De eerste Afrikaansche taalbeweging en zijne letterkundige voortbrengselen
(1916)–L. van Niekerk– Auteursrecht onbekend
[pagina 36]
| |
Hoofdstuk II.
| |
[pagina 37]
| |
heden niet hebben, en in 't volgende jaar werden ze met 'n uitvoerige toelichting uitgegeven onder de titel: Afrikaans ons Volkstaal. 71 Theses of Stellinge, neergeleg en verklaar deur S.J. du Toit. Ze hebben betrekking op 't Afrikaans als taal, als moedertaal, landstaal, volkstaal, schrijftaal, bijbeltaal, schooltaal en kerktaal, en vormen niet slechts 'n pleidooi voor 't Afrikaans, maar geven te gelijk 'n uiteenzetting van 't standpunt en 't streven van de voorstanders ervan, en tonen terloops aan, wat door hen reeds bereikt was. Het boek is belangrijk, doordat 't de mening weergeeft van de persoon, die van 't begin af de voornaamste leider van de beweging geweest was. Onder de eerste zestien stellingen, over Afrikaans als taal, komen enige voor met algemene strekking, als de vijfde: ‘Di Taal self is di hoogste wetgewer. Dus kan jy gen taalreels an 'n Taal voorskrywe ni, jy moet dit an di Taal ontleen. Di Skryftaal moet di Spreektaal volg, ni omgekeer ni.’ Dan volgen andere, die meer bepaald op goede eigenschappen van 't Afrikaans wijzen, b.v. zuiverheid, kortheid, zachtheid, welluidendheid. Als vanzelf komen er vergelijkingen met 't Engels, dat menige veer laten moet, vooral ten opzichte van spelling en zuiverheid. Enige keren is de bewijsvoering oppervlakkig (XI, XIV), maar over 't geheel heeft de schrijver 'n goed inzicht in algemene taalverschijnselen, dat hij te danken heeft aan de ijverige studie van taalkundige werken. Hij verzuimt niet, deze autoriteiten aan te halen tot staving van z'n beweringen, o.a. Whitney: Language and its Study, Max Müller: Lectures on the Science of Languages, Roorda: Schrijftaal en Spreektaal en de lezing van Dr. Brill. | |
[pagina 38]
| |
In de overige afdelingen drijft de schrijver meer op eigen wieken, hoewel de aanhalingen ook hier geenszins ontbreken. Men vindt er vele argumenten uit de vroegere propagandistiese literatuur van de Regte Afrikaners terug. Al is de toelichting soms minder overtuigend, en niet geheel vrij van onjuistheden, toch zijn de stellingen over 't geheel handig uitgewerkt. Ook bevat 't boek menig behartigenswaardig woord voor jongere voorstanders van de taal, en menig argument, dat met goed gevolg door hen gebruikt kan worden. Onder 't hoofd ‘Afrikaans als Volkstaal’ behandelt de schrijver o.m. de verhouding van 't Afrikaans tot 't Nederlands. Hij zegt, dat 't inderdaad onmogelik is, 't Hollands te herstellen in de ereplaats, er door bekleed aan 't begin van de negentiende eeuw, en dat z'n enige kans op langer bestaan te zoeken is in 't Afrikaans, dat meer geschiktheid en levensvatbaarheid bezit als volkstaal van Zuid-Afrika. Ongelukkig echter heeft 't Hollands zich vijandig getoond tegen 't Afrikaans in de eerste jaren van de beweging, maar ‘di Afrikaanse boompi groei intussen langs di oue Hollanse stam op, en slaat syn arme vrindelik daarom heen, want hy voel solank as hy nog swak is het hy di steun nodig. Di dikke wortels van di oue boom beskerm syn jonge wortels teen di Engelse byl, die stywe tak beskut syn jonge lote teen storme, en di oue boom sterf tog lanksaam weg, en net so vinnig neem hy di plek in. En di oue eikeboom, in plaas van trots te wees op syn eie kind, wat so kragtig uit syn wortels opspruit en beloof eenmaal syn plek so wêrdig in te neem, stoot regtig syn eie kind af en seg: Né, weg! Jy trek net party van myn | |
[pagina 39]
| |
sap en vettigheid weg! Dis myn plek; ek wil hiir bly staan! En tog groei di boompi op.’ Dan spoort Du Toit tot samenwerking aan in de twee-en-veertigste stelling: ‘Dis di plig van almal wat teen di algemene oerheersing van Engels in Suid Afrika is, om same te werk tot behoud van di Volkstaal, hoewel hulle onderling verskil aangaande di vorm.’ En in de vier-en-veertigste zegt hij: ‘Afrikaans het sig dan oek nooit vyandig getoon teen Hollans ni, mar alle pogings tot behoud van Hollans teeno'er Engels ondersteun, in di oertuiging dat Hollans hiir tog di erfdeel is van Afrikaans.’ Tot staving hiervan verwijst hij naar de ondersteuning, aan de zaak van 't Hollands verleend door Di Patriot, en op de verspreiding van hollandse lektuur door 't kantoor van Di Patriot. Z'n standpunt tegenover 't Engels en 't Hollands geeft hij op 'n andere plaats als volgt weer: ‘Teeno'er Engels seg ons reguit: “Hiir is 2 tale in di land. Ons erken julle. Mar julle moet ons net so goed erken.” En teeno'er Hollans seg ons openlik: “Teeno'er Engels staan en werk ons same; nou werk ons nog mé om in di vorm van Hollans onse gesamenlike taal in di publike lewe en staatsbestuur erkend te kry. Mar daar sal ons ni altyd mé tevrede wees ni. Di dag sal kom, dat Afrikaans as Volkstaal sal moet erken worde.”’ En in de toelichting van de zes-en-veertigste stelling zegt hij: ‘Tot nou toe was ons doel net om di Afrikaner te laat verstaan: “Jy het 'n taal; di taal praat jy; die taal is ver jou onmisbaar; di taal is ver jou di beste; skryf di taal nes jy dit praat.” Di grote werk het ons nou so vèr gebreng, dat ons reken dis nou di tyd om di twede hoofgedagte by di volk te laat ingang kry: “Di taal wat jy | |
[pagina 40]
| |
praat in jou huis, en op di mark, en in di Raadsaal, en wat jy lees in jou koerant, di taal moet erken worde as offisiële taal in di Skool, in di Staat, in di Kerk, en oral. Daartoe moet 'n begin gemaak worde met 'n Afrikaanse Taalkongres.’ Hiermee doet hij de voorstanders van 't Afrikaans 't programma aan de hand, dat hij in z'n voorwoord nauwkeuriger bepaalt: ‘Ons moet 'n regte Afrikaanse Taalkongres by makaar roep van di eerste en derde klas hiir bo genoem, naamlik van di wat ver Afrikaans en di wat ver eenvoudig Hollans is, om a. te perbeer of ons ni makaar kan o'ertuige, wi gelyk het ni, en sodoende tot eenheid van doel en strewe te geraak; of as dit ni kan ni, dan b. 'n plan ver samenwerking te kry tussen di partye; en verder c. as voorstanders van Afrikaans, te o'erwege of di tyd ni gekom is om Afrikaans tot offisiële taal erken te kry, in di plek van Hollans; en, so ja, langs welke weg en deur watter middels di doel bes kan bereik worde; en verder 2. 'n Afrikaanse Taalbond of Taalvereniging op te rig, wat ten doel het di ontwikkeling van ons Volkstaal as skryftaal vollens di spreektaal.’ Inderdaad bestonden er redenen voor de oprichting van 'n taalvereniging, want gedurende 't verblijf van Du Toit in de Transvaal had de beweging 'n sterke stuwkracht gemist, en van Die Genootskap ging geen leiding meer uit, terwijl daartegenover de zaak van 't Hollands juist gedurende deze jaren grote vorderingen scheen gemaakt te hebben. Toch duurde 't nog tot 1896, voordat 'n kongres bijeenkwam. | |
[pagina 41]
| |
Intussen was er 'n ander uiterst belangrijk stuk werk, waardoor Du Toit in beslag werd genomen, nl. de vertaling van de Bijbel, die hij in z'n Geskiedenis van die Afrikaanse Taalbeweging reeds 't uitgangspunt en einddoel ervan genoemd had. In 1875 was men van mening, dat Pannevis te voortvarend was geweest met z'n verzoek aan 't Britse en Buitenlandse Bijbelgenootschap, maar in 1878 vond men op de jaarvergadering van Die Genootskap, dat de tijd rijp was voor 'n vertaling. Pas zes jaar later werd de zaak ernstig ter hand genomen, nadat 'n vergadering was belegd om over te gaan tot de opheffing van Die Genootskap of tot uitvoering van 't besluit van 1878, dat met de vertaling 'n begin moest worden gemaakt. Een uitvoerende kommissie, toen aangesteld, bracht spoedig verslag uit over de vermoedelike kosten, en na de jaarvergadering van 1885 werd de vertaling aan Du Toit opgedragen. Hij was destijds nog superintendent van onderwijs in de Transvaal, en eerst nadat hij z'n ontslag genomen had, kon hij 'n begin maken met 't werk. Na 'n lange lijdensgeschiedenis zag dus pas in 1889 te De Paarl 'n boekje 't licht: Di Bybel in Afrikaans. Dri Proewe. Hierin gaf Du Toit de eerste drie hoofdstukken van Genesis in letterlike vertaling met aantekeningen, en van 2 Sam. V:6-VI, 1 Kron. XI:6-XVI, Ps. 24, 101 en 132 'n bewerking in historiese samenhang, in navolging van 't bijbelse handboek van Dr. Barth van Würtemberg, met 'n verzoek om kritiek. Hij zou de vertaling geheel belangeloos bewerken, maar hoopte, dat ondersteuners Die Genootskap zouden helpen bij 't drukken en verspreiden ervan. Telkens na voltooiing zou ieder boek gedrukt worden. Zo verscheen Di Eerste Boek van Moses, genoem Génesis, | |
[pagina 42]
| |
in 1893. 't Werk was gedaan door 'n kring van predikanten, onderwijzers en leken, onder wie Ds. S.J. du Toit de leiding had. Zijn overzetting werd telkens door de overigen gekontroleerd aan de hand van kritiese uitgaven van 't oorspronkelike, de Statenvertaling, de Lutherse, de engelse van 1611 en van 1880, e.a. Waar 'n volkomen letterlike vertaling onmogelik was, gaf men die in kanttekeningen. Na Genesis werd Mattheus ter hand genomen, maar nu hield men eerst besprekingen en pas daarna maakte Du Toit 'n vertaling, opdat men niet te zeer onder zijn invloed zou raken. 't Resultaat was de uitgave in 1895 van Di Evangeli vollens Mattéus. Drie jaar later verscheen Di Openbaring fan Jesus Gristus, met antekeninge, deur S.J. du Toit, en in 1907 Di Psalme. Al deze boeken zijn voorzien van aantekeningen. Er is ernstig gestreefd naar 'n trouwe vertaling, zozeer zelfs, dat aanvulling van de tekst soms is verzuimd in strijd met 't afrikaanse taaleigen. Zo worden de zaligsprekingen gegeven zonder 't hulpwerkwoord: ‘Salig di reine van hart, want hulle sal God siin!’ De verheven eenvoud van stijl is gebleven, hoewel hier en daar 't gebruik van specifiek afrikaanse woorden en uitdrukkingen menige lezer bij de eerste kennismaking hinderen zal, te meer, daar men onwillekeurig geneigd is deze overzetting met de Statenvertaling te vergelijken; zo b.v. 't vierde vers van Psalm 23, en 't derde en vierde van Psalm 123, psalmen, waarop overigens niets aan te merken valt. Psalm 121 is in z'n geheel goed geslaagd: - | |
‘Sang.1. Ek sal myn oge ophef na di berge toe: waarfandaan | |
[pagina 43]
| |
sal myn hulp tog kom? 2. Myn hulp is fan Jehowa, wat hemel en aarde gemaak het. | |
Beurtsang.3. Mog Hy jou foet ni laat wankel ni! Mog Hy wat jou bewaar nie sluimer ni! 4. Kyk, Hy wat Isra'el bewaar sal ni sluimer of slaap ni. 5. Jehowa is jou Bewaarder; Jehowa is jou skadewe teen di hitte fan di son. 6. Di son sal jou bedags ni deer ni, en di maan by nag ni. 7. Jehowa sal jou bewaar fer alle kwaad, jou siil sal Hy bewaar. 8. Jehowa sal jou uitgang en jou ingang bewaar, fan nou af en fer altyd.’ Deze ene aanhaling moge volstaan, daar bij de beoordeling van deze overzetting vooringenomenheid, en nog meer, vooroordeel zeer moeilik te vermijden zijn, en gevaar lopen verergerd te worden door 't lezen van enkele perikopen. Pas wanneer de synoden van de drie hollandse kerkgenootschappen in Zuid-Afrika overgaan tot de bewerking van 'n bijbelvertaling, zal blijken, wat de waarde is van 't geheel van Du Toit's arbeid.
Andere uitgaven te De Paarl in deze jaren waren: 1890 herdrukken van twee stellen Samensprake in Afrikaans en Engels, deur Oom Willem, waarvan nommer 2 in 1885 was verschenen; 'n derde stel maakte de serie voltallig in 1891; 1892 Handboek ver Godsdiinsonderwys, deur Ds. S.J. du Toit, en Werkelike Geesverskynings, Europese en Afrikaanse, en in 1895 't bekende Kookboek deur Mej. Dijkman. Op z'n twintigste jaarvergadering, 14 Augustus 1895, besloot Die Genootskap eindelik tot 't bijeenroepen van 'n afrikaans taalkongres, dat bijeenkwam op 15 en 16 Januarie | |
[pagina 44]
| |
1896 te De Paarl, onder voorzitterschap van Du Toit. Er waren zowat honderd vertegenwoordigers uit alle delen van 't land; uit de Transvaal en Vrijstaat kwamen minder dan verwacht waren, door de Jameson-inval aan 't begin van de maand. Bij de bespreking van de verhouding van Afrikaans tot Hollands, bleek 't, dat men 't gebruik van 'n taal, tussen beide in staande, afkeurde, en men nam dan ook de resolutie: ‘Dat di Afrikaanse Taalkongres sig verklaar ten gunste van di beginsel: skryf soos jy praat, dit wil sê om di beskaafde spreektaal van ons land tot grondslag te lê en tot re'el van skryftaal, en saam met ons volk te ontwikkel.’ Aan 'n kommissie werd 't samenstellen van 'n afrikaanse taalkunde en 'n woordeboek opgedragen; 'n voorstel over de uitgave van 'n afrikaans-engels woordeboek moest worden teruggetrokken, daar men eenparig van mening was, dat 'n afrikaans kongres zulk werk niet op zich moest nemen. Eerder dan 't zoeven genoemde besluit werd 't derde tot uitvoer gebracht, nl. 't uitgeven van 'n tijdschrift, onder de naam Ons Klyntji. Ook de bijbelvertaling werd besproken. Verstandige meningen werden geuit door diegenen, die, hoe gaarne ze de vertaling ook zouden verwelkomen, toch meenden, dat die van de kerk moest uitgaan; onder dezen was Professor Cachet. De grote meerderheid keurde 't echter goed, dat er reeds 'n begin was gemaakt, en sprak die mening uit in 't volgende besluit: ‘Di Kongres beskou dat Afrikaans ons Kerktaal moet worde, en siin met blydskap dat Ds. du Toit en andere reeds begin het met di vertaling van di bybel. Di vergadering hoop dat hulle in di gees sal voortgaan totdat di tyd daar is om 'n Afrikaanse bybel van kerkwege uit te gé.’ | |
[pagina 45]
| |
't Volgende jaar werd 'n tweede kongres op 27 en 28 Januarie gehouden, weer te De Paarl. Een soortgelijke resolutie als de eerste van 't vorige kongres werd genomen, alleen drong men nu ook aan op de erkenning van 't Afrikaans als officiële taal. Verder kwamen ter sprake allerlei grieven van personen, die, omdat ze zich van 't Afrikaans hadden bediend, waren beledigd door staatsambtenaren. 'n Kommissie werd aangesteld, die al zulke klachten voor de autoriteiten zou brengen. Kortelik werden enige proeven van 't woordeboek en de taalkunde besproken, en meer breedvoerig Ons Klyntji. Dit maandblad, met z'n bescheiden titel, was sedert Maart 1896 verschenen, tegen vier shillings in 't jaar. In de eerste aflevering leest men: ‘Met hartkloppings waag ek dit om fer di eerste maal di drempel fan di deur o'er te stap; omdat ek self heel goed weet, hoefeul daar nog an my ontbreek. As ek dit self ni goed sou weet ni, dan sou daar frinde genoeg wees om my dit te vertel, want di tyding, dat ek an di kom was, het al heel wat anmerkings opgewek...... Myn doel is: di lus en liifde fer ons moedertaal op te wek en an te kweek. Ek kan ni anders praat ni as ek geleer het, en dit is Afrikaans...... Ek sal ni preek ni, dit kan ek oek ni, mar myn opvoeding sal ek, hoop ek, ni fergeet ni...... O'er poletiik sal ek ni praat ni, mar as daar miskiin 'n woordji my ontfal, denk dan mar, dat 'n jonge mens partykeer onfersigtig is.’ 't Kongres van 1897 keurde 't vermijden van godsdienst en politiek goed, ook de plaatsing van verdichte verhalen, waarover Ons Klyntji nogal was aangevallen. Gaarne zag men, dat 't blad tweemaal per maand verscheen, maar daar de hogere | |
[pagina 46]
| |
kosten tot gevolg konden hebben, dat de personen, voor wie 't in de eerste plaats bedoeld was, geen intekenaars zouden blijven, liet men deze wens voorlopig varen. Ons Klyntji verscheen tot December 1905; 't begon met 750 abonnees, 'n getal, dat binnen 'n jaar steeg tot 2718. Onder de eerste medewerkers bevonden zich C.P. Hoogenhout, Professor J. Lion Cachet en W.R. von Wielligh, maar na korte tijd werd de hele redaktie aan Du Toit overgelaten. Stukken werden gezonden uit alle delen van 't land, en men was grotendeels afhankelik van deze vrijwillige bijdragen. Op deze wijze stichtte men 'n orgaan voor alle voorstanders van 't Afrikaans, ook in 't oosten en noorden, en te gelijk trachtte men 't doel te bereiken van ‘Afrikaanse skrywers en dus 'n Afrikaanse letterkunde te form...... Di Patriot het honderde geleer om te skrywe fer 'n koerant, Ons Klyntji moet tiintalle leer om goed te skrywe.’ Zo zei de redakteur bij 't uitloven van 'n prijs voor de drie beste dier-verhalen, en voegde er aan toe: ‘Daarom sal op taal en styl net so gelet worde as op di inhoud. Alles suiwer Afrikaans: form en inhoud.’ Ook hield men zich in 't begin streng aan de regel, dat alle letterkundige bijdragen oorspronkelik moesten zijn. 't Vignet toont 'n kind te midden van boeken, met aan de ene kant schrijfgereedschap en aan de andere 'n zuigfles en slabbetje. Later worden deze door speelgoed vervangen, en ziet 't kind er ouder uit. Onderaan staat de zinspreuk: ‘Klyn begin, anhou win.’ Ons Klyntji wordt beschouwd als 'n troetelkind, dat door de redakteur wordt opgevoed, en iedere maand bij de intekenaars op bezoek komt. In de vele brieven aan 't blad wordt de beeldspraak | |
[pagina 47]
| |
volgehouden: men moedigt 't kleintje aan, verbaast zich over z'n vorderingen en z'n verstandig praten, men stuurt geld voor 'n nieuw jurkje, enz. Van zijn kant weigert Ons Klyntji sommige bijdragen, omdat z'n Pa hem niet toelaat onbeduidende stukken te publiceren, of omdat godsdienst of politiek er in worden behandeld. Inderdaad moest de redakteur dikwels als onderwijzer optreden. Daar er onder de inzenders van verzen veel rijmelaars waren, geeft hij regels voor maat en rijm. Naar aanleiding van Di Koningin fan Skeba moet hij enige keren uitleggen, wat men onder 'n historiese roman verstaat, en onder de rubriek ‘Geselsery met ons Lesers’ weigert hij telkens stukken om de bovengenoemde redenen, of omdat ze niet oorspronkelik zijn, maar eenvoudig overgeschreven, vaak uit Di Patriot of Almanak, en als eigen werk ingezonden. Tegen 1900 nemen z'n waarschuwingen tegen politieke stukken toe. En daarom doet 't des te meer zonderling aan, wanneer hijzelf in November 1899 'n korte levensbeschrijving van Generaal Joubert en van Generaal Buller geeft, en in December 't portret van Generaal Piet Cronjé naast dat van Kolonel Baden-Powell, onder 't opschrift: ‘Di Helde fan Mafeking.’ Behalve belletristiese bijdragen als verzen, 'n historiese roman, novellen, honderden ‘storiis’, en twee en dertig liederen met muziek, waarvan echter nauweliks een derde oorspronkelik is, bevat Ons Klyntji enkele stukken van stichtelike en didaktiese aard, waaronder 'n serie over slechte en goede gewoonten; verder bijbel- en andere raadsels, bijdragen met populair-wetenschappelike inhoud, en stukken over zuidafrikaanse geschiedenis en taal. | |
[pagina 48]
| |
Enkele stukjes over taal zijn geschreven naar aanleiding van bedenkingen, door korrespondenten geopperd tegen woorden of woordvormen, door Ons Klyntji gebruikt; zo wil C.J. Dreyer (II, 46) de vorm ok i.p.v. oek, en het i.p.v. hê in zekere verbindingen. Z'n bezwaar tegen de vorm hê formuleert hij niet goed, maar 't is interessant, omdat dezelfde kwestie later weer besproken is in Die Brandwag van 15 Febr. en Maart 1912, de vraag namelik of, bij de hulpwerkwoorden sal, wil, mag, moet en kan de vorm van de infinitief hê of het is. Studie van de taal werd aangemoedigd door prijsvragen; zo werd 'n paar keer gevraagd om 'n lijst van afrikaanse woorden, die niet in 't Hollands gebruikelik zijn, en in de vierde jaargang om afrikaanse uitdrukkingen voor: dronken zijn, verliefd zijn en beetnemen. De gepubliceerde lijsten bevatten niet minder dan 171, 121 en 149 uitdrukkingen respektievelik; niet alle kunnen echter de toets van echtheid doorstaan. Veel groter was de belangstelling in de geschiedenis, waarvoor ook prijsvragen werden uitgeschreven. Sommige stukken geven 'n andere dan de gewone lezing van gebeurtenissen; zo wordt Veldkommandant Stefanus Roos aangewezen als de held van Majuba (I, 11), en Veldkornet Senekal gehouden voor de ware aanvoerder te Bronkorsspruit (II, 68). Andere stukken behandelen minder bekende episodes, b.v. feiten over 't optreden van President Kruger, waardoor hij vroeg reeds de achting van z'n volk verwierf (I, 113). Belangrijk zijn enige gedenkschriften en brieven van voortrekkers, o.a. van Piet Retief aan Sir Andries Stockenstrom bij z'n vertrek uit de Kaapkolonie (II, 37), en een van | |
[pagina 49]
| |
z'n weduw (I, 232); telkens spoort de redakteur aan tot 't inzenden van zulke dokumenten. Verscheiden beschreven voorvallen, hoe schokkend ook, hebben slechts plaatselike betekenis, andere weer kunnen van belang zijn voor de kennis van vroegere materiële toestanden en de beschavingsgeschiedenis van Zuid-Afrika. Zo zijn er 'n paar verhaaltjes over vroegere slaven, en vele geven 'n kijk op de onveiligheid, veroorzaakt door wilde dieren en ‘drosters’, in de dagen, toen 't land nog moest worden ‘schoongemaakt’. Onder de populair-wetenschappelike artikels komen er serieën voor, als ‘Pratjiis o'er di Natuur’, ‘Wondere fan di Sterrehemel’ en ‘Die Folke fan di Aarde’, over Babylon, Assyrië en 't oude Egypte. Zulke stukken werden gaarne gelezen, en ze zullen voor de taal hun nut gehad hebben, doordat ze de afrikaanse namen gebruikten voor vele zaken, waarvan menig lezer te voren slechts 't engelse equivalent in de school zal hebben gehoord. Na 1900 komen er tientallen kleine stukjes over zeer verschillende onderwerpen, en minder belangwekkend. De invloed van de grote gebeurtenissen van die tijd op Ons Klyntji is ook anderszins bemerkbaar. Verscheiden novellen in de jaargang 1899 worden afgebroken en nooit vervolgd; onder de geschiedkundige stukken komen er geen meer voor over staatkundige gebeurtenissen; 't gehalte en getal van de literaire bijdragen vermindert na 1900 sterk, zodat de redakteur zelf z'n blad, dat in omvang heel wat geslonken is, moet vullen. Nu neemt hij vaak stukken over uit andere, merendeels engelse bladen. De uitgave wordt zelfs gestaakt van Maart 1902 tot Februarie 1903, zodat de | |
[pagina 50]
| |
nummers van die beide jaren samen één jaargang vormen. In December 1905 verschijnt 't laatste nummer. Andere uitgaven, die te De Paarl 't licht zagen tussen 1896 en 1905, zijn haast alle herdrukken. In 1896 verscheen Magrita Prinslo, 'n histories toneelstuk, en de reeds besproken Fergelykende Taalkunde fan Afrikaans en Engels, beide door Du Toit; in 1899 Fabiola of Di Kerk van di Katekombe, 'n bewerkingGa naar voetnoot1) naar 't Engels van Cardinal Newman door J.D. du Toit en 'n overdruk uit Di Patriot; verder twee novellen: Deur Hoogmoed Misly en Wat geld kan doen, in 1901 20 Afrikaanse Lidere met Musiik en in 1902 Di Koningin fan Skeba, alle uit Ons Klyntji overgedrukt. 'n Omvangrijker uitgave was De Gezellige in 1901, 'n verzameling voordrachten, liederen, onderwerpen voor debatten, toneelstukken, gezelschapspelen en raadsels, waarvan de meeste hollands zijn; de afrikaanse zijn merendeels uit Ons Klyntji afkomstig. In 1902 was eindelik 't Patriot Woordeboek af. 't Is feitelik slechts 'n woordelijst met naast ieder woord 't engelse equivalent. In 't voorbericht zeggen de uitgevers, dat ze geen uitvoerig woordeboek willen geven, maar zich hebben toegelegd op kortheid, gepaard aan volledigheid, voor zover die nodig is voor 'n handig zakwoordeboek. Hun doel met de uitgave is vooral de bevordering van eenvormigheid in de spelling, en 't verschaffen van 'n hulpmiddel aan Afrikaners en Engelsen bij 't aanleren van elkaars talen. Bij de samenstelling hebben ze 'n dankbaar gebruik gemaakt van de uitvoerige aantekeningen, gevonden | |
[pagina 51]
| |
onder de nagelaten geschriften van A. Pannevis, en van Mansvelt's Idioticon. Ze spreken de hoop uit, spoedig ook 'n engels-afrikaans woordeboek te kunnen uitgeven, 'n plan, dat echter niet uitgevoerd is. 't Woordeboekje bevat ongeveer 16.500 woorden, waaronder geen uitdrukkingen voorkomen, evenmin als samengestelde woorden, die door de samenstelling geen verandering van betekenis ondergaan. Ruim 1100 kursief gedrukte woorden heten zuiver afrikaans te zijn, d.w.z. dat ze òf niet in 't Hollands voorkomen, òf in 't Afrikaans 'n andere betekenis hebben dan in 't Hollands. Maar vele hiervan zijn evenzeer bekend in Nederland, b.v. afleer, basta, omsingel, sapperloot, tuig en vele andere, waarvan 't moeilik valt te raden, waarom ze voor uitsluitend afrikaans werden aangezien. Bij enige, als aspres, lysels, is de oorzaak misschien te zoeken in de sterk afwijkende schrijfvorm. Aan de andere kant zoekt men sommige afrikaanse woorden tevergeefs er in, b.v. bolla, botstil, duisternis (= menigte), es, fluweeltjie, kiepersol, siebie, sijsie (als bloemnaam), skuld (als werkwoord), tjienkerientjie, uitblaker.
De loopbaan van Di Patriot was in deze jaren niet schitterend meer. Aan verscheiden faktoren is z'n kwijnen toe te schrijven. Sommige medewerkers waren niet tevreden over de kritiek op 't bestuur van President Krnger sedert 1890,Ga naar voetnoot1) en nog slechter begon 't er voor Di Patriot uit te zien, toen hij 'n ‘brandsiektewet’ bepleitte, waarop hij honderden intekenaars in 't ‘Onderveld’ verloor. Maar 't | |
[pagina 52]
| |
ergste kwam in 1896. Van 1890 tot 1895 was de tijd van samenwerking tussen de koloniale Afrikaners en Rhodes, en Di Patriot had meegedaan aan die politiek. Maar in de eerste dagen van 1896 kwam de ruwe ontgoocheling door Jameson's strooptocht, die eenparig door de Afrikaners werd veroordeeld. Dat deed Di Patriot ook wel,Ga naar voetnoot1) maar, anders dan Jan Hendrik Hofmeyr, brak hij niet volkomen met Rhodes, en 't natuurlik gevolg was, dat hij meer en meer in ongunst raakte. Z'n kwijnend bestaan sleepte hij nog enige jaren voort, en bezweek eindelik tegen September 1904. Aan de taal was z'n ondergang geenszins te wijten. Du Toit schreef zelf aan G.S. Preller: ‘Die Patriot is nie te gronde gegaan omdat dit in Afrikaans uitgekom het nie, maar omdat die grote massa van onze Afrikaners in die politiek van die blad in die laatste jare nie gedeel het nie. Kijk, “Die Patriot” z'n tweevoudige strekking was uitgedruk in zijn zinspreuk: “Ver Moedertaal en Vaderland”; in die eerste het ons in die begin banje te'estand gekrij; maar daarin was die “Patriot” z'n gang altijd vorentoe, en ik glo' nie dat één intekenaar bedank het om die taal nie. Maar, “Die Patriot” was te'en die laatste oorlog, en veral te'en die opstand in die kolonie, en dit het hom die doodsteek gegé.’ En in Januarie 1905 getuigde De Stem van Burgersdorp als volgt: ‘Het staken van “Die Patriot” is een nasionale ramp. Er is geen blad dat meer gedaan heeft om de Hollandse Afrikaners op te wekken..... het leerde vele lezen, en terzelfdertijd leerde het vele schrij- | |
[pagina 53]
| |
ven..... de gehele Afrikaanse beweging vond haar begin in de lezers en ondersteuners van dit blad..... het was bij uitnemendheid het blad der Boeren..... wij misten het in de driejarige strijd..... wij zullen het missen.’ ‘Het leerde velen lezen’ - hoe dikwels hadden leden van Die Genoootskap zich te recht beroemd op 't bereiken van dit ideaal, maar waar Di Patriot in later jaren zo ver was afgedwaald van z'n oorspronkelike politieke opvattingen, kon hij niet in voeling blijven met 't afrikaanse volk; wat hij gedaan heeft voor de taal, moet in dankbare herinnering worden gehouden, maar z'n ondergang als nieuwsblad valt niet te betreuren. Er was nog 'n faktor, die ontevredenheid veroorzaakt had, en wel de overdreven fonetiese spelling van de laatste jaren, die verschillende wijzigingen had ondergaan sedert 1874, en des te meer opvallend was, omdat toen de vereenvoudige spelling nog niet de officiële hollandse was in Zuid-Afrika. Du Toit had als Ware Afrikaner in z'n korrespondentie met Klaas Waarzegger Jr. zeven regels neergelegd. Ze waren gebaseerd op de spelling van Siegenbeek, en gaven alleen enige afwijkende punten aan volgens afrikaanse uitspraak. De eerste was de algemene regel: ‘Ons skryf soos ons praat.’ De overige waren: (2). Eigennamen en vreemde woorden behouden de spelling van de taal, waaraan ze ontleend zijn. (3). 't Teken z wordt niet gebruikt, steeds s. (4). 'n Klinker in 'n open lettergreep wordt nooit verdubbeld: ja, so, twede, dure. (5). 'n Apostrofe wordt gebruikt tussen twee op elkaar volgende klinkers van verschillende lettergrepen: ho'e, la'e, ei'e. | |
[pagina 54]
| |
(6). 't Onderscheid wordt aangeduid tussen de vier e-klanken: è en ê geven de korte en de lange open klinker weer: nè, sê, vêr; e de toonloze en é de lange gesloten klinker: gegé. (7). sk wordt gebruikt, nooit sch. Deze regels werden gehandhaafd in de Eerste Beginsels van die Afrikaanse Taal, waarin nog werd bijgevoegd, dat de tekens c, q, x, en z alleen in vreemde woorden gebruikt worden, en y aangegeven werd als teken voor de hollandse ij. Vele regelmatige afwijkingen van de nederlandse spelling werden niet vermeld, en Du Toit vond zeker wel, dat ze door de eerste algemene regel voldoende waren aangeduid, b.v. 't wegvallen van d en t na 'n medeklinker aan 't eind van 'n woord: drif, gees, van t vóór s: plaas, en van de onuitgesproken ch in de verbinding sch: tussen, fris; de schrijfwijze g i.p.v. ch: ag, nag; w i.p.v. v na 'n klinker met klemtoon of r, l en vóór de klankloze e: lewe, golwe; ou i.p.v. auw, ouw: gou, flou. Zo ook de afzonderlike woorden ek, ver (voorzetsel), deur, oek, enz., en de uitgang -lik. Na 1876 wordt 'n steeds gebruikt voor 't lidwoord. In 1882 begint men de vierde regel ook op de i aan 't eind van 'n woord toe te passen, en in 't midden van 'n woord konsekwenter dan tot vóór die tijd: di, wi, ider, liwe. Na 1890 wordt de lange i in gesloten lettergrepen weergegeven door ii: siin, skiit, riimpi. In de eerste aflevering van Ons Klyntji werd de v aan 't begin van woorden vervangen door f: fan, frou, rifiir, en ei door y: myd, fylighyd.
Nog twee uitgaven van na 1905 moeten worden genoemd, als de laatste uitlopers van de eerste afrikaanse taalbe- | |
[pagina 55]
| |
weging: de bundel Afrikaanse Gedigte, Byeenfersameld uit wat in di laaste 30 jaar ferskyn is, 1876-1906, en 't maandblad Ons Taal. In de Afrikaanse Gedigte vindt men vele van de beste uit de eerste drie Versamelinge uit Di Patriot, maar slechts één uit de vierde, terwijl de overige stukken, met enkele uitzonderingen, herdrukken zijn uit Ons Klyntji. Vooral deze laatste zijn op zeer onoordeelkundige wijze bij elkaar gebracht, zodat de bundel, die als verzamelwerk z'n nut kan hebben, toch eer geschikt is om de gewone lezer af te schrikken dan aan te moedigen. Ons Taal verscheen te De Paarl van 1907 tot 1909, onder de redaktie van Du Toit. Dit tijdschrift bevatteGa naar voetnoot1) enige populair-wetenschappelike stukken, en verscheiden verhandelingen over de taal, waaronder de belangrijke ‘Afrikaanse Taalskat, fan spreekwyse, gesegdes en uitdrukkings, fersamel deur S.J. du Toit’. De verdere inhoud was belletristies: gedichtjes, verhalen, liederen met muziek en toneelstukjes, o.a. ‘Di Beloning fan Jaloesi en Geldsug’. Verscheiden stukken uit vroegere tijd en van verschillende aard vindt men er in herdrukt, o.a. Di Geskidenis fan di Afrikaanse Taalbeweging. Onder de inzenders bevonden zich oudere als G.R. von Wielligh, F.W. Reitz, Darius Bendolf, en jongeren als Adv. J.H.H. de Waal, N.J. Brümmer en Totius.
't Gebruik van 't Afrikaans was in 't tijdvak 1873 tot 1905 geenszins beperkt gebleven tot de leden van Die Genootskap en de medewerkers van Di Patriot en Ons Klyntji. Zo was er reeds in 1881 te Leiden verschenen Die Geskie- | |
[pagina 56]
| |
denis van die Transvaal, of die Suit-Affrikaanse Repbubliek van die laaste tien jaare, gevertel door Klaas Waarsegger aan zijn neeft Martinust in Holland in die eigen Boere sijn taal. Dit werkje was geschreven door M. de Vries, oudvoorzitter van de Volksraad van de Zuid-Afrikaanse Republiek, en, de spelling daargelaten, tonen de zes taalfouten in de titel, dat hier geen Afrikaner aan 't woord is. 't Vreemde van de spelling, de woordkeuze en de konstrukties van de tekst zelf worden misschien begrijpelik, wanneer men in 't voorwoord leest, dat de schrijver van mening is, ‘dat men verpligt is in de Transvaal zoo plat te spreken, omdat de kleurlingen anders de menschen niet begrijpen’. Afrikaanse versjes verschenen van tijd tot tijd in verschillende bladen, waaronder Het Volksblad, Het Zuid-Afrikaansche Tijdschrift, 't Oranje Vrijstaatsche Familieblad en de Bloemfontein Express. Uit deze bladen verzamelde F.W. Reitz negenGa naar voetnoot1) van z'n Vyftig Uitgesogte Afrikaanse Gedigte (Kaapstad 1888), terwijl de overige 41 uit Di Patriot stammen. 't Is opmerkelik, dat een van de negen, ‘Jan Jurgens’, 'n vertaling van Cooper's ‘John Gilpin’ door Reitz zelf, reeds in 1874 in de Bloemfontein Express werd gepubliceerd.Ga naar voetnoot2) Nog vier van deze zijn vertalingen: ‘Die jonge Dupree’ naar ‘Young Lochinvar’ uit Scott's ‘Marmion’; ‘Gert Beyers’ naar ‘Lady Nayrne's Laird o'Cockpen’, en ‘Saterdag-Aant in 'n Boere-woning’ naar ‘The Cottar's Saturday Night’ van Burns, beide door F.W. Reitz Sr.; | |
[pagina 57]
| |
en ‘Daantjie Gouws’ door V.D.M. naar ‘Duncan Gray’ van Burns. Van de overige vier zijn ‘Een Patriot’ door Ds. G.R. Keet en ‘Geen Patriot’ door F.W. Reitz oorspronkelik in de Cape Argus verschenen.Ga naar voetnoot1) ‘Een Patriot’ schildert de man, die van zichzelf meent, dat hij alleen de ware vaderlander is, maar die in werkelikheid, naast enige eigenschappen van de patriot, nog meer van de bekrompen konservatief bezit. De bedoeling is dus ironies, terwijl het antwoord er op, ‘Geen Patriot’, ernstig moet worden opgevat. In 1897 verscheen 'n vermeerderde tweede druk van deze bloemlezing, onder de titel: Sestig Uitgesogte Afrikaanse Gedigte, en de derde in 1909 als Twee en Sestig Uitgesogte Afrikaanse Gedigte. Van de twaalf toegevoegde stukjes zijn er zes, die niet zijn overgenomen uit Di Patriot, o.a. ‘Die goeie ou'e tijd’, 'n vrije vertaling naar de ‘Auld Lang Syne’ van Burns. In 1890 publiceerde William Henry Maskew 'n Jolly Hotnot en andere snaakse Versies (te Kaapstad, Darter & Walton), waarvan de meeste vertalingen zijn uit 't Engels en uit Heine. 't Transvaalse blad Land en Volk werd enige tijd in 't Afrikaans uitgegeven, en in 1893 verscheen de eerste van de reeks Grappige Stories en andere Versies door Melt J. Brink, in 'n taal, die 't midden houdt tussen 't Afrikaans en 't Hollands. Ook Ons Afrikaansch Prentenboek, in 1896 door Jacques Dusseau & Co. uitgegeven, toont niet overal zuiver Afrikaans. Het orgaan van de Zuid-Afrikaanse Taalbond: Ons Tijdschrift, van Mei 1896 tot April 1900 verschenen, plaatste enkele afrikaanse gedichten en prozastukken, evenals er van tijd tot tijd gedichtjes verschenen in | |
[pagina 58]
| |
Ons Land; 't best zijn echter uit dat blad bekend de Parlementse Praatjies van Jan Kieser. Deze lijst, hoewel geenszins volledig, toont, dat 't Afrikaans sedert 1880 vorderingen had gemaakt ook buiten Di Patriot om. Maar tegen 't eind van de eeuw had 't te veel te verduren. Reeds is vermeld, hoe Ons Klyntji leed door de tijdsomstandigheden, en niettegenstaande de oorlogsgedichten van Reitz e.a., voor 't merendeel pas later algemeen bekend geworden, scheen de beweging lam geslagen. Toch duurde deze stilstand heel kort. Toen in Julie 1903 te Kaapstad 't eerste nummer verscheen van De Goede Hoop, 'n maandblad, dat vóór alles 'n nationaal karakter zou dragen, schreef de redakteur, Adv. J.H.H. de Waal, in zijn Inleidingswoord, dat bijdragen in 't Hollands èn Afrikaans zouden worden verwacht, zonder verdere uitweiding over de kwestie nodig te achten. Van 't begin af werden dan ook geregeld afrikaanse bijdragen geplaatst. In 't noorden begon J. Visscher hoofdartikelen in 't Afrikaans te schrijven voor De Vriend des Volks, en G.S. Preller volgde in De Volkstem, waarin ook in 1905 z'n Gedachten over de Aanvaarding ener Afrikaanse Schrijftaal verschenen. Deze allen waren voorlopers van de tweede afrikaanse taalbeweging, die kort er op begon, en wel ongeveer tegelijk in verschilllende delen van 't land en met poëzie van 'n heel nieuw karakter, in 't zuidwesten met de stichting van de Afrikaanse Taal Vereniging in 1906, en in 't noorden met de publicatie van ‘'n Winter Nag’ van Eugene N. Marais, 1905, en ‘Die Vlakte’ van J.F.E. Celliers, weldra gevolgd door Bij die Monument, van Totius, en de uitgave van Die Brandwag sedert 1910. |
|