De eerste Afrikaansche taalbeweging en zijne letterkundige voortbrengselen
(1916)–L. van Niekerk– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |||||||||||||
Hoofdstuk I.
| |||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||
In 1873 schreef Klaas Waarzegger Jr. z'n Gesprekke tussen Oom Jan Vasvat en Neef Daantje Loslaat in de Zuid Afrikaan, waarin hij aantoonde, dat Waterboer geen aanspraak kon maken op de diamantvelden, en dat de Oranje-Vrijstaat de rechtmatige eigenares was. Deze Gesprekke staan reeds dichter bij de eigenlike taalbeweging, daar Klaas Waarzegger Jr. niemand anders was dan C.P. Hoogenhout, een van de oprichters van Die Genootskap. Ze werden gevolgd door 'n ernstig pleidooi voor 't Afrikaans in drie brieven in 't Hollands, geschreven door Ware Afrikaander (S.J. du Toit) in de Zuid Afrikaan van 1874. Hierin reeds weerlegde hij 't zonderlinge argument, dat 't Afrikaans geen taal zou zijn, omdat 't woorden heeft ontleend aan andere talen, en omdat 't geen ingewikkeld stelsel van buigingen en vervoegingen bezit. Verder wees hij op 't gevaar van verengelsing, dat dreigde, doordat 't Hollands en 't Afrikaans niet hun rechtmatige plaats bekleedden in 't parlement, de gerechtshoven en de school. Deze stukken lokten 'n briefwisseling in en over 't Afrikaans uit tussen hem en Klaas Waarzegger Jr., die z'n instemming betuigde met Ware Afrikaander; ze gaven voor, elkaar door middel van 't blad te leren kennen, en deden elkaar plannen aan de hand voor de bevordering van 't Afrikaans als schrijftaal, 't schrijven van 'n geschiedenis van Zuid-Afrika en 'n grammatika, 't vertalen van de Bijbel, en de samenwerking van alle voorstanders. Op Hoogenhout's verzoek stelde Du ToitGa naar voetnoot1) zeven spelregels op, waarvan de eerste luidde: Ons skryf soos ons praat. | |||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||
Te voren had Hoogenhout reeds met de daad bewezen, dat 't hem ernst was; in 1873 was er namelik van zijn hand verschenen: Die Geskiedenis van Josef voor Afirkaanse Kinders en Huissouwens, in hulle eige Taal geskrijwe deur een vrind. I Cor. XIV:6. Uitgegeven door N.H. Marais te Kaapstad. 't Was 'n boekje van 36 bladzijden, en de oplaag telde 500 nummers. In 1880 werd een tweede druk van 1000 eksemplaren bezorgd, deze keer door D.F. du Toit & Co., te De Paarl. De spelling was in overeenstemming met die van Die Genootskap gebracht, en twee gedichtjes over Jozef, vrij naar de Rijmbijbel voor Kinders, toegevoegd. In z'n ‘woort vooraf’ zegt de schrijver, dat hij als kind biezonder veel gehouden heeft van 't verhaal van Jozef; overal in de wereld lezen kinders 't in hun eigen taal. ‘In Afrika is ook banja van die boekies, maar in die meeste kom zulke hooë woorde voor, dat die Afirkaanse kinders et nie goet kan verstaan nie. En daarom mot daar tog ver hulle ook “Een Geskiedenis van Josef” in hulle taal geskrijwe worde.’ Op verzoek van 'n vriend probeert hij nu in deze behoefte te voorzien. En in z'n Besluit gaat hij propaganda maken voor de taalbeweging: ‘As julle die geskiedenis wil nalees in die Bijbel, kan julle die vinde in dit boek: Genesis van die 37 kapittel af. Daar staan die storie ook banja moojer geskrijwe as hier in deuse boekie. Maar daar die Bijbel Hoog-Hollans is, sal mijn kinders dit misskien nie so goed kan verstaan nie. Nou wil ek voor julle een ding vra en dat is: As julle bid, dan mot julle ook meteens aan onse liewe Heer vra, dat die Bijbel tog vertaal mag worde in die Afrikaanse taal ook. Hij sal dat seker doen, want die Bijbel is Sijn Woord en die Woord | |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
mot aan alle mense bekend gemaak wort in hulle eige taal, Mark. 16:15, 16. En nog een ding: julle mot aan al julle ander vrinde, wat nie weet, dat daar soo'n boekie in die Afrikaanse taal geskrijwe is nie, daarvan vertel, soo dat hulle ook die storie van Josef in hulle eige taal kan lees. As julle mijn belooë om ver mijn die pilsier te doen, dan sal ik banje blij en regte dankbaar wees.’ In z'n korrespondentie met Du Toit had Hoogenhout reeds gewezen op de wenselikheid van samenwerking; direkte aanleiding hiertoe werd 'n ander punt, door hem aangeroerd, nl. de vertaling van de Bijbel. Hierover verscheen 'n naamloze korrespondentie in de Zuid Afrikaan, en A. Pannevis ging zelfs zo ver, 'n brief te richten aan 't Britse en Buitenlandse Bijbelgenootschap, met 't verzoek, 'n bijbelvertaling in 't Afrikaans uit te geven. Arnold Pannevis, in 1838 te Ouderkerk geboren, werd opgeleid voor officier van gezondheid van de nederlandse marine. 't Mediese vak beviel hem echter niet, en hij nam z'n ontslag. In 1866 ging hij naar Zuid-Afrika, waar hij, de uitstekende kenner van de klassieke en vele moderne talen, les gaf in de oude talen aan 't gymnasium te De Paarl. Onder z'n leerlingen bevond zich S.J. du Toit, die later getuigd heeft, dat hem de ogen voor de afrikaanse zaak werden geopend door Pannevis. Aan hem en aan z'n vriend, Ds. Van der Lingen van De Paarl, schreef ook Jan Lion Cachet 't toe, dat hij voorstander van de beweging was geworden. De brief van Pannevis aan 't Londense genootschap is gedateerd 7 November 1874. Er kan niet worden beweerd, dat Pannevis op zeer handige wijze de zaak bepleitte; wel wees hij op de waarde van de Bijbel in de eigen taal als | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
beschavingsfaktor, en schreef hij, dat hiervan 'n miljoen of meer blanken en gekleurden, voor wie de hollandse Bijbel feitelik 'n gesloten boek was, verstoken waren in Zuid-Afrika, maar hij sprak van die eigen taal als ‘een soort van verbasterd Hollands’, 'n ‘dialekt, gevormd gedeeltelik door verwaarlozing van de moedertaal’. Het Bijbelgenootschap voelde zich dan ook niet geneigd om ‘brabbeltalen te bestendigen’, maar droeg toch aan Ds. Morgan, z'n sekretaris in de Kaapkolonie, op, 'n onderzoek in te stellen naar de wenselikheid van zulk 'n vertaling. Een predikantekonferentie te Wellington keurde in Julie 1875 de zaak af, maar kort er op trad Ds. Morgan in onderhandeling met Ds. S.J. du Toit, die buiten z'n weten in de brief van Pannevis genoemd was als de bevoegde persoon om de vertaling te ondernemen, en die de zaak onder de aandacht van enige voorstanders van 'n afrikaanse bijbelvertaling bracht. Ze belegden 'n vergadering op 14 Augustus 1875, maar hoe overtuigd men ook was van de noodzakelikheid van 'n afrikaanse Bijbel, toch was men eenparig van gevoelen, dat de tijd er nog niet was om zich te wenden tot 't Bijbelgenootschap in deze zaak. Ds. Du Toit deelde 't besluit schriftelik mede aan Ds. Morgan, en zo was de bijbelvertaling voorlopig op de lange baan geschoven. Maar de onderhandelingen met 't Bijbelgenootschap, begonnen met de brief van Pannevis, hadden toch een gewichtig gevolg, nl. de oprichting van Die Genootskap van Regte Afrikaners, waartoe besloten werd op diezelfde vergadering van 14 Augustus 1875 te De Paarl. Tegenwoordig waren Ds. S.J. du Toit en z'n broeder D.F. du Toit, verder de heren G.J. Malherbe, August Ahrbeck, D.F. du Toit | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
D.Fzoon, C.P. Hoogenhout, P.J. Malherbe, S.G. du Toit; de naam van Eerw. J.P.J. Dempers staat ook in de notulen, maar is doorgehaald. Hoogenhout trad voorlopig op als voorzitter, en tot bestuursleden werden gekozen:Ga naar voetnoot1) S.J. du Toit (voorzitter), A. Ahrbeck (sekretaris) en S.G. du Toit (sub-sekretaris). Geen penningmeester wordt genoemd. De volgende regels werden opgesteld; | |||||||||||||
Algemene Bepalings.I. Die ‘naam’ van ons Vereniging is: Genootskap van Regte Afrikaanders. II. Die ‘doel’ van ons Genootskap is: om te staan ver ons Taal, ons Nasie en ons Land. III. Die ‘Bestuur’ van ons Genootskap sal in die hande wees van een President, Sekretaris en Tresurier, wat alle jare weer moet gekies worde. IV. Op al onse vergaderings en in alle officiele stukke moet die Afrikaanse Taal gebruik worde. | |||||||||||||
Aparte Bepalings.1. - Van die lede.V. 'n Man word lid deur die re'els te onderteken, en daardeur verklaar hy dat hy hom daaran sal hou en ver die Genootskap sal doen wat hy kan. VI. Ider lid het reg om 'n ander lid in te bring; mar dan moet hy hom eers by die Bestuur anmelde. Dan leg die Bestuur dit an die vollende vergadering voor, en as twé-derde van die lede vóór hom stem dan kan hy inkom. | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
VII. Ider lid moet gelowe in de Versoeningsdood van onse Heer Jezus Christus. VIII. As 'n lid die Re'els o'ertré dan kan die Genootskap hom uitset. | |||||||||||||
2. - Van ons werk.IX. Ons eerste werk sal wees om alle maande 'n blad uit te gé, wat die naam sal dra van ‘Die Afrikaanse Patriot’, in die vorm van 'n boekie van sestien (16) bladsy'e. X. Van tyd tot tyd word daar prysvra'e uitgeskrywe. XI. 'n Woordeboek en Spraakkuns gé ons uit so gou as mo'entlik is, en verder ander skoolboekies. XII. Die Bestuur kom die eerste Saterdag van ider maand by makaar met so veul lede as lus het om dit by te woon; en die Algemene Vergadering word alle drie maande gehou om ons werk vort te set. XIII. 'n Buitengewone Vergadering kan opgeroep worde deur die President en die Sekretaris, as hulle denk dat dit nodig is, of as tien lede daarom vra. XIV. As 'n lid die Algemene Vergadering versuim, dan moet hy daarvan vooraf an die President of an die Sekretaris syn rede opgé, en as hy hieran nie voldoen nie, dan wort gehandel vollens Art. VIII. XV. As meer as 'n derde van die lede sonder wettige rede afwesig is, dan kan die Algemene Vergadering nie gehou worde nie. XVI. 'n Genome besluit kan nie weer verander worde nie, of daar moet op die dag as dit genome word, kennis van gegé worde dat dit sal hersien worde op die vollende vergadering. | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
XVII. Idere vergadering sal met gebed geopen en gesluit worde. XVIII. Die Genootskap hou die reg om die Artikels te verander, by te voeg en af te laat.
Het ideaal, dat Die Genootskap zich gesteld had, was dus hoog, en z'n taak niet klein. Spoedig waren de leden aan 't werk, en publiceerden eerst hun bekende volkslied, dat begint: ‘'n Ider nasie het syn Land, Ons woon op Afrikaanse strand’, en 'n manifest: Die Genootskap van Regte Afrikaanders groet al hulle Landgenote en wens hulle Vrede, beide in de Zuid Afrikaan; bovendien 500 eksemplaren van 't volkslied en 1000 van hun manifest op vliegende blaadjes. Zo gauw mogelik wilden ze bepaling IX ten uitvoer brengen, want te recht beschouwden ze de uitgave van 'n eigen orgaan als hun eerste taak. Ze lieten 'n aankondiging drukken, dat op 15 Januarie 1876 hun maandblad, Die Afrikaanse Patriot, zou verschijnen; deze was ondertekend door Lokomotief, Kantoor van die Zuid Afrikaan en Volksvriend, Kaapstad. Inderdaad verscheen de eerste aflevering op Zaterdag 16 Januarie. 't Eerste artikel begon met de woorden. ‘Een Afrikaanse koerant! Wie het dit ooit gedroom! Ja, Afrikaanders! een koerant in ons ei'e taal!’ en zei, dat tegenover de Afrikaners, die zich aan 't Hollands of Engels vastklemden, ‘ons nou met ons “Patriot” an die wereld wil wys, dat ons wel de'entlik een taal het waarin ons kan sê net wat ons wil.’ Verder werd uiteengezet, hoe 't blad zou worden ingericht. Men zou hebben:
| |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
Iedere Afrikaner werd aangespoord, deel te nemen aan de nummers 2 tot 5. Spot verwachtte de redaktie, maar troostte zich met de gedachte, dat dat lot alle nieuwe dingen, hoe goed ook, trof. Behalve deze uiteenzetting, bevat 't eerste nummer 'n stuk over de Hugenoten aan de Kaap door Ware Afrikaner, 'n brief door Klaas Waarsegger Jr., en weer 't volkslied en 't manifest. Dit laatste bepleit 't goed recht van 't Afrikaans, en duidelik is de hand van Du Toit er in merkbaar, want men vindt er in weer de argumenten van Ware Afrikaander in de Zuid Afrikaan van 1874, zo o.a., dat 't in overeenstemming is met Gods wil, dat er verscheidenheid van talen zal zijn, en dat de taal van 't volk in Zuid-Afrika op onrechtmatige wijze verbannen is uit 't parlement, de gerechtshoven en de scholen. De toon van 't manifest is optimisties, en de schrijvers geloven niet, dat 't Afrikaans zal worden uitgeroeid. Toch vinden zij, dat er drie soorten van Afrikaners zijn: ‘Daar is Afrikaanders met Engelse harte. En daar is Afrikaanders met Hollanse harte. En dan is daar Afrikaanders met AFRIKAANSE harte. Die laaste noem ons REGTE AFRIKAANDERS, en die veral roep ons op om an ons kant te kom staan.’ Men staat verbaasd over de moed, waarmee de onderneming begonnen werd: Die Genootskap vroeg vijf shillings | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
per jaar voor 'n nietig maandblaadje van 16 pagina's klein oktavo, en nog wel geschreven in 'n taal, die spot en smaad zou uitlokken en door 't gebruik nog moest worden gesmeed. Maar reeds in hun eerste aflevering stond de leuze: ‘Klein begin, Anhou win’, en hun verwachting werd niet beschaamd. Begonnen met 50 intekenaars, had Die Patriot in 't volgende jaar reeds 400, en in 1881 was 't getal gestegen tot meer dan 3000; in 1877 werd hij reeds 'n weekblad, bestaande uit twee bladen, groot 12 bij 18 duim,Ga naar voetnoot1) en in 1879 had hij 't gewone nieuwsbladformaat bereikt.Ga naar voetnoot1) Ook de intekeningsgelden konden worden verhoogd, en bedroegen in 1879 buiten De Paarl £ 1 per jaar. 't Eerste jaar werd 't blad te Kaapstad gedrukt, daarna te De Paarl. 'n Krachtige stoot kreeg de beweging door de houding van Die Patriot bij de annexatie van de Transvaal door Engeland in 1877. Later beroemde Du Toit zich er op, dat z'n blad 't eerste was geweest, dat lijdelik verzet en geen onderwerping, had voorgestaan, en in 1879 kon hij reeds schrijven, dat naar z'n beste weten er maar één hollandse krant in Zuid-Afrika was met meer intekenaars dan Die Patriot. Wat de inhoud betreft, men hield zich aan 't voorgenomen programma, en voegde er nieuwe rubrieken bij, o.a. ‘Ver Kinders en Jonge Mense, O'er Boerdery, en Godsdienstige Stukke’. Van 1876 tot 1881 was D.F. du Toit, bekend als Lokomotief, in naam redakteur van 't blad; de eigenlike redakteur was z'n broeder Ds. S.J. du Toit,Ga naar voetnoot1) die niet openlik als zodanig kon optreden, daar z'n kerkeraad | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
er tegen gekant was. S.J. du Toit was op 9 Oktober 1847 geboren te Daljosaphat, bij De Paarl, en ontving z'n eerste opleiding aan 't Paarlse gymnasium, destijds bekend als de school van Ds. Van der Lingen. Na de vierjarige leergang aan de Theologiese Kweekschool te Stellenbosch, werd hij in 1872 toegelaten als predikant. Van 1875 tot 1881 stond hij te Noorder Paarl, en in deze tijd gaf hij de stoot tot de oprichting van de Afrikaner Bond, waarvoor hij begon te ijveren in Die Patriot van 1879. In 1882 werd hij door de regering van de Transvaal aangesteld als hoofd van het onderwijs, maar z'n werkzaamheden als zodanig gaven lang geen algemene voldoening. In 1884 maakte hij, met President Kruger en Generaal Smit, deel uit van de Transvaalse deputatie naar Engeland, ter verkrijging van meer zelfstandigheid voor de republiek. Tot 1888 was hij superintendent van onderwijs, en keerde 't volgende jaar terug naar De Paarl, waar hij nu openlik optrad als redakteur van Die Patriot tot 1904. Van 1882 reeds redigeerde hij De Getuige, 'n godsdienstig blad in 't Hollands, en van 1896 tot 1905 ook Ons Klyntji. Verder was hij rusteloos werkzaam op velerlei gebied, als taal en letterkunde, godsdienst, politiek en landbouw. Tot z'n dood, op 28 Mei 1911, behield hij de status van predikant van de Nederduits Gereformeerde Kerk. Du Toit werd van 't begin af bijgestaan door C.P. Hoogenhout; deze werd in 1843 geboren, en wijdde ongeveer vijftig jaar van z'n leven aan 't onderwijs. Z'n laatste standplaats was Groenberg, bij Wellington, vijf en dertig jaar lang. Tans woont hij te Bovlei, ook in de buurt van Wellington. Hij zorgde voor de afdeling ‘Gedigte’ in Die | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
Patriot, onder de naam Oom Jan wat Versies maak. In de de eerste jaren vloeide er 'n aanhoudende stroom van bijdragen; ‘elkeen wou rijm, van wijle Generaal Piet Joubert af, tot die veewagtertjie in die veld’. Natuurlik moesten manden vol rijmpjes geweigerd worden,Ga naar voetnoot1) maar toch kon 'n tijdlang 't bijblad om de veertien dagen uitsluitend voor gedichten worden gebruikt. Zelden trad 'n dichter op met z'n naam; de meesten verborgen zich achter schuilnamen of tekenden zich slechts met hun voorletters, en vele gedichten gaven zelfs geen aanduiding van de schrijvers. Behalve D.F. du Toit waren trouwe medewerkers Ds. Jan Lion Cachet en D. van der Heever, L.W.R., die de bijdragen over 't parlement leverde. Ook F.W. Reitz, destijds hoofdrechter van de Oranje-Vrijstaat, verleende van 't begin af z'n geldelike en morele steun. Van 1878 af prijkte voorop 't blad 't wapen van Die Genootskap, getekend door 't lid G.R. von Wielligh. Toch waren de Regte Afrikaners nog maar baanbrekers, die te kampen hadden tegen allerlei vooroordeel; tegenwerking en scheve voorstelling bleven ook niet uit. Engelse en hollandse bladen spotten, en onder de hevigste tegenstanders waren predikanten. De redaktie van de Zuid Afrikaan liet zich niet uit over de zaak, maar korrespondenten kwamen met heftige aanvallen, en de Cape Times, Argus, Volksstem en Express bevatten telkens artikels tegen Die Patriot. De Cradockse Afrikaan schreef reeds op 24 November 1875, bij de ontvangst van de aankondiging van Die Patriot: ‘Zotter onderneming is, onzes inziens, wel | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
bijna niet denkelijk’, en vond, dat de uitgever ‘in plaats van zijne talenten te besteden aan het beschaven van zijne landgenooten, zijn best wil gaan doen om ze niet enkel in 't duister te houden, maar ze nog verder in 't duister te dompelen’. De Grensburger van Dordrecht schreef in 1876: ‘Het doel ervan is om dit bastaard Hollandsch, dat Afrikaansch genoemd wordt, eene zelfstandige plaats onder de talen te bezorgen. Dit doel is onwenschelijk, onnoodig en onbereikbaar.’ 't Blad vond 't Afrikaans ‘wanklinkend en 'n armoedig, oorkwetsend gebrabbel’, en eindigde met de woorden: ‘Die dan aan 't Engelsch de alleenheerschappij in dit land bezorgen wil, zende koorn naar den molen van 't “Patriots” klompje.’ 'n Zeer geliefkoosde scheldnaam voor 't Afrikaans was Hotnotstaal, en 'n argument, dat telkens tegen 't gebruik ervan werd aangevoerd, was, dat 't oneerbiedig zou zijn 't Opperwezen in 't Afrikaans aan te spreken in 't gebed. Bij 't opdissen van zulke argumenten vergat menig predikant, dat zijn Hollands lang niet altijd door de beugel kon. Op 13 Mei 1876 hield hoofdrechter J.H. de Villiers te Kaapstad z'n berucht geworden toespraak over de toekomstige taal van Zuid-Afrika, waarin hij tot de slotsom kwam, ‘dat de tijd nog ver verwijderd is, waarop de ingezetenen van onze Kolonie één algemene moedertaal zullen spreken en erkennen; dat die echter ten laatste zal komen en dat als die komt de taal van Groot Brittanje ook de taal zal zijn van Zuid-Afrika’. De afrikaanse taalbeweging vond hij overbodig, omdat hij meende, dat ieder, die 't Afrikaans kende, ook 't Hollands kon begrijpen. Maar Dankbare Afrikaner wees in Die Patriot van 15 Junie er op, dat 't | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
niet voldoende is, wanneer men iets begrijpt, maar dat men zich ook moet kunnen uitdrukken en laten begrijpen. Zo verschenen er telkens brieven en soms hoofdartikels in hun orgaan, waarin de Regte Afrikaners zich verweerden, soms met argumenten, die geen steek kunnen houden, maar meermalen met degelike, of met verwijzing naar onomstotelike feiten. En het bleef niet bij geschrijf in de nieuwsbladen; voor vele leden, o.a. Du Toit, Hoogenhout en Von Wielligh, was 't raadzaam hun lidmaatschap geheim te houden, daar ze anders te veel vijandschap in 't gewone leven zouden ondervinden; Lokomotief's identiteit was echter bekend. Vele tegenstanders wilden de vriendschap met voorstanders blijven onderhouden slechts op voorwaarde, dat laatstgenoemden niet over de taalkwestie spraken met hun kinders of leerlingen. Er wordt verteld, dat leerlingen van de kostschool te Blauw Vlei voor de keuze gesteld werden, hun lidmaatschap van Die Genootskap op te zeggen of de school te verlaten; 'n onderwijzer, die agent was voor Die Patriot, moest z'n naam als zodanig laten schrappen, of hij zou z'n betrekking verliezen; 'n ander had grote onaangenaamheden met z'n schoolkommissie, omdat hij 't blad las. Deze gevallen kunnen nog met vele worden aangevuld. Maar onder dit alles groeide de beweging; iedere dag meldden zich uit alle delen van 't land nieuwe intekenaars op Die Patriot aan, en al was voor sommigen z'n politieke richting de aansporing hiertoe, toch gaven ook zij met deze daad te kennen, dat ze op z'n minst geen tegenstanders van de taal meer waren. Ook buiten de beweging zelf vond men meer en meer erkenning en waardering. Reeds in | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
1876 had de Zuid Afrikaan, in 'n artikel over de toespraak van de hoofdrechter, gewezen op de overeenkomst tussen de verhouding van 't Engels tot 't Angelsaksies en van 't Afrikaans tot 't Nederlands, en goede eigenschappen van 't Afrikaans genoemd. Enige jaren later toonde hij 't streven van Die Genootskap goed te begrijpen, en stelde ten zeerste op prijs, dat Die Patriot bij velen voor 't eerst leeslust had opgewekt. Hij beweerde zelfs, dat sommigen van dezen, doordat ze Die Patriot waren gaan lezen, er toe gekomen waren, zich ook te abonneren op de Zuid Afrikaan. Geen wonder, dat Du Toit in 1880 deze woorden met genoegen aanhaalde als 'n bewijs van vooruitgang, want 't wekken van lees- en schrijflust was immers 'n voornaam doel van de Regte Afrikaners. Ook 't Volksblad van 7 Junie 1879 vond, dat 'n vereniging, die in 't leven zou worden geroepen voor de behartiging van de belangen van de hollandse taal, vooral ook ‘moest worden opengesteld voor’ de leiders van de afrikaanse taalbeweging. Intussen had Die Genootskap niet stilgezeten en gewacht op zulke blijken van waardering, maar gaf, ter uitvoering van bepaling XI van z'n statuten, in 1876 'n afrikaanse grammatika uit, getiteld Eerste Beginsels van die Afrikaanse Taal, waarvan Du Toit de hoofdbewerker was. Behalve 'n rijmpje op ‘Die Afrikaanse Taal’, en ‘Een Klein Woortjie Vooraf’, bevat 't boekje 'n inleiding met algemene opmerkingen. Dan volgen hoofdstukken over orthografie, etymologie (in de zin van vormleer hier gebruikt), syntaxis en metriek. Het zal moeilik gaan, 'n omvangrijk boek te schrijven over de grammatika van 't Afrikaans, met z'n geringe flexie | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
en eenvoudige zinsbouw, maar toch kan ieder begrijpen, dat dit boekje van 29 pagina's, waarvan slechts 21 over de grammatika handelen, onvolledig en oppervlakkig was. In 't voorwoord zei Die Genootskap dan ook: ‘Daarom gé ons vereers mar “Eerste Beginsels” (waarmee ze bedoelden: hoofdregels). Di's vêr van volmaak af; dit weet ons goed. Want di's mar die eerste perbeerslag. En idereen wat kennis het daarvan, weet dat dit gen gemakkelikke werk is om die beginsels van een taal op te spoor nie.’ Aanmerkingen zouden graag worden afgewacht. De syntaxis vooral is stiefmoederlik behandeld. Verder komen er enige overbodige en onjuiste beweringen in voor, b.v. dat de dubbele ontkenning en 't gebruik van ons als nominatief uit 't Frans stammen, 'n mening, die echter op rekening van de tijd moet worden geplaatst. Ook wordt gezegd, dat 't Hollands, in tegenstelling met 't Afrikaans, slechts één vorm heeft voor 't enkel- en meervoud van 't persoonlike voornaamwoord van de tweede persoon - hier heeft de zucht tot propaganda maken, die ook elders te voorschijn komt, de samenstellers blijkbaar parten gespeeld. Overigens is die neiging heel verklaarbaar in de eersteling van Die Genootskap. Dat 't lekewerk is, blijkt duidelik uit de vreemde vermenging van rijp en groen. Zo luidt de eerste bewering: ‘Een taal bestaat uit woorde, en woorde uit letters’; toch wordt 'n goede benaming als ‘hoedanigheidswoord’ gebruikt i.p.v. bijvoeglik naamwoord; de regel, dat in 'n open lettergreep 'n lange vokaal enkel geschreven wordt, formuleren de samenstellers als volgt: ‘In een ope sillabe verdubbel ons nooit een klinker om dit lank te maak nie. Di's dan van selwers lank’; toch begrijpen ze, dat 't | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
niet nodig is alle klankverschillen in tekens weer te geven, en dat 'n spelling, die tot geen misverstand aanleiding geeft, aan een van de vereisten voldoet. Ze zien in, dat er in werkelikheid geen naamvalsverschil meer door de vormen van 't zelfstandige naamwoord wordt aangeduid, maar willen nu te gelijk ook 't begrip naamval overboord werpen. Te recht merken ze op, dat myn geen verbogen vorm is van ek, of haar van sy, ‘di's glad aparte woorde’; maar nu volgt: ‘en daaruit kan 'n mens sien, dat al die tale mar in die war is’. Zo treffen telkens opmerkingen, die van gezond verstand en 'n juist inzicht in taalverschijnselen getuigen, naast andere, die door onjuistheid of onbeholpen formulering 't boekje tot dilettantewerk stempelen. Er waren vele tekortkomingen, maar Die Genootskap wou in de eerste plaats 'n korte, praktiese handleiding geven, en dat hiermee in 'n behoefte werd voorzien, bewijst 't feit, dat de oplaag van 1000 eksemplaren binnen enkele maanden uitverkocht was. In 1882 verscheen 'n tweede druk, en in 1897 werd 'n breedvoeriger bewerking ervan gegeven door Du Toit, getiteld Fergelykende Taalkunde fan Afrikaans en Engels, waarvan in 1902 'n tweede, herziene uitgaaf kwam. De schrijver zegt, dat hij de Eerste Beginsels als leiddraad gebruikt, en feitelik geeft hij de inhoud hiervan, met weinige verbeteringen en enige toevoegsels. Naast de afrikaanse tekst worden in 't Engels de hoofdregels van die taal behandeld, en in beide teksten komen oefeningen voor. Meer dan in de Eerste Beginsels wordt er gewezen op goede eigenschappen, waardoor volgens de schrijver 't Afrikaans uitmunt boven andere talen, vooral boven 't Hollands, en deze neiging ontaardt soms in chauvinisme. Overigens | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
geldt van deze bewerking 'tzelfde als van de Eerste Beginsels: scherpe waarneming en zelfstandigheid van oordeel van de schrijver gaan gepaard met gemis aan wetenschappelike kennis van klankleer en taalgeschiedenis. Het tweede boek, door Die Genootskap uitgegeven, was 'n veel omvangrijker werk, waaraan reeds vóór z'n oprichting gewerkt was door enige voorstanders van 't Afrikaans. Het was Die Geskiedenis van ons Land, in die Taal van ons Volk, 1877. Ook hiervan was Du Toit de voornaamste bewerker. 't Is niet nodig, hier na te gaan, in hoever 't werk beantwoordt aan de eisen van moderne geschiedschrijving en 'n korte karakteristiek moge dus volstaan. Die Genootskap begint met 'n groet aan alle landgenoten, en zegt onder meer over 't boek: ‘Om dit geskrewe te kry het moeite gekos, want daar was gen genoegsame bronne om uit te put nie. Engelse, mar gen Hollanse Geskiedenis van ons land bestaat daar tot nog toe. En dat ons op die Engelse Geskiedenisse nie so mar o'eral kan afgaan nie, sal elke leser wel sien voor hij ons boek uitgelees het. En die Hollanse wat daar is is mar brokstukke, soo's van Kolbe, Loots, ens. o'er die ou'e ty'e onder die Hollanse Regering, en van Stuart, Cloete, ens. o'er die Uitgeweke Boere, en oek mar in die begin na die uittrek. Was ons kon kry het ons daarom gebruik, Engelse sowel as Hollanse. En tog was dit nodig om nadere inligting te vra op bai'ng plekke, so moes ons briewe skrywe na alle kante. Sommige dinge is op die manier duidelik geworde; mar op andere weer kon ons nie genoeg lig kry nie, so dat ons wat die stof angaat al moet ekskuus maak.’ De geschiedenis wordt behandeld van af de ontdekking | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
van de Kaap door Diaz tot 1877, en driemaal zoveel ruimte wordt aan de negentiende eeuw besteed als aan de voorafgaande tijd. Aan de Hugenoten wordt veel aandacht gewijd. Alle bronnen worden niet afzonderlik vermeld, maar telkens worden woordelik aangehaalde schrijvers, dokumenten, enz. aangeduid, b.v. Van Riebeek's Dagverhaal, Van der Kemp in de Gedenkschriften van 't Nederlandse Zendelinggenootschap, en 't begin van de klacht van de burgers tegen W.A. van der Stell. Vooral 't deel over de negentiende eeuw is vrij goed gedokumenteerd. Toch valt 't op, dat niet altijd de zegslieden genoemd worden; zo heet 't, dat 't bericht over 't gevecht te Boomplaats stamt van ‘een wat daarby was’. Hier en daar wordt aangetoond, hoe weinig vertrouwbaar sommige engelse geschiedschrijvers zijn, en vele gangbare meningen, berustend op gebrekkige kennis, scheve voorstelling of laster tegen de afrikaanse bevolking, worden weerlegd. 't Boek is dus in sommige opzichten meer 'n strijdschrift dan 'n objektief histories betoog, en de opgewekte populaire stijl, die niet altijd de nodige ernst in acht neemt, is hiermee in overeenstemming, maar maakt 't te gelijk zeer geschikt tot volksboek. Hiertoe werken nog mee de persoonlike opvattingen, die de samenstellers af en toe door 't verhaal vlechten. Enige voorbeeldenGa naar voetnoot1) kunnen het beweerde toelichten: - ‘Een dappere daad van een eenvoudige man moet ons hier vertel. Toen die dag aanbreek op die eerste Juny 1773, waai daar een vreeslike noordewind an die Kaap. | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
Een skip van die Maatskappij, “De Jonge Thomas”, ruk los van die anker, en wert deur die onstuimige branders stukkent geslaan dig by Zout Rivier. Verskrikkelik was die geskreeuw van die arme mense, en die sé was so onstuimig, dat niemand dit durf wa'e om te gaan help nie. Die wat nog kon swem, of wou perbeer om op planke uit te kom, wort deur die stroom weggesleep, op die klippe gekneus en verpletter. Soldate, matrose, almal loop toe; mar om die arme mênse te redde skeen onmo'entlik en menselike kragte te bo'e te gaan. Almal was sonder raad. Daar kom Wolraad Woltemade te pêrd an. Hij was mar een eenvoudige man. In die briewe van die Gouwerneur wort hij melkboer genoem, en in ander geskrifte van die da'e heet hij oppasser van die Compagniestuin. Hij siet hoe een menigte van tyd tot tyd in die skuimende golwe begrawe wort, en hoor hoe hulle verniet om hulp smeek. Almal moes omkom. Die gedagte kan syn jammerhart nie verdra nie; hij wil perbeer of hij nie, al was mar een paar, kan red nie. Hy stuur so syn pêrd sé-in, en laat swem na die skip toe, en skré ver hulle dat 2 of 3 an die pêrd syn stêrt kon vashou. Hulle doet dit, en hij breng hulle so uit. Nog sesmaal ry hy in, en breng ieder maal 2 of 3 uit. Nou is hy en syn pêrd stok flouw. Hulle moes een bietjie rus. Mar nog mar min is gered. Een menigte worstel nog met die dood. Die orkaan is nog ewe woedend. Woltemade vergeet syn ei'e toestand en denk mar net an die arme mense wat daar omkom. Nog eens stuur hy syn pêrd in die skuimende water; nog eens spring een party o'er boord om uitgehelp te wor'e. Mar ongelukkig gryp een in syn doodangs die pêrd bij die | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
teu'el en trek so syn kop onder water. Dit kon die afgematte dier nie hou nie. Daar sink Woltemade met syn pêrd en die arme mênse wat hij wou red onder die water en verdwijn. 134 mênse verloor hulle lewe en daaronder die kaptein De Lamaire.’ ‘Die Boere vorm toen een Gouwerment ver hulle selwers. Die wat van Natal weggetrek het, trek twé derdes o'er Vaalrivier en die ander kom oek in die Vrystaat woon. Mar die arme Boere het hier oek nie lank rus gehad nie, want in die begin van 1845 kryg hulle weer oorlog met die Grikwas, waar Adam Kok kaptein van is. Dit het so gekom. Een Baralong - gen Grikwa - het kwaad gedaan onder die Boere. Hy wort gevang en die veldkornet het hom goed laat afransel met die aapstert en toen laat loop. Hy gaat toen by Adam Kok kla. En die swartjong het regtig die permantigheid om die veldkornet te laat dagvaar om voor hom te verskyn. Dit spreek van self dat die veldkornet nie wou verskyn op die dagvaring nie. Toen stuur Adam Kok een patroljie Grikwas om die veldkornet gevange te neem. Die gebruik geweld en begin te skiet. En die Boere nie links nie, werk toen oek met die blouboontjes onder hulle.’ 'n Overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in 't jaar 1875 begint met de opmerking: ‘Klein Solomontjie kryg die Vrywillig Beginsel deur.’ Deze aanhalingen tonen, dat de spelling nog niet overal konsekwent is, en dat hollandse taalvormen af en toe nog voorkomen in de Geskiedenis. De 500 eksemplaren ervan waren binnen enkele maanden uitverkocht; toch volgde 'n tweede druk pas in 1895, met | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
de stof bijgewerkt tot dat jaar. Negentien bijlagen waren toegevoegd, in hoofdzaak bestaande uit oorspronkelike dokumenten, citaten uit andere geschiedschrijvers en verhalen van ooggetuigen, waarvan genoemd kunnen worden 't gedenkschrift van Anna Elizabeth Steenekamp, geboren Retief, en de verhalen over de voortrekkers, meegedeeld door de Heer A.D. Cilliers. Enige waren reeds bij de eerste druk in de tekst ingelast, maar bij de tweede er uitgelicht en achteraan gedrukt. De spelling is die van 1895, en de stijl hier en daar minder gemeenzaam. In 1877 maakte Die Genootskap ook 'n begin met z'n uitgave van Die Afrikaanse Almanak, burgerlik en kerkelik, waarvan de publikatie slechts een jaar gedurende de zuidafrikaanse oorlog gestaakt is. Men begon met 'n oplaag van 1000 eksemplaren, en van 1880 af werden jaarliks 5000 gedrukt. De almanak van 1903 moest zelfs herdrukt worden. Behalve de gewone inhoud van zulk 'n almanak, als 'n kalender en feiten over de regeringen en de kerkgenootschappen van de verschillende zuidafrikaanse kolonies, bevat de eerste jaargang verscheiden ‘leesstukkies’, alle herdrukken uit Die Patriot. Hieronder is 'n bericht over Die Genootskap, waarin o.m. gezegd wordt: ‘Die Genootskap van Regte Afrikaanders strij nie te'en Hollans of Engels nie, mar voor Afrikaans.’ In 'n voorwoord wijst Die Genootskap op de eigenschappen, waardoor de almanak zich gunstig onderscheidt van andere dergelijke, b.v. de grotere volledigheid van de burgerlike en kerkelike opgaven, die niet enkel voor de Kaapkolonie, maar voor alle zuidafrikaanse staten gegeven worden. Ook maken ze attent op de versjes bij de kalender, die geenszins | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
europees van karakter zijn, maar aangepast aan de zuidafrikaanse seizoenen. Zo luidt 't versje voor Maart: - Korter dage, langer nagte
Moet ons al in Maart verwagte;
Somer's bijna om.
So vlieg onse lewensjare,
Vol van sorge en besware,
Tot ons Herfstijd kom.
Almal stap ons na die graf,
Mense val nes blare af.
En voor November: - Koring snij;
Gerwe rij;
Miet maak en dors;
Oppas, nie mors!
Brood om te eet;
Dank nie vergeet!
Oestijd al weer;
Goed is die Heer!
De godsdienstige geest kenmerkt ze alle. De latere jaargangen hebben dezelfde inhoud met kleine wijzigingen; zo zijn de versjes bij de maanden vaak vervangen door bijbelteksten of stichtelike gedichtjes; en in plaats van onderhoudende stof in de leesstukken komt meer en meer mededeling van feiten, o.a. over de Afrikaner Bond, de geschiedenis, wetgeving en boerderij. Voor op de almanak van 1877 staat 't wapen, voor 't eerst op 'n publikatie van Die Genootskap. Het vertoont in 't midden de symbolen van geloof, hoop en liefde, met de Bijbel; aan weerskanten vlaggetjes met de namen van de vier staten, en rondom de produkten van Zuid-Afrika destijds: druivetrossen aan 'n rank en korenaren, voor de veeteelt | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
'n paard, rund, schaap en struisvogel, en 'n diamant. Bovenaan staat: Verenigde Suid Afrika - een der grote idealen van de Regte Afrikaners - en daaronder de leuze: Ver Moedertaal en Vaderland; onderaan de naam: Die Genootskap van Regte Afrikaners, opgerig 14de Aug. 1875. 'n Storm van verontwaardiging stak op bij de volgende uitgave, nl. 't Spel- en Leesboek vir Afrikaanse Kinders, deur Oom Willem (J.W.v.d. Rijst), 1878. 't Doel ervan was niet alleen de bevordering van 't Afrikaans, maar ook 't verschaffen van 'n nuttig leerboek voor kinderen, die, doordat ze te arm waren of te veraf woonden, weinig gelegenheid hadden 'n school te bezoeken. Die Genootskap smaakte de voldoening, binnen twee maanden de 1000 eksemplaren verkocht te zien, en in 1884 werd 'n herdruk gegeven. 't Boekje geeft reeksen woorden en lettergrepen met de verschillende klinkers en tweeklanken, telkens gevolgd door leesstukjes; eerst woorden van één, dan van twee, drie en vier lettergrepen, en geleidelik worden de zinnen in de leesstukjes langer. De taal is die van de kinderen zelf, en de stof stamt uit hun omgeving. Zinnetjes als deze komen voor: ‘Hoekom breek jy die pirinkie? Die boesmangras is nou fraai. Dit waai so mar nes 'n koringveld.’ Een leesstukje luidt als volgt: ‘Martha, ons moet mos beskuit bak. Ja, ma, ek is bly. Is daar bakhout genoeg? Daar is hout genoeg, mar dit is nie stukkend gekap nie. Roep Maans. Maans, vat die byl en kap 'n paar stukke hout fyn, en sê ver April, hy moet 'n groot drag bossies loop haal. April, het jy gehoor? Ja, basie.’ In de moeiliker lesjes komen feiten uit de Bijbel voor, en in 't hele boek is 'n godsdienstige geest merkbaar. Vreemd is, dat een | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
van de lessen handelt over 't duizendjarig rijk op aarde. Met nog 'n boek kwam Die Genootskap de kinderen verblijden in 1880, nl. 't Eerste Afrikaanse Prente Boekie ver Soet Kinders, deur Oom Jan wat Versies maak. De eerste oplaag van 1500 eksemplaren werd in 1885 gevolgd door 'n tweede, vermeerderde en verbeterde uitgave, en in de inleiding hiervan zegt Oom Jan: ‘Daar moet glo regte baing soet kinders in ons land wees; want di eerste uitgave van Oom Jan syn Prente Boeki vir Soet Kinders was een, twe, dri uitverkog. Deur baing ander werk kon di uitgewers dit ni dadelik weer oerdruk ni.’ 't Boekje was bestemd voor kinderen, die reeds in 't Spel- en Leesboek lezen hadden geleerd. Oom Jan blijft haast aldoor zelf aan 't woord; de afbeeldingen van allerlei voorwerpen legt hij uit en knoopt er vaak 'n praatje aan vast; zo zijn er enige wapens, en Oom Jan neemt de gelegenheid waar, 't wapen van Die Genootskap uit te leggen, en naar aanleiding van 'n machine, die de hele trein in beweging brengt, vertelt hij: ‘daarom het hulle die man wat vóór trek ver ons Nasie, ons Taal en ons Land oek die naam gegé van Lokomotief.’ De versjes bij de maanden van 't jaar zijn hier herdrukt met passende plaatjes, en ook enige gedichtjes uit Die Patriot, b.v. ‘Jan Bantjies was 'n Hotnotjong’. Dit vers moet 'n afschrikwekkend voorbeeld geven, als Oom Jan spreekt over ‘Die Resies’, in de serie ‘Skadelike Dinge waarteun ons die Kinders waarskuw’. Want niet alleen nuttige kennis wil hij de kinderen bijbrengen, ook zedelesjes geeft hij, waar hij kan. Een tegenhanger van deze serie heet ‘Nuttige Dinge waartoe ons die Kinders opwek’. Overal toont Oom Jan zich goed vaderlander, die eigen industrie | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
wil bevorderen en graag ziet, dat de Afrikaner bovenal zich zelf blijft; geen wonder dus, dat hij de verzen ‘Alles is Engels’ en ‘Ver Engelse Afrikaners’ herdrukt, en ook 't versje van Du Toit: ‘Vanslewe en Te'enswoordig’, met deze tegenstelling:
Een jaar vóór 't Prenteboekje was er 'n ander werk van Oom Jan verschenen onder z'n eerste pseudoniem, 't verhaal: Catharina, die dogter van die Advokaat, door Klaas Waarsegger Jr. 't Had z'n ontstaan te danken aan 'n prijs, uitgeloofd door Die Genootskap, in nakoming van 't tiende artikel van de statuten. Oorspronkelik verscheen 't als feuilleton in Die Patriot, en werd daarop afzonderlik herdrukt. De reden, waarom er geen verdere prijsvragen werden uitgeschreven, was, dat er nog te weinig schrijflust bestond, volgens 'n werk van 't jaar 1880, nl. de Geskiedenis van die Afrikaanse Taalbeweging, ver vrind en vyand, uit publieke en private bronne bewerk deur 'n Lid van die Genootskap van Regte Afrikaners. Dit werk was ook 'n overdruk uit Die Patriot, en de schrijver was Du Toit. Het is en blijft de hoofdbron voor de geschiedenis van de vroege jaren van de taalbeweging. 't Behandelt achtereenvolgens de voorlopers ervan, de oprichting van Die Genootskap, z'n eerste uitgaven, de tegenstand ondervonden en de vordering gemaakt, en bespreekt dan de politieke invloed van Die Patriot en | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
de kwestie van de bijbelvertaling. Een groot deel van z'n waarde dankt 't boek aan de vele oorspronkelike stukken er in herdrukt, o.a. een van Klaas Waarzegger Jr.'s Gesprekke, de korrespondentie tussen hem en Ware Afrikaner, en de redevoering van hoofdrechter De Villiers. Vrij handig weet de schrijver z'n identiteit te verbergen; toch komt hij rond uit voor z'n mening, en geeft doorlopend 'n kritiek, goed- of afkeurend, bijv. over de taal en spelling van de voorlopers, ook van z'n eigen spelregels, en keurt de houding van de Regte Afrikaners ten opzichte van 'n bijbelvertaling in 1875 goed. Niet iedereen zal z'n grote ingenomenheid met Die Eerste Beginsels van die Afrikaanse Taal kunnen delen. Hier en daar legt hij nadruk op 't verband tussen de nationale ontwaking van de Afrikaner en de taalbeweging, en deze beschouwt hij als 'n godgevallig werk, begonnen in Gods naam en zeker van Zijn zegen. Artikel 7 van de statuten draagt z'n biezondere goedkeuring weg. In 1909 is 'n tweede druk ervan verschenen, aangevuld met 'n artikel uit Die Patriot van 1895 over 't werk van Die Genootskap tot dat jaar, en 'n volledige lijst van de afrikaanse en hollandse boeken, uitgegeven te de Paarl van 1876 tot 1895. De Geskiedenis van die Afrikaanse Taalbeweging maakte reeds melding van de Eerste Versameling Afrikaanse Gedigte, overgedrukt uit Die Patriot in 1878, waarvan in 1886 'n nieuwe druk bezorgd werd, met enige vertellingen, gemengde gedichten en 'n rubriek godsdienstige gedichten vermeerderd. Zelfs 'n derde druk was nodig in 1890. In de voorrede werd de grote trom nogal geroerd: ‘Natuurlik | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
is hierin, as versameling van gedigte deur verskillende persone, stukke van meerdere en mindere waarde. Ons is nog mar in die begin, en dus vêr van die volmaaktheid. En tog kan ons nie sien waarin Die Afrikaanse Volkslied moet agterstaan ver die Volkslied van enige andere nasie nie. En waarom sou Helena en Eduard nie 'n plaas kan hê naas ballades in andere tale nie? Wat kan 'n mens meer verwag van snaakse en geestige gedigte as bijv. Moeilikheid om Lietjies te maak op 'n Boereplaas? 'n Meesterlike allegorie (verbloemde voorstelling) is 'n Onmenselike droom. Laat imand perbeer om 'n beter gedig met 'n sedelike strekking te maak as Jan Bantjies. Ware nasionaliteit kom uit in Ons toekomstige Volkslied, vloeibaarheid van die taal in 'n Afrikaanse Lietjie, voortreflikheid van digmaat in Rasende Afgodery en Die Steweltjies van Sannie. Om kort te gaan, hierin is 'n proef om te laat sien dat onse taal geskik is ver digkunde op ider gebied.’ Met uitzondering van ‘'n Onmenselike Droom’, ‘Ons toekomstige Volkslied’ en 'n Afrikaanse Lietjie’, is de schrijver gelukkig in z'n keuze van gedichten tot toelichting van z'n kritiek, al is z'n lof wel overdreven. Deze eerste bundel werd gevolgd door de Twede Versameling in 1881, 'n derde in 1882, 'n vierde in 1883, 'n vijfde in 1885 en 'n zesde in 1889, terwijl er in 1888 'n Bloemlesing van Afrikaanse Gedigte, bijeenversameld uit Nos. Twe en Dri werd uitgegeven. Een van de trouwste ondersteuners en vlijtigste medewerkers van Die Patriot was Ds. Jan Lion Cachet. Gedurende deze jaren verscheen er in z'n reeks novellen uit 't afrikaanse buitenleven, onder z'n schuilnaam Neef Jan wat Versies | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
maak. Zo ondertekende hij nl. de gedichtjes, die hij af en toe in Die Patriot liet drukken; 't eerste heette: ‘Op die Nuwe Jaar’ (1880), door Jan die Versies Maker, Junior; in de Derde Versameling noemt hij zich meer op z'n Afrikaans: Klein Jan wat Versies maak, en in 't volgende jaar zegt hij in ‘Alles het syn Tyd’: ‘Verwag dan vrinde nou voortaan, Gen vers waar onder an 'Klein Jan di versies maker' staan, Mar wel soos hy hoop an te gaan, Gereëld van Neef Jan.’ De eerste novelle heette Di Geldduiwel, 1882, en werd gevolgd door Di Drankduiwel, 1882, Di Liegduiwel, 1883, Di Praatduiwel, 1884, en Di Spogduiwel, 1892. Als herdrukken verschenen deze alle afzonderlik. Later zagen nog twee 't licht in Ons Klyntji: Di Afgunsduiwel, in jaargang 1897, en Di Baas-Duiwel, 1898 tot 1899. In 1907 zijn ze in 'n bundel bijeengebracht als Sewe Duiwels en wat hulle gedoen het, deur Ou Oom Jan. De vijfde druk hiervan is van 't jaar verschenen. Jan Lion Cachet werd in 1838 te Amsterdam geboren uit joodse ouders, die onder de invloed van Da Costa tot 't christendom waren overgegaan. Als jong onderwijzer arriveerde hij in 1861 te Kaapstad, waar hij als zodanig korte tijd werkzaam was, en later te Ladysmith, Natal. 't Was z'n ernstige begeerte, theologie te studeren, 'n wens, waaraan hij kon voldoen, zodat hij in 1868 bevestigd werd te Rustenburg als predikant van de Gereformeerde Kerk. Achtereenvolgens was hij lector aan de Theologiese School te Burgersdorp, predikant te Philipstown 1875 en te Steynsburg 1883, en sedert 1892 professor aan de Theologiese School. In de oorlog verloor hij z'n oudste zoon, en werd zelf gearresteerd onder beschuldiging van hoogverraad, maar | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
weer op vrije voeten gesteld. Toen in 1904 besloten werd de school naar Potchefstroom te verplaatsen, ging Professor Cachet mee, en bleef nog er aan verbonden tot 1910. Tot op 't laatst werkzaam, is hij vrij onverwachts gestorven in de morgen van 21 September 1912.
Gedurende de eerste jaren van z'n bestaan telde Die Genootskap tussen de 20 en 30 leden, 'n getal dat nooit boven de 40 steeg.Ga naar voetnoot1) Men bestreed de drukkosten door vrijwillige bijdragen van de leden, zodat er 'n klein batig saldo vermeld werd in 't eerste jaarverslag. 't Tweede jaar eindigde echter met 'n tekort van £ 173/7.1; dit werd door de leden, met 'n weinig hulp van anderen, gedekt. Maar toen 't derde jaar nog eens met 'n deficit eindigde, besloten enige leden de gehele geldelike verantwoordelikheid te aanvaarden. De uitgave van Die Patriot, Die Afrikaanse Almanak en verdere werken geschiedde dus in 't vervolg voor rekening van de firma D.F. du Toit & Co., de drukkerij, waar de meeste afrikaanse stukken 't licht zagen, en die sedert 1904 bekend staat als de Paarlse Drukpers Maatschappij. Hiermee trad Die Genootskap vanzelf op de achtergrond; de verwezenliking van z'n idealen kon veilig overgelaten worden aan Die Patriot, en sedert 1879 z'n politiek streven aan de Afrikaner Bond. Later zijn nog enige vergaderingen gehouden voor de bespreking van de bijbelvertaling, en 't eerste afrikaanse taalkongres, in 1896 te De Paarl gehouden, werd door Die Genootskap bijeengeroepen. De twee ‘takgenootschappen’, te Daljosaphat en Montagu,Ga naar voetnoot1) hebben niets gepresteerd. | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
In 1881 vertrok Du Toit naar de Transvaal, en z'n broeder werd nu in werkelikheid redakteur van Die Patriot, totdat S.J. du Toit in 1889 terugkeerde en hem opvolgde als zodanig. D.F. du Toit werd enige jaren vóór de zuidafrikaanse oorlog verbonden aan de Express te Bloemfontein, waar hij tegenwoordig werkzaam is als archivaris. Verdere afrikaanse uitgaven van de firma D.F. du Toit & Co. van 1881 tot 1889 waren: 1881 Transvaalse Volksliedere en Godsdienstige Stukke, beide door Du Toit in medewerking met anderen; 1882 Lewensbeskrywing van G. Muller, 'n verkorte vertaling uit 't Engels door Du Toit e.a.; Gebeurtenisse uit di Kafferoorloge van 1834 tot 1853, deur P.J. Coetzer; 1884 Evangeli in Volkstaal, No. 1 en 2, deur Oom Willem; Di Afrikaner Boer No. 1-4, waarin allerlei onderwerpen betreffende boerderij besproken worden, zowel veeteelt als landbouw; enige jaren lang Di Tolk,Ga naar voetnoot1) 't officiële orgaan van de Afrikaner Bond, als bijblad van Di Patriot; 1885 Van di Blokhuis na di Witte Huis, di Lewe van President James A. Garfield, uit 't Engels; 1886 So gaat dit, 'n Verhaal deur Oom Willem; 'n afrikaanse bewerking van de Geschiedenis der Hugenoten van Pastor (J. Lion Cachet); en Alweer op Reis, di slag as Lid van di Transvaalse Deputasi in 1883-1884, deur Ds. S.J. du Toit, waarin verscheiden hoofdstukken gewijd worden aan Londen; vooral aan de schaduwzijde ervan, en verteld wordt van de ontvangst, de deputatie ten deel gevallen in Holland, Brussel, Parijs, Portugal en Berlijn. De grote meerderheid van deze stukken zijn herdrukken uit Die Patriot. | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
Ook buiten Die Genootskap om trok de zaak van 't Afrikaans de aandacht. In Mei, 1875 reeds had Dr. Brill, rector van 't Grey College te Bloemfontein, 'n voorlezing in 't Hollands gehouden, waarin hij de opvatting, dat 't Afrikaans verbasterd Hollands zou zijn, op wetenschappelike gronden bestreed, en aantoonde, dat 't afslijten van uitgangen en de vereenvoudiging van vormen, waardoor 't Afrikaans zich zo sterk onderscheidt van 't Hollands, toe te schrijven was aan de wetten van taalontwikkeling, die evenzeer gelden voor de overige germaanse talen. Verder toonde hij de voornaamste punten van verschil in vormleer tussen Hollands en Afrikaans aan, en sprak over overeenkomsten tussen 't Afrikaans en zeventiende-eeuws Hollands, en over de betrekkelik kleine dialektiese verscheidenheid in 't Afrikaans. Aan 'n voorspelling over de toekomst van 't Afrikaans wou hij zich niet wagen maar in 't toen ontluikende nationaal bewustzijn zag hij 'n waarborg voor 'n eigen letterkunde in de landstaal zelf. In The South African Magazine van 1880 werd 'n korte polemiek gevoerd over de taal. In Januarie had de Rev. A.T. Wirgman in 'n artikel over 't ontstaan en de ontwikkeling van de inlandse kwestie 't Afrikaans 'n barbaars patois genoemd, en z'n voortbestaan betreurd. Daarop antwoordde F.W. Reitz; na 'n breedvoerige uitweiding over 't woord ‘barbaars’, toonde hij aan, dat de eigenschappen, waarom vermoedelik Wirgman 't Afrikaans voor barbaars schold, als 't bezit van ontleende woorden en 't gebrek aan vormverschil, ook aan 't Engels eigen zijn, dat niettemin geenszins barbaars is. Verder ontkende hij, dat 't Afrikaans 'n patois zou zijn, op grond van 't feit, dat 't Hollands als | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
gesproken taal in Zuid-Afrika niet bestond, en dat 't Afrikaans als schrijftaal snelle vorderingen maakte. Wirgman gaf in Mei 'n kort antwoord, dat van geen belang is. Hij zei, dat hij met ‘beschaafd’ grammatikaal bedoelde, en hij hoopte, dat de Afrikaners zo gauw mogelik 't Engels als taal zouden aannemen. Verder waren z'n argumenten uitsluitend op bijkomstige faktoren gebaseerd. Nog meer minachting voor 't Afrikaans kwam in dezelfde aflevering aan de dag in 'n repliek ‘by a philogist’, die evenzeer als Wirgman van oordeel was, dat de Afrikaners 't verstandigst zouden doen, wanneer ze 't Engels tot hun taal maakten. Hij geloofde niet, dat Reitz steeds z'n argumenten in ernst te berde gebracht had, en trachtte ze te ontzenuwen door ze belachlik te maken, waarbij veel vertoon van, soms oppervlakkige, geleerdheid te pas kwam. Hij vond, dat 't Afrikaans geen ruwe gedachte in fatsoenlike taal uïtdrukken kan, en daarom noemde ook hij 't barbaars. De bewering van Reitz, dat 't Afrikaans rijker zou zijn dan 't Hollands, daar 't de hele hollandse taalschat tot z'n dienst heeft en bovendien vele specifiek afrikaanse woorden en gezegden, vond te recht in hem 'n bestrijder, als later in Mansvelt en in Du Toit in z'n 71 Stellinge, die beiden echter hun opvatting beter motiveerden dan deze filoloog. 'n Ernstiger en soms vinniger aanval stond in de Junie-, Julie- en September-nummers van The Cape Monthly Magazine, 1880. De schrijver, zelf 'n Afrikaner, vond 't Afrikaans barbaars, omdat 't arm aan woorden is, de taalregels van 't Hollands verwaarloost, en geen literatuur bezat. Bovendien was hij van mening, dat 't Hollands wel degelik nog in de mond van de ontwikkelden in Zuid-Afrika leefde, | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
hoewel ‘their grammar may now and then be at fault, and the distinctions of gender may be disregarded’. Als 'n dooddoener volgde, dat 't Afrikaans niet anders was dan 'n patois, dat z'n ontstaan zoeken moest in de achterbuurten van 't zeventiende-eeuwse Amsterdam. Om dit te bewijzen, beweerde hij, dat alle kolonisten van lage afkomst waren, maar z'n argumenten hiervoor getuigen van weinig histories inzicht. Het verlies van flexie schreef hij in hoofdzaak toe aan de afkomst van de personen, die de taal spraken, aan omgang met de inboorlingen, en aan 'n beklagenswaardig gebrekkige opvoeding van de kinderen. De Hugenoten zouden niet veel invloed er op gehad hebben. Apathie, veroorzaakt door onderdrukking, deed de taal verstenen. In 't derde stuk behandelde hij de punten van verschil tussen Hollands en Afrikaans, als afwijkende woordbetekenis, de dubbele ontkenning, en eigenaardigheden van de uitspraak. Van alle gaf hij reeksen voorbeelden, en toonde zover mogelik aan, waar er overeenkomsten met 't Amsterdams bestaan. Z'n kennis van de zeventiendeeeuwse klassieken bewees hem hier belangrijke diensten. Ook van woorden, ontleend aan 't Maleis, 't Portugees en 't Duits, gaf hij 'n lijst, en legde nadruk op hun gering aantal. Hij vermoedde, dat vele ervan reeds leefden in 't Hollands van de zeventiende eeuw, en niet pas door slaven in Zuid-Afrika zijn ingevoerd. Over de oorsprong van sommige woorden, door hem genoemd, wordt nu anders geoordeeld, maar 't stuk blijft belangwekkend als 'n vroege poging tot nasporing van 't dialekt, waarop 't Afrikaans in hoofdzaak gebaseerd is, en van de faktoren, die bij de vervorming van de taal werkzaam zijn geweest. De schrijver eindigde | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
met 'n aansporing tot verder onderzoek naar de oorsprong van 't Afrikaans, al was hij van mening, dat 't niet lang meer zou voortbestaan. Onafhankelik van deze polemiek verscheen er nog 'n artikel in 't September-nummer, dat getuigde van 'n overwinning voor de afrikaanse zaak. Dit stuk was van de hand van Professor N. Mansvelt, die o.m. ook wees op 't verlies van woorden, dat tot op zekere hoogte vergoed was door ontlening en nieuwe formaties. De eerste indruk, door 't Afrikaans op hem gemaakt, was geen gunstige geweest; maar bij nadere kennismaking veranderde hij van mening, en de hoop van Changuion op 'n herstel van 't Hollands als landstaal van Zuid-Afrika had hij reeds lang opgegeven. Nu hoopte hij, dat 't Afrikaans wel zou blijven voortbestaan, en zich zou verrijken uit de hollandse taalschat. Daarvoor was degelik onderwijs in 't Hollands onontbeerlik. |
|