Acht oorspronkelijk Nederduitsche verhalen voor de jeugd
(1840)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
De goede Herder.‘Zie dien herder zijne schapen eens hard behandelen!’ riep mijn jongste zoontje, dat op een dorp ver van de stad, schoolligt en met de vacantie te huis was, uit, terwijl hij met mij en zijn', eenige jaren ouderen broeder, langs de grachten wandelende, zag, hoe een kleine jongen eenige schapen voor zich uitdreef, die sloeg, trok, bonsde, schopte, in één woord, met hen omging, zoo als degenen doen en doen moeten, die in de stad eenige schapen naar de markt, of van de markt naar den slagter, gelast zijn te drijven. ‘Noemt gij dien jongen een herder?’ zeide ik, ‘zoo doet gij hem te veel eer aan; hij is niet wat men op het land een herder noemt; hij is slechts de overbrenger van het, hem voor eene wijle toevertrouwde vee, van den eenen naar den anderen eigenaar.’ - ‘Wat is dan,’ vraagde mijn oudste zoon willem: ‘de taak van den man, aan wien men op het land den naam van herder geeft?’ - ‘Dat zal uw broeder u wel kunnen zeggen, denk ik,’ was mijn antwoord. ‘Diederik! wat noemt men een herder, in het dorp, waar gij u doorgaans | |
[pagina 35]
| |
onthoudt?’ - ‘Een man,’ sprak nu mijn jongste kind, met eene zekere houding van zelfvoldoening, daar hij opgeroepen werd om zijnen ouderen broeder te onderrigten: ‘Een man, aan wien de zorg over eene groote kudde schapen is toevertrouwd - wij zien er somtijds wel vijftig, zestig te gelijk. Des morgens gaat hij met hen uit en laat ze langs de groote wegen grazen, hij heeft een' hond bij zich, die hem helpt de schapen te besturen, de genen die achter blijven, terug te jagen, die te ver afloopen, tot hem weder te brengen, die van den weg afdwalen, op te zoeken en naar de overige terug te drijven. Des avonds brengt de herder zijne kudde weder bij den boer, wien ze toekomt, sluit ze in een afgebakend weiland of in den stal op, en slaapt bij haar, of waakt wanneer er enkele zieken zijn, of die op eene of andere wijze zijne hulp behoeven; want hij moet ook de ongesteldheden van de schapen en derzelver geneeswijze kennen, zich verstaan op het aanfokken van kleine lammetjes; kortom, alles weten wat de schapenteelt aangaat. Aardig is het, te zien hoe de schapen hunnen herder kennen, en als hij roept, zijne stem gehoorzamen, hetgeen zij voor geenen anderen zouden doen!’ - Toen diederik ophield met spreken, zeide ik: ‘Dat hebt gij regt goed verhaald. Nu, willem! hebt gij zeker een denkbeeld van een' herder - en gij beiden zult begrijpen, dat er een groot onder- | |
[pagina 36]
| |
scheid is tusschen zulk een' man en een' jongen, zoo als dien wij daar aanstonds zagen; dezen zou men een kwade herder kunnen noemen, (trouwens, indien niet altijd aan het woord: herder, het denkbeeld van iets goeds verbonden was), dewijl hij de beesten mishandelt, ware het niet, dat hunne domheid of ongehoorzaamheid, het eene schaap regts, het andere linksom loopende, en de geheele troep moeijelijk bijeen te houden zijnde, en om geen roepen of fluiten gevende, zijne gestrengheid volstrekt noodzakelijk maakte. De man integendeel, dien diederik afschetste, kan met regt de goede herder genoemd worden. Doch kunt gijlieden, of een van beiden, mij ook zeggen, aan welken historieschen persoon dien naam boven allen, ja bij uitsluiting toekomt, en wel eens gegeven wordt, wanneer men hem bijzonder als liefderijk zorgende, wil aanhalen?’ - ‘Aan jezus christus!’ riepen beide mijne kinderen te gelijk, en ik nam uit dit gereede antwoord, aanleiding om het volgende te zeggen: ‘Jezus christus bedoelde ik. Men zou schromen, aan dien Goddelijken Leeraar en Heer, den naam van Herder te geven, indien Hij zelf zich niet aldus betiteld hadGa naar voetnoot(*); doch dat hij het gedaan heeft, getuigt van de zachtaardigheid, teederhartigheid, barmhartige medelijdendheid, welke hem bezielt, ten opzigte van | |
[pagina 37]
| |
de zwakke, feilbare, vaak grovelijk zondigende menschen, die hij zijne schapen noemt. Welk een vertrouwen op de zorg van den Heiland, eene zorg, die Hij nu nog, schoon Hij niet meer voor onze oogen zigtbaar is, uit den Hemel, zijn tegenwoordig verblijf, uitoefent, moet het ons, ouden en jongen, niet inboezemen, te weten dat hij, die ook, volgens zijne eigene verzekering, heden en morgen en tot in eeuwigheid dezelfde is, onze herder, behoeder en leidsman wezen wil! Te weten, dat Hij ons allen kent,Ga naar voetnoot(*) en weet wie zijne geboden getrouw pogen waar te nemen, hoe moet het ons niet aanmoedigen om het goede te doen, onze pligten in alles te betrachten, en ons bevreesd maken om iets te bedrijven, dat tegen zijnen heiligen wil zou strijden, of hem onbehagelijk wezen. Een gewoon herder onder de menschen, heeft alleen met domme dieren te doen, en wordt nogthans min of meer door hen gehoorzaamd; met welk regt kan dan niet onze groote Herder, van ons, redelijke wezens, die verstand genoeg hebben, om te begrijpen hoe wijs en goed zijne voorschriften zijn, eischen, dat zij naar zijne roepstem hooren, doen wat Hij van hen vordert en laten wat Hij hun verbiedt. Dan somtijds, niettegenstaande der menschen dure verpligting in dat opzigt, verlaten sommige den voorgeschrevenen weg en dwalen af; wat doet dan | |
[pagina 38]
| |
de goede Herder? onttrekt Hij zich aan hen en laat Hij ze voortgaan op hunnen kwaden weg? O, neen!Ga naar voetnoot(*) Hij verlaat de negen en negentig getrouw geblevene schapen, gaat het honderdste verdoolde zoeken, en als Hij het gevonden heeft, legt Hij het op zijne schouderen, brengt het te huis en verblijdt zich; dat wil zeggen: Hij bekommert zich voor het oogenblik bijzonder over den zich schuldig gemaakt hebbenden mensch, tracht hem door zachte middelen tot zijnen pligt terug te brengen, en verheugt zich, wanneer Hij goede vruchten van zijnen arbeid ziet, de Zaligmaker of behouder ook van dien mensch te zijn. Mogt nu iemand uwer vragen, hoe werkt jezus uit den hemel zoo op den, de aard bewonenden mensch? zoo zou ik antwoorden: eensdeels door den onzigtbaren invloed van zijnen heiligen geest, anderdeels door het zoodanig besturen der zigtbare dingen, dat goede boeken den afgedwaalde onder de oogen komen, of dat hij raadgevingen en aansporingen tot beterschap van andere menschen ontvangt, en hierin, kinderen! ligt inzonderheid voor u een' sterken aandrang om te luisteren naar de lessen van uwe ouders, of van degenen aan wie uwe zedelijke opvoeding toevertrouwd is. Denkt, jezus spreekt door hen, en gelooft vrijelijk, dat jezus zich ook over u zal verblijden, wanneer gij, of wel hunne aanmaningen ten | |
[pagina 39]
| |
goede gehoor geeft, of hunne waarschuwingen tegen het kwade in acht neemt, of u aan hunne bestraffingen ootmoedig onderwerpt. Nog een bijzonder kenmerk van jezus den goeden Herder, is, dat Hij zijn levenGa naar voetnoot(*) gesteld heeft voor de schapen, d.i. voor het in zonden vervallen menschdom. Liever dan te zien dat de menschen nooit weder zoodanig in gunst bij God zouden komen, dat hun de gelukstaat, die hun toegedacht was, kon te beurt vallen, besloot de Heer voor hen te sterven, en volbragt eene opoffering, die bij God zoo groote waarde had, dat Hij daarom ons de verdiende straf wil kwijtschelden, indien wij steeds ons best doen, om zoo goed mogelijk naar zijne wetten te leven, en ons na onzen dood, in een' staat, van hier op aarde onbekende zaligheid, overbrengen. De huurling,’ zegt de Heiland,Ga naar voetnoot(†) ‘en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn (niet toebehooren) ziet den wolf, (of eenig ander gevaar) komen, en verlaat de schapen en vliedt, en de wolf grijpt ze (het dreigende gevaar overvalt hen) en verstrooit de schapen. Ziedaar, juist wat de jongen, dien gij straks die weinige schapen zaagt voortdrijven, gedaan zou hebben; waren de dieren in hoogen nood gekomen, of op het open veld zijnde, door wild gedierte aangevallen geworden, hij zou gevloden zijn en zijn leven niet voor het behoud der schapen veil | |
[pagina 40]
| |
gehad hebben. Zijn beeld, als huurling, schetst de Heer, in tegenstelling van zijn eigen, als de goede Herder bij uitnemendheid.’ ‘Bemerkt gij, lieve kinderen!’ voegde ik hier nog bij, ‘hoe juist de teekening van zijne eigene teedere zorg en liefde voor de menschen, door den Heer jezus gemaakt, overeenkomt met hetgeen onder onze oogen voorvalt, in tegenstelling van wat wij ook den huurling zien verrigten, of overtuigd zijn, dat hij, het geval daar zijnde, doen zou? En vindt gij niet iets bijzonder aangenaams en geruststellends in het denkbeeld van jezus, als de goede Herder?’ - De tranen, die ik in de oogen mijner kinderen zag glinsteren, en hunnen handdruk, dien ik gevoelde, overtuigde mij, dat mijne toespraak den gewenschten invloed gehad had. Ik stoorde hunne innerlijke gewaarwordingen niet, en wij wandelden stilzwijgend naar huis. Daar gekomen zijnde, haalde ik het plaatje, dat in dit boekje gebonden is, voor den dag, en zeide: ‘Ziet, hier hebt gij het afbeeldsel van eenen goeden Herder onder de menschen. De teekenaar schijnt te hebben willen doen denken aan ouders, die hunne kinderen aan de hoede van jezus overgeven, ten minste wij zien hier twee oude schapen naast den herder, die twee kleine lammetjes onder zijne armen draagt. Mij dunkt het is, als stond hier bij geschreven: deze twee groote schapen, vader en moeder, behooren tot de kudde van den | |
[pagina t.o. 40]
| |
DE GOEDE HERDER.
| |
[pagina 41]
| |
Herder; zij kennen hem; zij weten, dat hij hen altijd goed geleid en verzorgd heeft; zij zijn dan ook gerust, dat hij hunne kleine lammetjes geen kwaad doen zal, en gaan daarom onbevreesd naast hem voort, schoon hij hunne kinderen vasthoudt, en brengt - zij weten niet waar heen. De lammetjes ook zitten stil en gerust in zijne armen, en laten zich zonder tegenspartelen geleiden, werwaarts hij wil. Zoo behooren onder de menschen, ouders en kinderen, zich ten opzigte van jezus, den goeden Herder bij uitnemendheid, te gedragen. Gelijk de oude schapen in de prentverbeelding niet wegloopen, en hunne lammetjes uit het oog verliezen, zoo mogen vaders en moeders zich geenszins onttrekken aan de zorg voor, en het opzigt over hun kroost, maar zij moeten, al wat zij voor hunne kinderen doen, doen onder eerbiedig opzien tot, en vertrouwelijk wachten op den bijstand van den Heer, en wanneer deze ze van hen opeischt, gelaten berusten in zijne beschikking. Even zoo mogen de kinderen de ondersteuning, zorg en liefde der ouderen geenszins gering achten, of hunnen raad en lessen in den wind slaan, maar zij moeten hun gehoorzaam en onderdanig wezen, gelijk jezus dit zijne ouderen op aarde was, en zich voorts nevens hen en volgens hun voorbeeld toevertrouwen aan Hem, die de goede Herder van alle menschen is, en dien zij ook als zoodanig, mogt Hij ze al vroegtijdig oproepen, en door den dood, van | |
[pagina 42]
| |
deze wereld tot eene andere, betere wereld doen overgaan, daar zullen wedervinden; wedervinden om altijd met Hem te blijven, en door Hem tot meerdere kennis, en steeds toenemende verlichting van hun verstand opgeleid te worden. Onthoud, lieve kinderen! wat ik u heden gezegd en aangewezen heb, en herinner het u, gij willem! wanneer gij eens weder een' huurling, ettelijke schapen voortdrijvende, langs de grachten of straten van de stad zult zien gaan; en gij diederik, zoo dikwijls gij op het land een' waren herder zijne kudde zult zien weiden.’ |
|