| |
| |
| |
Voor of tegen.
Er is bijna geen ding in de wereld of het heeft deszelfs goede en kwade zijde, deszelfs vóór en tegen; ja de denkbeelden, oordeelvellingen en plannen der menschen zijn zoo onderscheiden, dat wie er uit zou willen kiezen, zich veelal belemmerd zou vinden, om met één woord te zeggen: dit of dat is het beste, maar liever zou bekennen, dat in elk denkbeeld, in iedere beoordeeling en in elk plan, iets goeds en iets kwaads, iets er vóór en iets er tegen pleitends, opgesloten ligt. Van daar, dat het veelal zeer groote moeite kost, vele hoofden (zoo als men dit noemt) onder ééne muts te brengen; met andere woorden: om te maken dat verschillende personen, het volkomen ééns worden over eenig voorwerp of over eenige zaak. Het bij dit verhaal behoorende plaatje, stelt eene gladde ijsbaan voor, waarop onderscheidene personen, in verschillende rigtingen, schaatsenrijden. Van de twee voorsten komt de een naar ons toe, de andere gaat van ons af; het naaste bij dezen, meer achterwaards, is er een met het aangezigt naar onze regterhand gekeerd, en op den achtergrond ziet men
| |
[pagina t.o. 54]
[p. t.o. 54] | |
VÓÓR OF TEGEN.
| |
| |
een vierde, zijne slede den linker kant opduwende, nog twee anderen in het verschiet, ziet men onderscheidene rigtingen nemen. Dit is eene zeer aardige voorstelling van deze wereld en van de wijze waarop de zaken hier beneden gaan. De gladde baan, geeft te kennen, de moeijelijkheid van ons staande blijven op den goeden weg, gedurende ons leven, en de verschillende rigtingen der personen, het onderscheid van hunne handelingen, waarbij nog komt de vergelijking tusschen het kiezen van goede en kwade middelen, om tot een bepaald oogmerk te geraken, in de afbeelding van vele rustig voortrijdende figuren, en van eene, de meest in het oog loopende, die schijnt te wankelen en op het punt te zijn van te vallen of door het ijs heen te zakken. Van deze laatste, willen wij ter waarschuwing voor de kinderen, die dit boekje lezen zullen, thans iets nader zeggen.
Leopold was het eenig zoontje van een zeer vermogend vader, die gaarne alles aan zijne opvoeding te koste leggende, hem allerlei meesters gaf, en in al, waar den jongeling lust toe had, liet onderwijzen. Dan, ongelukkig had het jongetje wel eens hooren zeggen, dat rijke lieden niet veel behoeven te weten, dat zij door hun geld den baas over anderen kunnen spelen en die voor hen laten werken, zonder dat zij noodig hebben eene hand uit te steken. Zulke ondeugende en ongegronde zeggingen, hadden op
| |
| |
leopold een' diepen indruk gemaakt en hem een' afkeer van alle degelijke werkzaamheid gegeven. Hier was hij dus, bij vergelijking, op eene gladde baan, onvast staande in de goede beginselen, die zijn vader hem trachtte in te boezemen, en geslingerd tusschen het kiezen van eene goede of kwade partij. Voor het luisteren naar zijn' vader, pleitte in zijn oog, dat hij dan de lieveling van het geheele huisgezin zou blijven, vele gunsten zou durven vragen en ook zeker verkrijgen, en een en ander leeren, dat hem, ten minste tot het aangenaam doorbrengen van zijnen tijd bij slecht weder, of andere beletselen in het uitgaan, zou kunnen dienstig wezen - daar tegen pleitte, meende hij, de last der gehoorzaamheid, de weinige prijs die hij op de gevoelens van anderen, te hemwaarts, stelde en de verveling van het les nemen en het hooren naar onderwijs. Bejammerenswaard was de keuze van den jongeling. In het eerst, nadat hij de slechte praatjes, van welke wij hier boven spraken, meer dan zijn vaders wijzen raad, ter harte had genomen, begon hij met eenige beschroomdheid, later met meer stoutmoedigheid, den spot te drijven met zijne onderwijzers, geen acht te slaan op de uren, gedurende dewelke hij hun onderrigt moest genieten, en wanneer hij eindelijk zich in de leerkamer bevond, niet naar hetgeen men hem leeren wilde, te luisteren. Dan eens stopte hij zijne boeken en zijn schrijfgereedschap, teekenpen of potlooden weg, en lachte de
| |
| |
meesters uit, als zij (die niet anders dachten, dan dat zijne gereedschappen bij ongeluk verlegd waren) hem goedhartig hielpen zoeken. Dan eens maakte hij met opzet kladden, op iets dat hij moest naschrijven of nateekenen, en nam vervolgens die kladden tot voorwendsel van niet te hebben kunnen zien, wat er geschreven stond of tot voorbeeld geteekend was, hetgeen hem dan, volgens zijn zeggen, als wist hij niet hoe de kladden gekomen waren, belet had het opgegevene werk te doen. De leedige tijd, die hij door het moedwillig verzuimen van zijne bezigheden won, verkwistte hij met rondloopen, spelen en opzoeken van andere kwade jongens, die hem in zijne verkeerde handelwijze versterkten en hem daarenboven nog allerhande guitenstukjes leerden. Toen leopolds vader bemerkte, dat zijn kind zoo geheel anders te werk ging, dan hij verlangd zou hebben, onderhield hij hem ernstig over zijne verkeerde handelwijze, en hield hem de noodzakelijk kwade gevolgen daarvan onder de oogen; dan de jongeling beterde zich niet. Gelijk men op eene gladde ijsbaan voortglijdende, niet dan zeer moeijelijk en met de grootste krachtsinspanning kan ophouden, zoo valt het ook bij uitstek zwaar zich te beteugelen, wanneer men aan het kwaad doen is gewend geworden, en de moeite die het kosten zou, om terug te keeren op den goeden weg, wordt zoo lastig gevonden, dat de afgedwaalde liever voortdoolt, dan zich die moeite te getroosten.
| |
| |
Doch voortdoolende, komt men van kwaad tot erger. Zoo ging het ook met leopold. Van een stout kind werd hij een slecht mensch. De kleine listen, die hij jegens zijne meesters gebruikt had, deden hem overslaan tot het liegen en het plegen van bedrog in groote zaken. De onkunde waarin hij verkeerde en die hij zich door het versmaden van het onderrigt, dat men hem geven wilde, op den hals gehaald had, deed hem, op jaren gekomen zijnde, walgen van ernstig onderzoek en degelijke bezigheid, en daar er toch iets gedaan moest worden om den tijd te slijten, gaf hij zich over aan spel en drank. Het slecht gezelschap, dat hij gezocht en aangehoord had, kleefde hem aan, dewijl hij geld had, en allerlei onbehoorlijke partijtjes kon betalen. De tranen van zijn' ouden vader vermogten niets op zijn verstokte hart; wel vermaande deze hem nog eens, bad hem met aandrang te verbeteren, wat nog te verbeteren was, en wees hem op andere jonge lieden, die eene wijzere keuze van gedrag gedaan hebbende, nu in eere bij de menschen waren, in vrede met zich zelven leefden, eerlijken handel dreven, nuttige en winstgevende bedrijven uitoefenden, of door hunne kundigheden stad en land van dienst, ja, tot hooge eerambten opgevoerd waren, terwijl hij (leopold) bij niemand in aanzien stond, gedurig de verwijtingen van zijn geweten hoorde, niets degelijks bij de hand had, een nutteloos leven leidde en door zijne on- | |
| |
kunde, niet in staat was eenen belangrijken post, hoe ook genaamd, te bekleeden. Van die, door leopolds vader bedoelde lieden, ziet gij, gelijk ik boven, met een woord gezegd heb, de beeldtenis in het plaatje. Deze allen hebben het vóór en het tegen van eene of andere wijze van hun leven in te rigten, gewikt en gewogen en daarna hunne keuze bepaald, om op eene eervolle wijze, deze die, gene een' anderen weg in te slaan, dat is te zeggen: om, hetzij door een ambacht, hetzij door zich te volmaken
in eenige kunst, hetzij door wetenschap, hetzij door waardige ambtsbekleeding, hetzij door onmiddellijk het vaderland te dienen, op eene nuttige en voordeelige manier, de gladde levensbaan af te loopen. Wel hebben zij ook tegenspoeden en hinderpalen ontmoet, doch hun vaste wil ten goede heeft er hen over doen zegevieren; wel hebben zij somtijds moeten stilstaan, en bedenken: wat in deze bijzondere omstandigheden te doen? Wat is hier vóór of tegen? Maar altijd zijn zij van eene kwade keuze terug gekomen, of hebben op nieuw eene goede keuze gedaan. Met leopold was dit het geval niet. Wel trof hem de toespraak van zijn' vader, waarvan verslag gedaan is, doch nu een oogenblik stilstaande, om na te denken, deed hij nogmaals eene averegtsche keuze. Hij verliet het land en zijne betrekkingen aldaar, verteerde zeer veel geld met reizen en het bekostigen van dwaze vermakelijkheden, werd ziek en genoot
| |
| |
eene slechte oppassing, dewijl niemand hem hartelijk genegen was en hem geen geld meer overschoot om gehuurde verzorgers te betalen. Arm en ellendig werd hij nu genoodzaakt met bedelen, zijn sober onderhoud te vinden; somtijds bragt hem dit middel genoeg op, somtijds ook niet, dan zocht hij troost in stelen, dan eens een brood bij een' bakker; dan eens eenig gereedschap van een' arbeidsman, die het verzuimd had weg te bergen, dan eens eenig geld, dat hij gelegenheid vond uit eene winkellade te rooven. Toen men dit begon te bemerken, werd leopold niet alleen nog meer veracht en geschuwd dan te voren, maar het geregt lette op hem en zette hem gevangen. Een smadelijke dood wachtte nu op hem, maar gelukkiglijk hernieuwde zich zijne vorige krankte, en stierf hij aan de gevolgen derzelve. Op zijn strooleger liggende, had hij al den tijd om na te denken over zijnen levensloop, en berouw te gevoelen over zijn gehouden gedrag. Al zijne verkeerdheden kwamen in zijn geheugen terug. ‘Ach!’ riep hij uit; ‘indien ik een goed kind gebleven ware, ik zou geen slecht mensch geworden zijn. Veel was er vóór mijn blijven op den goeden weg, en weinig tegen; maar ik heb averegts gekozen; ik ben onnadenkend op de gladde baan, van kwaad tot erger voortgegleden; thans ben ik als een schaatsenrijder, die in eene bijt valt en verdrinkt.’ Kinderen! spiegelt u aan zijn voorbeeld! Menschen! wie gij ook zijt, doet nooit als leopold!
|
|