadderen om sympathie te winnen. De waarheid zal toch zegepralen, te meer, daar daden weer spreken. Dan verhaalt Oom Jan van de slag: Met bluffende woorden, vol minachting voor de ‘rebels’, spoort de engelse aanvoerder z'n mannen aan, de Nek te gaan bezetten: ‘Hoerêh! Hoerêh! die coward Boers,
Die sal dit morre weet!
Hul sal die slag van Lange Nek
So spoedig nie vergeet!’
As grootpraat ooit 'n slag kan wen,
Dan was dit seker daar, -
Maar seg èn doen loop hemelsbreed
Seer dikwils uit makaar.
'n Scherpe tegenstelling vormt 't ‘Boerela'er’: - Intusse's in die Boerekamp
Die krygsraad oek byeen,
'n Kalme erns besiel hul daar,
Geen vloek, geen spot, o neen!
- - - - - - - - -
Seg Piet Joubert: ‘Ons mag is klein,
Vier passe moet beskerm;
En seker win die vyand dit,
As God sig nie ontferm.’
Hij spreekt de Boeren moed in, en ieder neemt z'n plaats in om de vijand af te wachten. Nu volgt 'n beschrijving van de slag zelf, die ook van dit gedicht 't beste deel uitmaakt, niet zozeer door de voorstelling van 't rumoer en de verwarring, als doordat de schrijver 't verloop van 't gevecht zeer aanschouwelik weergeeft: de artillerie-aanval op de Boeren, die liggen te wachten achter hun schansen; | |
[pagina 84]
| |
de stormloop door britse ruiters, die plotseling weggemaaid worden door 'n salvo uit de Boeregeweren: Soos in die herfs die blare val,
En wegwaai voor die wind,
Val ruim twee honderd Britte daar.
Dan heeft de laatste aanval met gevelde bajonet plaats, die ook wordt afgeslagen. De vijand trekt zich terug; nog groter zal de overwinning zijn, indien de Boeren de Engelsen achtervolgen, maar er wordt eerst gelegenheid gegeven tot 't weghalen van de gewonden, en zo kunnen geen verdere voordelen behaald worden. De dichter juicht, gunt Rome, Engeland en Frankrijk hun trots op hun helden, en: Ons wys bedaard op Piet Joubert,
Wat met 'n kleine mag
Die Britse leger het verslaan,
In Lange Nek syn slag.
Roem, Sparta, jou drie duisend man,
Wat in Thermopylé
Tien duisend Perse het gestuit -
Hul lewe het gegé.
- - - - - - - - -
Ons roem die Tagtig Boere daar,
Met Greyling steeds vooraan.
Wat teun die Duisend Britte pal,
Op Lang Nek het gestaan.
- - - - - - - - -
Roem, Afrika, jou Helde nou!
Ons skaam ons nou nie meer!
Die Brit sal ons voortaan moet vrees,
Lang Nek het hom geleer.
Met 'n aansporing, gericht tot de Waarheid, om deze heldedaad wereldkundig te maken en de laster de kop in te drukken, eindigt 't gedicht. | |
[pagina 85]
| |
Ook hierin ontsieren stoplappen af en toe de beste gedeelten, en vindt men weinig zeggende herhalingen van verdienstelike verzen, 'n breedsprakigheid, waardoor gehele koepletten kunnen worden weggelaten, zonder dat de gedachtegang er door verbroken wordt. 'n Engels blad, The Lantern, had 'n spotprent gepubliceerd, die 'n leeuw vertoonde met 'n Boer in de bek, terwijl op de grond 't woord ‘rebellie’ stond te lezen. Hierop antwoordde A. H[erholdt] in ‘'n Spotter Bespot’, met 'n voorstelling van de slag te Lange Nek in beeldspraak: 'n leeuw rent woedend de berg op, en als de Boeren beginnen storm te lopen, opent hij z'n muil om ze te verslinden, maar de tanden worden hem uitgerukt. Dit tweede sukses van de Transvalers, ten spijt van hun klein aantal en gebrekkige toerusting, kon niet nalaten 'n diepe indruk te maken, en Du Toit liet 'n waarschuwende stem horen, tot staken van de strijd, in ‘Dit is Gods Vinger’: De Brit meende, dat Europa zich niet om de Transvaal zou bekreunen, maar iedere staat roept schande over de inlijving. En nog meer: - Transvaal het weinig geld;
Geen dokters in die veld.
Mar dokters om hul te genees
En geld ver weduwes en wees
Stroom aan van alle kant!
Voorwaar, hier is Gods hand!
‘Van grof geskut ontbloot;
Geen vuurpyl en geen skroot;
Hoe sal die ruwe Boere veg?
Ons skiet hul net nou almal weg.’
En tog, daar vlug die Brit;
Dit is Gods vinger dit!
| |
[pagina 86]
| |
Bommen en vuurpijlen schaden de Boeren niet, maar ieder schot van 'n Boer kost 'n Brit 't leven. God zelf strijdt voor hen. Brit! Staak 't vechten en erken Gods hand. Maar 't duurde nog enige tijd, voordat de vrede gesloten werd, en in 'n ‘Smeekstem ver Transvaal’ richtte Oom Jan tot de kaapse Afrikaners 'n ernstig verzoek om steun, tot leniging van de nood, waarin de Transvalers verkeerden, en ‘An Oom Piet Joubert’ nog eens 'n klacht over de leugenberichten, waarmee men in de Kaapkolonie werd overstelpt. Maar kort er op kwam de tijding van de overwinning te Ingogo, en Oom Jan bezong die in ‘Die Slag bij Schuinshoogte’. Nu liet hij geen spot- of juichtoon horen, maar oprechte dank aan de Heer, aan wie de eer van de overwinning werd gegeven: - Daar is een Oog wat alles merk,
Op alle dade let;
En duur dit kort of duur dit lank,
Verdrukkers pale set.
- - - - - - - - -
Schuinshoogte het dit weer getoon,
en nu volgt 'n relaas van 't gebeurde: - ‘Natal die sou onsydig blyf’,
So skryf die Magistraat;
En daarom het die Boeremag
Die sterkte daar verlaat.
De Engelsen bezetten daarop de verlaten stelling, en van onzijdigheid wordt geen woord meer vernomen, Integendeel, toen Piet Joubert
Daartegen protesteer,
Toen was ‘die order weer herroep’,
Deur wie, hy 's nou nie meer.
| |
[pagina 87]
| |
In de buurt heeft 't gevecht plaats, onder 'n schrikkelike onweersbui. De Boeren winnen; aan God zij de eer, want tot driemaal toe is met Zijn hulp de zege behaald. Het laatste vers bevatte 'n voorspelling, die drie weken later vervuld werd door de slag van Majuba, waardoor Oom Jan de aandacht kon vragen voor z'n lied op de ‘Slag van Magubaberg’: - Waar regte Afrikaners woon,
Van Kaap tot in Transvaal,
Vraag hul weer om 'n hartlik lied
In d' Afrikaanse taal.
Welaan dan, open hart en oor,
Wyd andag an myn lied;
En hoor wat op Magubaberg
Nog onlangs is geskied.
Hoe met Gods hulp en heldenmoed,
'n Handvol dappre mans,
Die keurblom van Britanje's trots
Verjaag het van die krans.
't Is nacht, en iedereen in 't Boerekamp rust reeds, slechts Piet Joubert waakt nog. Hij weet niet, waarom er geen tijding komt uit de Kaapkolonie van sympathiserende vrienden; 'n brief van Colley wekt de hoop, dat hij de vijandelikheden voorlopig staken zal, en al schijnen er moeilikheden met de Kaffers te dreigen, toch zijn er aan de andere kant tekenen, dat Engeland naar vrede neigt. Hoe verlangt hijzelf er naar! Maar ons, wat kan ons anders doen?
Ons stry ver heilig reg -
Verbonde deur 'n dure eed -
Daar is geen andre weg.
| |
[pagina 88]
| |
Nog eens richt hij 'n schrijven aan Colley om vrede. Intussen sluipen de Engelsen in 't nachtelik duister Majubaberg op: Die dag breek aan, nou kan hul sien -
Daar leg die Boerekamp,
In diepe stilte, en onbewus
Van naderende ramp.
Ze verheugen zich al in de overwinning en de opmars naar Pretoria, en in overmoed menen ze: - ‘Wat domme boers tog, om so'n berg
So onbeset te laat!’
So spot en skerts hul, onbedag,
Vol dolheid uitgelaat.
‘Dis Sondag, en vandag vervas,
Sal nooit geen boer dit waag
Met ons te veg, al word hul ook
Door ons daartoe gedaag.
Vandag as hulle psalme-sing
Kan ons ons mooi versterk,
Dan fluks 'n paar kanonne op.
Dis nou van dag ons werk!’
Door 't ganse land bidt men voor de bevrijding van Transvaal, en ook in 'n kerk op engels gebied: - ‘Neig Gy die hart van ons Vorstin,
En van haar raadslien, Heer!
Gepleegde onreg te herstel,
Uw grote Naam ter eer.
Laat mag nie segepraal oer reg’ -
- - - - - - - - -
En in die stille Boerekamp,
Breek ook die Sondag sag;
Maar bloedrood in die ooster kim
Waai reeds die oorlogsvlag.
| |
[pagina 89]
| |
Nog nauwliks is die stille sug
Geslaak tot God die Heer,
Of ‘Oorlog!’ klink dit, ‘Oorlog spoed!
Saal op, gryp jul geweer!’
Nu volgt weer een van Oom Jan's levendige en aanschouwelike beschrijvingen. Vierhonderd mannen jagen voort in vliegende galop, Kom an die voet, styg af, klim op,
Van krans tot krans vooruit;
Geen kogelbui uit Britse roers
Was magtig om te stuit.
Eer hul dit weet is hul omhoog,
Geen vyands kogel raak -
God self Hy stry, dit is Syn dag,
Hy neem gedugte wraak.
In vyands rang waar 's Heren skrik,
Hul staat verlam of vlug;
Die Boerekogels vel hul neer,
Van voor en in die rug.
Hul spring die hoge kranse af
Vermink, verpletter, dood -
En meer nog kom deur vlugte om
As deur die Boere lood.
Daar leg die blom van Englands mag,
Met menig offisier;
Ja, self hul knappe generaal
Die vind syn dood oek hier.
- - - - - - - - -
Geen juigkreet van die boerekant
Nee, hul ontbloot hul hoof
Toen hul die lyk van Colley siet.
- - - - - - - - -
Eén dooie, vyf gewonde het
Dit met hul bloed betaal,
As prys ver die gehate juk,
As losgeld ver Transvaal.
| |
[pagina 90]
| |
De zon zinkt in 't westen, en de Boeremacht staat rondom Joubert, die z'n manschappen uitnodigt te knielen en aan God alleen de eer te brengen. Toen in Augustus van 'tzelfde jaar de Transvaal z'n vrijheid terugkreeg met 't sluiten van de vrede, waarom Oom Jan gesmeekt had, bezong hij die in z'n plechtig ‘Vredelied’, dat begint: - Vrede! vrede in Transvaal!
Kniel neer.
Loof en dank tienduisendmaal
Die Heer!
Roem en prys Syn grote Naam,
Man en vrouw en kind te saam;
Spreek met eerbied en ontsag
Van Syn wondre dag an dag.
Ja, Syn arm het heil gebrag,
Seer groot,
Op ons bede, an ons geslag
In nood.
Britse hoogmoed is gestuit,
En die vrede is gesluit.
God het Syn regverdigheid
Glansryk weer ten toon gespreid.
Hys die vryheidsvlag ten top!
En buig.
Hef verblyd die harte op,
En juig!
Wapper over stad en veld,
Dierb're vlag in eer hersteld!
Toon uw kleur op berg, in dal,
In Transvaal, ja overal.
Zing 'n lied ter eer van de Republiek, en laat de vreugdeschoten losbranden. Vermeld de roem van de helden, maar vergeet de gesneuvelden en de wezen niet. | |
[pagina 91]
| |
Er volgde 'n reeks vrijheids- en volksliederen, die haast alle de voornaamste feiten uit de jaren van de inlijving in herinnering brengen. Bekend is 't ‘Transvaalse Volkslied’ van Du Toit, dat als nationaal lied in vele opzichten de voorkeur had kunnen verdienen boven ‘Kent gij dat Volk’ van Catharina van Rees. 't Werd gedicht naar aanleiding van 'n prijsvraag, door Die Patriot uitgeschreven kort na de vrijheidsoorlog: - Die Vierkleur van ons dierbaar land,
Die waai weer o'er Tranvaal,
En wee die Godvergeten hand,
Wat dit weer neer wil haal!
Waai hoog nou in ons heldre lug.
Transvaalse Vryheidsvlag!
Ons vyande is weg gevlug;
Nou blink 'n blyer dag.
Met list werd de vlag neergehaald, en met 't voorspiegelen van voordelen wilde men de Transvalers paaien; dezen vroegen vier jaar lang om hun onafhankelikheid, en grepen eindelik naar 't geweer en wierpen 't juk af. ‘Waai hoog nou o'er ons dierbaar land, Waai, Vierkleur van Transvaal!’ 'n Redaktie van dit gedicht met vijfregelige koepletten, waardoor 't geheel slechts verwaterd is, was beter in de pen gebleven. Oom Jan verheugde zich nog eens over de afloop van de strijd in z'n ‘Transvaalse Volkslied’, met de aanhef: ‘Transvaal is vry! Geen dwinglandy kan ons tot slawe maak’, en J.V. liet in ‘Die Vryheidskryg’ er op volgen: - En word ons regte weer bedreig,
Dan zal uit hulle grafte styg
Die helde van die Vryheids kryg;
Hul roepstem sal ons land deurskal:
| |
[pagina 92]
| |
‘Die wat getrou an Vryheid val
Die leef in eeuw'ge glorie al:
Ons het gestry -
Reg an ons sy -
Die stryd 's verby,
Ons land is vry.’
Het ‘Transvaalse Volkslied’ van J.R. is 'n danklied, ook met 'n overzicht van de geschiedenis. Zo heet 't o.m. er in: - So bloei ons land en volk en kerk,
Mar ongemerk
Sluip hier weldra weer in ons Staat
Die Brits verraad.
Toen ons dit eindelik reg gewaar,
Toen waai die Britse vlag reeds daar.
Toen roep elkeen: Verraad! Verraad!
Mar 't was te laat.
Ons Republiek, wat veel beloof,
Was ons ontroof.
Ons hart was vol, ja kon beswyk....
Ons land ten prooi van 't Britse ryk!....
In ‘Di Held van Langenek, Ingogo en Majuba’ prees J.H.O. Generaal Piet Joubert als de leider van 't lijdelik verzet tegen de inlijving en als aanvoerder in de strijd, terwijl R.H.L.W. z'n vreugde uitte over de overwinning in z'n opgewekt en vloeiend ‘Transvaalse Volkslied’: Kom juig nou Transvalers,
Want vry is ons weer.
Met d' land onser vaders,
Di Heer sy di eer.
Koor.
Laat wapper di vierkleur,
Rig op! di banier;
Wees vrolik en dankbaar.
Ver ei'e bestier.
| |
[pagina 93]
| |
Zeer hard hebben onze voorouders gestreden tegen barbaren om Transvaal te verkrijgen, en Gedink ons an Weenen,
An Pieter Retief;
Dan voel ons van binne,
Ons land het ons lief.
In deze strijd ging 't niet om naam of eer, maar enkel om de vrijheid van dat dierbaar land; Ons ken oek gen ander,
Dan slegs ons Transvaal
En wi sal ons vierkleur
Van bowe afhaal?
Hoeré! ver Oom Paul,
Hoeré! ver Oom Piet,
Hoeré! ver Pretorius,
So klink nou ons lied.
Ook 'n Vrystaatse Digter jubelde z'n vreugde uit in 'n welluidend danklied, waarvan de strofenbouw verdienstelik is. Het is getiteld ‘Vrede Lied’, en begint: Di vrede beslote! juig dankbare skaar,
Van Holland gesprote, kom luister daar naar,
Kom lat ons hom danke.
Met jublende klanke,
En pryse di wyse beleid;
Klink in di verskiet,
Di toon van ons lied,
Tot ver in Afrika's velde;
Laat hore di luit,
Di oorlog is uit,
O laat ons dit heerlik vermelde.
Natuurlik was niet iedereen in Zuid-Afrika even verheugd over de afloop, en Oom Jan moest 'n vermaning richten ‘An Jingoes’, en hun aanraden: - | |
[pagina 94]
| |
Blyf nou maar stil
En sluk die pil,
Jul het gen wil.
Lank was ons Klaas,
En jul was baas;
Hou op met raas!
Die hier wil woon
Moet ons nie hoon,
Maar eerbied toon.
'n Jaar of drie later schreef zekere Klein Jan 'n scherpe aanval op ‘Di Engelsman’, waarin z'n daden in Zuid-Afrika weer werden herdacht. Telkens wordt 'n daad of lelike eigenschap er in gekenschetst in de vorm van 'n vraag, waarop 't antwoord dan luidt: Jan Boel, op de volgende wijze: Wi het di Spitskop afgetre'
Van bo' af, en ni meer gege
As één spring? Dis mar almele':
Jan Boel.
Enige van de genoemde eigenschappen, als leugenachtigheid en liefde voor sterke drank, zijn zeker niet uitsluitend engels. Boer, Brit en barbaar zijn gedurende de vorige eeuw haast onafgebroken met elkaar in oorlog gewikkeld geweest; zo kwam ook spoedig na de Transvaalse vrijheidsoorlog de strijd tegen Mapoch. Bij de afloop ervan dichtte Oom Jan 'n ‘Feeslied’: Transvaal viert feest, want Njabel en Mampoer zullen de Boeren niet meer tergen van uit 'n ongenaakbaar nest. De Jingoes komen weer aanzetten met beschuldigingen van slavernij, maar die zijn hun slechts ontlokt door woede en spijt. De schrijver huldigt Joubert en z'n burgers, en eindigt met twee zangerige koepletten, waarin dank aan God wordt gebracht: - | |
[pagina 95]
| |
Dog laat Hem danke
Met jublende klanke,
En lowe Syn Heilige Naam,
Di weer op ons bede
Geef segen en vrede,
En ni ons geloof het beskaam.
Kom, manne en vrouwe,
Kom, jonge en ouwe,
Kom, kinders, dank same di Heer,
Di ons wou behoede,
Hoe vyande woede;
Aan Hem sy alleen di eer.
Ook langs de westelike grens van de Transvaal dreigde er strijd. Daar waren in 1882 door blanken de twee kleine republieken Gosen en Stellaland gesticht in 't gebied van Montsioa en Mankoroane, die door Moshette en Massouw waren overwonnen met behulp van deze blanken, onder wie zich veel Transvalers bevonden. Bij de Konventie van Londen, 1884, werden de republiekjes tussen Engeland en de Transvaal gedeeld. 't Engelse gedeelte stond direkt onder rijksbeheer, en de Eerw. John Mackenzie werd aangesteld als kommissaris ervan, met de opdracht, 't brits gezag daar te vestigen en 'n schikking te treffen tussen blanken en zwarten ten opzichte van de grond. Mackenzie had in deze streek goed werk gedaan als zendeling, maar hij was geen staatsman, en door z'n vooroordeel in de hele Betsjoeanaland-aangelegenheid en sterk wantrouwen tegen de Transvalers, te meer ongeschikt voor deze taak. Toch moest hij nu juist 't bestuur aanvaarden over Boeren, die bovendien overtuigd waren van 't onpraktiese van z'n politiek ten opzichte van de inboorlingen. Reeds in Julie zag zelf Sir Hercules Robinson in, dat de aanstel- | |
[pagina 96]
| |
ling 'n misslag was, en riep Mackenzie terug. Deze geschiedenis ontlokte aan Petrus 't liedje: ‘An di Adres van John Mackensie’, dat met z'n vloeiende verzen, luchtige spot, rake tekening van onderdelen, en beknopte samenvatting van 't hele geval wel 't beste hekeldichtje van dit tijdvak is: - John Mackensie
Moe ni grens ni,
Ja jou tyd was kort.
Jy het ni kan toon ni,
Wat daar in jou woon ni! -
Sonder seremoni
Moes jy so maar vort!
John Mackensie
Moe ni grens ni,
Jy moes gou lat vat.
Ach, di swarte brawe
Moet nou goud gaan grawe
Als di ‘Boers’ hul slawe, -
En jy in di pad!
John Mackensie
Moe ni grens ni,
Word ni stapel gek.
Van jou fraaie drome
Is daar niks gekome,
Hulle bly mar drome -
En jy moet laat trek!
John Mackensie
Moe ni grens ni,
Ons het medely.
Jy het ni gebrom ni,
Om so ver te kom ni.
Wi was ni verstom ni -
En nou moet jy gly!
| |
[pagina 97]
| |
John Mackensie
Moe ni grens ni,
Ons doet niks as sug.
Wi kon dit voorspelle,
Dat hul jou sou kwelle
Tot jy heen moes snelle,
Bondel op di rug!
John Mackensie
Moe ni grens ni,
Hou jou by jou lees.
Want dit hou geen steek ni,
Om di wet te preek ni,
Als jy self dit breek ni,
Jy is daar gewees!!
't Optreden van Mackenzie had indirekt 'n aanval van Montsioa op de blanken in Gosen veroorzaakt. De verwikkelingen, hierdoor ontstaan, leidden tot de oprichting van de Imperiale Ligue en de zending van de beruchte Warrenekspeditie, waardoor 't land bijna in 'n tweede Transvaalse oorlog werd gedompeld, gelukkig nog verhinderd door 't ingrijpen van President Kruger. Overal in Zuid-Afrika was heftige verontwaardiging ontstaan over dit optrekken van 6000 Britten tegen 350 kolonisten, en Boetie schreef 'n ‘Krygszang ver di tweede Transvaalse Oorlog’, waarin hij aan leden van de Ligue verweet, dat ze uit schraapzucht op 'n oorlog aanstuurden. Door hun agiteren hadden ze immers invloed geoefend op de rijksregering en zo 't zenden van de Warren-ekspeditie veroorzaakt. Dat 't motief voor hun optreden in verband met de hele Betsjoeanaland-zaak niet zozeer bevordering van rijksbelangen was als bezorgdheid, dat de handelsweg naar 't noorden zou worden afgesneden en zij zelf dus schade lijden, werd nog eens | |
[pagina 98]
| |
herhaald in twee ‘Kaapse Jingoe Rympies’, aan een van de agitators zelf in de mond gelegd. 't Eerste begint: Di waarde ou Groot-Brittanje
Is die kat ver di warme kastanje,
En ek speel di aap
En sit veilig an Kaap,
Wil jul sê dis oneerlik, dan kan julle.
Van zeer weinig belang zijn over 't geheel de gedichten, of juister rijmpjes, naar aanleiding van de binnenlandse politiek. In een wordt er gemopperd over de vele belastingen; ‘Di arme Boer’ is 'n jeremiade naar aanleiding van de sprinkhanen, droogte, ‘brandziekte’, roest, de schaarste van geld en duurte van koffie; Neef Piet schrijft in ‘Di Standard Bank’ de algemene malaise toe aan dat lichaam, en 'n Boer uit Heilbron vindt, dat de Vrijstaat te arm is om nu reeds spoorwegen aan te leggen. 'n ‘Bondslied’ van 'n Boer uit Steynsburg vertelt van de bloei, 't doel en 't nut van de Afrikaner Bond, en 'n tweede van H.V.N. prijst die vereniging, die de Boer in z'n ereplaats in Zuid-Afrika herstelt, en 'n dam opwerpt tegen de vloed van 't Engels. Verder noemt 't nog eens, in 1884 dus, 'n Verenigd Zuid-Afrika als 't ideaal, en wel van de Bond. Aan 'n gebeurtenis, die 't rijk betrof, had 'n puntig spotliedje in deze tijd z'n ontstaan te danken. In 1884 kwam namelik de Imperiale Federatie Ligue tot stand, die tot doel had, de rijksbanden nauwer toe te halen. Een van de bepalingen luidde: Het lidmaatschap van deze Bond staat open voor elke kolonist, zonder onderscheid van ...... kleur, en gaf 'n Toekijker 'n ‘Feeslied by di Stigting van di Ryksbond’ in de pen, waarin hij aan veel opgekropte woede over engelse handelingen lucht gaf: - | |
[pagina 99]
| |
Ons nuwe Bond
Is nou gegrond
Van Jingoes en van Swartjies,
Uit saam vereende hartjies.
Een mooie set!
ô Watter pret!
Swartmeide met rooi-nekke
En kinders met geel-bekke!
- - - - - - -
Kom, Hottentot!
Kom, Kafferrot!
Sing same nou Hosannas,
Met Rooijes en Korannas.
Ze worden uitgenodigd Jan Boel's glorie te zingen en Engeland te huldigen op de volgende wijze: ‘Ou Engeland!
Ons hou jou hand:
Ons ken di Britse harte;
Jull' hou mos veel van swarte!
Nou is ons vry!
Gelyk daarby;
Ons hoef ni meer te werke;
Ons bou net Skool en Kerke!
Heel Afrika
Hoort ons weldra,
Van Suid tot an di Noorde,
Van Oos tot Westerboorde!’
Als Engeland's vlag over alle mensen waait, dan is 't Vrederijk op aarde gedaald. We moeten wel voorgeven, dat onze Bond tot de Kaapkolonie beperkt zal blijven, maar geloof 't niet, ‘Want Britse wens
Kryg nooit syn grens: -
Heel d'aard sal ons anhegte;
En dan di maan bevegte.’
| |
[pagina 100]
| |
Juicht nu allen samen: ‘Heil Britse Vlag!
Dis Jingo-dag!
Jan Boel dans met ou Saartji;
Tom Brown wals met ou Klaartji!
Een uitvloeisel van de strijd van de Regte Afrikaners voor de erkenning van de rechten van 't Afrikaans was hun verzet tegen de verengelsing. Telkens vormde deze 't onderwerp van gedichten. Zo werd de draak gestoken met 'n jongmens, die allerlei nieuwerwetse en onafrikaanse meningen was toegedaan, en die ze luchtte bij gelegenheid van ‘Di Piekni’, gehouden ‘By ou neef Karel in di bos’. Het gezelschap was groot, en onder meer waren er tegenwoordig - Kaatjie, Tryntjie, Lenie oek,
Nig Hessie en Cato,
Stefaans, en Kootjie van oom Frans,
En Annie met haar beau.
Haar beau, ons sal mar vryer sê,
Gaat leer ver predikant,
Ek dag toen ek die vent hoor bluf,
Og, og, ons arme land!
So'n nagemaakte Engelsman
Siet uit die hoogte neer;
Dis nou al so - hoe sal dit gaan,
Is hy eers reg ‘meneer’?
Er was 'n overvloed van lekkernijen, waaraan ieder zich te goed kon doen, als hij maar trek had. Blijkbaar ontbrak die bij de predikant-in-de-dop, en Hy 't so veul an te merk
Oer wyndrink, dat dit sonde is,
Dit seg hy styf en sterk.
| |
[pagina 101]
| |
Dat menigeen braaf erglik was,
Toen onse maat so lol,
En Gert uiteindlik ver hom seg:
‘Toe, stop jou mond mar vol!
Dis by myn siks 'n mooie grap,
As elke apebog
Ver ouwer mense wil bestraf
En met geleerdheid spog!’
Later werden allerlei afrikaanse liedjes gezongen, maar de student en z'n vriendinnetjes gaven de voorkeur aan engelse. Toen volgden spelletjes, waarbij de hoogwijze ‘beau’ 't ongeluk had, z'n geklede jas - 'n zeer ongeschikt kledingstuk voor 'n picnic - te scheuren. 't Verhaal sluit met de vermaning, voor 'n picnic 't gezelschap zorgvuldig te kiezen. Vaak moesten de kostscholen 't ontgelden, waar de meisjes slechts onpraktiese kennis opdeden, en hun liefde voor eigen taal en volk verloren. Zo begint Oom Jan in ‘Die Noitjies van die Onderveld’: - Die noitjies van die onderveld
Word regte hoog waardeer,
Al het hul nie leer Engels praat
Of gen klavier geleer.
Om zulke kundigheden geven de jonkmans weinig, want 'n boer wil 'n eenvoudige en werkzame vrouw, Wat baat die ‘English History’ ons,
Waar sy van mee kan praat?
Of sy voor die klavier kan sit,
Van huishou niks verstaat?
En toch zijn er ook in ‘die Onderveld’ meisjes, die niet in hun omgeving passen. Zo heeft Oom Piet z'n twee | |
[pagina 102]
| |
dochters vier jaar lang naar 'n kostschool gestuurd, en bedorven zijn ze teruggekomen. Op alles wat hun eerst lief was, zien ze nu neer; reeds de eerste dag van hun thuiskomst schelden ze Die Patriot, met z'n ‘Hotnotstaal’, uit, tot groot verdriet van hun ouders. Spoedig blijven alle jongelieden uit de buurt weg, want ze merken, dat de meisjes hen niet goed genoeg vinden, Hul is te lomp, te ongeleer,
Te dom en wat nie al,
En praat net pure Afrikaans,
Wat niggies nie beval.
Gelukkig zijn er echter genoeg andere meisjes, die in de smaak van de jongelui vallen, Nois, wat net Afrikaans kan praat,
Maar werk en huis kan hou;
Hul maak ver arme boere tog
Maar net die beste vrou.
Bedorwe goedjies, slim (?) geleer,
Met geel en rimplig vel,
En koppies wat van hoogmoed skud,
Nee! - ons bedank jou wel!
Zulken kunnen misschien nog als goevernante dienst doen, maar vooraf zal men bepalen, wat ze de kinderen onderwijzen moeten: In Afrikaans moet hul leer lees,
Dan Hollans, - Engels ook?
Wel ja, as hul maar nederig blyf,
Sal ons daar nie om spook.
Oom Jan zei in dit stuk, dat er voor meisjes, die naar huis terugkeerden herdoopt als Lizzie, Frances, Mary, Kate, enz., weinig hoop was. Nu antwoordden enigen, die zich | |
[pagina 103]
| |
Lizzie, Frances, Mary, Bolandse Noointjies ondertekenden, in ‘An Oom Jan wat Versies maak’ en kwamen er tegen op, dat alle meisjes, die op kostschool waren geweest, ontaard zouden zijn. Ook vonden ze z'n aanval op de ponniehaardracht, die hij ‘gordyntjiekop’ had genoemd, overdreven. Op z'n vraag antwoordden ze in 'n tweede rijmpje, dat ze hun goede opvoeding hadden genoten in 'n kostschool, niet te Wellington of in Kaapstad, maar te De Paarl. Te gelijk vertelden ze, dat ze nu geen ponnie meer droegen. Nog 'n mode van die dagen werd aangevallen in ‘Die Sleeprokke’ door R.N. Hij was van mening, dat ze 't vegen van de straten overbodig maakten, en verder hing hij 'n weinig aantrekkelik tafereel op van alles, wat door zo'n sleep soms werd meegenomen. 'n Drietal leerdichtjes behandelde ook de verengelsing. In ‘Alles is engels’ ziet 'n ongenoemde met lede ogen, hoe alles wat Engels is, zich aan de Afrikaner opdringt: - Engels is alles; kyk hot of kyk haar!
Engels is alles; ek wordt somar naar!
Dan begint hij op te sommen: engels is de wijze van optreden tegenover de naburige staten, ook de rechtspraak en wetten, de samenleving, eetwaren, kleren, ‘Engelse stewels, met Engels gekraak; Engelse lekkers, na Engelse smaak’; engels zijn scholen, kerk, modes, wijn, beloften - ‘Engels is alles, so as jy hier siet; Engels is alles, so eindig mijn lied.’ Vrijstater weer zoekt de schuld van de verengelsing bij de Afrikaner zelf in ‘Ver Engelse Afrikaners’: - Engels word mode, ons sede gaat weg,
Engels word mode, dit lyk my mar sleg.
| |
[pagina 104]
| |
Afrikaners hul plase op Engels bewerk,
Afrikaners gaat al na die Engelse kerk,
Afrikaners wil hulle nes Engelse hou,
Afrikaners hul huise op Engels gebou,
- - - - - - - - - -
Afrikaanse familie en Engels gesprek,
Afrikaanse prekante wat Engels inbring,
en zo gaat ook hij door met 't opnoemen van alles wat engels is of wordt. Veel heftiger uit Oom Jan in ‘Vooruitgang’ z'n verontwaardiging over de algemene verengelsing; z'n toorn keert zich vooral tegen de school en de kerk: - Engels! Engels! alles Engels! Engels wat jy siet en hoor;
In ons skole, in ons kerke, word ons moedertaal vermoor.
Ag hoe word ons volk verbaster, daartoe werk ons leraars saam,
Hollans nog in sekere skole: is bedrog, 'n blote naam!
Wie hom nie lat anglisere word geskolde en gesmaad.
Tot in Vrystaat en Transvaal al, oweral dieselfde kwaad.
‘Dis vooruitgang!’ roep die skreeuwers, ‘dis beskawing wat nou kom!’
Die wat dit nie wil gelowe, die is ouderwets en dom.
Wie daartegen durf getuige is 'n Patriotsrebel,
Word verag, gevloek, gelaster, en beswadder van die hel.
Met die vader van die leugen, wat hul aanvoer, ruk hul an,
En verguis wie nie wil saam doen, oweral waar hul mar kan.
En ons volk met slaap bevange, droom van vrede, is gerus.
Word hul wakker 't duur nie lank nie, net nou is hul weer gesus.
Mooie woorde, holle klanke, vrome praatjies gen gebrek;
Die wat van gevaar durf prate, die verklaar hul stapelgek.
Die voor taal en ouwe sede in die bres spring, is 'n dwaas,
‘Leer mar Engels, dit maak salig!’ skree hul uit met groot geraas,
‘Hollans sal van self wel kome, Afrikaans is Hotnotstaal!’
In de scholen vindt men slechts English History, English Grammar, ja zelfs in de kerken English sermons, en er is geen kans op verbetering: | |
[pagina 105]
| |
Net so lank as Afrikaanders nie eendragtig, nedrig vraag
Dat hul taal erkend mag worde, sal hul by 'n dowe klaag.
Door al de nieuwigheden zijn de mensen niet beter geworden; integendeel, de naasteliefde is zoekgeraakt: Koud word vrinde en betrekkings, oom en neef is nou ‘meneer’;
Tante en nig is Miss of Mrs., alles koud nes wintersweer.
De kennis, op de engelse school opgedaan, doet de dochter haar vader, 'n boer, verachten: Boerevrouw, oh, fie! hoe lelik! predikantsvrou, ja, dit sal
Sy tog seker nog eens worde, boere kan haar nie beval.
Maar 't gevolg is, dat ze blijft zitten. In de kerk schreeuwt de predikant en maakt veel vertoon op amerikaanse manier, en wie z'n hoofd er over schudt, wordt voor dom gescholden. Hoe weinig oprecht meegevoel is er voor de Transvalers, die pas zijn ingelijfd! En wat Afrikaans of Hollans praat en as syn taal begeer,
Die is dwaas, 'n arme sukkel, vreeslik dom en ongeleer!
En as hy van reg durf prate, word eenvoudig dit geseg:
‘Jou remoer- en oproermaker, weet jy dan nie Mag is Reg!’
Enige tijd later richtte Oom Jan 'n verzoek ‘An alle ware Afrikaners’, en vroeg ze, enkel afrikaanse handelaars te ondersteunen, daar de engelse steeds geld aan de Afrikaners verdienen, maar hen bleven minachten; Mar as ons as een enig man
Hul winkels sou verlaat,
En by ons eige mense koop,
Dan sou hul anders praat.
Die fout leg dus geheel by ons,
Dat ons so word gekuld,
En dat die Jingoes ons verag
Is puur ons eige skuld.
| |
[pagina 106]
| |
'n Scherper aanklacht, en meer van godsdienstige aard, is vervat in 'n leerdichtje, getiteld: ‘Vervulling van 2 Tim. 3:1-5.’ Het geeft 'n parafrase van deze pericoop, waarin alle ondeugden worden genoemd, die in de laatste tijden welig zullen tieren, en toont aan, hoe deze profetie in vervulling gaat. Zo heet 't o.a. er in: Di eie belangsug
Win da'eliks veld,
En word haas deur elkeen
Op d' voorgrond gesteld;
Di skyn lyk godvruchtig
En deugsaam te wees,
Mar d' bron is selfsugtig,
En werke van d' vlees.
- - - - - - -
Opregtheid verminder,
Geveinsheid vermeer,
Godsvrug word verhinder,
Mar hoogmoed geleer.
Di omgang word stywer,
Di vrindskap 'n skyn,
Na guns wordt geywer,
Di spreektoon word fyn.
‘Ver Moeders’ herinnert de moeder, hoe gemakkelik de ontwikkeling van haar kind 'n verkeerde richting uit kan gaan, en vermaant haar, op de voetjes, handjes, 't tongetje en hartje van haar kind te passen: Moeder! pas die handjies op,
Wat onskuldig bessies pluk,
Huisies bou van klei of sand,
Vry van kommer, sorg en druk.
Vraag tog nooit in ongeduld:
‘Waarom is dit juis myn werk?’
Denk, wat kwaad kan hull' nog doen,
Of wat nut ver land en kerk?
| |
[pagina 107]
| |
Zoals te verwachten, is er in de godsdienstige gedichten weinig oorspronkelikheid. Men vindt er de traditionele voorstellingen, b.v. van 't leven hier als 'n reis naar de eeuwigheid, en de hemel als 'n stad met gouden straten; evenzo zijn de beelden stereotiep: van de dood wordt gesproken als 't donkere dal, kleine fouten heten kleine vossen, Christus is manna voor de ziel en 'n rots om op te bouwen, enz. Ook in 't gewone woordgebruik sluit de taal zich nauw aan bij die van de Bijbel en de gezangen, en dit valt nog meer op door de vele, voor 't Afrikaans archaïstiese vormen, die behouden worden, b.v. des heils, geseid, hulpe. Door Oom Jan is slechts één van deze gedichtjes ondertekend, en wel 'n gebed met de titel: ‘'n Sug tot die Koning van die Konings ver die Transvaalse Deputatie.’ Godsdienst en politiek ontmoeten elkaar ook in 't versje ‘Di vyfde Gebod’, dat luidt: - Die welvaart van die vaderland
Gaat hand in hand
Met eerbied ver die voorgeslag;
As hull' die voorgeslag onteer,
Wat hull' perbeer,
Geen se'en is daarop te wag.
En hull' sal merke an die slot,
Di Woord van God
Blyf ewig waar en hou syn krag.
'n Gebed wordt uitgesproken in 't mooie ‘Sondag-morre Lied’, dat begint: Dank, liewe Heer!
Die nou alweer
Die skaduws laat verdwyne;
'n Sabbatslig
Voor ons gesig,
So liefelik laat skyne.
| |
[pagina 108]
| |
Laat deuse dag
Uw woord met krag
An sondaarsharte werke;
En send, o Heer!
Uw segen neer,
Om swakke te versterke.
De bede in de overige verzen slaat minder bepaald op de Zondag. Ook andere feestdagen gaven aanleiding tot 't schrijven van liederen. Zo heet een van Ds. J. Lion Cachet (Neef Jan wat versies maak) ‘Jezus Hemelvaart’: - Jesus is omhoog gevare,
Naar di hemel waar Hy woon,
Is omring deur Eng'leskare,
Di daar staan rondom Syn troon,
Waar hul' loflied ongestoord
Hom ter ere word gehoord.
- - - - - - - -
En as heil'ge hemellinge
Om Syn troon in ewig lig,
Hom 'n lied ter ere singe
Met bedekte aangesig,
O! pas ons dan ni veul meer
Lof en dank, en prys en eer?
- - - - - - - -
Ja, oek ons siet op na bowe,
Oek ons danklied word gehoord,
Oek ons harte wil Hem lowe,
Oek ons stem dring deur di poort,
Waardeur Hy is ingegaan,
Om in onse plaas te staan.
Hierop volgt 'n gebed en 'n vermaning tot de ziel om voortaan de volmaking na te streven, totdat ze eens naar Christus geroepen zal worden. Dit gedeelte is echter zwak, en bestaat uit 'n aaneenrijging van christelike voorstellingen, zonder 'n bepaalde leidende gedachte. | |
[pagina 109]
| |
'n Even passende overpeinzing als in de eerste helft van 't voorafgaande, gaf Neef Jan in ‘Op die Nuwe Jaar’, in welk gedicht hij, naar aanleiding van de voorbijsnellende tijd, zich bezighield met de verhouding van God tot de mens. Weer 'n ander gedichtje ‘Op di Nuwe Jaar’ van J.J., heeft tot motief: ‘Ons sal ons in di Heer verbly.’ De Heer wordt geloofd voor z'n hulp aan de voorvaders verleend, om z'n bescherming in 't afgelopen jaar, en als de redder. Dit liedje is geenszins vrij te pleiten van onnodige herhaling. Blijdschap in Jezus is 't onderwerp van nog 'n tweetal. Het ene, ‘Di Lewe van di Gristen’, is van Neef Jan; 't andere heet ‘Blyskap in Jesus’, en vertelt op kinderlike toon van de dagelikse strijd tegen de zonde, lauwheid in de dienst des Heren, en van vreugde, gesmaakt door Gods liefde, die de ziel schraagt. Een koepletje luidt: Ek sal nog nou en dan weer val,
As ek nie opwaarts siet;
Mar Jesus blyf myn enig al
En Hy verlaat my niet.
't Zelfde vast vertrouwen spreekt uit ‘Vertrou op die Heer’, dat overgaat in 'n overdenking na 't gebed aan 't begin: - O Heer, al myn ellend
En nood is U bekend.
Gen mens wat dit verstaat,
En hulp geef ver die kwaad;
Né, U alleen, o Heer!
Ek leg dit an Uw voete neer!
By U alleen is raad.
Een van Neef Jan's omvangrijkste gedichten heet ‘'n Peinsende Gedagte oer die woord Geluk’. Hij vertelt, dat | |
[pagina 110]
| |
hij zich vaak had afgevraagd, wat de bron van 't geluk kon zijn. Langzamerhand ging hem 'n licht op, en zag hij vier glanzende stromen, die te zamen 't geluk vormden. Maar nog kende hij hun oorsprong niet. Dieper drong hij door in 't raadsel, en eindelik begreep hij, dat ze voortvloeiden uit vier bronnen, geheten: Des Heren Zegen, Tevreden Lot, 'n Vergenoegd Leven en Gemeenschap met de Heer. Opmerkelik is in dit stuk, dat haast aldoor de hollandse praeterita gebruikt worden. In 'n reeks gedichten, getiteld ‘Gesellig Onderhoud’, stelde Neef Jan allerlei vragen, naar aanleiding van misbruiken in de kerk en van tegenstrijdigheden in 't leven van Christenen. In ‘Ontwaakt gy die slaapt’ richtte hij 'n dringende uitnodiging tot de ziel, die niet behouden was, om dadelik naar Christus te komen. Maar 't onderwerp, dat hem 't meest bezighield, was de grote betekenis van de zoendood; zo in ‘Golgotha’, ‘Die Gristens Roem’, ‘Dit is Volbrag’ en ‘Het Bloed van Jezus Christus’. In ‘Golgotha’ wordt de ziel uitgenodigd te peinzen over de betekenis van Christus' dood: Na Golgotha, na Golgotha!
Volg, o myn siel! die pad,
Waarop Hy jou is voorgegaan,
Syn lydenspad, jou lewensbaan,
Loop uit in d' hemelstad.
- - - - - - -
Na Golgotha, na Golgotha!
Dring deur, myn siel, met krag,
Dring deur tot an die voet van d' kruis,
Die slot van d' hemels Vaderhuis,
Waar rus en vre jou wag.
In ‘Die Gristens Roem’ looft de verloste Jezus als de gever van allerlei schatten, als land, huis, goud en vrienden. | |
[pagina 111]
| |
De wereldling bezit ze ook, maar zijn schatten zijn niet onvergankelik als die van de Christen. Een koeplet kan als voorbeeld dienen: - Die edelman roem op syn huis,
Mar ek roem nog veul meer;
‘Dit is volbrag!’ geef my 'n huis
By Jezus myne Heer.
Dis waar jou huis is skoon en ruim,
Jy het jou lus daaran,
Mar as jy sterf wie kryg dit dan,
Wat het jy dan daarvan?
Ek het 'n huis met heller lig,
Met hande nie gemaak,
Waar 'k ewig woon, 'n Godsgebouw,
En deur Gods troon bewaak.
Verder wordt de lof van God er in gezongen in 'n reeks beelden, meest aan de Bijbel ontleend. Al heel weinig in overeenstemming met de verhevenheid van 't onderwerp is deze metafoor: ‘Syn hart sal oek die veerbed wees, Waarop myn siele rus.’
Wat er op volgt, is stellig aantrekkeliker: Syn aangesig is my die son,
Die kou'e in my verdryf,
Die lig my skenk in myn gemoed,
En vrugbaarheid my geef.
Ook 'n ongenoemde zong 'n lof- en danklied ‘An di Verlosser’, en in 'n overzicht van ‘Die Lydensgeskiedenis’ werd telkens de nadruk gelegd op 't smartelik lijden van Christus, dat echter z'n liefde niet kon blussen. 't Beste gedichtje van Neef Jan is wel ‘Heilig Lewe’, dat de Christen de dure plicht van 'n heilige wandel voor | |
[pagina 112]
| |
ogen houdt. Het vormt 'n afgerond geheel, waarin 'n klimax te bespeuren valt, en luidt: - Gristen! jy moet heilig lewe
Na di voorbeeld van jou Heer;
Want Hy wil Syn Gees jou gewe,
Om te lewe tot Syn eer.
Gristen! jy moet heilig lewe,
So as Jesus het geleef;
Want Hy wil Syn Gees jou gewe,
As jy biddend daarna streef.
Gristen! jy moet heilig lewe,
So as Christus jou gebied;
Want Hy wil Syn Gees jou gewe,
En Hy self verlaat jou niet.
Gristen! jy moet heilig lewe,
Selfs in ramp en teenspoed;
Want Hy wil Syn Geest jou gewe
Tot 'n ligstraal voor jou voet.
Gristen! jy moet heilig lewe,
Tot 'n voorbeeld en 'n lig;
Christus wil Syn Gees jou gewe,
En dit is jou dure plig.
Heilig! heilig moet jy lewe,
En steeds ver Syn koms bereid,
Hom verbeide, en steeds strewe,
Na nog meerdre heiligheid.
'n Viertal gedichtjes zijn niet oorspronkelik: ‘Di Vierde’, naar Revius, 'n ‘Nuwjaarslied’, dat begint: ‘'n Jaar is weer daarhene, Vol blydskap en verdriet’, 'n verhaal ‘Di Dr Kapers’ door Neef Jan, terwijl ‘Berusting in God's Wil’ kennelik uit 't Hollands is, hoewel 't niet gezegd wordt. De overige godsdienstige stukjes, die meestal 'n waarschuwing | |
[pagina 113]
| |
tegen ondeugden, als hoogmoed en geveinsdheid, bevatten, of 'n eentonige vermaning tot bekering, zijn 'n afzonderlike vermelding niet waard. 't Aantal stichtelike gedichten, dat enige verdienste bezit, is dus vrij gering. Toch valt 't te betreuren, dat ze geheel over 't hoofd worden gezien, want verscheidene zijn zeer geschikt om als gezangen te worden gezongen, door inhoud, stijl en vloeiende maat, b.v. 't ‘Sondag-morre Lied’, ‘Golgotha’, ‘Heilig Lewe’, ‘Op die Nuwe Jaar’ en ‘An di Verlosser’. Het is waar, dat in enige onnodige herhaling of ongemotiveerde afdwaling voorkomt, maar met de nodige kritiek zou 'n goede keuze uit de koepletten kunnen worden gedaan. Zo bevat zelfs 'n zwak gedicht als ‘Omhoog myn Siel’ van Neef Jan nog 'n vrij verdienstelik koeplet als 't volgende: Omhoog myn siel! omhoog myn lof,
Dring door, en hoger door,
Al klink di tone nog so dof,
Verhewe bo die aardse stof,
Klink dit volmaak in d' hemelhof,
Met d' jublend Eng'le koor.
In dit verband mag niet vergeten worden de proeve van 'n berijming van de Psalmen 1, 8, 12, 23 en 46, verschenen in Die Afrikaanse Almanak ver 1878. |
|